Het is toch de hoofdstad De oververtegenwoordiging van nieuws uit de Randstad in de landelijke krant Merlijn Kerkhof BA 27 juni 2013
Masterscriptie, opleiding Journalistiek en Media, Universiteit van Amsterdam Begeleider: dr. B.M.G. (Martijn) de Waal Studentnummer: 10219412 Contact:
[email protected]
Inhoudsopgave ........................................................................................................................... 1 Voorwoord ................................................................................................................................. 3 Inleiding ..................................................................................................................................... 5 Hypothese............................................................................................................................... 6 Typering van de kranten......................................................................................................... 7 Eerder onderzoek ................................................................................................................... 8 Opbouw .................................................................................................................................. 8 1 - Theoretisch kader .................................................................................................................. 9 1.1 Routines ........................................................................................................................... 9 1.2 Nieuwscriteria ................................................................................................................ 11 1.3 De journalist ................................................................................................................... 13 1.4 De journalist in Nederland ............................................................................................. 15 1.5 Markt en strategie........................................................................................................... 17 1.6 Ingekleurd nieuws .......................................................................................................... 18 1.6 Conclusie ........................................................................................................................ 20 2 - Methode .............................................................................................................................. 21 2.1 Kwantitatief onderzoek .................................................................................................. 21 2.1.1 Afbakening van de berichten .................................................................................. 21 2.1.2 Afbakening locaties ................................................................................................. 23 2.1.3 Weging .................................................................................................................... 24 2.1.4 Vergelijking ............................................................................................................ 24 2.2 Kwalitatief onderzoek .................................................................................................... 25 3 - Kwantitatief onderzoek ....................................................................................................... 26 3.1 Algemene opmerkingen ................................................................................................. 26 3.2 NRC Handelsblad........................................................................................................... 27 3.3 Trouw ............................................................................................................................. 30 3.4 Vergelijking lezersbestand ............................................................................................. 31 3.4.1 Lezers NRC Handelsblad ........................................................................................ 32 3.4.2 Lezers Trouw .......................................................................................................... 34 3.5 Conclusie ........................................................................................................................ 35 1
4 - Kwalitatief onderzoek ......................................................................................................... 37 4.1 NRC Handelsblad........................................................................................................... 37 4.1.1 Belang ..................................................................................................................... 37 4.1.2 Regionaliteit ............................................................................................................ 38 4.1.3 Verklaring oververtegenwoordiging Randstad ....................................................... 39 4.1.4 Strategie .................................................................................................................. 40 4.1.5 Locaties lezers ......................................................................................................... 41 4.1.6 Verhuizing ............................................................................................................... 41 4.2 Trouw ............................................................................................................................. 41 4.2.1 Belang ..................................................................................................................... 41 4.2.2 Regionaliteit ............................................................................................................ 42 4.2.3 Verklaring oververtegenwoordiging Randstad ....................................................... 43 4.2.4 Strategie .................................................................................................................. 43 4.2.5 Locaties lezers ......................................................................................................... 44 4.3 Conclusie ........................................................................................................................ 45 Conclusie.................................................................................................................................. 47 Suggesties voor verder onderzoek ....................................................................................... 48 Bibliografie .............................................................................................................................. 50 Summary .................................................................................................................................. 52
In mijn ouderlijk huis in Vlaardingen werden twee kranten gelezen: de Volkskrant en het Rotterdams Dagblad. Dat vonden mijn ouders wel nodig, omdat in de landelijke krant volgens hen te weinig werd bericht over Rotterdam en omstreken. Het Rotterdams Dagblad, vanwege de wat rechtsere uitstraling en de nadruk op sport niet de favoriet van mijn moeder, diende ter compensatie. Zij las alleen de stukken over de regio, ik las de krant vanwege de uitgebreide stukken over mijn favoriete voetbalclub. Toen ik halverwege mijn middelbareschooltijd ook de Volkskrant begon te lezen, kreeg ik de indruk dat mijn ouders weleens gelijk konden hebben. Naar mijn gevoel werd er veel meer over de Randstad geschreven dan over de rest van Nederland en ging het wel heel vaak over Amsterdam. Misschien speelde optisch bedrog mee, die dateline waarin steeds Amsterdam stond, maar ik las ook stukken over Slotervaart of ‘Oud-Zuid’ waarin de toevoeging “in de Amsterdamse wijk” ontbrak. Stukken waarvoor Amsterdamse voorkennis onmisbaar was. Recent kwam ik in diezelfde krant weer zo’n voorbeeld tegen. In een reportage over mijn geboortestad werd het belangrijkste park omschreven als “het Vondelpark van Vlaardingen”. Was het de auteur te doen om de alliteratie? Hij vermeldde niet dat het Vondelpark in Amsterdam ligt. Wat dit interessant maakt, is dat hij de significantie van het Vlaardingse park probeert te verklaren met een Amsterdams voorbeeld. Hij veronderstelt dat zijn lezer het Vondelpark kent en weet dat het een park is in Amsterdam. Het Vondelpark lijkt mij geen een iconische, landelijk relevante attractie. Wie er wel eens is geweest, weet dat het een stuk grond is met bomen, vijvers, een kinderbadje, een paar mooie bruggetjes en een paviljoen – een stadspark zoals zo veel steden er een hebben. Toch sluipt uitgerekend dit Amsterdamse park het gezamenlijk referentiekader van schrijver en lezer binnen. Een simpele verklaring: veel kranten zijn gevestigd in Amsterdam. Veel journalisten wonen en werken in die plaats. De kans dat zij daar op hun verhalen stuiten, is groter dan dat zij dat elders doen. In maart 2012 kwam ik voor de opleiding waarvoor ik deze scriptie schreef, de master Journalistiek en Media aan de Universiteit van Amsterdam, terecht op de redactie van dagblad Trouw. Ik liep er stage op de deelredacties Cultuur & Media en Sport. Daar merkte ik pas echt hoe zwaar de Randstad weegt. De actieradius van de redacteuren is beperkt: de redactie zit in Amsterdam en het kost meer tijd (en geld) om een verhaal te maken over een plaats in bijvoorbeeld het oosten van Nederland. Tijd is schaars. Maar ik merkte ook dat veel redacteuren Amsterdam als het centrum van hun wereld beschouwen. Die redacteuren zijn zich daar vaak van bewust, en proberen op allerlei manieren Amsterdam en de Randstad te compenseren. Toch nemen ze niet altijd die moeite. Zo had ik in mijn stageperiode een interview met een vrouwelijke componist die een stuk had geschreven dat in première zou gaan in Arnhem. Het interview stond een dag van tevoren in de krant. De laatste uitvoering zou in Amsterdam zijn. Tussen het concert in Arnhem en de laatste uitvoering zat een week, tussendoor waren er nog uitvoeringen in Haarlem, Den Haag en Zoetermeer. De recensent koos ervoor om over het concert in Amsterdam te schrijven. Was het voor de mogelijk geïnteresseerden niet fijn geweest om eerder te 3
weten of de compositie de moeite waard was? Nu was er geen kans meer om het concert nog te bezoeken. Waarom werd dan toch Amsterdam? Ach, dichterbij, zei de muziekredacteur. Betere zaal ook. Deze studie gaat over de oververtegenwoordiging van de Randstad, en Amsterdam in het bijzonder, in de landelijke krant en onderzoekt de bias van redacteuren die daaraan ten grondslag ligt. Ik heb mij gericht op het ‘algemene’ nieuws op de niet-katerngebonden pagina’s en de binnenlandkaternen. Voor dit onderzoek heb ik me gebogen over de jaargang 2012 van NRC Handelsblad en Trouw. Ik heb voor deze titels gekozen omdat het twee kwaliteitskranten zijn van uiteenlopende signatuur. Bovendien geldt voor 2012 dat de redactie van de ene krant in Rotterdam en de andere in Amsterdam zat. Van al het nieuws heb ik bijgehouden waar het zich afspeelde: in de Randstad, in het noorden, oosten, zuiden en het niet-Randstedelijke westen. Ook heb ik de vier grote steden uitgesplitst. De data heb ik vergeleken met het lezersbestand van de kranten. Vervolgens ben ik naar de redacties gegaan en heb daar met redacteuren en chefs gesproken over hoe zij denken over geografische spreiding van nieuws en hoe zij hun beleid daarop afstemmen. Ik wil graag mijn scriptiebegeleider Martijn de Waal bedanken voor zijn zinnige suggesties, literatuuradviezen, zijn geduld en vertrouwen in een goede afloop. Ook alle redacteuren en chefs van NRC Handelsblad en Trouw die hun medewerking hebben verleend ben ik veel dank verschuldigd. In het bijzonder wil ik nog noemen Dick Bond, marktonderzoeker van de Persgroep, en Bas Jansen van NRC Media, die mij aan belangrijke gegevens hielpen over het lezersbestand van de kranten. De Excelbestanden van mijn kwantitatieve onderzoek waren te omvangrijk om als bijlage toe te voegen, maar ik stel ze graag ter beschikking.
Merlijn Kerkhof Utrecht, 13 juni 2013
Jarenlang had schrijver Marcel Möring het beeld bij willen stellen dat Nederland het land is van polders, molens, klompen en steden met grachten. Holland en The Netherlands zijn niet hetzelfde, Holland is slechts een deel van Nederland, moest hij zijn buitenlandse vrienden uitleggen; er zijn ook nog provincies die er heel anders uitzien, waar het leven anders is. In een opiniestuk in NRC Handelsblad (22 september 2012) beschreef Möring zijn ‘zendingswerk’ en hoe hij tot het besef kwam dat het beeld dat buitenlanders hebben van Nederland vaak al vaststaat. Nederland is Holland. En dat, stelde hij, is het voor Hollanders ook. ‘De provincie’ doet er voor Randstedelingen niet toe en ze komen er nauwelijks. Waarom zouden ze ook? In de Randstad, “daar zijn de media, daar zetelt de regering, daar zijn de theaters, de uitgevers, de BN’ers, daar is eigenlijk alles.” Toch knaagde er iets bij de in Enschede geboren schrijver. “Een onbestemd gevoel dat er, ondanks de logica en het verklaarbare, twee landen waren: het Holland van de Randstad en het Nederland van ‘de rest’.” Möring noemt de werkloosheidspercentages voor 2012. Het economisch bureau van de ING raamde die op 5,7 procent voor Noord-Holland, 5,4 voor Utrecht en 7 voor Zuid-Holland. Voor Groningen gold 9,2 procent. En toch gaat het in de kranten altijd over de problematiek in de grote steden, niet over die in Groningen. Er was meer reden voor opwinding. Zo blijkt dat sinds de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer de ‘provincie’ 32 Kamerzetels minder heeft dan je zou mogen verwachten op grond van haar inwoneraantal. Maar hoe zit dat dan met de media, waar Möring zijn verklarende opsomming mee begon? Als op de nationale televisie een Groninger wordt geïnterviewd, verschijnt er onmiddellijk vertaling in beeld. “Alsof we te maken hebben met iemand die helemaal niets met ons gemeen heeft en iets spreekt wat wij op geen enkele manier kunnen duiden.”
Het opiniestuk van Möring is geen uitzondering. Het sentiment dat uit zijn stuk spreekt – dat van teleurstelling over een matige representativiteit – wordt breed gedragen onder niet-Randstedelingen. De vele ingezonden brieven van de strekking “waarom gaat het altijd over hen en nooit over ons?” bevestigen dat. Dat de redacteuren en andere lezers hier in brieven op worden gewezen, is een vorm van betrokkenheid waaruit blijkt dat de lezer zich wil herkennen in de krant. Recent nog was dit waar te nemen na de verhuizing van de redactie van NRC Handelsblad van Rotterdam naar Amsterdam. Naar aanleiding van de karige berichtgeving over het Internationaal Filmfestival Rotterdam (IFFR) waarschuwt een lezer op de opiniepagina (9 februari 2013) dat als de krant zo weinig over cultuur in Rotterdam bericht, de krant van haar ‘culturele radar’ verdwijnt. “Wel wakker blijven daar op het Rokin”, verwijst ze naar de locatie in de hoofdstad waar NRC Handelsblad nu gevestigd is. Ook binnen de Randstad leeft het door Möring geschetste sentiment dus. De ombudsman van NRC Handelsblad, Sjoerd de Jong, onderschrijft dat (11 mei 2013). Hij ontvangt
5
regelmatig brieven van lezers uit Rotterdam die vinden dat zij hun stad te weinig in de krant terugzien.
Zonder dat ik me er een oordeel over wil vellen, kan ook ik me als fanatiek krantenlezer en ervaringsdeskundige op een redactie niet aan de indruk onttrekken dat de landelijke kranten meer aandacht besteden aan nieuws uit de Randstad dan aan nieuws uit de ‘provincie’. Binnen de Randstad lijkt Amsterdam oververtegenwoordigd in de nieuwskaternen. Genoeg eenvoudige verklaringen daarvoor, veelal van praktische aard. Zo zijn bijvoorbeeld de meeste kranten gevestigd in Amsterdam, en gezien de deadlines, het chronische tijdgebrek waar journalisten mee kampen, kan een productie ‘om de hoek’ om de praktische redenen voorrang krijgen. Als stagiair bij dagblad Trouw merkte ik dat als er ruimte vrij was voor een kleine reportage à 400 woorden, er in de agenda’s werd gekeken of er nog iets in Amsterdam was. Met een deadline om 15.00 uur zou het toch al niet meer de moeite zijn om de auto te pakken naar Leeuwarden of Goes.
Hypothese Voor we verklaren moeten we ons afvragen of dat wat wij aannemen ook klopt. Staat er in de krant meer nieuws uit de Randstad? De hypothese van deze scriptie is dan ook dat nieuws uit de Randstad oververtegenwoordigd is in de landelijke kwaliteitskrant. Wat versta ik onder oververtegenwoordiging? Het woord impliceert dat er een juiste verhouding is, maar is die er wel? In veel literatuur over nieuwswaarden (daarover meer in het theoretisch kader) en journalistieke handboeken wordt uitgelegd dat een gebeurtenis meer kans maakt om ‘nieuws’ te worden naar mate deze betrekking heeft op meer mensen. Als er iets gebeurt in een grote stad, dan wordt dat sneller nieuws dan wanneer een vergelijkbaar incident in een dorp plaatsvindt. In de grote plaats zal een ongeluk sneller leiden tot een verkeersopstopping waarvan veel mensen last hebben. Maar deze argumentatie zou je net zo goed toe kunnen passen op bijvoorbeeld agrarische gebieden. Een ontwikkeling in de kunstmest kan impact hebben op nog veel meer mensen uit een groter gebied bovendien. Dit argument van schaal en impact heft zichzelf daarmee op. In mijn behandeling van het woord ‘oververtegenwoordiging’ beperk ik me daarom tot de statistische verhoudingen van de locaties van de lezers tot de locaties van het nieuws. Dit betekent niet dat ik veronderstel dat er een gelijke verdeling zou moeten zijn – dat het percentage van het aantal inwoners of lezers identiek zou moeten zijn aan het percentage berichten in de krant. Nieuws is nu eenmaal grillig. Maar de verhouding tussen de locaties van het nieuws en inwonertallen zal zeker voor een deel laten zien waar de (al dan niet bewuste) prioriteiten liggen van de redacties.
Ik wil mijn hypothese toetsen door bij twee landelijke kwaliteitskranten, NRC Handelsblad en Trouw, te onderzoeken waar het nieuws dat zij hebben gebracht zich afspeelt. Dit zal ik doen door nieuwsberichten te turven. Ik zal van ieder nieuwsbericht op de niet-katerngebonden pagina’s voorin de krant en de katernen Binnenland/Nederland bijhouden waar het nieuws vandaan komt: uit de Randstad, of uit het noorden, oosten, zuiden, het niet-Randstedelijke westen. Binnen de Randstad houd ik bij of berichten uit Amsterdam, Rotterdam, Den Haag of Utrecht komen. Het landelijke
politieke nieuws en beursnieuws heb ik niet meegenomen. (Zie de uitgebreide criteria in het hoofdstuk ‘Methode’). Ik beperk me tot de jaargang 2012. Vervolgens zal ik de uitkomsten proberen te duiden. Dit doe ik door interviews af te nemen bij verantwoordelijke redacteuren en chefs, de centrale figuren in de verslaggeverij van de betreffende dagbladen. Uit die interviews probeer ik de redactiedynamiek te achterhalen die ten grondslag ligt aan de uitkomsten van het kwantitatieve onderzoek. De vraagstelling van dit tweede deel is dan ook: hoe beïnvloeden de redacteuren de geografische spreiding van nieuws?
Typering van de kranten De kranten waar ik mij op richt zijn NRC Handelsblad en dagblad Trouw. Ik heb voor deze kranten gekozen omdat het titels zijn die qua signatuur ver van elkaar af staan. NRC Handelsblad is een liberale krant die in 1970 ontstond uit een fusie tussen de Nieuwe Rotterdamsche Courant (sinds 1843) en het Algemeen Handelsblad (1828) uit Amsterdam. De ‘fusiekrant’ heeft traditioneel een sterke internationale oriëntatie en er is veel aandacht voor economie en cultuur. Veel waarde wordt gehecht aan een zo neutraal mogelijke berichtgeving en een scheiding van feiten en meningen. Dat de krant zich richt op een publiek uit de hogere sociaal-economische klasse blijkt al uit de prijs: NRC Handelsblad is een relatief dure krant (een los nummer kostte in 2012 doordeweeks 2,00 euro, de zaterdageditie 3,20 euro). NRC Handelsblad verschijnt in de namiddag. De oplage was in 2012 203.000 en het lezersbereik kwam in dat jaar boven een half miljoen mensen uit. Wat voor dit onderzoek ook aardig is, is dat de krant tot half december 2012 in Rotterdam gevestigd was. Gezien het eerder aangehaalde argument van plaats en tijd zou je verwachten dat dit dagblad vaker over Rotterdam schrijft. Voor dit onderzoek is ook van belang om te weten dat de krant tien binnenlandse correspondenten heeft, en wel in Friesland, Groningen-Drenthe (per september 2012), Overijssel, Noord-Brabant en Limburg. Stadscorrespondenten zijn er in Rotterdam, Den Haag en Utrecht. In Amsterdam zijn er twee. Trouw is in bepaalde opzichten meer een nichekrant. Het dagblad, net als het Algemeen Dagblad, de Volkskrant en het Parool onderdeel van De Persgroep, is van oorsprong protestantschristelijk en is nog altijd aangesloten bij de Stichting De Christelijke Pers. Trouw werd opgericht in 1943 als verzetskrant en conformeerde zich jarenlang aan de gereformeerde zuil en de AntiRevolutionaire Partij (ARP). Hoewel tegenwoordig de kerkpagina’s niet meer voorzin de krant staan, bedient Trouw nog steeds een doelgroep die is geïnteresseerd in religie en levensbeschouwing (het voormalige kerkkatern heet tegenwoordig Religie & filosofie). Het dagblad wijkt ook af met een heel katern gewijd aan duurzaamheid en natuur. De krant heeft inmiddels een vrij progressief stempel. Hoofdredacteur Willem Schoonen zei in een interview in de Volkskrant dat GroenLinks de grootste partij is onder de lezers.1 In ethische kwesties en berichtgeving rond het koningshuis is Trouw 1
Schoonen deed die uitspraak in een interview van Wilma de Rek in de Volkskrant, 30 maart 2012. Adjuncthoofdredacteur Gerbert van Loenen vertelde mij dat de bewering onjuist is: CDA is de partij met de grootste aanhang onder de Trouw-lezers, al ontloopt het CDA partijen zoals GroenLinks, de ChristenUnie en de PvdA maar net. GroenLinks was, voor de verkiezingen van 2012 althans, wel de grootste partij onder jongere lezers. Van Loenen: “De uitspraak van de hoofdredacteur zegt meer over de krant die we willen zijn.”
7
conservatiever. Het dagblad onderscheidt zich ook met het katern de Verdieping, een soort dagelijks weekblad met langere artikelen, middenin de krant. Dat was een van de redenen waarom Trouw in november 2012 de prijs European Newspaper of the Year won. Trouw kostte dat jaar doordeweeks 1,60 euro, de oplage was 91.500 en het lezersbereik 315.000. Het dagblad heeft minder correspondenten dan NRC Handelsblad: drie. Een in het noorden, een in het oosten en een in het zuiden. Ook zijn er verslaggevers voor Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en in 2012 ook Utrecht (deze portefeuille is in 2013 opgeheven). De Rotterdamse verslaggever werkte in 2012 wel vanuit Rotterdam, waar de redactie een kleine dependance heeft. Daar werken verder nog een verslaggever kunst en de redacteur die zich bezighoudt met misdaad en justitie.
Eerder onderzoek Tijdens mijn onderzoek stuitte ik op één eerdere studie met het zelfde onderwerp. In 2004 deed Lotte Salomé, destijds studente communicatiewetenschap, onderzoek op de redactie van Trouw. Haar doel was om te kijken waar het nieuws vandaan kwam. Helaas is het volledige werkstuk verloren gegaan, alleen de belangrijkste conclusies zijn bewaard gebleven in een op 30 december 2004 gepubliceerd artikel in die krant. De kop geeft de belangrijkste conclusie al weer: Trouw is sterk Amsterdams. Al lijkt zij geen aparte telling voor de grote steden te hebben bijgehouden. De methode van Salomé lijkt in grote lijnen op die van mij. Zij filterde ook het Haagse politieke nieuws en legde het aantal binnenlandse berichten in Trouw naast het aantal inwoners per provincie. Naarmate een artikel langer was, er meer foto’s bij stonden of een prominentere plaats kreeg in de krant, kreeg dit in de analyse een hogere score. Daar volgde een puntentelling uit: NoordHolland scoorde 109, Zuid-Holland 79 punten. Drenthe kwam het minst aan bod en haalde 26 punten.
Opbouw In het eerste hoofdstuk bespreek ik de relevante theorieën over nieuwsselectie. Ik zal me in het bijzonder richten op de geografische spreiding. In het tweede hoofdstuk zet ik mijn onderzoeksmethode uiteen. In het derde hoofdstuk bespreek ik de uitkomsten van het kwantitatieve deel van dit onderzoek, de data, terwijl het vierde zich richt op het kwalitatieve deel: de interviews op de redactie. Tot slot zal ik een conclusie presenteren met suggesties voor verder onderzoek.
Deze scriptie draait om de hypothese dat het aandeel van nieuws uit de Randstand oververtegenwoordigd is in landelijke kwaliteitskranten. Die hypothese toets ik door het nieuws van twee grote, qua karakter en lezerspubliek sterk uiteenlopende landelijke dagbladen te bestuderen: NRC Handelblad en Trouw. Zoals ieder medium maken deze dagbladen dagelijks keuzes over welke feiten zij als nieuws brengen. In dit theoretisch kader zal ik relevante literatuur en theorieën bespreken over nieuwskeuzes en –criteria. Ik zal mij in het bijzonder richten op de rol die geografie hierin speelt. Vervolgens zal ik twee paragrafen wijden aan de mensen die de nieuwskeuzes maken: de journalisten/redacteuren. Daarna zal ik de rol van marktoriëntatie voor de dagbladen beschrijven, om tot slot in te gaan op de manifestatie van ‘de gewone man’ in de media (voxpop) en de rol die geografie hierin speelt
1.1 Routines Een van de oudste theorieën op het gebied van massacommunicatie is die van de journalist/redacteur als gatekeeper. Al vele malen bijgeslepen (of door tegenstanders door de gehaktmolen gehaald) en ogenschijnlijk minder relevant voor een onderzoek naar geografische spreiding van nieuws, maar vanaf ruwweg begin jaren negentig is een accentverschuiving waar te nemen die het routinematig handelen van een redactie vooropstelt (Berkowitz, 1990; Shoemaker, Eichholz, Kim, Wrigley, 2001). Hoe zat het ook alweer? Al in 1922 werd gatekeeping als proces beschreven (Park, 1922), maar het was de psycholoog Kurt Lewin die er met zijn Forces behind food habits and methods of change (Lewin, 1943) naam aan gaf. In zijn “theory of channels and gate keepers” beschreef hij hoe informatie (items) door verschillende kanalen (channels) wordt gefilterd, afgewezen of geselecteerd. Als voorbeeld gebruikte hij voedingswaren. Het beroemdste is dat van de weg die een aardappel aflegt van het boerenland waar hij wordt gekweekt tot het bord waarop hij bij het avondmaal belandt. Die weg voert de aardappel langs vele kruispunten – wordt hij geoogst, aan welke handelaar wordt hij verkocht, et cetera. De gatekeeper is degene die de niet uit zichzelf voortbewegende aardappel verplaatst. Als ultieme gatekeeper werd de huisvrouw opgevoerd (een nogal gedateerd voorbeeld dus), die de boodschappen doet, de aardappel bereidt en opdient. Zij is de laatste die een keuze maakt voor de aardappel en bepaalt in welke vorm de aardappel wordt gepresenteerd. De communicatiewetenschapper David Manning White paste deze theorie toe op nieuws (White, 1950). In zijn casestudie op een persbureau voor kranten probeerde hij de factoren te achterhalen die bepalen of een nieuwsfeit de krant haalt. Hij volgde een representatieve redacteur (een man, veertiger, 25 jaar ervaring) van een ochtendkrant. Deze redacteur, door White ‘Mr. Gates’ genoemd, was degene die bij de telex zat en moest bepalen welk nieuws werd meegenomen. White vroeg ‘Mr. Gates’ om zijn werkproces te documenteren. Na zijn dienst maakte hij bij alle afgewezen kopij een notitie en beschreef hij waarom die nieuwsberichten werden afgewezen. Uit deze notities wist White een set nieuwswaarden te herleiden. Zijn onderzoek is vaak herhaald, onder meer op
9
grotere schaal (Gieber, 1956) en met een vrouwelijke ‘Ms. Gates’. Opvallend is dat in dat laatste onderzoek de resultaten nauwelijks afweken van de antwoorden van Mr. Gates (Bleske, 1991). In veel opzichten is het model verouderd: door de komst van internet zijn er nauwelijks nog redacteuren die zich in eenzaamheid over de telex ontfermen, veel journalisten hebben continu de wires van de belangrijke persbureaus open staan. Maar de meest gehoorde kritiek op de theorie is nog wel dat zij uitgaat van een te passieve houding van de redacteur (Gieber, 1956; Allern, 2002). De actie blijft beperkt tot het kiezen van wat hij krijgt aangereikt. De redacteur gaat niet zelf op zoek naar nieuws. In de praktijk is dit meestal anders. Pamela Shoemaker is een toonaangevende stem in het discours. In 1991 publiceerde zij het boek Gatekeeping. Zij definieerde gatekeeping als het proces waarin potentiële nieuwsberichten worden gevormd, geslepen en uiteindelijk worden gebracht (Shoemaker, 1991). De gates beschreef zij als volgt: “Gates are decision points at which items may be stopped or moved from section to section or channel to channel.” Tien jaar later publiceerde zij met drie andere wetenschappers een artikel waarin zij Lewins begrip van force aan de kaak stelde (Shoemaker, Eichholz, Kim, Wrigley, 2001). Lewin beschreef forces als de variabelen die de beweging van news items door mediakanalen beïnvloeden. Nieuwswaardigheid is zo’n kracht. Hoe nieuwswaardiger een bericht, hoe groter de kans dat dit bericht door de gate komt. Als er veel moeite of techniek bij een productie komt kijken, verkleint dat de kans dat het door de gate komt. Afstand is een force die belemmerend werkt. Shoemaker et al bestudeerden de berichtgeving over wetten die in de Verenigde Staten werden aangenomen. Zij concludeerden dat routine op de redactie een grotere rol speelt dan de karaktereigenschappen en achtergrond van de redacteur (Shoemaker et al, 2001). Op die routine ging eerder Dan Berkowitz in. Voor zijn artikel Refining the gatekeeping metaphor for local television (Berkowitz, 1990) vroeg hij zich af of er een systematisch patroon is in de selectie en afwijzing van potentieel nieuws voor de lokale televisie. Ook was hij benieuwd welke aspecten van het selectieproces ervoor zorgen dat bepaalde soorten verhalen vaker worden gekozen dan andere. Voor dit onderzoek, bij een kleine, lokale zender, koppelde hij contentanalyse aan een observatie op de redactie. Een systematisch patroon ontdekte hij niet. Hij ondervond juist dat het maken van besluiten het gevolg is van groepsdynamiek. Van een gatekeeper, zoals beschreven door White, is geen sprake: “Reconsidering the metaphor of ‘the gate’ as a way of envisioning news selection, this study found that decision-making didn’t fit the traditional mold of a lone wire editor sitting next to a pile of stories and making decisions based on either newsworthiness or personal preferences.” (Berkowitz, 1990) Ook concludeerde de auteur dat redacteuren vooral instinctief te werk gaan:
“Rather than consciously relying on textbook news values, newsworkers said they used their instincts about what made a good newscast.” De auteur ontdekte ook dat bepaalde eigenschappen van berichten de kans vergroten om door de gate te komen. Timeliness (tijdloosheid) en significance (significantie) bleken de belangrijkste factoren, gevold door proximity – nabijheid. In andere woorden: sluit een bericht aan op de belevingswereld van mensen? Geografie speelt hierin een belangrijke rol. Media willen dat hun kijkers of lezers zich in hun verhalen herkennen. Dat betekent dat de plaats van handeling ook moet aansluiten op de plaats waar de lezers komen, wonen of werken. In de situatie die Berkowitz beschrijft, lijkt er geen gatekeeper te zijn, of moet eerder de redactie als geheel als gatekeeper worden beschouwd.
1.2 Nieuwscriteria In de loop der jaren is een groot aantal artikelen verschenen over nieuwscriteria – de voorwaarden waaraan gebeurtenissen moeten voldoen om nieuws te worden. Een belangrijke katalysator hiervoor was de studie The structure of foreign news. The presentation of the Congo, Cuba and Cyprus Crises in four Norwegian newspapers uit 1965 van de Noorse sociologen Johan Galtung en Mari Holmboe Ruge (Galtung & Ruge, 1965). Het artikel is van grote invloed geweest op hoe er over nieuwswaarden wordt gedacht (Watson, 1998. P.117). De centrale vraag die het duo zich stelde, was hoe gebeurtenissen zich ontwikkelen tot nieuws (how events become news). Ze onderzochten hoe vier Noorse kranten berichtten over crises over de grens, en ook hoeveel aandacht er naar de verschillende crises ging. Uit dit materiaal distilleerden zij hun nieuwscriteria, die te talrijk zijn om hier te herhalen. Aan hoe meer van die criteria een gebeurtenis voldoet, hoe groter de kans dat deze gebeurtenis als nieuws in de krant wordt gebracht. Ook concludeerden zij dat er vaker wordt gerapporteerd uit landen die cultureel verwant zijn: “The event-scanner will pay particular attention to the familiar, to the culturally similar, and the culturally distant will be passed by more easily and not be noticed.” (Galtung & Ruge, 1965. P.67) Dat is een uitspraak waarin vrijwel iedere krantenlezer zich zal kunnen vinden – er is geen groot onderzoek nodig om te constateren dat vaker over de Verenigde Staten wordt geschreven dan over centraal Afrika. Galtung en Ruge gingen verder. Ze stelden dat hoe groter de culturele afstand is, hoe schokkender de gebeurtenis moet zijn om in de krant te komen (Galtung & Ruge, 1965. P.78). De intentie van de auteurs was om de media een spiegel voor te houden door inzichtelijk te maken wat zij verslaan. De al dan niet impliciete kritiek kwam niet op iedereen over. Veel handboeken voor studenten journalistiek baseerden hun uitgangspunten voor de nieuwswaardigheid van een bericht op de criteria van Galtung en Ruge (Allern, 2002). Verschillende wetenschappers ageerden tegen het idee van een set nieuwscriteria als journalistieke checklist (Harcup & O’Neill, 2001). Bovendien wordt betoogd dat de bruikbaarheid van de nieuwscriteria beperkt is, omdat deze zijn gebaseerd op een studie naar buitenlands nieuws (id.).
11
Mogelijk nog beroemder dan het werk van Galtung en Ruge is de publicatie Deciding what’s news. A study of CBS Evening News, NBC Nightly News, Newsweek and Time uit 1979 van de DuitsAmerikaanse socioloog Herbert Gans (1979). Ook in dit artikel draait het om nieuwskeuzes. Zijn methode is echter totaal anders dan de empirische benadering van Galtung en Ruge. Gans begaf zich als deelnemer en observant op de redacties van tv-programma’s CBS Evening News, NBC Nightly News en de magazines Newsweek (dat sinds 2013 alleen nog digitaal te lezen is) en Time. Hij bestudeerde niet het resultaat van het werk – de uitzending of de krant – maar de sociale interactie tussen redacteuren in de newsroom. Gans noemt een aantal gradaties voor story importance. Als een gebeurtenis voor heel de bevolking merkbaar is, is dat nieuwswaardiger dan wanneer een gebeurtenis op een kleine groep effect heeft (“the most important story of all is one that affects every American”). Gans concludeert dat op de redacties veel waarde wordt gehecht aan balans. Redacteuren zorgen graag voor afwisseling in hun uitzending of blad. Gans deelt het selectiecriterium ‘balans’ op in vijf onderdelen: Story mixture – variatie in soorten artikelen Subject balance – variatie in onderwerpen Geographic balance – verhalen over verschillende gebieden/plaatsen Demographic balance – een evenwichtige afspiegeling van de bevolking Political balance – een evenwichtige afspiegeling van politieke stemmen In de toelichting over de geografische balans schreef hij het volgende over de in New York gevestigde redacties van Time en Newsweek: “Both media ensure that domestic news originates from all parts of the country; in fact, features are occasionally selected because they come from communities or states which rarely get into the news. The two media especially minimize New York stories to compensate their Manhattan location.” Met andere woorden: de redacteuren die Gans sprak, zijn zich ervan bewust dat zij door hun vertrouwdheid met het gebied waar zij wonen en werken vooral ideeën voor verhalen over hun eigen omgeving opdoen. “The attempt to downplay New York stories is not always successful. Because the journalists live -or at least work and play- in the city”, schrijft Gans verder. De standplaats van de magazines is daarom structureel oververtegenwoordigd in de nieuwssuggesties. Gebeurtenissen in de buurt van New York komen eerder aan bod in de magazines dan gebeurtenissen van vergelijkbare ernst verder weg. De strategie om hun standplaats te compenseren is om (door een belronde – het onderzoek is van voor het internettijdperk) na te gaan of een gesignaleerd probleem ook elders speelt. Over de demografische balans schrijft Gans:
“Since the late 1960s, stories which feature or quote several ordinary people as well as public officials have aimed toward racial and sexual balance. In this instance, at least, the balance sought is also political, for journalists are responding to, or anticipating demands and criticism from, sources, the audience, and others. Racial and sexual balance did not become a consideration until blacks and women began to protest their coverage by the news media, although now journalists are seriously trying to become aware of and eliminate their own racial and sexual biases.” (P.75) Dit slaat zowel op verhalen over als het opvoeren van mensen. Ook hierin speelt geografie een rol: mensen uit verschillende delen van het land moeten aan het woord komen.
Het belang van geografie is door veel andere wetenschappers onderschreven (Allern, 2002; Palacios, 2010). De Noorse wetenschapper Sigurd Allern, die onder meer pleit voor de toevoeging van commerciële nieuwscriteria, noemt “geographical area of coverage and type of audience” de belangrijkste factor voor nieuwsselectie. Allern heeft in zijn artikel ook aandacht voor de journalistieke handboeken. Vooral in Scandinavië zijn er daar veel van verschenen. Wat noemen die handboeken als belangrijkste voorwaarden? Op één staat significantie (de relevantie en het belang voor de lezers), vervolgens identificatie (geografische en culturele nabijheid), sensatie (alles wat tegen het verwachte in gaat), tijd, conflict (controverse, confrontatie). Maar ook of het aansluit op interesse van het lezerspubliek en het belang van onderwerp of ‘lijdend voorwerp’: het land, de instelling of de persoon waar het nieuwsverhaal om draait.
1.3 De journalist Om zo goed mogelijk in te spelen op die significantie en identificatie is het belangrijk dat media hun publiek kennen. Maar hoe goed kennen zij hun publiek? Een interessante studie hierover is verricht door Randall Sumpter (2000), die onderzoek deed naar audience construction routines op de redactie van een dagblad. Hij stelde zich op als observant en nam interviews af om de werkwijzen van de redacteuren te achterhalen. Hij ondervond dat de het beeld dat hun beeld van het publiek en het oordeel over welk nieuws geschikt was voor het publiek niet werd gevormd tijdens belangrijke vergaderingen. Dit beeld werd gevormd door gesprekken te voeren met imaginaire gesprekspartners, ervaren redacteuren en collega’s bij de koffieautomaat. Zoals ook Gans (1980) al opviel, zijn de redacteuren zich bewust van verschillende soorten publiek. Redacteuren verwerpen feedback van onbekend massapubliek. Aan marktonderzoek en enquêtes hechten zij weinig waarde. Sumpter merkte ook op dat de redacteuren geen heil zien in communicatie met lezers (via de telefoon) en dat zij statistieken wantrouwen. De redacteuren achten het publiek niet in staat om te oordelen over het belang van het nieuws. Bovendien hebben zij al een andere groep om hun verhalen aan te meten. Gans deelt die op in de known audience, een groep die is opgebouwd uit bekenden, zoals superieuren op het werk, familie, vrienden en buren, en een near audience van journalisten en niet-journalisten die in de huid van de lezer kunnen kruipen om op het werk te schieten. 13
Volgens Sumpter vertrouwen redacteuren in eerste instantie op ‘instinctieve’ oordelen, op het Fingerspitzengefühl dat zich tijdens hun loopbaan heeft ontwikkeld. Maar als er mensen geraadpleegd worden, zijn het vooral collega’s – op alle plekken binnen en buiten de newsroom. Ze zoeken bevestiging in eigen hoek. Verder merkte hij dat redacteuren er automatisch vanuit gaan dat hun interesses overeenkomen met die van de lezers. Een verklaring daarvoor is dat journalisten hun stukken moeten pitchen bij hun chefs, moeten verkopen aan hun meerderen. Die chefs zijn onderdeel van die eigen groep, komen vaak uit een vergelijkbaar milieu en delen vaak interesses. Volgens Sumpter zijn de journalisten die collega’s als klankbord gebruiken zich niet goed bewust van het feit dat de collega’s geen onbevooroordeelde lezers zijn. Ook Gans was de invloed van het collectieve referentiekader van de redacteuren al opgevallen. Hij zag dat de journalisten hun ideeën vooral toetsen binnen de eigen groep: “Journalists judge novelty whether a story is new to them, assuming that it will then also be new to the audience.” Het type studie als observant (Sumpter) of deelnemer (Gans) in de newsroom is vaak herhaald. Toch komt volgens de Duitse communicatiewetenschapper Wolfgang Donsbach in die literatuur het psychologische proces achter de nieuwskeuzes te weinig aan bod (2004). Journalisten komen in hun werk voortdurend voor keuzes te staan waar geen in handleidingen beschreven pasklare antwoorden voor zijn. Ze zijn dus vaak aangewezen op wat hun gevoel hen ingeeft. Donsbach beschrijft de druk die journalisten ervaren om maar niet af te wijken van collega’s. Op iedere redactie worden de vruchten van de concurrerende media grondig bestudeerd en vergeleken met het eigen product. Als krant A opent met een bepaald verhaal terwijl krant B een ander verhaal heeft, is de eerste vraag: waarom hebben wij dat verhaal niet? Is het eigen verhaal beter? Heeft krant C vervolgens ook het verhaal van krant A, dan is het een natuurlijke reactie dat de redacteuren bij krant B denken dat zij het belangrijke verhaal hebben gemist. Maar er kan ook een beleidskwestie aan ten grondslag liggen: wil een medium juist afwijken, het alternatief bieden voor “het gesprek van de dag”? Voormalig Rolling Stone-reporter Timothy Crouse beschreef dat al in zijn spraakmakende boek The boys on the bus. Voor dit boek volgde hij de journalisten die de presidentiële verkiezingscampagne van 1972 versloegen. Hij kwam tot de conclusie dat journalisten liever niet afwijken: “The editors don’t want scoops. Their abiding interest is making sure that nobody else has got anything that they don’t have, not getting something that nobody else has.” (Crouse, 1972) Het is de mening van de peers, de collega-journalisten, waaraan de journalist de meeste waarde hecht, concludeert ook Donsbach. Als het om besluitvorming gaat in een journalistiek proces, is het zelfs de enige groep wier mening ertoe doet. Ten eerste omdat de collega’s gemakkelijk te bereiken zijn. Ten tweede omdat ze elkaars gelijken zijn: zij kennen de professionele normen en diskwalificeren buitenstaanders omdat zij die normen niet kennen. Eerder had Donsbach al enquête gehouden die dit beeld bevestigt (Patterson en Donsbach, 1996). De enquête werd gehouden onder journalisten in Duitsland, Italië, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. De journalisten werd
gevraagd om het belang dat zij hechten aan andere journalisten op hun redactie een cijfer te geven van 1 tot 10. Het gemiddelde van deze landen kwam uit op een 7.3. In Zweden werd het hoogst gescoord met een 8.4, in de Verenigde Staten het laagst met een 6.5. Na de collega’s bleken de wire services de belangrijkste source of guidance. Die krijgt gemiddeld een 7.1 (met Duitsland als opvallende uitschieter: daar gaf men een 9). Uit diezelfde enquête kwam naar voren dat voor 75% van de journalisten in de Verenigde Staten geldt dat ten minste één van hun drie beste vrienden ook een journalist is. Uit het onderzoek van Donsbach blijkt dat journalisten zich veel van elkaar aantrekken. Hij probeert dit te verklaren met de idee van de shared reality. Die houdt in dat iedere groep een eigen collectieve werkelijkheid ontwikkelt (Donsbach, 2004). Het geloof in die shared reality is groter naar mate de groep minder divers van samenstelling is. Meer dan in vele andere beroepsgroepen hebben journalisten vergelijkbare waarden en attitudes ten opzichte van hun werk (Deuze, 2002; Donsbach, 2004), wat het gemakkelijker maakt om tot een shared reality te komen. En ook wat achtergrond betreft is het journalistencorps – zowel in Nederland als in het buitenland – allerminst een goede afspiegeling van de samenleving (Deuze, 2002), terwijl veelvuldig is betoogd dat de legitimiteit van het beroep journalist gebaseerd is op democratische retoriek (Kovach & Rosenstiel, 2007; Schudson, 2003). Donsbach borduurt daarmee voort op het werk van zijn Duitse collegacommunicatiewetenschapper Hans Mathias Kepplinger. Die oordeelt hard over de journalistieke beroepsgroep: hij stelt ten eerste dat journalisten ten onrechte geloven dat zij zelfstandig tot hun oordelen komen. Eerder zijn die oordelen het gevolg van groepsdynamiek en een ingesleten redactielogica. Ten tweede geloven ze onterecht dat het collectieve oordeel van de groep een bewijs is van de geldigheid van hun oordelen (Kepplinger, 2001). Kepplingers bevindingen sluiten naadloos aan op die van Sumpter.
1.4 De journalist in Nederland In 1989 verscheen een interessante studie van de vakgroep Massacommunicatie van de Rijksuniversiteit Utrecht op verzoek van journalistenvakblad Reporter. Dit onderzoek stond onder leiding van Addy Kaiser en Mirjam Wermuth en werd uitgevoerd door studenten. Zij onderzochten door middel van schriftelijke enquêtes en interviews hoe het Nederlandse publiek denkt over (dagblad)journalisten en hoe de journalisten denken over hun lezers. Ze vergeleken hun resultaten met de uitkomsten uit de enquêtes van Donsbach (zie ook: Donsbach, 2004) en de bevindingen van Gans (1980). Een van de opvallende conclusies: Nederlandse journalisten trekken zich meer aan van lezerskringonderzoek dan hun buitenlandse collega’s. Bij de vergelijking tussen landelijke en regionale dagbladjournalisten viel op dat journalisten van een landelijke krant veel positiever denken over hun lezers dan hun ‘regionale’ collega’s. En toen de stelling werd geponeerd dat journalisten over de meeste zaken de zelfde opvattingen hebben als hun lezers, reageerde 66% van de ondervraagde lezers negatief. Kaiser en Wermuth schrijven dat in een democratische maatschappij de massamedia de publieke opinie dienen te weerspiegelen. De meningen van het gezamenlijk journalistencorps zouden een afspiegeling moeten zijn van de publieke opinie en andersom. Ze concluderen dat er een 15
discrepantie is tussen dit ideaalbeeld en de werkelijkheid. De journalisten vormen een vrij homogene belangengroep met een relatief klein spectrum of opinion. Van recenter datum en completer is Mark Deuzes Journalists of the Netherlands. An analysis of the people, the issues and the (inter)national environment (2002). In dit boek verklaart hij de professionele houding van Nederlandse journalisten. Ook hij maakte een uitgebreide rondgang langs journalisten en vergeleek de uitkomsten met enquêtes uit andere westerse landen. De belangrijkste kwesties die speelden rond de millenniumwisseling komen ruimschoots aan bod: de omgang met de multiculturele samenleving, infotainment en natuurlijk de opkomst van internet, waar veel journalisten maar moeilijk aan konden wennen. Ook minder tijdsgebonden zaken als ethiek en omgang met lezers worden beschreven. Deuze buigt zich over alle mediumtypen en bekijkt in deze dissertatie waarin de Nederlandse journalist qua leeftijd, opleiding en omgeving (werkplek, redactie) verschilt van zijn Amerikaanse, Duitse en Britse collega’s. Een keer eerder maar was er een grootschalige enquête gehouden die de professionele houding van het Nederlandse journalistenvolk moest verklaren. In 1968 componeerde Gerard Muskens een sociologisch profiel (Muskens, 1968). Deuze beoogt met zijn boek een zo volledig mogelijke profielschets van de Nederlandse journalist te schetsen. Hij richt zich echter vrijwel uitsluitend op de journalist als professional. Wel komt de politieke voorkeur aan bod (de Nederlandse journalist is – dat zal een weinig verrassende conclusie zijn – politiek gezien overwegend links georiënteerd) en is de etnische achtergrond in de enquête opgenomen. Verder is de privésituatie niet in kaart gebracht. Dat is jammer, omdat het privéleven van grote invloed is op het professionele leven van een journalist. Voor het ‘eigen nieuws’ is het privéleven immers een van de belangrijkste bronnen (Gans, 1979). Waar de journalisten werken, dat weten we. Maar waar ze ‘spelen’ (work and play, naar Gans), waar ze wonen en dus op verhalen stuiten, blijft onvermeld. Toch bevat het boek vele conclusies die voor dit onderzoek relevant zijn. Ten eerste is er weinig contact tussen journalisten en lezers. Deuze schrijft: “They [de journalisten – MK] do not seem to interact a lot with members of their audience (save regional reporters), and rate feedback from their colleagues and superiors higher.” (Deuze, 2002) Dit is geheel in lijn met wat Sumpter en Kepplinger schrijven. Regionale reporters hebben wel contact met de lezers, omdat ze wonen in de communities die ze bedienen, voegt Deuze eraan toe. Hieruit zou je op kunnen maken dat dit voor journalisten die voor landelijke media werken niet geldt. Ten tweede: journalisten weten niet goed weten wat hun publiek wil. Dat zou met bovenstaande te maken kunnen hebben. Ten derde: journalisten in Nederland zijn ouder dan in andere landen waar werd geënquêteerd. De mediaan van de leeftijd van journalisten in Nederland is 42. Mannen beginnen gemiddeld op hun 27ste met werken op een redactie, vrouwen doen dat vanaf hun 26ste. Journalisten in Nederland zijn gemiddeld tussen de vier en tien jaar ouder dan hun collega’s in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en de Verenigde Staten. Deuze wijt dat aan de late introductie van commercieel televisienieuws en de (destijds) relatief stabiele krantenmarkt.
Ten slotte. Ook uit Deuzes werk blijkt dat de beroepsgroep geen goede afspiegeling is van de bevolking. Ze zijn overwegend links, en er werken meer mannen dan vrouwen (al zou die verhouding er dertien jaar later anders uit kunnen zien). Wat afkomst betreft was er van diversiteit al helemaal geen sprake: nog geen twee procent van de respondenten was allochtoon, terwijl de Nederlandse bevolking volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in het jaar 2000 voor 8,6 procent uit niet-Westerse allochtonen bestond. De respondenten met een niet-Nederlandse achtergrond bleken op sommige vragen radicaal anders te antwoorden dan hun Nederlandse collega’s. Het blijkt dat zij meer waarde hechten aan analyse, vooral als het om multiculturele thema’s gaat. De allochtone respondenten hebben dus andere voorkeuren. Hoewel eerder is betoogd dat we journalisten en lezers niet gelijk moeten schakelen, is het verleidelijk om aan te nemen dat ook allochtone lezers voorkeuren hebben die afwijken van de massa. Het is zeer waarschijnlijk dat er meer van deze subgroepen zijn die dank zij de eenvormigheid van het journalistencorps minder goed worden bediend. Kanttekening is dat de groep van allochtone respondenten in Deuzes onderzoek met twaalf aan de kleine kant is.
1.5 Markt en strategie Sigurd Allern (2002) maakt duidelijk dat alle bladen hun niche hebben, hun eigen publiek, en daar ook rekening mee houden in nieuwskeuze. Uiteraard kan ook het omgekeerde worden bereikt: dat het publiek zich aanpast aan het blad, en ervoor kiest om het blad juist wel of niet te kopen omdat het wel of niet aanslaat op zijn belevingswereld. Maar de verhoudingen zijn ingewikkelder geworden. Tot in de jaren zestig werd welke krant je als Nederlander las bepaald door de zuil waar tot je behoorde; politieke kleur en geloof waren leidend in welke media de huiskamers bereikten. Niet zelden fungeerden Nederlandse kranten als spreekbuis voor de partij of kerk en werd onwelgevallig nieuws uit de krant geweerd. Tegenwoordig is het niet meer de dominee of de partijbons die bepaalt wat we in de krant voorgeschoteld krijgen. Zelfs de hoofdredacteur is volgens sommige mediawetenschappers en professionals niet meer bepalend, maar de markt. In zijn veelgeciteerde boek Market-driven journalism. Let the citizen beware (1994) stelt John McManus: “Newspapers have diminished the traditional role of professional journalists as arbiters of which events and issues are newsworthy. Managers are telling journalists to let the public decide what becomes news by paying attention to what kinds of reports are most highly valued in the marketplace.” (P.7) Simpel gezegd: de lezer heeft meer invloed op wat er in de krant komt dan voorheen, omdat de eigenaren zich laten leiden door lezersonderzoeken. Het boek van McManus is uit 1994 en beschrijft dat door de concurrentie met de televisie meer ruimte in de krant wordt vrijgemaakt voor foto’s en personality journalism. Inmiddels heeft de krant er nog een concurrent bij: het internet. Anno 2013 zijn de (betaalde) krantenoplages aanzienlijk lager dan in 1994, zo blijkt uit de cijfers van HOI (Instituut voor Media Autiding), en is het aantal adverteerders geslonken. De praktijk die McManus al 17
beschrijft om advertenties te laten aansluiten op de inhoud en andersom is ook in Nederland ingeburgerd. Het zijn niet alleen de gratis dagbladen, forensenkranten zoals Spits en Metro, die deze tactiek toepassen. Het magazine van de Volkskrant bijvoorbeeld richt zich in het bijzonder op vrouwelijke lezers, de advertenties sluiten daar dan ook op aan. De maandelijkse glossy DeLuxe van NRC Handelsblad richt zich op lezers die zich luxeartikelen zoals dure horloges en designerkleding kunnen veroorloven. Het matchen van advertenties en inhoud is een belangrijk onderdeel van de overlevingsstrategie geworden.2 De krant moet wel, omdat ze meer verdient met advertenties dan met verkochte exemplaren; de adverteerder is de key customer. Daar gaat MacManus’ wet op dat wanneer marktlogica en journalistiek in conflict zijn, marktlogica altijd wint. En de markt is hard, weet hij: “Market journalism values the attention of the wealthy and young over the poor and old because news selection must satisfy advertisers’ preferences. In fact rational market journalism must serve the market for investors, advertisers, and powerful sources before – and often at the expense of – the public market for readers and viewers. To think of it as truly reader- or viewer-driven is naïve.” (P.197)
1.6 Ingekleurd nieuws De consument is niet alleen belangrijker geworden omdat het nieuws op hem wordt afgestemd, hij ziet zich zelf ook steeds vaker terug in de media. In veel nieuwsbulletins en dagbladen worden representanten van het kijkers- of lezerspubliek opgevoerd. Ogenschijnlijk willekeurig worden mensen op straat benaderd of zij hun mening willen geven over een bepaald onderwerp. Deze praktijk wordt voxpop genoemd, afgeleid van het Latijnse vox populi, stem van het volk. Voxpop is overgewaaid uit de Verenigde Staten, waar de man on the street interviews vanaf de jaren vijftig een belangrijk deel uitmaken van de televisieshows in de late avond. In Nederland zijn Man bijt hond (NCRV), PowNews (Powned) en Vandaag de dag (WNL) voorbeelden van programma’s die veelvuldig van voxpop gebruikmaken. Op de radio zijn er programma’s die geheel zijn opgebouwd uit meningen van luisteraars die opbellen, zoals Cappuccino (NCRV). Ook in de kranten zie je het terug. De voornaamste kritiek is dat het makkelijk te produceren is, dat journalisten de ruimte krijgen om selectief te werk te gaan en dat zij het vooral gebruiken voor het ‘leuk’: leuke citaten, typetjes, oorspronkelijkere uitspraken dan de panklare antwoorden van politici en BN’ers die mediatraining hebben gevolgd. Maar de invloed van voxpop mag niet worden onderschat. Onderzoek toont aan dat de verschijning van ‘gewone mensen’ op tv wel degelijk een rol speelt in opinievorming (Daschmann, 2000; Iyengar, 1996; Valkenburg et al, 1999). Mensen nemen wel degelijk meningen over van gewone burgers en zijn vatbaar voor schijnargumenten.
2
Zie bijvoorbeeld het verhaal van een BMW-designer die gasthoofdredacteur mocht spelen van de NRClifestylebijlage DeLuxe. In zijn column in NRC Handelsblad (2 juni 2012) reconstrueert ombudsman Sjoerd de Jong hoe de designer wordt benaderd door de chef van het katern (vanwege de persoonlijke interesse van de chef, parafraseert De Jong). Vervolgens benaderde de advertentieafdeling BMW om te adverteren. De Jong: “DeLuxe is een vehikel voor zulke advertenties, het is - naar het model van luxe bijlagen van buitenlandse kranten - een magazine waar adverteerders van dure merken zich thuis moeten voelen. Graag zelfs, want de inkomsten uit advertenties zijn in de hele krantenwereld dramatisch gekelderd.”
In Denemarken is onderzocht wanneer gewone burgers (mensen die niet gespecialiseerd zijn in een bepaald onderwerp, maar daarover wel aan het woord worden gelaten) in nieuwsbulletins worden opgevoerd. De wetenschappers Hopmann en Shehata (2011) bekeken jaargangen aan nieuwsbulletins van twee Deense zenders. Ze kwamen tot opmerkelijke conclusies. Zo komt voxpop vaker voor in items over inkomen, zijn de ‘gewone burgers’ vaker in het nieuws voor aanvang van verkiezingen en, minder verrassend, zit het voxpop-onderdeel vaak later in de uitzending. Een systematisch patroon hoe burgers in nieuws belanden viel niet te destilleren. Verwant aan voxpop is de praktijk dat journalisten een verhaal aan een gewone (maar minder willekeurig gekozen) burger ophangen om hun verhaal levendig en begrijpelijk te maken (Daschmann & Brosius, 1999. P.35). Vaak gaat dit om agendanieuws: gebeurtenissen die zich regelmatig herhalen, maar waarvan de media vinden dat zij vermeldenswaardig zijn. Bijvoorbeeld: in september beginnen de scholen weer. De krant volgt een scholier op zijn eerste schooldag. Maar het kan ook over gewichtiger nieuws gaan, zoals wanneer een bepaalde belasting wordt ingevoerd en de gevolgen aan de hand van één of meerdere personen worden geïllustreerd. Eén levensverhaal kan een grote ontwikkeling schetsen (Daschmann, 2001; Lewis & Wahl-Jorgensen, 2005). In het Nederlands, noch in het Engels of een andere taal ben ik voor dergelijke verhalen een treffende overkoepelende term tegengekomen. Voor dit onderzoek is het goed om onderscheid te maken tussen ‘hard nieuws’ en dit nieuws waarvoor de journalisten voor keuze van informanten wordt gesteld. Daarom gebruik ik hiervoor de term ‘ingekleurd nieuws’. Een voorwaarde voor het toepassen van deze term zou moeten zijn dat de opgevoerde persoon inwisselbaar is. Een voorbeeld: in een artikel over de Werkloosheidswet is een uitkeringsgerechtigde opgevoerd, maar de journalist had ook voor een andere uitkeringsgerechtigde kunnen kiezen. Dat de persoon uitkeringsgerechtigd is, is de enige voorwaarde. Ik vooronderstel dat voor het kiezen van uitkeringsgerechtigde A of B dezelfde factoren en voorwaarden gelden als in de eerder besproken literatuur (Galtung en Ruge, Gans, Allern, et cetera): is de uitkeringsgerechtigde interessant, kunnen lezers zich in hem herkennen, is zijn verhaal sensationeel, is er conflict, controverse? En praktisch: is hij bereikbaar binnen de gestelde tijd die de journalist heeft? Het lijkt me aannemelijk dat juist in dit soort verhalen de door Gans beschreven hang naar balans (opgedeeld in story mixture, subject balance, geographic balance, demographic balance en political balance) een belangrijke rol speelt. Maar haalt de journalist bij ‘ingekleurd nieuws’ ook zijn hoofdpersonen van de straat, zoals in de klassieke voxpopsetting? Omdat de journalist hier eerder op zoek is naar iemand die past in een specifiek verhaal dan een eenvoudige geformuleerde mening, gaat hier waarschijnlijk meer werk aan vooraf. Hoe bereikt de journalist zulke bronnen, is dan ook een vraag die in het kwalitatieve deel van dit onderzoek aan bod komt. Uit eigen ervaring weet ik dat journalisten rijkelijk uit eigen netwerk en dat van collega’s putten. Gezien de eerder besproken eenvormigheid van de beroepsgroep is de kans groot dat dit de nagestreefde geografische, demografische en politieke spreiding bemoeilijkt.
19
1.6 Conclusie Het beeld van de journalist dat uit de wetenschappelijke literatuur naar voren komt, is anders dan het beeld dat hij van zichzelf heeft. De journalistieke beroepsgroep zou een wereldje op zich zijn, waarin men zich niet bewust is van het feit dat de leden van die groep niet representatief zijn voor het lezersbestand. Aan de andere kant voelen zij zich wel boven de lezers verheven: zij achten de gewone lezer niet in staat om te beoordelen wat nieuwswaardig is (Sumpter, 2000). Dus wordt bij twijfel een collega geraadpleegd – een lid van de eigen groep. De redacteuren gaan bij het maken van (nieuws)keuzes vooral af op hun eigen instinct, dat door groepsdynamiek wordt bijgestuurd (Berkowitz, 1990). Volgens Pamela Shoemaker speelt de redactieroutine een grotere rol in het nieuwsselectieproces dan de karaktereigenschappen en achtergrond van de redacteuren. De standplaats van het medium en van de redacteuren is echter wel van belang. Gans concludeert in zijn beroemde studie Deciding what’s news (1980) dat de redacteuren veel nieuws halen uit hun eigen omgeving. De plaats (Manhattan, New York) waar de magazines die Gans bezocht gevestigd zijn, was structureel oververtegenwoordigd in de nieuwssuggesties. Dit terwijl ook het belang van geografische spreiding door de media breed wordt onderschreven – media willen dat hun kijkers of lezers zich herkennen in de verhalen die zij produceren. Dat de beroepsgroep in binnen- en buitenland weinig divers van samenstelling is, draagt daaraan niet bij.
In de inleiding schreef ik dat dit onderzoek zich richt op de oververtegenwoordiging van nieuws uit de Randstad in de landelijke kwaliteitskrant. Het onderzoek moet antwoord geven op de vraag of het klopt dat er naar verhouding – enerzijds in vergelijking tot de bevolking, anderzijds tot het lezersbestand van de kranten – te veel nieuws ‘uit de Randstad’ wordt gehaald. Ik toets die bewering door bij twee landelijke kwaliteitskranten, NRC Handelsblad en Trouw, te onderzoeken waar het nieuws dat zij hebben gebracht zich afspeelt. Vervolgens wil ik mijn resultaten duiden: hoe komt het dat er al dan niet sprake is van een Randstedelijke oververtegenwoordiging? Het onderzoek bestaat zowel uit een kwantitatief als een kwalitatief deel, met dien verstande dat het eerste onmisbaar is voor het tweede. Het kwantitatieve deel richt zich op het product, het in de krant gebrachte nieuws. Het kwalitatieve gaat over de mensen die dit nieuws maken. In dit hoofdstuk zal ik mijn onderzoeksmethode uiteenzetten.
2.1 Kwantitatief onderzoek In mijn onderzoek vergelijk ik gedurende één jaar lang twee titels: de dagbladen NRC Handelsblad en Trouw. Van al die kranten houd ik bij hoeveel nieuws er uit de Randstad en uit de andere regio’s komt – ik tel het aantal nieuwsberichten per gebied. De jaargang die ik bestudeer is die van 2012. De kranten zijn van dezelfde data. Ik houd een steekproef door meer dan veertig procent van de kranten te bestuderen – 127 in totaal. Om ook tot een evenwichtige verdeling van de dagen van de week te komen, kies ik er voor om beurtelings één of twee kranten over te slaan. Zo ontstaat er een cyclus van maandag, woensdag, zaterdag, dinsdag, vrijdag, maandag, et cetera. Een enkele keer neem ik een extra krant mee om een feestdag (waarop geen krant verschijnt) te compenseren. De steekproef is met 127 kranten representatief. Bovendien moet in ogenschouw worden genomen dat veel nieuws ‘followup’ genereert. Morgen wordt het nieuws van vandaag weer aangevuld met nieuwe feiten of inzichten en worden die in de krant vermeld. Gebeurtenissen met veel impact leveren soms dagen achterelkaar nieuws op. 2.1.1 Afbakening van de berichten Het nieuws waarover ik mij buig heeft betrekking op Nederland. Het nieuws moet ook gebonden zijn aan een plaats – die moet er minstens in genoemd worden.3 Dit nieuws staat op de pagina’s voorin de krant, dat wil zeggen de pagina’s van de voorpagina tot en met het binnenlandkatern. In het geval van NRC Handelsblad staat er boven pagina 2 en 3 ‘Vooraan’. De volgende pagina’s (4 en 5, soms ook 6 en 7) heetten in die krant ‘In het nieuws’. Hier staan vaak iets uitgebreidere stukken, reportages, nieuwsachtergronden en analyses. De stukken op die pagina’s gaan niet altijd over Nederland, maar haken in op het ‘belangrijkste nieuws’ van de dag. Vervolgens komt ‘Binnenland’. In Trouw heetten die eerste pagina’s ‘Vandaag’ en vervolgens ‘Nederland’.
3
Een enkele keer wordt in follow-up de plaats niet vermeldt, vermoedelijk omdat men voorkennis veronderstelt. In dat geval wordt het bericht meegerekend.
21
Behalve dat het nieuws betrekking moet hebben, zijn er nog een paar mitsen en maren. Het volgende ‘nieuws’ neem ik niet mee:
Nieuwsinterviews (korte interviews met een hoofdpersoon uit het nieuws of iemand die duiding moet geven aan het nieuws) Opinie (dus ook geen columns en commentaren) Aankondigingen, advertenties, weerberichten, cartoons, verwijzingen, et cetera Landelijk politiek (oftewel ‘Haags’) nieuws. Dit nieuws komt immers altijd uit Den Haag en neemt veel ruimte in de krant in beslag. Toch is dit wellicht het ‘landelijkste’ nieuws: de besluiten hebben invloed op heel het land. Als dit meegerekend zou worden, zou de verhouding Randstad-elders sterk in het voordeel van de Randstad uitvallen.4 Nieuws over kabinetsbesluiten, uitspraken van volksvertegenwoordigers en dergelijken worden niet meegenomen. Wel worden verhalen meegenomen waarin gevolgen van politieke besluitvorming aan de hand van een persoonlijk verhaal worden geïllustreerd. Dit valt onder het ‘Ingekleurd nieuws’, de term die ik in het vorige hoofdstuk introduceerde. Financieel nieuws. Hiervoor geldt het zelfde argument als voor het landelijk politiek nieuws. De nationale (als dit woord in deze tijd überhaupt nog van toepassing is) beurs bevindt zich nu eenmaal in Amsterdam. De Zuidas in Amsterdam is veruit het belangrijkste financiële centrum van Nederland. Overigens wordt in nieuws over bedrijven of grote financiële instellingen vaak niet eens een plaats vermeld. (Wetenschaps)nieuws over onderzoeken waarin de standplaats van de instelling geen rol speelt (als enkel “blijkt uit onderzoek van universiteit X” wordt vermeld) Stukken over de overzeese Nederlandse gebieden (Bonaire, Saba en Sint-Eustatius) Stukken waarin de krant over zichzelf schrijft.5
Al het overige (Nederlandse) nieuws dat de krant belangrijk genoeg acht voor deze pagina’s of katernen wordt meegewogen, dus ook sport- of cultuurnieuws. Ook de berichten in de kortkolom en vetjes (licht nieuws) tellen mee, evenals rechtbankreportages, foto’s of illustraties met onderschrift waarin het nieuws vooral uit de foto of afbeelding blijkt. Nieuwsanalyses worden eveneens meegeteld. Daarin gaat het vaak om follow-up, aan de andere kant zegt het iets over wat de krant belangrijk vindt. Bovendien verschijnen er met name in NRC Handelsblad steeds vaker nieuwsanalyses zonder dat daar een klassiek nieuwsbericht aan voorafgegaan is, omdat de krant ervan uitgaat dat het nieuws de lezer via andere kanalen heeft bereikt (of omdat de krant het nieuws heeft gemist, of aanvankelijk niet belangrijk vond, et cetera).
4
Er zijn uiteraard meer instanties die aan één plaats gebonden zijn. Veel daarvan zijn ook in de Randstad gehuisvest. Maar zij genereren nooit zo veel nieuws als de Tweede Kamer. 5 De stukken over de rel die ontstond na een bericht in NRC Handelsblad over de lichamelijke toestand van prins Friso, die onder een lawine bedolven raakte en sindsdien in coma ligt, zijn bijvoorbeeld niet meegenomen.
De meeste meegenomen berichten vallen in de volgende categorieën: klassieke nieuwsberichten, reportages (kort of lang), kortkolomberichten en grote afbeeldingen met onderschrift. Door de door mij gestelde voorwaarden ontstaat er ook een restcategorie van nieuws waarin geen plaats wordt genoemd. Een enkele keer zal nalatigheid aan de orde zijn (journalistiekstudenten krijgen aangeleerd dat het ‘waar’, de derde van de vijf w’s, in een goed nieuwsbericht niet mag ontbreken), vaker zal de locatie als irrelevant worden beschouwd. Dit gaat vaak om institutioneel nieuws. Stel dat het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) een onderzoek heeft verricht en dat haalt de krant, dan zullen weinig redacteuren het relevant vinden te vermelden dat die organisatie in Amsterdam gehuisvest is. Deze berichten vallen in de categorie ‘Zonder plaats’ (ZP). 2.1.2 Afbakening locaties Dit onderzoek gaat over nieuws uit de Randstad versus nieuws uit de ‘rest’ van het land. Ik besef dat ik bij gebruik van dit woord, ‘rest’, de Randstad centraal stel. Maar dat laatste zal ook gelden voor ‘elders’. Een beter woord is er (nog) niet. Vaak ‘de provincie’ gebruikt als verzamelnaam voor alle niet-Randstedelijke gebieden, maar ook die term dekt de lading niet. Afgezien van dat (delen van) vier provincies de Randstad vormen, telt de ‘provincie’ ook grote steden, zoals Eindhoven, Tilburg en Groningen. Omgekeerd kent de Randstad ook landelijke gebieden, zoals het dunbevolkte Groene Hart, en de belangrijkste agrarische regio van Nederland: het Westland. Voor de Randstad is ook geen sluitende definitie. Het is een tekentafelbegrip, ingeburgerd geraakt in de tweede helft van de twintigste eeuw. Het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) telt de gehele vier provincies (van groot naar klein) ZuidHolland, Noord-Holland, Utrecht en Flevoland mee, en deelt die vervolgens op in een zuidvleugel (met als centrum Den Haag-Rotterdam) en een noordvleugel (Amsterdam-Almere-Utrecht).6 Wel maken zij onderscheid tussen de stedelijke en niet-stedelijke Randstad. Ik kies ervoor om de randen wat scherper af te bakenen. De gebieden die ik niet meereken, zijn: Texel, de kop van Noord-Holland, West-Friesland, de Beemsterpolder, de Noord-Hollandse Noordzeekustlijn, de Bollenstreek, de Noordoostpolder, Flevoland ten oosten van Lelystad, de Utrechtse Heuvelrug, Goeree-Overflakkee en Rivierenland (omgeving Gorinchem). Het grootste deel van het Groene Hart is dus wel meegerekend. Dit gebied bevat namelijk wel middelgrote steden als Alphen aan den Rijn en Gouda. Ik tel al het nieuws uit de Randstad. Ook maak ik aparte categorieën voor de steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, zodat ik kan zien wat binnen de Randstad het aandeel is van deze steden. Ik richt me hier op de gemeenten, dus niet op agglomeraties: Amstelveen hoort dus niet bij Amsterdam en Krimpen aan den IJssel niet bij Rotterdam. De andere categorieën zijn:
‘Noord’, bestaande uit Friesland, Groningen en Drenthe
6
VROM Randstadmonitor 2006, pagina 25
23
‘Oost’, bestaande uit Overijssel, Gelderland, oostelijk Flevoland (inclusief Noordoostpolder), Utrechtse Heuvelrug ‘Zuid’, bestaande uit Noord-Brabant en Limburg ‘West overig’, bestaande uit Texel, de kop van Noord-Holland, West-Friesland, de Beemsterpolder, de Noord-Hollandse Noordzeekustlijn, de Bollenstreek, GoereeOverflakkee, Rivierenland (omgeving Gorinchem) en Zeeland ‘Zonder plaats’ (zie vorige paragraaf)
Ik maak verder onderscheid tussen het gewone en ingekleurde nieuws. Het laatste gaat om verhalen over kwesties die in een groter gebied spelen, waarvoor niet vaststaat waar de journalist heen moet – hij kan kiezen waar hij naartoe gaat (zie verder het hoofdstuk ‘Theoretisch kader’). Ook voxpop valt hieronder en ieder voxpopbericht wordt apart meegeteld. Om deze grote categorieën te onderscheiden, gebruik ik de termen ‘Algemeen nieuws’ en ‘Ingekleurd nieuws’. Uiteindelijk wordt dit algemene en ingekleurde nieuws opgeteld om tot een totaal aantal berichten te komen. 2.1.3 Weging Om een indruk te krijgen van het de geografische spreiding in grote artikelen, wordt ook de herkomst van grote artikelen bijgehouden. Hier zijn maar twee categorieën: ‘Groot Randstad’ en ‘Groot elders’. Nu is ‘groot’ een nogal relatief begrip – wat is groot? Het is lastig afbakenen. Groot nieuws (als in: belangrijk nieuws) wordt niet altijd groot verpakt, omdat er meerdere belangrijke nieuwsfeiten op een dag kunnen zijn die in de krant moeten. De keuze bijvoorbeeld voor een grote foto kan ermee te maken hebben dat er weinig nieuws is, of dat een foto andere, serieuze artikelen moet compenseren. (Soms kan een foto natuurlijk ook meer zeggen dan woorden: een foto van een druk terras en zonneschijn is leuker dan een berichtje van de strekking: het was warm vandaag en veel mensen zaten op het terras.) Stukken of foto’s met onderschrift op de voorpagina reken ik sowieso mee, evenals uitgebreidere reportages, nieuwsachtergrondverhalen en foto’s met onderschrift op 2 of 3. Alle andere artikelen moeten ten minste een halve krantenpagina in beslag nemen. Een bericht kan dus in meerdere categorieën vallen. Een voorbeeld: een voorpaginabericht over een treinongeluk in Amsterdam, valt onder de categorieën ‘Algemeen nieuws Randstad’, ‘Algemeen nieuws Amsterdam’ en ‘Groot Randstad’. Een paginavullende reportage over krimp van de bevolking in een dorp in het noorden van Groningen valt onder ‘Ingekleurd nieuws noord’ (bevolkingskrimp speelt op meerdere plekken in Nederland; de journalist had voor een andere locatie kunnen kiezen) en ‘Groot elders’. 2.1.4 Vergelijking Vervolgens worden de cijfers die uit het onderzoek voortvloeien – de aantallen berichten, verdeeld over de verschillende gebieden – vergeleken met het lezersbestand van de krant. Een krant kan misschien meer over een bepaald gebied schrijven, maar als in dat gebied meer lezers wonen, zou dat als rechtvaardiging kunnen gelden. Of dat een goede zaak is, is weer een andere discussie. Dit zou je immers ook uit kunnen leggen als vermarkting of commercialisering (zie paragraaf 1.5). In hoeverre
moet een krant zich bewust zijn van zijn doelgroep? Een doelgroepgerichte houden kan conflicteren met de publieke functie van de krant om burgers objectief en zo volledig mogelijk te informeren.
2.2 Kwalitatief onderzoek Om duiding te geven aan de data, houd ik interviews met redacteuren van de Binnenland/Nederlandredacties van NRC Handelsblad en Trouw. Ik wil de redactiedynamiek achterhalen die schuilgaat achter de cijfers. Ik wil weten:
Hoeveel belang zij hechten aan een evenwichtige geografische spreiding van nieuws Of de redacteuren vinden dat de lezer bediend moet worden met nieuws uit de plaats of regio waar de lezer woont Wanneer zij een onderwerp bestempelen als lokaal nieuws en op die grond afwijzen Of zij weten waar hun lezers wonen en hoeveel procent daarvan uit de Randstad komt In hoeverre zij zich bewust zijn van geografische spreiding van nieuws in hun krant En wat zij daar vervolgens mee doen: zijn er strategieën om de Randstad te compenseren, zoals de redacties die Gans (1979) bezocht die hadden?
Ook zal ik bij de betrokken redacteuren een paar gevallen van ‘ingekleurd nieuws’ uit hun krant voorleggen en hen vragen waarom zij voor deze locaties hebben gekozen. Dit gaat bijvoorbeeld over artikelenseries. Aan de redacteuren van NRC Handelsblad vraag ik ook of zij merken dat de verhuizing van de redactie van Rotterdam naar Amsterdam gevolgen heeft voor de nieuwskeuze in de krant.
25
In het vorige hoofdstuk heb ik de werkwijze voor zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve componenten van mijn onderzoek uitgelegd. Dit hoofdstuk behandelt de resultaten van het dataonderzoek. Eerst zal ik enkele algemene opmerkingen maken over de jaargang 2012, vervolgens behandel ik in aparte paragrafen de uitkomsten van het onderzoek bij NRC Handelsblad en Trouw. Daarna zal ik deze cijfers vergelijken met het lezersbestand.
3.1 Algemene opmerkingen Ik heb in totaal 254 kranten bestudeerd, 127 van NRC Handelsblad en 127 van dagblad Trouw. In NRC Handelsblad voldeden 1019 nieuwsberichten aan mijn criteria, gemiddeld acht per krant. In Trouw telde ik er aanzienlijk meer, namelijk 1692: gemiddeld 13,3. Hieruit blijkt al dat er in Trouw meer aandacht is voor Nederlands nieuws, waar NRC Handelsblad traditioneel meer nadruk legt op politiek, buitenland en cultuur. Van het Nederlandse nieuws wordt in beide kranten tussen de 16 en 17 procent groot gebracht (NRC: 16,6; Trouw: 16,3). De titels lopen meer uiteen in het aandeel nieuws in de categorie ‘zonder plaats’. In NRC Handelsblad maakte dit 26 procent uit van het totale nieuws (‘algemeen’ en ‘ingekleurd’); bij Trouw ging het om 32 procent. Trouw heeft dus, in ieder geval voorin de krant en in het katern Nederland, zowel percentueel als absoluut meer nieuws dat niet aan een plaatsgebonden is. Dit gaat vaak om nieuws (rapporten, onderzoeken en enquêtes) van organisaties. Een mogelijke verklaring is dat Trouw een wat kleinere redactie heeft en daarmee minder mankracht om ‘eigen nieuws’ te vergaren. In het theoretisch kader heb ik beschreven dat journalisten bij ieder nieuwsfeit een afweging maken of het geschikt is voor de krant. Maar de journalisten hebben in de regel niet in de hand waar de rampen gebeuren, de opstanden uitbreken of de bultruggen aanspoelen. Laten die rampen, opstanden en bultruggen zich ‘geografisch spreiden’? Nee. Toch lijken de – op basis van de hoeveelheid aandacht in de krant – meest nieuwswaardige gebeurtenissen7 uit 2012 best netjes over het land verdeeld. Zo had Rotterdam de Vestia-affaire, met dien verstande dat het woord Rotterdam al snel uit de berichtgeving verdween. Friesland had de Elfstedentocht die er niet kwam én er diende zich eindelijk een verdachte aan in de zaak Marianne Vaatstra. In Wassenaar was er de ‘seksrel’ waarin een wethouder werd beticht van seksuele intimidatie. Assen had last van een pyromaan, Arnhem werd opgeschrikt door de ‘Facebookmoord’. In een andere provinciehoofdstad, Utrecht, werd op grote schaal asbest aangetroffen – in de komkommertijd nog wel. In Waalre werd een stadhuis opgeblazen, en ook de verhalen over het misbruik in de Rooms-katholieke kerk speelden zich hoofdzakelijk in het zuiden af. Ook de Chipshol-zaak en, natuurlijk, de voor- en nasleep van het Project-X-feest in het
7
De gebeurtenissen die de meeste follow-up opleveren, niet te verwarren met de eerder door mij gemaakte indeling tussen groot en klein gebracht nieuws.
Groningse villadorp Haren leverden veel nieuws op. Vooral persoonsgebonden was het nieuws rond de frauderende wetenschapper Diederik Stapel, kickbokser Badr Hari en advocaat Bram Moszkowicz. Toch valt op dat ook in de kwesties die veel follow-up genereerden Amsterdam erboven uitsteekt. Dat komt in de eerste plaats door de Amsterdamse Zedenzaak, een zaak waarvan de schaal ieder voorstellingsvermogen te boven gaat. Veel aandacht was er voor een demonstratie van uitgeprocedeerde asielzoekers in Amsterdam-Osdorp. Het nieuws over Badr Hari, die de vrouw van voormalig profvoetballer Ruud Gullit afpakte, een man mishandelde en vervolgens weer opgepakt werd na schending van de schorsingsvoorwaarden, lijkt wellicht eerder nieuws voor De Telegraaf of RTL Boulevard, toch besteedden beide titels er veel aandacht aan. Hari mishandelde zijn slachtoffer in de Amsterdam Arena. Ook de broodjeszaak waar hij werd gesignaleerd, ondanks dat hem was verboden horeca te bezoeken, stond in Amsterdam. Voor het boulevardnieuws was die stad de voornaamste plaats van handeling.8 Ook de rel over aangetaste privacy van patiënten in het VU Medisch Centrum zorgde voor veel ophef. Het televisiebedrijf Eyeworks zou in het Amsterdamse ziekenhuis een serie maken met beelden van de eerste hulp, terwijl de slachtoffers niet wisten dat zij werden gefilmd. Na één aflevering werd het programma stopgezet. Het is een voorbeeld van een medium, Eyeworks in dit geval, dat ervoor kiest om een programma te maken in Amsterdam. (Waarom die plaats? Dicht bij de standplaats van het bedrijf, lagere productiekosten, of verwachte Eyeworks spectaculaire verwondingen door schietpartijen in de nabijgelegen Bijlmer?) Had Eyeworks voor een ziekenhuis gekozen in een andere plaats, dan had de rel zich elders afgespeeld. De media zijn dus ook voor een groot deel afhankelijk waar bedrijven en instellingen hun activiteiten plannen. En die kiezen dus vaak voor de Randstad.
3.2 NRC Handelsblad In 2012 ging 62,2 procent van het nieuws waarin op zijn minst een plaats wordt genoemd en te vinden was op de niet-katerngebonden- of Binnenlandpagina’s van NRC Handelsblad over de Randstad (voor overige criteria: zie hoofdstuk ‘Methode’). In deze berekening is het ‘algemene’ en ‘ingekleurde’ nieuws bij elkaar opgeteld en het nieuws ‘zonder plaats’ dus niet meegenomen. Zoals eerder vermeld is landelijk politiek nieuws uit Den Haag überhaupt niet meegerekend. Uiteindelijk kom ik uit op 464 berichten uit de Randstad tegen 282 elders. Het ingekleurde nieuws bedraagt 12,5 procent van het totaal (ook hier is de restcategorie van niet-plaatsgebonden nieuws niet meegerekend). Hier zijn 93 berichten meegerekend. Waar je misschien een ‘compensatieslag’ zou verwachten ten gunste van de niet-Randstad, blijkt uit de cijfers dat ingekleurd nieuws nog vaker uit de Randstad komt: 64,5 procent van die verhalen komt uit de Randstad. Als we alleen het ‘algemene’ nieuws in beschouwing nemen, komt 61,9 procent uit de Randstad.
8
Dit is gebaseerd op indrukken, ik heb niet het aantal boulevardberichten geturfd.
27
De verdeling per gebied (voor een afbakening van de gebieden, zie ‘Methode’) is als volgt:
Gebied
Algemeen nieuws
Ingekleurd nieuws
Totaal
Randstad
61,9%
64,5%
62,2%
Noord
10,6%
5,4%
9,9%
Oost
10,7%
8,6%
10,5%
Zuid
13,5%
17,2%
13,9%
West overig
3,4%
4,3%
3,5%
Het Randstedelijk nieuws neemt dus verreweg de grootste plaats in. De percentages bij het ingekleurde nieuws liggen verder uit elkaar, maar dat is logisch omdat het aandeel ingekleurd nieuws kleiner is. Iets vaker werd het zuiden opgezocht. De Randstad is dominant, tussen de overige regio’s lijkt sprake te zijn van een redelijke geografische spreiding. Maar hoe zit dat met inwoneraantal? In de zuidelijke provincies wonen immers aanzienlijk meer mensen dan in het noorden, daarom ligt het voor de hand dat in het zuiden meer gebeurt – en je dat dus in de krant terug zou moeten zien.
De bevolking was op 30 september 2012 als volgt opgebouwd: Gebied
Aantal inwoners
Percentage
Randstad
7.000.000
41,8%
Noord
1.719.312
10,3%
Oost
3.152.474
18,8%
Zuid
3.591.667
21,4%
West overig
1.302.104
7,8%
De cijfers komen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).9 Het noorden is dus redelijk vertegenwoordigd, al kun je je afvragen of dit ook zo zou zijn geweest als de zaak-Marianne Vaatstra 9
Dit geldt niet voor het aantal inwoners bij ‘Randstad’ en het inwonertal in de categorie ‘West overig’. Zoals ik
eerder al vaststelde, is de Randstad geen absoluut begrip. De vier provincies waarbinnen de Randstad valt, tellen samen 7.920.902 inwoners, maar ik baken de Randstad verder af (zie ‘Methode’). Dat doe ik niet alleen, dat doet ook TNO in de Randstadmonitor 2010-2012 (gepubliceerd in 2011). Daarin dichtten de onderzoekers de ‘Randstad Holland’ 6,8 miljoen inwoners toe in 2009 (zie pagina 97 van dat document). Dit onderzoek gaat over 2012, sindsdien zijn de grote steden in omvang toegenomen. Dat rechtvaardigt een ruimere schatting. Het aandeel ‘West overig’ komt voort uit het totale inwonertal van Nederland op 30 september 2012, namelijk
en ‘Haren’ er niet waren geweest. Wel is het verschil tussen inwonertal en aandeel in de krant erg groot in het oosten en zuiden. Ook in het aantal grote berichten komt de Randstad vaker terug. Ik telde 110 grote verhalen, reportages, voorpaginastukken en prominente foto’s uit de Randstad, tegen 59 uit de overige gebieden. Dat komt neer op 65,1 procent.
Maar hoe is de verdeling binnen de Randstad? Ik heb ook geteld hoeveel berichten er uit de vier grote steden komen. Die verdeling ziet er zo uit:
Plaats
Algemeen
Ingekleurd
nieuws
nieuws
Totaal
Aantal inwoners (gemiddeld 2012, afgerond, bron: CBS)
Amsterdam
41,6%
18,3%
38,6%
800.000
Rotterdam
17,8%
33,3%
19,8%
615.000
Den Haag
7,7%
6,7%
7,5%
505.000
Utrecht
12,4%
16,7%
12,9%
315.000
Randstad overig
20,5%
25%
21,1%
+/- 4.765.000
Wat valt er op aan deze cijfers? Allereerst natuurlijk de score van Amsterdam. Maar liefst 38,6 procent van het Randstedelijke nieuws gaat over de hoofdstad. In totaal is dat – als we natuurlijk het landelijk politieke en institutionele nieuws wegdenken – bijna een kwart van de stukken: 24 procent. Dat is opmerkelijk als je bedenkt dat nog geen vijf procent van de Nederlanders in Amsterdam woont. De hoofdstad scoort ook aanzienlijk beter dan de nummer twee: het ging bijna twee keer zo vaak over Amsterdam als over Rotterdam. Wel komt er meer ‘ingekleurd nieuws’ (inclusief voxpop) uit Rotterdam, wat te verklaren is door de voormalige vestigingsplaats (tot medio 2012) van de redactie van NRC Handelsblad. De compensatie, als je daarvan mag spreken, is echter minimaal. Heel opvallend is dat Utrecht vaker het nieuws haalt dan het grotere Den Haag, uitgezonderd natuurlijk het landelijk politieke nieuws uit die stad. Zou daar niet al een mogelijke verklaring liggen? De dateline Den Haag staat veel in de krant, omdat het dagblad een grote politieke redactie heeft. Mogelijk speelt de Utrechtse asbestaffaire een rol. Maar ook het ingekleurde nieuws kwam er vaker vandaan. Vanwege de centrale ligging wellicht, of de daar gevestigde School voor Journalistiek? Of het moet zijn dat van de grote steden Utrecht de meest landelijke uitstraling heeft: het is de hoofdstad 16.765.557, minus het restant van de eerder genoemde aantallen. De uitkomst lijkt mij plausibel. Voor de volledigheid: Zeeland telde 381.202 inwoners.
29
van de provincie, letterlijk en figuurlijk, en zou daarmee de ‘echte’ grote steden enigszins kunnen compenseren. Wat op het eerste gezicht misschien niet zo opvalt, is dat binnen de Randstad niet alleen sprake is van een onevenwichtige spreiding vanwege de dominantie van Amsterdam. De vier grote steden zijn samen goed voor 78,9 procent van het Randstadnieuws en in zijn geheel gaat bijna de helft van het nieuws, 49,1 procent, over de vier grote steden. Terwijl de grote vier bij elkaar 2.235.000 inwoners tellen en de Randstad als geheel er ongeveer zeven miljoen heeft. Dat wijst erop dat de randgemeenten en middelgrote gemeenten minder snel worden gevonden.
3.3 Trouw Op de niet-katerngebonden- of Nederlandpagina’s van dagblad Trouw ging in 2012 56 procent van het nieuws met plaats over de Randstad. Ook hier zijn ‘algemeen’ en ‘ingekleurd’ nieuws bij elkaar opgeteld en is landelijk politiek nieuws niet meegenomen. Het totaal aantal berichten dat ik telde uit de Randstad is 721, van elders kwamen er 484. De verhouding tussen algemeen en ingekleurd nieuws is vergelijkbaar met die in NRC Handelsblad, namelijk 88,3 tegen 11,7 procent (ook hier is de restcategorie van niet-plaatsgebonden nieuws niet meegerekend). Het gaat om 151 ingekleurde berichten. Van het ingekleurde nieuws komt ongeveer de helft uit de Randstad. Bij het ‘algemene’ nieuws gaat dat om 56,8 procent. De verdeling per gebied:
Gebied
Algemeen
Ingekleurd nieuws
nieuws
Totaal
Percentage
nieuws
inwoners
Randstad
56,8%
50,3%
56%
41,8%
Noord
10,2%
9,3%
10,1%
10,3%
Oost
14,8%
23,2%
15,8%
18,8%
Zuid
13,1%
14,6%
13,3%
21,4%
West overig
5%
2,6%
4,7%
7,8%
Ook voor Trouw geldt dus dat het meeste nieuws uit de Randstad komt. Het percentage nieuws uit het noorden komt aardig overeen met het inwonertal, wat ook wel geldt voor de oostelijke provincies. Het zuiden is aanzienlijk minder goed gedekt.
Hoe zit het dan met de verhouding in de groot gebrachte berichten? Die is redelijk in lijn met de andere cijfers: 55,4 procent van dat nieuws kwam uit de Randstad (153 tegen 123).
Dan de cijfers uit de Randstad zelf. Waar liggen de accenten, uit welke grote steden haalt Trouw het meeste nieuws? Welnu:
Plaats
Algemeen
Ingekleurd
Totaal
Aantal inwoners
nieuws
nieuws
nieuws
(gemiddeld 2012, afgerond, bron: CBS)
Amsterdam
30,2%
21%
29,3%
800.000
Rotterdam
16,6%
2,6%
15,1%
615.000
Den Haag
11,9%
14,5%
12,2%
505.000
Utrecht
9,9%
23,7%
11,4%
315.000
Randstad overig
31,3%
38,2%
32%
+/- 4.765.000
Ook in Trouw heeft Amsterdam een grote voorsprong op de andere grote steden. Ook gaat het in die krant bijna twee keer zo vaak over Amsterdam als over Rotterdam. De tweede stad komt er al helemaal slecht vanaf in de categorie ‘ingekleurd nieuws’. Opvallend is dat daarin juist Utrecht erg goed scoort, hoger zelfs dan Amsterdam. Een treinreis tussen de centrale stations van die steden duurt maar 27 minuten, dus dit lijkt een vlugge mogelijkheid voor compensatie van de hoofdstad. Net als in het overzicht van NRC Handelsblad zien we dat binnen de Randstad de plaatsen buiten de grote vier naar verhouding minder aandacht krijgen. 68 procent van het nieuws binnen de Randstad gaat over een van de grote vier steden. In totaal gaat 38,1 procent van het nieuws (exclusief ‘Zonder plaats’, exclusief landelijk politiek nieuws, et cetera) over de vier grote steden.
3.4 Vergelijking lezersbestand Ik de vorige paragrafen heb ik laten zien hoe het nieuws in de twee door mij bestudeerde titels geografisch over het land verspreid is. Ook heb ik de uitkomsten al vergeleken met het inwonertal in de besproken gebieden. In deze paragraaf zet ik de uitkomsten af tegen het lezersbestand van de kranten. De gegevens die ik gebruik voor vergelijking komen uit de Printmonitor van Stichting NOM (dat staat voor Nationaal Onderzoek Multimedia). De cijfers gaan over het jaar 2012. De Printmonitor is het belangrijkste bereikonderzoek voor Nederlandse printmedia. Voor deze editie van het
31
onderzoek zijn 22.053 respondenten ondervraagd over hun leesgedrag. De steekproef staat voor ruim 14 miljoen Nederlanders van dertien jaar of ouder. Mijn scherpere afbakening van de Randstad bemoeilijkt de vergelijking enigszins, omdat in de Printmonitor niet dezelfde definitie van Randstad hanteert als ik. Ik richt me in deze vergelijking dan hoofdzakelijk op de door mij vastgestelde gebieden ‘Noord’ (Friesland, Groningen en Drenthe), ‘Oost’ (Overijssel en Gelderland) en ‘Zuid’ (Noord-Brabant en Limburg). Voor de volledigheid zal ik wel de cijfers presenteren van de afzonderlijke provincies waaruit de Randstad is opgebouwd, evenals die van Zeeland. Vervolgens zal ik me over de aandelen van de grote steden buigen. 3.4.1 Lezers NRC Handelsblad De volgende tabel heeft betrekking op de lezers van NRC Handelsblad. Het totaal aantal lezers van die krant in 2012 was gemiddeld 502.000 per dag. Dit getal kan worden opgesplitst in 358.000 abonneelezers en 144.000 overige lezers.
Gebied
Lezers absoluut
Lezers in
Percentage nieuws in
procenten
NRC Handelsblad
Noord
35.000
7,2%
9,9%
Oost
67.000
13,2%
10,5%
Zuid
84.000
16,6%
13,9%
Noord-Holland
112.000
22,3
Zuid-Holland
137.000
27,3
Utrecht (provincie)
54.000
10,7%
Flevoland
8.000
1,5%
Zeeland
7.000
1,3%
Als de lezers van NRC Handelsblad uit het noorden, oosten en zuiden bij elkaar worden opgeteld en daarbij ook Zeeland wordt meegerekend, is het resultaat 38,3 procent. 61,7 procent van de lezers woont in Zuid-Holland, Noord-Holland, Utrecht en Flevoland. Dat percentage benadert dat van het nieuws dat uit de Randstad komt: 62,2 procent, terwijl het gebied dat ik onder Randstad schaar niet eens de gehele vier provincies omvat. Ondanks dat ook een deel van het nieuws uit de categorie ‘West
overig’ meegerekend zou moeten worden (het nieuws uit niet-Randstedelijk Noord- en Zuid-Holland, maar niet dat uit Zeeland) om tot een goede vergelijking te komen, stel ik vast dat nieuws uit Holland, Utrecht en Flevoland nauwelijks oververtegenwoordigd is ten opzichte van het lezersbestand. Over het oosten en zuiden werd in 2012 verhoudingsgewijs minder geschreven, maar ook die verschillen zijn dus klein.
In de NOM Printmonitor is ook bijgehouden hoe de lezers over de grote steden verdeeld zijn. Dit is (onder meer) gedaan per gemeente (de berichten die ik heb meegerekend hebben uitsluitend betrekking op de gemeentes, niet op de stadsregio’s) en Nielsengebieden, de agglomeraties. Onder het Nielsengebied van Amsterdam vallen ook randgemeenten Diemen, Ouder-Amstel, Amstelveen en Landsmeer. Bij Rotterdam worden Schiedam, Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Nederlek, Ridderkerk, Barendrecht en Albrandswaard opgeteld. Het Nielsengebied Den Haag bestaat ook uit Leidschendam-Voorburg, Rijswijk, Wassenaar en Wateringen (gemeente Westland).10 De lezersverdeling bij NRC Handelsblad is te zien in de volgende tabel. In de derde en vijfde kolom is te zien wat het percentage lezers van de NRC Handelsblad-lezers over heel Nederland.
Plaats
Absoluut
Deel
Absoluut
Deel
Percentage
aantal NRC
landelijke
aantal NRC
landelijke
nieuws in
Handelsblad-
populatie
Handelsblad-
populatie
NRC
lezers in
NRC
lezers in
NRC
Handels-
gemeente
Handelsblad-
Nielsen-gebied
Handelsblad-
blad
lezers,
lezers,
(gemeente)
gemeente
Nielsengebied
Amsterdam
53.000
10,5%
61.000
12,2%
24%
Rotterdam
32.000
6,4%
40.000
7,9%
12,3%
Den Haag
36.000
7,2%
47.000
9,3%
5%
Utrecht
11.000
2,1%
Niet van
Niet van
8%
toepassing
toepassing
In de vergelijking naar inwonertal kwam Rotterdam er slecht vanaf. Uit Amsterdam kwam bijna twee keer zoveel nieuws. Maar vergeleken met de lezersaantallen wordt Rotterdam niet slecht bediend. De lezers uit Den Haag hebben eerder reden om te klagen. Amsterdams en Utrechts nieuws zijn in vergelijking tot het lezersbestand juist enorm oververtegenwoordigd.
10
Deze definitie is onder meer te vinden op de website van het Cebuco, het marketingplatform van NPD Nieuwsmedia. Zie http://archief.cebuco.nl/website/begrippen.asp?menuid=392#n (laatst geraadpleegd: 12 juni 2013).
33
3.4.2 Lezers Trouw De volgende tabel heeft betrekking op de lezers van Trouw. Het totaal aantal lezers van die krant in 2012 was gemiddeld 312.000. Dit getal kan worden opgesplitst in 219.000 abonneelezers en 96.000 overige lezers.
Gebied
Lezers absoluut
Lezers in
Percentage nieuws in
procenten
Trouw
Noord
33.000
10,6%
10,1%
Oost
68.000
21,5%
15,8%
Zuid
37.000
11,8%
13,3%
Noord-Holland
59.000
18,6%
Zuid-Holland
72.000
22,7%
Utrecht (provincie)
36.000
11,3%
Flevoland
6.000
1,8%
Zeeland
5.000
1,5%
Als de Trouw-lezers uit het noorden, oosten en zuiden bij elkaar worden opgeteld en daarbij ook Zeeland wordt meegerekend, is het resultaat 45,4 procent. 54,6 procent van de lezers woont in ZuidHolland, Noord-Holland, Utrecht en Flevoland. Dat percentage is kleiner dan dat van het Trouwnieuws dat uit de Randstad komt: 56 procent, terwijl het gebied dat ik onder Randstad schaar kleiner is dan de vier provincies samen. Net als bij NRC Handelsblad is er dus maar een kleine oververtegenwoordiging van nieuws uit die vier provincies. Wat opvalt, is dat het aandeel van nieuws uit het noorden min of meer correspondeert met het aantal lezers uit de noordelijke provincies. Ook in het zuiden van het land komen de percentages aardig overeen. Trouw wordt naar verhouding goed gelezen in het oosten, maar daar kwam wat minder nieuws vandaan.
Uit de volgende tabel blijkt hoe Trouw-wordt gelezen in de grote steden: Plaats
Absoluut
Deel
Absoluut
Deel
Percentage
aantal
landelijke
aantal
landelijke
nieuws in
Trouw-lezers
populatie
Trouw-lezers
populatie
Trouw
in gemeente
Trouw-lezers,
in
Trouw-lezers,
(gemeente)
gemeente
Nielsengebied Nielsengebied
Amsterdam 25.000
8%
29.000
9,3%
16,4%
Rotterdam
9.000
2,9%
16.000
5,1%
8,5%
Den Haag
12.000
3,8%
16.000
5,1%
6,8%
Utrecht
8.000
2,5%
Niet van
Niet van
6,4%
toepassing
toepassing
Bij elkaar genomen woont 17,2 procent van de Trouw-lezers in een van de vier grote steden, een aanzienlijk lager percentage dan dat van NRC Handelsblad: 26,2. Toch komt uit al deze steden meer nieuws dan het lezersaandeel rechtvaardigt. Ook hier is Amsterdam de absolute uitschieter. Acht procent van de Trouw-lezers woont daar, het percentage nieuws over die stad is ruim het dubbele daarvan.
3.5 Conclusie Zowel NRC Handelsblad als Trouw schrijft vaker over de Randstad dan over de rest van het land. In 2012 ging respectievelijk 62,6 en 56 procent van het nieuws over de Randstad. Terwijl, als we uitgaan van zeven miljoen Randstedelingen, ongeveer 42 procent in dat gebied woont. Naar inwonertal zijn het vooral de zuidelijke provincies die minder vaak de krant halen. De Randstad domineert dus de nieuwskaternen. Al kunnen we eigenlijk beter spreken van: de vier grote steden. In NRC Handelsblad gaat bijna de helft van het aan een plaats gebonden nieuws over Amsterdam, Rotterdam, Den Haag of Utrecht. In Trouw is dat minder, maar nog steeds veel: 38,1 procent. Aangezien in de grote vier (gekeken naar gemeentes, niet naar agglomeraties) samen in 2012 ongeveer 2.235.000 mensen woonden en het merendeel van de Randstedelingen niet in deze steden woont, is er ook binnen de Randstad geen sprake van evenwichtige geografische spreiding. De redacties weten de middelgrote steden en kleinere plaatsen in de Randstad maar weinig te vinden. Amsterdam, waar nog geen vijf procent van de Nederlanders woont, steekt met kop en schouders boven de andere grote steden uit. In NRC Handelsblad gaat maar liefst 24 procent van het nieuws (met plaats) over de hoofdstad, in Trouw gaat dat om 16,4 procent. Voor beide titels geldt dat zij bijna twee keer zo vaak over Amsterdam schrijven als over Rotterdam. Dat is opmerkelijk, omdat de redactie van NRC Handelsblad tot medio december 2012 in Rotterdam gevestigd was. Een onderdeel van de verklaring voor de Amsterdamse dominantie in 2012 is de gruwelijke Amsterdamse Zedenzaak rond pedoseksueel en voormalig crèchemedewerker Robert M., die talloze jonge kinderen 35
verkrachtte. Die zaak kreeg veel aandacht vanwege de buitengewone omvang, maar zou die aandacht ongetwijfeld ook hebben gekregen als de zaak in Ermelo had plaatsgevonden. Maar is Rotterdam nou zo ondervertegenwoordigd in de krant? Vergelijken we de cijfers met het lezersbestand van beide kranten, dan blijkt dat Rotterdam goed bediend wordt. Het is eerder Amsterdam dat te vaak in de krant staat – niet alleen qua inwonertal, ook wat lezers betreft. Het percentage nieuws is in beide kranten ruim het dubbele van het percentage Amsterdamse lezers. Gekeken naar het lezersbestand heeft NRC Handelsblad weinig aandacht voor nieuws uit het zuiden (eigenlijk alleen Noord-Brabant) en de Randstad buiten de vier grote steden. Tussen de grote vier onderling krijgt nieuws uit Den Haag (uitgezonderd natuurlijk het landelijk politieke nieuws) in die krant het minste aandacht, terwijl NRC Handelsblad hier na Amsterdam de meeste lezers heeft. Trouw wordt goed gelezen in het oosten, maar schrijft daar naar verhouding minder over. Opvallend is ook dat Utrecht in vergelijking tot zowel inwonertal als lezersbestand vaak in het nieuws komt. Bij Trouw speelt daar het ingekleurde nieuws een rol. Journalisten van die krant kleuren hun verhalen opmerkelijk vaak in met Utrechtse voorbeelden. Mogelijk probeert de redactie zo Amsterdams nieuws te compenseren. NRC Handelsblad haalde juist veel ingekleurd nieuws uit Rotterdam. In beide gevallen geldt: dicht bij de (toenmalige) redactie. Over het algemeen maakt het ingekleurde nieuws echter weinig verschil, omdat het respectievelijk 12,5 en 11,7 procent van het totaal bedraagt. Als we de titels vergelijken, kunnen we concluderen dat Trouw meer dan NRC Handelsblad aanspraak kan maken op het predicaat ‘landelijke krant’, zowel in spreiding van lezers als van nieuws. Maar beide kranten lijken op basis van de verhouding tussen berichten uit de Randstad en daarbuiten het nieuws uit de Randstad vaker nationaal belang toe te kennen.
In het vorige hoofdstuk heb ik aangetoond dat het aandeel van nieuws uit de Randstad oververtegenwoordigd (zie voor de behandeling van dat begrip mijn opmerkingen daarover in de inleiding) is in NRC Handelsblad en Trouw. Die oververtegenwoordiging geldt in het bijzonder voor Amsterdam, de hoofdstad en thuisbasis voor de het merendeel van de gedrukte media. In dit hoofdstuk wil ik nagaan hoe het komt dat de Randstad, en in het bijzonder Amsterdam, zo dominant is in de nieuwskaternen. Op beide redacties heb ik verslaggevers en leidinggevenden geïnterviewd over geografische spreiding van nieuws en de rol die zij hebben in het nieuwskeuzeproces. Omdat die rollen verschillen, verschilden ook de vragen. Ik heb hun onder meer gevraagd welk belang zij hechten aan een evenwichtige geografische spreiding van nieuws; of zij vinden dat de lezer bediend moet worden met nieuws uit de plaats of regio waar de lezer woont; wanneer zij een onderwerp bestempelen als lokaal nieuws en op die grond afwijzen; of zij weten waar hun lezers wonen en hoeveel procent daarvan uit de Randstad komt; in hoeverre zij zich bewust zijn van geografische spreiding van nieuws in hun krant; of zij strategieën hebben om de Randstad te compenseren, zoals de redacties die Gans (1979) bezocht die hadden (een belronde: zoeken of een in New York gesignaleerd probleem ook elders in het land speelde). Ook heb ik de redacteuren gevraagd naar hun mening over een actuele kwestie. In de periode dat ik de interviews afnam veel discussie op redacties en opiniepagina’s over de openstelling van het tunneltje onder het Rijksmuseum in Amsterdam. De discussie speelde al in 2012 en lang daarvoor. Ik vroeg de redacteuren of zij dit een lokaal of een regionaal onderwerp vinden, en waarom.
4.1 NRC Handelsblad Op de redactie van NRC Handelsblad had ik zes interviews: één met de chef Binnenland, één met de adjunct-chef Binnenland en vier algemeen verslaggevers, die onder meer integratie, justitie en gemeentes in hun portefeuilles hebben. Op één verslaggever na was iedereen in 2012 al bij NRC Handelsblad in dienst. De chefs bekleden hun functie sinds december 2012 en waren dus slechts voor een klein deel van de jaargang eindverantwoordelijk. De redacteuren schetsen hun lezers als welvarend, hoogopgeleid, breed geïnteresseerd en cultureel onderlegd. Eén verslaggever zei te denken dat de lezers weinig van de redacteuren verschillen. 4.1.1 Belang Alle redacteuren gaven te kennen veel waarde te hechten aan regionale spreiding van nieuws (wat natuurlijk ook het sociaal wenselijke antwoord is). Daar kwamen wel wat ‘maren’ achteraan: maar we zijn geen regionale krant, maar er gebeurt gewoon meer in Amsterdam dan in Groningen. De redacteuren bepalen welk nieuws landelijk relevant is, niet de lezer. Mijn vraag daarop hoe de 37
relevantie dan bepaald wordt, werd vooral met voorbeelden beantwoord. Iedere situatie anders, ervaring, Fingerspitzengefühl. Op mijn vraag of de lezer bediend moet worden met nieuws uit zijn eigen plaats of regio, kwam meestal een negatief antwoord. Vaak kwam terug dat de NRC Handelsblad-lezer (“juist de NRC-lezer”) niet alleen geïnteresseerd is in wat dichtbij is, maar evengoed in het nieuws dat verder van hem afstaat. De lezers kunnen verder denken dan hun eigen belangen. De adjunct-chef: “Als plaats van de lezer leidend zou zijn, waarom zouden we dan pagina’s maken over Amerika? Daar hebben we geen lezers. Ik hoor me daar niet in te verdiepen. Het enige wat telt, is: wat vinden wij voor de lezer van belang?” Een collega: “We maken geen krant met een beetje Leids nieuws voor Leidenaren en een beetje Limburgs nieuws voor Limburgers.” Het is belangrijk dat de lezer zich in stukken kan herkennen, maar dat heeft met meer zaken te maken dan met plaats. Eén redacteur zei dat de man-vrouw-verhouding in de krant belangrijker voor haar is. 4.1.2 Regionaliteit Wanneer wordt een onderwerp dan afgewezen omdat het te ‘regionaal’ is? Daar zijn de redacteuren het over eens: als het nieuws alleen betekenis heeft voor mensen op die plek en geen impact heeft op het hele land. Om door de gate te komen, moet het nieuws “in een trend passen” of “een grote ontwikkeling schetsen”. Zo’n gebeurtenis moet herkenbaar zijn voor mensen buiten die plek. Recent werd er op de redactie gediscussieerd over een kwestie in de kleine Limburgse gemeente Meerssen; een wethouder had tijdens carnaval een vrouw tegen haar zin een tongzoen had gegeven. De wethouder moest aftreden, vervolgens verhing hij zich. De argumenten om er niet over te schrijven, waren dat impact op de rest van het land nihil is en het drama zich in een kleine gemeenschap afspeelde – een dorp waar bovendien nauwelijks lezers wonen. Het argument om het wel te doen, was dat het laat zien welke ingrijpende gevolgen een bestuurlijke crisis (die overal kan plaatsvinden) kan hebben. Na de dood van de voormalig wethouder stonden er zeven stukken over het drama in de krant. Voor de Randstad gelden andere wetten, beamen de redacteuren. Nieuws uit een grote stad is volgens hen al snel van nationale betekenis. Gevraagd of Amsterdam een status aparte heeft, antwoordde de meerderheid bevestigend. Hoewel niet iedereen dat wenselijk vindt. Er is veel discussie over de hoeveelheid Amsterdams nieuws. Een redacteur die in Rotterdam woont, ziet dat sommige collega’s Amsterdam als het centrum van Nederland beschouwen. Die vinden het volgens haar niet erg als er naar verhouding meer nieuws uit Amsterdam komt. Ze beschrijft een kamp dat pro-Amsterdam is en een kamp dat tegengas geeft. Andere redacteuren zeggen dat veel mensen buiten Amsterdam zich toch met die stad betrokken voelen. “Het is toch de hoofdstad”, wordt als argument ingebracht. “Ook als je in Groningen woont, ben je waarschijnlijk weleens in het Rijksmuseum geweest.” En het is natuurlijk waar: met Koninginnedag stroomt Amsterdam vol met dagjesmensen uit het hele land. Amsterdam heeft attracties die iedereen kent. (Maar dat is ook in grote mate aan de media te danken.) Aan het simpele feit dat er voor Amsterdam twee correspondenten zijn, zou je op kunnen maken dat de krant de hoofdstad belangrijker vindt. Volgens de Rotterdamse redacteur zou het
eerlijker zijn als er een gelijk aantal correspondenten is per stad. De chef is het daar mee eens: binnenkort wordt een ervaren, in Rotterdam wonende redacteur als tweede correspondent op die stad gezet. Over de kwestie rond het tunneltje van het Rijksmuseum liepen de meningen uiteen. De meerderheid vond de aandacht enigszins overdreven, maar niet problematisch. De chef noemt het een vermakelijke soap: hoe kun je daar nou tien jaar over soebatten en dan met zo’n resultaat komen? Een collega rechtvaardigt de berichtgeving als nice-to-know-news. Het was geen landelijk nieuws geworden als het Rijksmuseum niet in Amsterdam had gestaan, beaamt zij. Bovendien had NRC Handelsblad al veel over het museum geschreven en zou het raar zijn geweest als dit aspect van de verbouwing ontbrak. Een andere redacteur stelt dat het gebouw “al dan niet terecht” een voorkeursbehandeling krijgt omdat het in Amsterdam staat. De landelijke significantie zit volgens hem meer in het woord ‘rijks’ en het feit dat daar veel van de landelijke geschiedenis te vinden is. Een redacteur die in 2012 nog voor de Amsterdamse stadskrant Het Parool schreef, is harder in zijn oordeel: hij noemt de kwestie onnozel. “29 van deze gevallen halen de krant niet, één wel. Omdat het journaille hier woont.” Even uitgesproken is de adjunct-chef, die het “echt landelijk nieuws” noemt. Het Rijksmuseum en het Rijk voeren samen een gevecht uit tegen de lokale bestuurders (het stadsdeel), waarin de gemeente als scheidsrechter fungeert. Bovendien gaat het over de emancipatie van de fietser. “Het heeft dus een bestuurlijke en maatschappelijke subtekst.” En: die besluitvorming kan ook plaatsvinden in Groningen. 4.1.3 Verklaring oververtegenwoordiging Randstad Als verklaring voor de Randstedelijke dominantie wordt uiteraard nabijheid genoemd (zie Berkowitz, 1990). De redacteuren putten uit hun eigen leefomgeving. De Randstad is de leefomgeving voor de meeste redacteuren. Driekwart van de Binnenland-redactie (inclusief de correspondenten die meestal op freelancebasis werken) woont in de Randstad. Iets meer dan een kwart woont in Amsterdam of in de buurt, iets minder dan een kwart in Rotterdam of omgeving. Journalisten stuiten in hun leefomgeving niet alleen op verhalen, die leefomgeving beïnvloedt volgens een redacteur ook het denken. Een tweede verklaring is dat de meeste instituties in de Randstad gehuisvest zijn.11 Die brengen zelf vaak nieuws naar buiten. En in de Randstad gaat het meeste geld om. De adjunct-chef zegt daar rekening mee te houden – het bruto economisch product van een gebied zegt volgens hem meer over het belang ervan dan het inwonertal. Volgens de adjunct-chef zit gemeten naar omzet driekwart van alle relevante kunststellingen in Amsterdam. Terecht dus dat het daar vaker over gaat, vindt hij. Dat de Randstad meer instituties telt, zorgt er ook voor dat in dat gebied betere gegevens beschikbaar zijn. Vaak worden verhalen afgewezen omdat er geen goede cijfers zijn om het verhaal aan op te hangen. De gemeente Amsterdam heeft echter een goede statistiekdienst, die ook op aanvraag onderzoek uitvoeren. Een voorbeeld: een redacteur wilde een verhaal maken over scholieren die moeten loten voor een plek op een gewilde middelbare school. Hij wist dat het probleem op 11
Dat beweren de redacteuren en lijkt mij plausibel.
39
meerdere plekken in het land speelde, maar nergens waren harde cijfers. Behalve in Amsterdam, waar het verhaal zich uiteindelijk concentreerde. “Amsterdam heeft een actief gemeentebestuur. Dat heeft data nodig. Bovendien wonen hier erg betrokken ouders, die zelf gegevens bleken bij te houden.” Ook de redacteur die rechtbankverslagen en –reportages maakt, zegt vaker voor de Randstad te kiezen omdat de gegevens die de rechtbanken daar verstrekken inzichtelijker zijn. “Utrecht heeft de meest volledige rechtbankrollen. Daar kun je het meest uit opmaken.” Er is geen uniform beleid: bij sommige rechtbanken kun je de rol alleen inzien op aanvraag, bij de andere krijg je hem per e-mail toegezonden. “Ik ga vaak op de gok naar de rechtbank. Vaak schrijf ik over kleine zaakjes bij de politierechter. De kans is groot dat voor die zaken de verdachte niet komt opdagen. Dan zit je dus voor niks in de rechtbank. Daarom kies ik eerder voor Utrecht dan voor Assen.” Ook verwijzen instellingen zoals Reclassering Nederland haar vaker door naar mensen in de Randstad als zij op zoek is naar een zaak ter inkleuring van haar verhaal. “Ze zijn gewoon beter georganiseerd.” Dan is er nog de actieradius van de verslaggevers. NRC Handelsblad is een middagkrant. Tot eind 2012 was de uiterste deadline 13.30 uur. ’s Ochtends kon je er als redacteur nog wel op uit om een reportage te schrijven buiten de plaats waar je je bevond, al was daar dan al weinig tijd voor. Sinds de krant vroeger zakt en de deadline al om 11.30 uur is, is de tijd voor een ochtendreportage buiten de stad niet realistisch meer. Het gevolg is dat voor veel nieuws dat zich op de ochtend aandient een andere vorm moet worden gevonden. En dat veel nieuws buiten de Randstad om praktische redenen de krant niet haalt. Maar er zijn ook ogenschijnlijk kleinere redenen die het verschil maken. De meeste correspondenten zijn freelancers en werken behalve voor NRC Handelsblad ook voor andere media. Vanwege die andere werkzaamheden kan de ene correspondent meer voor de krant schrijven dan de andere. De chef merkt op dat de Amsterdam-correspondent, wel in vaste dienst, vaak met goede ideeën en invalshoeken voor verhalen komt en veel levert. En als een correspondent ziek is of met verlof, zie je dat ook terug in de krant. Een redacteur merkt op dat hij vaak langer op mensen van buiten de Randstad in moet praten om ze voor een verhaal te strikken. “Amsterdammers zijn gewend aan de media. Als ik iemand in Noord-Brabant bel, dan vragen ze verschrikt: is hier iets aan de hand dan?” 4.1.4 Strategie Hebben de redacteuren dan strategieën om de Randstad te compenseren? Ja. Allereerst is het beleid (zeggen de chefs, de andere redacteuren hebben het over “bij voorkeur”) om verder te kijken voor verhalen die je ook buiten Amsterdam kunt maken. Niet alleen omdat die stad anders te vaak in de krant staat. Andere argumenten om verder te kijken zijn dat de kleine gemeenten in de provincie laboratoria zijn voor wat je later in de Randstad terug zal zien, denk bijvoorbeeld aan het verdwijnen van openbare voorzieningen, buslijnen en postkantoren. Nederland is een gevarieerd land en die regionale kleur moet je in de krant terugzien, vindt de adjunct-chef. Redacteuren zeggen veel gestimuleerd te worden om buiten de Randstad op reportage te gaan. “Gewoon de trein nemen”, zegt een redacteur. “Geen reportages maken in de stad waar je woont of werkt. Alles wat niet direct in de stad hoeft: buiten de stad.” Een redacteur zegt dat de lokale pers hem vaak op ideeën brengt.
Een van de belangrijkste taken van de chefs is, na het aansturen van hun redacteuren, het op peil houden van hun correspondentenbestand. Op dit moment is er geen correspondent voor Gelderland (ook in 2012 was die er niet), de chef zegt daar graag verandering in te brengen. 4.1.5 Locaties lezers In de intro gaf ik al weer hoe de redacteuren hun lezers schetsen. Maar wat weten zij over de geografische spreiding van hun lezers? Bijna niemand had de cijfers van Stichting NOM gezien, wel worden zij soms op de verdeling gewezen in e-mails van de hoofdredacteur. De schattingen van de redacteuren lopen uiteen van 60 tot 70 procent lezers uit de Randstad. Die baseren zij op gevoel of een eerdere presentatie over de lezers. Recent werd er voor de chefs een quiz georganiseerd over ‘de lezer’, waarin geografie overigens geen rol speelde. “Ik had ze ouder en rijker geschat”, zegt de chef. De meeste redacteuren denken dat de lezers vooral in Amsterdam en Rotterdam wonen. Gevraagd naar die volgorde noemt één redacteur eerst Den Haag, daarna pas Rotterdam. “Ik denk dat we door de mensen die voor de overheid werken goed worden gelezen, vandaar dat ik aan Den Haag denk. En de gebieden waar wat rijkere mensen zitten, zoals Wassenaar en het Gooi.” 4.1.6 Verhuizing NRC Handelsblad verhuisde in december 2012 van Rotterdam naar Amsterdam. Heeft dat gevolgen voor de nieuwskeuze? Staat er in die krant nu (nog) meer Amsterdams nieuws? De meeste redacteuren denken vooralsnog van niet, maar waken er wel voor (te) Amsterdams te worden. “We koesteren onze Rotterdamse staat van dienst”, zegt een redacteur. Maar het is moeilijk vergelijken, omdat, zoals de redacteuren beamen, de krant altijd al veel schreef over Amsterdam. Ze denken dat zij juist door de verhuizing goed op hun hoede zijn. Bovendien stuurde laatst de hoofdredactie een e-mail waarin de redacteuren werden verzocht voorlopig vooral verhalen te maken buiten Amsterdam.
4.2 Trouw Ook op de Trouw-redactie sprak ik met zes mensen: de adjunct-hoofdredacteur, een chef van de centrale redactie, de chef verslaggeverij, een algemeen verslaggever die vooral over platteland en krimp schrijft, een verslaggever met de portefeuille (dat heet bij Trouw tegenwoordig ‘aandachtsgebied’) justitie en een verslaggever van de redactie Religie & filosofie. Ik vroeg ook deze verslaggever omdat kerkelijk nieuws nog altijd vaak voorin de krant staat. De chef verslaggeverij bekleedde die functie nog niet in 2012. De redacteuren beschrijven de Trouw-lezers als ruimdenkende mensen, politiek gezien links van het midden, met interesse voor immateriële zaken als spiritualiteit en levensbeschouwing (“ze zijn minder hedonistisch dan de Volkskrant-lezers”), onderwijs, opvoeding en gezondheidszorg. 4.2.1 Belang Net als bij NRC Handelsblad zegt bijna iedereen een evenwichtige regionale nieuwsspreiding belangrijk te vinden. Alleen de chef verslaggeverij vindt het “niet zo interessant”. “Ze hebben hier de pretentie dat ze over de regio willen schrijven. Ik merk dat de chefs dag [de chefs van de centrale 41
redactie die de nieuwskrant maken – MK] vaak regionale verhalen willen, terwijl ik die eigenlijk niet interessant vind.” Soms twijfelt hij eraan of de verhalen die de correspondenten aanreiken ‘het regionale’ overstijgen, maar de krant moet gevuld en wordt met relatief weinig mensen gemaakt. Hij constateert dat er bij veel collega’s een angst is om te veel over Amsterdam te schrijven. Bij een onderwerp over een school krijgt hij van de chef dag de vraag of de reportage buiten de Randstad gemaakt kan worden. De awareness is goed, maar je moet niet overdrijven. Zijn collega’s zien dat anders. Zij hechten veel waarde aan een geografische representativiteit. Maar daarbij zeggen de meeste redacteuren dat Trouw “het al heel goed doet”. “We zijn best regionaal georiënteerd”, zegt de redacteur die platteland in zijn aandachtsgebied heeft. “Beter dan bijvoorbeeld de Volkskrant. Daar doen ze alsof ze alleen maar dertigjarige lezers hebben die vol in het leven staan en in Amsterdam wonen.” Eén redacteur vindt dat Trouw veel te weinig aandacht heeft voor wat er buiten de Randstad gebeurt. Hij mist hard nieuws. Als voorbeeld noemt hij de corruptieaffaire rond de voormalige wethouder Jos van Rey in Roermond. “Daarin hebben de media in het westen niet bepaald een actieve rol gespeeld. Als dit in Zwijndrecht was gebeurd, was iedereen erbovenop gedoken.” Interessant is dat verschillende redacteuren erop wijzen dat de Randstad niet het enige gebied is met een centrumfunctie. De Religie-redacteuren worden sneller aangetrokken tot gemeentes in de Bible Belt (zoals Staphorst, Rouveen en Urk) wanneer zij over orthodoxie schrijven. Een redacteur die zelf in Nijmegen woont, merkt dat het steeds vaker over zijn stad gaat: een studentenstad met een bloeiend cultureel leven en inwoners met een duidelijke mening. In het oosten van het land, maar wel een grote stad. Voor de adjunct-hoofdredacteur is regionale spreiding een speerpunt. Hij is er trots op dat Trouw de “minst Amsterdamse” van de landelijke kranten is, maar merkt dat collega’s op zijn eigen redactie ook nog vaak eerst naar Amsterdam kijken. Zo schrok hij van de reacties van zijn collega’s toen zij in 2004 de resultaten onder ogen kregen van een onderzoek over de herkomst van berichten in de krant, het in de inleiding aangehaalde onderzoek van Lotte Salomé. “Uit dat onderzoek bleek dat we erg veel over Noord-Holland schreven. Redacteuren geloofden het niet. Ze zeiden: waarschijnlijk heeft dat domme kind alleen naar de datelines gekeken.” De redactie had geen oog voor de eigen bias. “Daar schrok ik van.” 4.2.2 Regionaliteit Het collectieve antwoord op de vraag wanneer nieuws regionaal is en dus niet in aanmerking komt voor plaatsing in Trouw, week niet veel af van dat van de redactie van NRC Handelsblad. Om in de krant te komen, moet het nieuws het regionale overstijgen, landelijke uitstraling hebben, liever in een trend passen dan afwijken. Ondanks het doorvragen blijven de antwoorden vaag. In ieder geval zou een lezer uit Zeeuws-Vlaanderen een bericht uit Friesland interessant moeten vinden. (Maar degene die bepaalt of de inwoner van Zeeuws-Vlaanderen het bericht interessant vindt, is in deze gevallen meestal een journalist uit de Randstad.) Over de vraag of de lezer bediend moet worden met nieuws uit zijn regio, is het antwoord meestal afwijzend. “Die pretentie kunnen we in onze relatief dunne krant niet waarmaken”, zegt de
chef verslaggeverij. Waar de redacteuren het wel over eens zijn, is dat de lezer zich in verhalen moet herkennen. Zo zegt de redacteur die over religie schrijft er op te letten dat hij niet te veel over orthodoxie schrijft, maar vooral over de gematigdere protestants-christelijke stromingen. De vraag over het tunneltje van het Rijksmuseum wordt aanzienlijk anders beantwoord dan op de redactie van NRC Handelsblad. De reacties variëren van “ik vond het niet interessant” (chef verslaggeverij) tot “stuitend”. “Dit is absoluut lokaal nieuws”, zegt de redacteur Religie & filosofie. “Pure gemakzucht. Denk je dat mensen in Rijssen zich herkennen in dit verhaal over een tunneltje in Amsterdam? Ik denk het niet. Het is een leuke soap, maar niets voor landelijke krant. Als je je omgekeerd afvraagt of we zouden schrijven over zo’n tunneltje in een andere stad, zou je je keer op keer afvragen: waarom doen we dat? Alleen het feit dat het in Amsterdam is, rechtvaardigt het feit dat het landelijk nieuws is.” Een collega: “Het speelt alleen maar hier. Tenzij er morgen drie Japanse toeristen door fietsers worden doodgereden, moeten we er de komende vijf jaar niet meer over schrijven.” 4.2.3 Verklaring oververtegenwoordiging Randstad In de verklaring voor het grote Randstad-aandeel in Trouw, wijzen de redacteuren vaker dan hun collega’s bij NRC Handelsblad naar zichzelf.12 Zij verklaren het in de eerste plaats met het feit dat de meeste redacteuren in de Randstad wonen. De adjunct-hoofdredacteur stelt dat de redactie niet zo divers van samenstelling is als hij zou willen. “Er is een hele kleine groep die een enorme stempel drukt op de samenleving. Het VPRO-milieu uit de noordelijke Randstad – Haarlem, Amsterdam, Hilversum, Utrecht.” Hij waakt ervoor dat Trouw daar al te veel in meegaat door rekening te houden met zijn personeelsbeleid. Een andere redacteur noemt het journalistencorps “een eenheidsworst”. “Helaas lijken alle kranten op elkaar en schrijven ze allemaal over hetzelfde, er zit niet veel verschil tussen”, betoogt hij. De kranten lijken op elkaar, want veel journalisten komen uit dezelfde milieus, hoewel Trouw ook een grote groep redacteuren heeft met een protestantse of anderszins christelijke achtergrond. Maar de media kijken ook veel naar elkaar. De redacteur die over kerken schrijft, zegt zich nadrukkelijk meer op ‘de provincie’ te richten omdat daar een groter kerkelijk leven is. Toch merkt hij dat hij veel vaker persberichten krijgt uit Amsterdam. De kerken zijn zich daar bewust van de media en weten dat zij de media kunnen gebruiken. De adjunct-hoofdredacteur snijdt ook het ‘aspiratieniveau’ aan. Hij denkt dat lezers die in Zwolle wonen wel geïnteresseerd zijn in wat er in de grote stad (Amsterdam) gebeurt. Andersom is dit minder het geval. 4.2.4 Strategie Als de chefs of redacteuren een verhaal aanbieden dat over de Randstad gaat, stelt de chef dag de vraag: kun je dit verhaal ook ergens anders maken buiten de Randstad? Als een verhaal wordt aangeboden uit ‘de provincie’, wordt de vraag gesteld of het ook ergens anders in de provincie speelt
12
Tijdens de interviews werd mij weleens naar de cijfers gevraagd, maar die zijn niet vooraf overlegd – ik heb alleen een globale indruk gegeven.
43
– kortom, of een tendens waar te nemen is. Om verhalen uit de regio gewicht te geven, wordt er een box (kadertekst) met cijfers of aanvullende informatie bij die artikelen geplaatst. Volgens de chef dag speelt geografische spreiding een constante rol bij het maken van de krant. Als zij ziet dat er drie reportages gepland staan en die zijn alle drie uit de Randstad, dan wordt er één geschrapt. Diversiteit wordt bij Trouw al bij de wortel aangepakt. De krant heeft een (voor zover mij bekend niet officieel vastgelegd) diversiteitsbeleid. De adjunct-hoofdredacteur streeft naar een pluriforme samenstelling van de redactie. De gedachte hierachter is dat mensen met een afwijkende achtergrond vaker aan ander nieuws komen, omdat zij ingangen hebben in hun subcultuur en mogelijk andere media (kunnen) raadplegen dan hun collega’s. “Bij de sollicitaties kijk ik altijd naar waar de sollicitanten zijn geboren en opgegroeid. Het is goed als je af en toe een christen, moslim of jood in je redactie hebt, maar gelovigen zijn dun gezaaid onder de journalisten. De meerderheid is toch seculier.” Hij snijdt het thema van geografische spreiding ook vaak aan op Trouwnet, de interne site waarin redacteuren de stukken in de krant becommentariëren. Daarin deelt hij ook de informatie uit lezersonderzoeken. Hij wijst zijn collega’s op de diversiteit van hun publiek.
Als de krant een artikelenserie wil, wordt die productie sowieso buiten de Randstad gemaakt, waar dat in NRC Handelsblad niet altijd het geval is (die krant volgde in 2012 de aanloop naar de verkiezingen in Purmerend, het EK voetbal in Utrecht, een artikelenserie over integratie kwam uit Gouda en in Eindhoven werden tegenstellingen tussen arm en rijk belicht). Zo werden in 2012 de eindexamens gevolgd op een school in Nijmegen. Een redacteur herinnert zich de keuze: het moest een leuke school zijn en buiten de Randstad, dat waren de voorwaarden. Recent is er weer aan zo’n productie gewerkt. Daarin worden specialisten gevolgd in een ziekenhuis in Deventer. Dat het een ziekenhuis is buiten de Randstad, had ook een praktisch voordeel, vertelt de chef verslaggeverij. “De ziekenhuizen in het westen van het land verdelen de specialisten over verschillende ziekenhuizen in de regio. Dan heb je kaakchirurgie hier, orthopedie daar. Deventer heeft niet zoveel ziekenhuizen in de omgeving, dus alle specialismen komen daar samen.” De redacteur Religie & filosofie maakte vorig jaar ook een serie.13 Hij volgde een doorsnee protestantse gemeente in Driebergen (Utrechtse Heuvelrug). Hoe kwam hij op Driebergen uit? “Ik heb een cirkel getekend rond mijn woonplaats, Utrecht, om te kijken wat praktisch is. Ik heb vervolgens vijf representatieve kerken die mij leuk leken in kleine provincieplaatsen aangeschreven. Uit Driebergen kreeg ik de leukste reacties.” 4.2.5 Locaties lezers De adjunct-hoofdredacteur kan de cijfers zo opnoemen. De meeste andere redacteuren zeggen de cijfers wel eens gezien te hebben. Bij hun aanstelling, lang geleden, of recenter bij een presentatie van De Persgroep. Het merendeel denkt dat de meeste Trouw-lezers in de Randstad wonen. Gevraagd naar de echte Trouw-gebieden worden de provincies Utrecht, Gelderland, Overijssel, de regio Rotterdam en Dordrecht genoemd. De meeste redacteuren denken dat het lezersaandeel in Amsterdam klein is. 13
Die stond niet op de Nederland-pagina’s, maar in het katern Religie & filosofie. Er zijn dus geen stukken uit deze serie meegerekend.
Dat is opvallend, want in Amsterdam, zowel in gemeente als regio, wordt Trouw beter gelezen dan in Rotterdam. Mogelijk stellen de redacteuren het gebied waar traditioneel een grote gereformeerde gemeenschap is/was gelijk aan het lezersbestand. Een enkele redacteur bleek te denken dat er meer mensen in de Randstad wonen dan buiten de Randstad.
4.3 Conclusie De verklaring voor de dominantie van de Randstad in het nieuws laat zich als volgt samenvatten: nabijheid, woonplaats van de redacteuren, economische krachten, instituties (met actieve prafdelingen), data en actieradius van de redacteuren spelen hierin een belangrijke rol. De verklaring van de NRC Handelsblad-redactie lijkt wat completer, terwijl Trouw iets meer in zichzelf gekeerd is. Beide kranten hechten veel waarde aan geografische spreiding, maar het lijkt erop dat de redacteuren van Trouw dit belangrijker vinden. Uit de directe vraag of zij vinden dat de lezer bediend moet worden met nieuws uit zijn regio, wordt meestal afwijzend geantwoord, uit de andere antwoorden blijkt dat de redacteuren de lezer graag tevredenstellen. De NRC Handelsblad-redacteuren daarentegen zeggen er nadrukkelijk bij dat zij bepalen wat relevant is voor hun lezerspubliek. En dat de lezer verder kan kijken dan zijn eigen belangen. Verder wil kijken, moet kijken. Beide redacties zijn zich bewust van hun doelgroep, maar voor Trouw is die doelgroep eerder een uitgangspunt in nieuwskeuze. Dat kan een verklaring zijn voor de verhouding die relatief minder dan concurrent NRC Handelsblad naar de Randstad neigt. Het grote confessionele publiek concentreert zich vooral buiten de grote steden. Beide redacties moedigen aan om verhalen te maken buiten de Randstad en doen dit op een vergelijkbare manier. Snel nieuws buiten de Randstad is voor NRC Handelsblad praktisch lastiger vanwege de vroege deadline, maar de redactie vangt dat op met een correspondentennetwerk dat groter is dan dat van Trouw. De meeste redacteuren vinden spreiding dan wel belangrijk, vaak weten zij niet goed waar de lezers wonen. Vooral bij Trouw lijkt dat het geval. De redacteuren dichten de regio Rotterdam meer lezers toe, terwijl er zowel absoluut als verhoudingsgewijs meer in Amsterdam wonen. De berichten van buiten de Randstad lijken bij beide titels aan dezelfde wetten te moeten voldoen om de krant te halen. Een gebeurtenis in de regio moet in een trend passen, dus eerder niet dan wel afwijken. Voor de Randstad geldt dat in mindere mate door de schaal. De grootste verschillen in antwoorden volgden op de vraag of de berichtgeving rond de fietsdoorgang in het Rijksmuseum onder lokaal, dan wel landelijk nieuws valt. Waar de meeste redacteuren neutraal tot positief waren (en één zeer enthousiast, één zeer negatief), zeiden alle ondervraagde Trouw-redacteuren de ‘tunnelgate’ als lokaal te beschouwen. Sommigen wonden zich daar over op. De uitleg van adjunct-chef van NRC Handelsblad heeft een hoog metaniveau (het gevecht tussen de bestuurslagen, de emancipatie van de fietser – een leuke discussie voor intellectuelen), terwijl de Trouw-redacteur vooral denkt aan de verantwoording tegenover de inwoner van Rijssen. Misschien is de verdediging van het nieuws over het tunneltje in NRC Handelsblad wat 45
vergezocht, misschien is het goedpraterij achteraf. Maar als we dit serieus nemen, dan verschillen de kampen eerder in verondersteld denkniveau van de lezer.
Dit onderzoek probeert in de eerste plaats een antwoord te geven op de vraag of er sprake is van oververtegenwoordiging van nieuws uit de Randstad in de landelijke krant. Numeriek gezien en gekeken naar inwonertal is dat absoluut het geval. In beide titels die ik bestudeerde, NRC Handelsblad en Trouw, kwam het merendeel van het nieuws uit de Randstad. Exclusief het politieke nieuws uit Den Haag en het institutionele nieuws zonder plaats ging het om respectievelijk 62,6 en 56 procent. De mensen die zich op de opiniepagina’s beklagen over een matige representativiteit, hebben dus een punt. Nog meer opmerkelijke conclusies: voor beide kranten geldt dat het nieuws twee keer zo vaak over Amsterdam als over Rotterdam gaat. En die indrukwekkende percentages Randstedelijk nieuws waren voor het overgrote deel opgebouwd uit nieuws uit de vier grote steden, terwijl de grote meerderheid van de Randstad in middelgrote en kleinere steden woont. Die worden niet zo snel gevonden. Wat we waar kunnen nemen, is dat de Randstad voor de media een centrumfunctie vervult binnen Nederland. Binnen de Randstad zijn er vier centra, de grote steden, met als absolute uitblinker Amsterdam: in NRC Handelsblad kwam bijna een kwart van het plaatsgebonden nieuws uit die stad. Nog geen vijf procent van de Nederlanders woont er, toch is de stad alomtegenwoordig in de kolommen. En dat terwijl de kranten er alles aan zeggen te doen om de hoofdstad te compenseren. Reportages worden bij voorkeur buiten de hoofdstad gepland. Precies zoals Gans (1979) omschreef, proberen zij verhalen te illustreren aan de hand van voorbeelden buiten Amsterdam. Al maakt dit ingekleurde nieuws maar een klein deel uit van het totale nieuws en is het effect dus gering. Er zijn andere belemmerende factoren. Wat als er voor zo’n reportage in de ‘de provincie’ geen goede cijfers zijn? Dan toch maar een Amsterdamse reportage met Amsterdamse cijfers, aangeleverd door de uitstekende Amsterdamse statistiekdienst. Amsterdam is niet alleen oververtegenwoordigd als je het aantal nieuwsberichten vergelijkt met het inwonertal, dat is het ook in vergelijking tot het lezersbestand. Dat geldt zowel voor NRC Handelsblad als Trouw. Terwijl de globale verdeling van lezers in de verschillende windstreken zich best aardig met de nieuwsverdeling laten rijmen. NRC Handelsblad heeft een minder grote spreiding van nieuws dan Trouw, dat daarmee meer aanspraak maakt op het predicaat ‘landelijke krant’. Dat eerstgenoemde meer lezers heeft in het westen, rechtvaardigt de nieuwskeuze. Maar dat kun je natuurlijk ook omdraaien. Waarom zou je een krant lezen als het nieuws vrijwel nooit gaat over jouw leefomgeving? Misschien omdat je, zoals een NRC Handelsblad-redacteur beschrijft, verder kunt kijken dan je eigen belangen. Op beide redacties is men zich erg bewust van de doelgroep. Bij Trouw lijkt die doelgroep zwaarder zijn stempel te drukken op de nieuwskeuze, omdat de krant zich vooral richt op een confessioneel lezerspubliek en de kerkelijke kernen buiten de grote steden vallen. Dat is een 47
mogelijke verklaring voor het feit dat de verhouding Randstad-elders minder dan bij NRC Handelsblad in het voordeel van de Randstad uitvalt.
Maar wat noemen de redacteuren zelf als voornaamste oorzaken van de dominantie van Randstad en van Amsterdam? Ze noemen de goede data van het ‘Amsterdamse CBS’, de economische significantie van de Randstad, de hoeveelheid instituties (met actieve pr-afdelingen), de beperkte actieradius vanaf de redactie en, wellicht de belangrijkste: nabijheid, de derde van drie parameters van Berkowitz (1990) voor een gebeurtenis om de nieuwsgate te passeren. Voor nieuws buiten de Randstad gelden namelijk andere regels dan voor nieuws uit de Randstad. Omdat de schaal (vaak, want ook buiten de Randstad zijn er grote steden) bescheidener is, wordt van een gebeurtenis verwacht dat deze in een trend of grotere ontwikkeling past. Het verafgelegen gebied moet zich extra bewijzen. De event-scanner die meer aandacht heeft voor het vertrouwde (Galtung en Ruge, 1965) lijkt nog altijd relevant. Misschien geldt dat voor NRC Handelsblad nog iets meer dan voor Trouw. Enkele redacteuren geven toe dat Amsterdam een status aparte geniet, terwijl op de redactie van Trouw schande wordt gesproken van de berichtgeving over het vele, door de Trouw-bril gezien, lokale nieuws van het tunneltje van het Amsterdamse Rijksmuseum. Over het algemeen blijkt uit de interviews dat de redactie van NRC Handelsblad Amsterdam gunstiger gezind is. Dat spreekt ook uit de cijfers. Er kwam twee keer zoveel nieuws uit Amsterdam als uit Rotterdam. De krant die tot medio december 2012 in Rotterdam gevestigd was, was al die tijd al voor een groot deel Amsterdams. Wellicht weegt de bias van de redactie zwaarder dan de standplaats van de krant. Al bleek tijdens die interviews dat die bias zich maar moeilijk laat doorgronden. De redacteuren selecteren hun nieuws vooral op gevoel.
Suggesties voor verder onderzoek Voor dit onderzoek heb ik me geconcentreerd op de jaargang 2012. Een jaar is een lange periode, maar uiteraard krijg je een genuanceerder beeld als het onderzoek een nog grotere periode zou bestrijken. Dit soort onderzoeken is tijdrovend, maar geeft volgens mij een waardevol inzicht. Vrijwel iedereen die werkzaam is in de media heeft op de een of andere manier te maken met spreiding. Ook zullen de meeste mensen die voor een krant schrijven, of voor de televisie werkzaam zijn, beamen dat de Randstad en Amsterdam naar verhouding vaker in het nieuws komen. Maar cijfers zijn er niet of nauwelijks. Ik hoop dat ik daar een bescheiden bijdrage aan heb kunnen leveren. Het zou waardevol zijn om ook andere kranten aan een dergelijk onderzoek te onderwerpen, bijvoorbeeld de Volkskrant (vaak door zowel NRC Handelsblad- als Trouw-redacteuren genoemd als schrikvoorbeeld: daar is het veel erger dan bij ons!), de Telegraaf en het Algemeen Dagblad. Die laatste krant zou een goede gegadigde zijn om de hypothese te testen of redactionele bias zwaarder weegt dan de standplaats van de krant. Hoe is namelijk de verhouding Amsterdam-Rotterdam in deze in Rotterdam gevestigde krant?
Ook voor televisie is een onderzoek zoals dit mogelijk. Misschien is het zelfs eenvoudiger en preciezer. Met een stopwatch houd je de tijd bij hoe lang een item zich in een bepaalde plaats afspeelt. Ik heb van al deze berichten niet het aantal woorden geteld. Misschien nog relevanter is een vergelijking langs economische lijnen. Krijgt Amsterdam ook te veel aandacht als het bruto product van die stad wordt afgezet tegen het aantal nieuwsberichten? Ik heb het alvast voor u opgezocht: het antwoord is ja.
49
Allern, Sigurd. “Journalistic and commercial news values.” Nordicom Review 23 (2002): 137-152. Berkowitz, Dan. “Work roles and news selection in local TV: Examining the business‐journalism dialectic.” Journal of Broadcasting & Electronic Media 37.1 (1993): 67-81. Bleske, Glen L. “Ms. Gates takes over: An updated version of a 1949 case study.” Newspaper Research Journal 12.4 (1991): 88-97. Crouse, Timothy. The boys on the bus. New York: Random House, 1973. Deuze, Mark. Journalists in the Netherlands: An analysis of the people, the issues and the international environment. Het Spinhuis, 2002. Daschmann, Gregor, en Hans-Bernd Brosius. “Can a single incident create an issue? Exemplars in German television magazine shows.” Journalism & Mass Communication Quarterly 76.1 (1999): 3551. Daschmann, Gregor. “Vox pop & polls: The impact of poll results and voter statements in the media on the perception of a climate of opinion.” International Journal of Public Opinion Research 12.2 (2000): 160-181. Donsbach, Wolfgang. “Psychology of news decisions factors behind journalists’ professional behavior.” Journalism 5.2 (2004): 131-157. Galtung, Johan, en Mari Holmboe Ruge. “The Structure of Foreign News The Presentation of the Congo, Cuba and Cyprus Crises in Four Norwegian Newspapers.” Journal of peace research 2.1 (1965): 64-90. Gans, Herbert J. Deciding what's news: A study of CBS evening news, NBC nightly news, Newsweek, and Time. TriQuarterly Books, 1979. Gieber, Walter. “Across the desk: A study of 16 telegraph editors.” Journalism & Mass Communication Quarterly 33.4 (1956): 423-432. Harcup, Tony, en Deirdre O'Neill. “What is news? Galtung and Ruge revisited.” Journalism studies 2.2 (2001): 261-280. Hopmann, David Nicolas, and Adam Shehata. “The Contingencies of Ordinary Citizen Appearances in Political Television News.” Journalism Practice 5.6 (2011): 657-671. Iyengar, Shanto. “Framing responsibility for political issues.” The Annals of the American Academy of Political and Social Science (1996): 59-70. Kaiser, Addy en Mirjam Wermuth. “Hoe denkt het publiek over journalisten en de journalistiek.” Deel I (1989). Kaiser, Addy en Mirjam Wermuth. “De relatie publiek en journalistiek.” Deel II en III (1989). Kepplinger, Hans Mathias. Die Kunst der Skandalierung und die Illusion der Wahrheit. Olzog, 2001.
Lewin, Kurt. “Forces behind food habits and methods of change.” Bulletin of the national Research Council 108 (1943): 35-65. Lewis, Justin, en Karin Wahl-Jorgensen. “Active citizen or couch potato? Journalism and public opinion.” Journalism: Critical Issues (2005): 98-108. McManus, John H. Market-driven journalism: Let the citizen beware?. Thousand Oaks, CA: Sage Publications, 1994. Muskens, George J. Journalist als beroep: een sociologische analyse van de leden van de N (ederlandse) V (ereniging van) J (ournalisten). Sociologisch Instituut, 1968. Palacios, Marcos. “Positioning yet another idea under the glocalisation umbrella: Reader participation and audience communities as market strategies in globalised online journalism.” Communicatio: South African Journal for Communication Theory and Research 36.2 (2010): 276-287. Park, Robert E. The immigrant press and its control. Harper & brothers, 1922. Patterson, Thomas E., and Wolfgang Donsbach. “News decisions: Journalists as partisan actors.” Political Communication 13.4 (1996): 455-468. Rosenstiel, Tom, and Bill Kovach. The Elements of Journalism: What Newspeople Should Know and the Public Should Expect. Three Rivers Press, 2007. Schudson, Michael. The sociology of news. New York: Norton, 2003. Shoemaker, Pamela J. Gatekeeping. Sage Publications, 1991. Shoemaker, Pamela J., Eichholz, Martin, Kim, Eunyi, en Wrigley, Brenda. “Individual and routine forces in gatekeeping.” Journalism & mass communication quarterly 78.2 (2001): 233-246. Sumpter, Randall S. “Daily newspaper editors’ audience construction routines: A case study.” Critical Studies in Media Communication 17.3 (2000): 334-346. Valkenburg, Patti M., et al. “Developing a scale to assess three styles of television mediation: Instructive mediation, restrictive mediation and social coviewing.” Journal of Broadcasting & Electronic Media 43.1 (1999): 52-66. Watson, James. Media communication. Palgrave Macmillan, 1998. White, David M.. “The "gate keeper": A case study in the selection of news.” Journalism Quarterly 27 (1950): 383–391.
51
In the Dutch newspapers, news from the Randstad, the urban area containing the four largest cities, is structurally overrepresented. That is, at least, what readers complain about at the opinion pages. Especially Amsterdam seems to have a status aparte, even though merely five percent of the Dutch population lives in the capitol city. This study takes this feeling of overrepresentation as its hypothesis. The author has counted the locations of news items in two daily newspapers during the year 2012: elitist, liberal and Rotterdam based (until December 2012) NRC Handelsblad and the Protestant Christian Trouw. Political and institutional news which cannot be pinned down to a specific city has been filtered out. The data has been compared to the population numbers and the numbers of readers in the various areas. The study shows that the Randstad indeed makes the news more often than the areas in the North, East and South of the country. In NRC Handelsblad 62,6 percent of the news covered the Randstad area; in Trouw, this was 56 percent. Some 7 million people live in this area, equal to about 42 percent of the Dutch population. Of the 7 million inhabitants, a minority of 2.235.000 people live in the ‘Big Four’; Amsterdam, Rotterdam, The Hague and Utrecht. Despite this, we see that the four cities get considerably more attention in the newspapers than the surrounding areas. Amsterdam is king in both papers: the city with its famous museums, red light district and other tourist attractions gets twice as much attention as the world port city Rotterdam. This is remarkable especially in the case of NRC Handelsblad, which used to hold office in Rotterdam until it moved to Amsterdam in December 2012. This contradicts with the well-known statement (Gans, 1979) that news from the ‘home town’ of the medium gets into the paper more easily. This might point out that bias is more important than the location of the newsroom. Trouw has a larger focus on the parts of the country outside the Randstad, but does have more readers there than NRC Handelsblad has. Taking the addresses of the subscribers into account, both dailies only slightly overrepresent the Randstad. To interpret these findings, the author interviewed editors to get to know the routines, editorial dynamics, choices and possible strategies behind the news. In both newsrooms the editors were quite aware of their location and of their bias. It seems, however, that this bothered editors at Trouw more than the NRC Handelsblad editors. Both media had a similar “policy”: ‘every story that can be made outside of the Randstad will be made outside of the Randstad.’ Like in the newsrooms Herbert Gans visited in 1979, the editors try to illustrate their stories with examples from the periphery. The editors themselves gave the radius of action, the fact that in the Randstad it is easier to get access to data, the fact that there are more institutions in the Randstad, and the fact that it’s an area with powerful companies – often with their own P.R. teams – as the main reason for the overrepresentation. The decisive factor, however, seems to be the fact that most editors live in the Randstad (most often in Amsterdam). The cities where they live are the cities they pick up stories. Although almost all of the people that were interviewed answered that they do their best to compensate their Randstad location, in the end many argued that the Randstad is still the most important part.