Het gebruik van hypnotische kennis en technieken bij een vijfjarige jongen met een aan autisme verwante contactstoornis Door: N.J. Knijnenburg, gz psycholoog Inleiding Martin wordt op vierjarige leeftijd geplaatst in een medisch kleuterdag verblijf. De reden om Martin aan te melden bij het dagverblijf is dat de ouders het kind niet de baas kunnen: alles in het gezin draait om Martin. Ook het hoofdbonken dat Martin tekens vertoont voor hij gaat slapen, baart zorgen. Martin wordt op een groep geplaatst waar het behandelklimaat gekenmerkt wordt door een combinatie van acceptatie en ordening. Tijdens de behandeling op het medisch kleuterdagverblijf wordt een psychiatrisch onderzoek aangevraagd. De diagnose luidt: een aan autisme verwante contactstoornis. Ook ik word om advies gevraagd betreffende de behandeling. Martin wisselt sterk in zijn gedrag: van uiterst teruggetrokken en bozig zijn naar heel blij. In de speelruimte buiten zit hij eindeloos op het hobbelpaard of een ander wiptoestel. Hij is angstig en toont weinig initiatief. Hypotheses m.b.t. wiebelen en gedragsverscheidenheid Bewegingen als wiebelen, hoofdbonken en schommelen kunnen gezien worden als het opwekken van een natuurlijke trance. Olness en Gardner beschrijven deze kinesthetische stimulatie als een preverbale inductietechniek. Als we Martin tijdens het hobbelen en het wiebelen observeren, nemen we een aantal trance verschijnselen waar: -
een zekere immobiliteit van het lichaam; een starende blik naar één punt; het ontbreken van aandacht voor de omgeving; als hij wordt aangesproken reageert hij met kleine knikjes, die overeenkomst vertonen met de ideomotore signalen die bij in trance verkerende volwassenen worden waargenomen.
Als de veronderstelling dat Martin zich op deze momenten in een zelf geïnduceerde trance bevindt juist is, zou de groepsleiding deze trancetoestand kunnen benutten door hem egoversterkende complimenten te geven. Deze zouden dan, door de verhoogde toegankelijkheid die de trancetoestand met zich meebrengt, een goede kans hebben ook daadwerkelijk tot hem door te dringen.
Deze egoversterking zou een angst reducerende werking kunnen hebben, doordat het kind door een hogere zelfwaardering, zich minder onzeker voelt in zijn omgeving. Het sterk wisselende gedrag, van teruggetrokken en boos naar vrolijk en omgekeerd, is uiterst verwarrend voor het kind en voor de ouders en verzorgers. Voor het kind kan de verwarring heel groot zijn omdat het zelf gewaar is van de veranderingen en daarop zelf geen invloed op kan uitoefenen. Het kind beleeft zich als hulpeloos en slachtoffer in deze situaties. We besluiten te onderzoeken of er bij Martin sprake is van een partiële dissociatie. Onno van der Hart(1) definieert dissociatie als volgt: “De meest directe, en vrijwel automatische verdediging tegen het extreem bedreigende en overweldigende karakter van een traumatische ervaring is het dissociëren van die ervaring. De eerste manier is volledig: dan ontsnapt hij of zij mentaal aan de schokkende gebeurtenis door zich voor te stellen op een andere plaats te zijn. Hierdoor maakt een ander deel van de persoonlijkheid de gebeurtenis mee en heeft het ‘ ík’ na afloop volledige amnesie voor de traumatische ervaring. De tweede manier is gedeeltelijk dissociëren. Hierbij kijkt de persoon in kwestie van een afstand toe naar wat er met hem of haar gebeurt. De tijdens de gebeurtenis optredende emoties en lichamelijke sensaties worden dan gedissocieerd; niet de visuele en auditieve beelden. Na afloop is er dan ook amnesievoor de gevoelens en sensaties.” Mijn hypothese voor Martin is dat hij zich wel gewaar is van de verandering, maar dat niet kan zeggen en zijn eigen gedrag niet kan verklaren. Dit brengt hem in een hulpeloze positie. Het dissociëren treedt bij hem telkens opnieuw op, omdat hij zich op deze wijze heeft leren verweren tegen angstverwekkende situaties. Bij Martin veronderstellen we dat hij het vermogen eensdeels in aanleg heeft, anderdeels zijn aangeleerd toen bij hem op jonge leeftijd medische ingrepen zijn verricht, die traumatisch genoemd kunnen worden. Het eerste doel van de behandeling is het kind bewust te maken van zijn hulpeloosheid en deze hulpeloosheid te verminderen door positieve suggesties.
Behandelstrategie
We kiezen om Martin te behandelen vanuit de leefgroep. Wanneer Martin op het wiptoestel of hobbelpaard gaat, zal zijn mentor in zijn nabijheid zijn en starten met het geven van algemene complimenten. Algemene complimenten verschillen van specifieke complimenten. Specifieke complimenten richten zich op vaardigheden of resultaat van iets. Algemene complimenten zijn gericht op de persoon. Enkele voorbeelden van algemene complimenten: “Je bent een goed kind” “Je bent een sterke jongen” “Je bent een mooie jongen” “Je bent slim” Enkele voorbeelden van specifieke complimenten: “Je hebt mooi getekend” “Je helpt me goed dragen” “Je kunt goed koppeltje duiken” Als tweede onderdeel van de behandelingsstrategie wordt besloten dat de leidster Martin meer bewust zal maken, dat zij meerdere Martin’s kent. Zij ziet bijvoorbeeld: de boze Martin; de stille Martin, de vrolijke Martin, de stoere Martin. Bij de uitvoering van de strategie zal gelet worden dat naast het onderscheiden van de verschillende Martin’s ook zijn eenheid wordt benadrukt. Dit moet voorkomen dat de delen kunstmatig verder geïsoleerd raken. De ouders worden in dit stadium niet bij deze behandeling betrokken. Het behandelteam wil eerst na kunnen gaan of er op het dagverblijf effecten van de behandeling te zien zijn. De groepsleidster die de algemene complimenten zal geven, krijgt meer informatie over hypnose, trance, suggestie. Hoewel ze de plannen vreemd blijft vinden, is zij bereid om bij het hobbelpaard en wiptoestel te zitten en zij zal de algemene complimenten zo nu en dan herhalen ook als Martin er niet op reageert. In de terugkoppeling meldt de groepsleidster hoe vreemd zij het vindt om geen reacties op haar complimenten te krijgen. Ze varieert de complimenten, maar krijgt geen reactie en hij kan daar wel drie kwartier zitten.
Hoe houdt de groepsleidster het vol, wanneer ze niet kan bemerken of Martin op de suggesties reageert? Dat brengt me op de gedachte om een post- hypnotische suggestie te laten geven, een opdracht of suggestie die na het eindigen van de hypnose wordt uitgevoerd. Een voorbeeld van een posthypnotische suggestie is: “Martin: je zit nu op het hobbelpaard heerlijk te hobbelen. Je bent een goede jongen. Je rust uit. Je bent slim en als je straks van het hobbelpaard afstapt en naar de groep gaat dan zet je de stoelen recht.” Tot enthousiasme van de leidster voert Martin de suggestie uit. Hij zet de stoelen recht aan de tafeltjes. Ze varieert de posthypnotische suggestie met iets kiezen uit de speelkast of het spelen in de zandbak. De groepsleidster doet enthousiast verslag. Door de algemene complimenten reeks is Martin versterkt. Het positieve contact dat hij heeft op het hobbelpaard brengt verruiming. Ook benoemt hij zichzelf als de ‘stille Martin’ die uit de bus komt die hem gehaald heeft van thuis. Er doet zich op dat moment een belangrijke verandering voor: we zien op het dagverblijf voor het eerst ook de ‘uitdagende Martin’. De ouders kende deze Martin al heel lang! De groepsleidster bouwt nu het hypnotisch taal gebruik uit om de eigen keuze van Martin te vergroten: “Je kunt nu zelf ook iets bedenken wat je wilt doen: misschien iets met de garage, misschien iets met play-mobiel, of heel iets anders en als je me nodig hebt kun je naar me toekomen om te vragen om je te helpen. Martin is levendiger, heeft duidelijk meer plezier. Hij maakt meer contact met de groepsleidsters en met de andere kinderen. Intussen hebben de ouders ook geïnformeerd over het werken met Martin. Ook zij hebben veranderingen bemerkt. We besluiten een speltherapie te starten waarin ook gewerkt zal worden met de delen van de persoonlijkheid. De groepsleidster schrijft in het verslag:
“Martin wisselt in aanspreekbaarheid. Het naar hem benoemen dat ik verschillende gedragingen signaleer, is hierin een opening. Hij benoemd nu zelf ook de verschillen: ”Als ik op het hobbelpaard zit, ben ik de stille Martin.” Hij geniet ervan wanneer ik aangeef: dat ik ook de stille, verdrietige en de boze Martin aardig vind. Hem vervolgens veel te complimenteren, voor zijn sterk zijn, zijn goede ideeën en het feit dat hij al zoveel geleerd heeft, maakt het weer mogelijk om hem te beïnvloeden. Op die manier raakt hij bijvoorbeeld gemotiveerd om van het hobbelpaard af te gaan en te gaan fietsen. Martin speelt meer samen met andere kinderen. Het vrije spel is gevarieerder. Verbaal wordt Martin actiever. Ondanks de positieve ontwikkeling die Martin doormaakt, blijft zijn gedrag zorgelijk en vreemd. We hebben er nu meer grip op, waardoor we beter met hem kunnen omgaan. Het zal o.i. nog heel lang duren, voordat de ontwikkeling structureel positief zal verlopen. Zijn faalangst is sterk en bij nieuwe activiteiten valt hij weer terug in zijn stille teruggetrokken gedrag” Conclusies over dit deel van de behandeling Martin heeft geprofiteerd van algemene suggesties. Zijn gedrag is nog vreemd, maar hij is hanteerbaar voor zichzelf en omgeving. De posthypnotische suggesties werkten heel sterk. Zonder inzet en vertrouwen in de groepsleiding en instemming van het team zouden deze hypothesen niet meer dan gedachtespinsels zijn gebleven om met suggestie te werken. Nu zijn ze voor mij een gegronde motivatie om verder te observeren en te onderzoeken en tot nieuwe hypothesen te komen over het belang van tranceverschijnselen in de kinderwereld.
Bewerkt op aantekeningen van de werkperiode in het MKD in Amsterdam. Deze ontdekking heeft geleid tot het artikel: “Werken met poppen als delen van de persoonlijkheid” 1995