Gedeelde kennis is dubbele kracht Samenwerking tussen praktijk en wetenschap in Amsterdam
Erik Gerritsen en Aletta Bodisco Massink
Inhoud Voorwoord
6
1 Kennis is kracht, gedeelde kennis is dubbele kracht Aanleiding Totstandkoming, inhoud en doelstelling Leeswijzer
9
12 13 13
2 Samenwerking tussen praktijk en wetenschap; visie en knelpunten De gemeenschappelijke leeromgeving Samenwerkingsknelpunten in de praktijk
15
16 18
3 Overzicht bestaande samenwerkingsinitiatieven
23
Samenwerking in brede zin
26
Amsterdamse Innovatie Motor Zuidas/Amsterdam Bright City Science Park
26 27 27
Samenwerkingsovereenkomst inzake het Spinozacentrum voor Neuroimaging Harvard aan de Amstel Center for Amsterdam Schools of Entrepreneurschip Academisch Centrum voor Dienstinnovatie Summerschool voor Branding en Reclame Life Science Fonds Amsterdam
27 28 29 29 30 30
Samenwerking praktijk en wetenschap
32
Inzet van studenten in de stad
32
Stage/afstudeerplekken
32
Stichting Student voor Samenleving
33
Project Wibautstraat
34
Master of Intervention
34
Bachelorsmodule De Slimme Overheid
36
Academie van de Stad
36
Koers Nieuw West (KNW) Ketenregie voor Kind en Gezin
38
Y-Com: Communicaties rond ‘t IJ
39
Een Amsterdams model voor maatschappelijke stage?
39
Door de gemeente (mede) gefinancierde promotieplekken
40
De Slimme Overheid
40
Creative industries policies: a comparison of metropolitan areas in Europe
40
Moroccan mosques and prayer rooms in the Netherlands
41
Andere voorbeelden
42
Gezamelijke onderzieks-/opleidingsprogramma’s
42
Criminaliteitsonderzoek
42
Radicaliseringsonderzoek
43
Dienst Onderzoek en Statistiek
43
Achterblijven in Amsterdam
45
DESSUS
47
Competentieontwikkelingstool
47
Nicis
48
Nicis kennisplatform Welzijn en Integratie
48
Nicis kennisplatform Governance
49
Mantelzorgers in Amsterdam
49
Praktijk en onderzoekscentrum ISCB-Karthuizer
50
Onderzoek Jeugdproblematiek Chassébuurt
50
Onderwijs en opleiding anderstaligen
50
TIES
51
Cities of Local Integration Policies (CLIP)
51
Immigration & integration: processes and Governance
52
Tegengaan gedwongen huwelijken
52
De staat van het Maatschappelijk Middenveld
53
Diamond4ever
53
Onderzoek naar daders van anti-homogeweld
55
Acht to acht aanpak
55
Strategisch Personeelsbeleid
55
RAAK-onderzoek “Er op Af”
55
Systeem in Beeld
55
Financiering van leerstoelen/bijzonder hoogleraarschappen
56
Leerstoel Crisisbeheersing en Fysieke Veiligheid
56
Leerstoel Strategische Communicatie
57
Leerstoel Nederlands als Tweede Taal bij de UvA
57
Leerstoel Veiligheid en Burgerschap
58
Wibautleerstoel
58
Bijzonder Hoogleraarschap Maritime en Urbane Archeologie
59
Bijzondere Leerstoel ‘Grote Stad en Gezondheidszorg’.
59
Gemeenschappelijke leeromgevingen
60
Academische Werkplaats (GGD en AMC)
60
Omgaan met openbare conflicten
62
Krachtwijken
63
Samenwerkingsovereenkomst Dienst Wonen en Faculteit der Maatschappij
65
en Gedragswetenschappen
Haven Amsterdam
66
Kennis voor de Stad bijeenkomsten
68
4 We hebben fietstassen vol goudklompen...
71
Voorwoord We leven in een tijd waarin organisaties, vanwege de toenemende maatschappelijke complexiteit en dynamiek, voor de uitdaging staan om vooral lerende instanties te worden die zich aan steeds wisselende omstandigheden kunnen aanpassen. Daarnaast is er steeds meer sprake van een zogenoemde kennissamenleving. In deze context en tegen de achtergrond van een – wat onbestemd maar wel breed levend – gevoel van een on(der)benut samenwerkingspotentieel tussen de gemeente Amsterdam en de twee Amsterdamse kennisinstellingen UvA/HvA en VU ben ik als kennisambassadeur van de gemeente Amsterdam op zoek gegaan naar manieren om deze samenwerking nieuwe impulsen te geven. De werkwijze die ik daarbij heb gehanteerd, komt neer op het zoeken naar goede voorbeelden, het aansluiting vinden bij positieve energie en het aan elkaar koppelen van mensen. Hiermee hoop ik een vonk te laten overslaan die leidt tot nieuwe initia tieven. Ik heb in dit verband vele gesprekken gevoerd met mensen uit de gemeente en de kennisinstellingen. De gesprekken gaven mij inzicht in tal van samenwerkings projecten. Ze gaven me tevens de mogelijkheid om soms hieraan een bijdrage te leveren. Daarnaast ben ik gestart met een promotieonderzoek over ‘de Slimme Overheid’ en heb ik diverse (gast)colleges gegeven. Daarmee heb ik de universitaire wereld beter leren kennen. Begin 2008 kreeg ik het aanbod van Aletta Bodisco Massink, trainee bij de gemeente Amsterdam, om mij vier maanden in mijn werk te ondersteunen. Dit aanbod heb ik met beide handen aangegrepen. Aletta heeft zelf in het kader van oriëntatie en agenda setting nog een groot aantal additionele gesprekken met vertegenwoordigers van de gemeente en universiteiten gevoerd. Bovendien heeft zij ervoor gezorgd dat dit boekje er kon komen.
In dit boekje wordt de opbrengst geschetst van een jaar lang zoeken naar bestaande samenwerkingsinitiatieven, het stimuleren van nieuwe initiatieven en het nadenken over de manier waarop de samenwerking tussen de gemeentelijke praktijk en de Amsterdamse wetenschap structureel op een hoger niveau kan worden getild. Op basis van de gesprekken durf ik te stellen dat de probleemanalyse en de oplossingsrichtingen in dit boekje zeer breed gedeeld worden. Er is, samengevat, sprake van een stevige onderbenutting van het ruim aanwezige samenwerkingspotentieel. Wat nodig is, is dat het brede draagvlak en het enthousiasme voor meer samenwerking tussen wetenschap en praktijk letterlijk en figuurlijk wordt ontketend van onder- en bovenaf. Het is mijn hoop en verwachting dat dit boekje daaraan een bijdrage zal leveren. De samenwerkingsvoorbeelden die in het boekje worden genoemd, zijn redelijk willekeurig gekozen. Wat toevallig of minder toevallig op onze weg kwam, is opgenomen. Naar volledigheid is niet gestreefd. Dat zou een veel diepgaander onderzoek vergen. Al diegenen die hun eigen samenwerkingsproject missen in dit boekje zou ik willen oproepen ze alsnog naar mij te mailen op
[email protected]. Zo kunnen we stapje voor stapje werken aan een completer overzicht dat zal worden bijgehouden op de internetsite die in voorbereiding is.
Erik Gerritsen Kennisambassadeur namens de gemeente Amsterdam
1 Kennis is kracht, gedeelde kennis is dubbele kracht
Op 1 oktober 2007 nam Amsterdam afscheid van de toenmalige gemeentesecretaris Erik Gerritsen. Op hetzelfde moment werd het beroep van kennisambassadeur geboren. Het college van Burgemeester & Wethouders formuleerde de opdracht aan de eerste kennisambassadeur van de stad, Erik Gerritsen, als volgt: ‘Verbeter de samenwerkingsverbanden tussen de gemeente en de Amsterdamse instellingen voor hoger en wetenschappelijk onderwijs.’ Een brede en geen gemakkelijke opdracht. Maar gelukkig stond hij er niet alleen voor. Zowel de gemeentelijke als de wetenschappelijke wereld waren blij met deze nieuwe aandacht voor samenwerking.
10
11
Aanleiding De twee Amsterdamse universiteiten en de Hogeschool van Amsterdam hebben de wens uitgesproken om meer betrokken te zijn bij hun stad. Steeds meer worden de kleine 50.000 studenten, die van binnen en buiten Nederland naar Amsterdam komen om kennis te vergaren, gestimuleerd om met één voet in de maatschappij te staan en ‘levenservaring’ op te doen. Daarnaast doen de universiteiten praktisch bruikbaar onderzoek met betrekking tot actuele grootstedelijke problemen. De HvA zorgt voor binding tussen de wetenschap en de dagelijkse praktijk van de Beroepsopleiding en het maatschappelijk werkveld. De kennis en inzichten die hierdoor worden opgedaan zijn onmisbaar voor Amsterdam en de gemeentelijke overheid. In december 2007 was Job Cohen, ter gelegenheid van het 375-jarig bestaan van de UvA, gasthoofdredacteur van Folia, het universiteitsblad van deze universiteit. Hierin stelde hij: ‘Deze Folia illustreert dat wij niet zonder elkaar kunnen opereren, zelfs al zouden we dat willen.’ Vervolgens passeerde een lange reeks met voorbeelden van hoe de universiteit en de stad met elkaar verweven zijn, de revue. Van studenten die wat voor de stad doen, tot grootschalige onderzoeken in opdracht van de gemeente. Deze speciale editie van Folia is nu al uitgegroeid tot een ‘collectors item’. Het zal een kwestie van tijd zijn totdat de Burgemeester ook het gasthoofdredacteurschap van Ad Valvas, het universiteitsblad van de VU zal aanvaarden. Hoewel het zo vanzelfsprekend lijkt dat de gemeente Amsterdam en haar kennis instellingen elkaar vinden, gebeurt dit in praktijk – op een aantal uitzonderingen na – nog te weinig. Slechts op bescheiden schaal vindt uitwisseling plaats tussen wetenschap en praktijk. Soms structureel, maar meestal op ad hoc basis in de vorm van stageplekken of voor de inkoop van onderzoeksopdrachten. Meestal, zo hebben we uit vele monden vernomen, vinden de universiteiten of hogescholen en de gemeente elkaar helemaal niet. Daar moet volgens velen verandering in komen. Universiteiten zoeken immers naar meer maatschappelijke betrokkenheid en de gemeente zoekt kennis en reflectie. Dus waarom maakt de stad niet optimaal gebruik van de twee aanwezige kennis leveranciers? En waarom bieden de universiteiten en hogescholen hun kennis niet zichtbaarder, actiever en meer toegesneden op actuele vragen aan? Ligt dat aan het eeuwige spanningsveld tussen beleid en wetenschap? Aan wederzijdse vooroordelen? Aan goede intenties die wegzakken in het moeras van de institutionele kortetermijn belangen? En wat is er nodig om van samenwerking wel een succes te maken? Op deze vragen probeert dit boekje een antwoord te geven.
12
Totstandkoming, inhoud en doelstelling Voor het tot stand komen van dit boekje zijn gesprekken gevoerd met zowel mede werkers van verschillende onderdelen van de gemeente, als met medewerkers van diverse kennisinstellingen in de stad. In het kader van deze gesprekken is gezocht naar de bestaande samenwerkingsverbanden. Ook zijn geïnteresseerde partijen aan elkaar gekoppeld, met als doel nieuwe samenwerkingsinitiatieven tot stand te brengen. Dit boekje bevat een groot aantal voorbeelden van reeds bestaande samenwerkingsverbanden die ter inspiratie kunnen dienen voor wetenschappers, ambtenaren en bestuurders. Daarnaast bevat dit boekje een visie op samenwerking tussen wetenschap en praktijk, een analyse van knelpunten die samenwerking bemoeilijken en aanbeve lingen met betrekking tot de vraag hoe de samenwerking tussen wetenschap en praktijk naar een hoger niveau kan worden getild. Doel van dit boekje is dan ook het geven van een impuls aan de samenwerking tussen de Gemeente Amsterdam en de Uva/HvA en de VU door het presenteren van goede voorbeelden, een wenkend perspectief en praktische tips.
Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt een visie op de samenwerking tussen praktijk en wetenschap geïntroduceerd, gevolgd door een analyse van knelpunten die samenwerking bemoeilijken. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens een overzicht gegeven van bestaande samenwerkingsinitiatieven. Het overzicht is zeker niet volledig. De projecten zijn boven tafel gekomen tijdens de gesprekken met stadsdelen, diensten, universiteiten en hogescholen of spontaan aangedragen door betrokken medewerkers. In hoofdstuk 4 worden tot slot enkele aanbevelingen gedaan om de samenwerking naar een hoger niveau te tillen.
13
14
2 Samenwerking tussen praktijk en wetenschap; visie en knelpunten
15
De gemeenschappelijke leeromgeving De ontwikkeling van een gezamenlijke inspirerende visie kan helpen de samenwerking tussen de praktijk en de wetenschap op een hoger niveau te krijgen. Mede op basis van de gesprekken met vertegenwoordigers van zowel gemeente als kennisinstel lingen heeft Erik Gerritsen als kennisambassadeur een eerste aanzet tot zo’n visie ontwikkeld. Deze zou als startpunt kunnen dienen voor een brede discussie om te komen tot een meer officiële samenwerkingsvisie. Er blijkt grote behoefte te zijn aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke leeromgevingen. De kern van dit concept bestaat eruit dat wetenschappers, studenten, ambtenaren en bestuurders gezamenlijk aan de oplossing van actuele maatschappelijke problemen in de stad werken om zo al lerend en reflecterend, te ontdekken wat werkt en wat niet werkt. Het concept van gemeenschappelijke leeromgevingen gaat verder dan het traditioneel toegepaste of evaluatieonderzoek omdat het onderzoek ‘in de actie’ plaatsvindt onder het motto ‘actie is analyse, analyse is actie’. Ambtenaren en bestuurders hoeven niet maanden of jaren te wachten op evaluatieresultaten, maar hebben die resultaten permanent tot hun beschikking en kunnen doorlopend bijsturen en verder leren. Op het moment dat de rapporten verschijnen is er geen sprake van verrassende uitkomsten en zijn de eventueel benodigde bijsturingsmaatregelen allang genomen. Wetenschappers kunnen op basis van de resultaten van dit ‘reflectieve actieonderzoek’ in eigen tempo en in het eigen stijl wetenschappelijke publicaties schrijven. Ook het probleem van tekortschietende kennisdisseminatie, of valorisatie, wordt vanzelf opgelost. De winst voor alle partijen is helder; de universiteiten maken meer gebruik van het levende laboratorium in hun eigen achtertuin (de stad Amsterdam) en geven concreet invulling aan de ambitie om meer maatschappelijk relevant bezig te zijn. Studenten kunnen bijvoorbeeld in het kader van een gemeenschappelijk onderzoeksprogramma stage lopen en eigen onderzoek doen. De gemeente maakt de beweging naar een lerende, kennisintensieve organisatie. Een mooie bijkomstigheid is nog dat het imago van werk gever zal worden verbeterd en dat er op wervingskosten kan worden bespaard door direct te werven onder studenten die goed hebben gepresteerd tijdens (onderzoeks)stages. Het concept van gemeenschappelijke leeromgevingen die als doel hebben de samenwerking een nieuwe impuls te geven, is kansrijk omdat de ‘leefwerelden’ van de praktijk en de wetenschap daar qua belangen, interesses en ambities het meest parallel lopen en elkaar zelfs kunnen versterken. 16
Aan de marges van zo’n gemeenschappelijke leeromgeving gaan de gemeente (praktische handelingsperspectieven voor de korte termijn), universiteiten (opdoen van fundamentele wetenschappelijke kennis op lange termijn) en hogescholen (scholing voor werk in de praktijk) ieder hun eigen weg. In het grote gebied dat daartussen ligt kunnen ze samen optrekken. In dat grote midden is sprake van een interessante win-winsituatie waar synergie kan worden gevonden. Een gemeenschappelijke leeromgeving kan bestaan uit een combinatie van de volgende samenwerkingsmogelijkheden: • Structurele afspraken over stageplekken en afstudeerplaatsen voor studenten; • Gemeenschappelijke meerjarige onderzoeksprogramma’s; • Gezamenlijke opleidingsprogramma’s; • Promotieplekken met betrekking tot voor de gemeente relevante thema’s (te financieren door de gemeente, universiteit of gezamenlijk); • Een pool van medewerkers van de gemeente en de universiteit die beschikbaar is voor het geven van gastcolleges; • Uitwisseling van personeel fulltime of parttime (bijvoorbeeld onderzoekers die in het kader van hun onderzoek twee dagen in de week bij de gemeente werken of gemeentelijke medewerkers die in het kader van hun promotieonderzoek twee dagen op de universiteit werken); • Speciale bachelor-/mastersmodules waarin groepen van studenten de stad in worden gestuurd om concrete oplossingen voor problemen te bedenken en te realiseren; • Cofinanciering van leerstoelen/bijzonder hoogleraarschappen; • Een gezamenlijk internetplatform voor informatie uitwisseling, matching van vraag en aanbod en het aanbieden van gastsprekers; • Het per gemeentelijke dienst en universitaire faculteit (parttime) aanstellen van respectievelijk chief scientific advisers en dissemination officers die permanent op zoek zijn naar nieuwe mogelijkheden voor samenwerking; • Een jaarlijkse ‘Kennis voor de Stad’-bijeenkomst waarin gemeenschappelijk de stand van zaken wordt opgemaakt en door middel van masterclasses en workshops nieuwe samenwerkingsmogelijkheden worden verkend en verdiept, aangevuld met tussentijdse masterclasses naar behoefte. Idealiter bestaat zo’n gemeenschappelijke leeromgeving uit een combinatie van deze samenwerkingsmogelijkheden. Op die manier ontstaat er een concrete samenwerking tussen mensen van de universiteiten en de gemeente. Ook zijn er veel mogelijkheden om met hetzelfde geld meer te bereiken, om 1+1 3 of zelfs veel meer te laten zijn. Immers, bestaande budgetten voor onderzoek, inhuur en opleidingen aan de kant van de gemeente worden dan gecombineerd met bestaande budgetten voor onderwijs en onderzoek aan de kant van de universiteiten. Dat hefboomeffect kan nog worden versterkt als gemeentelijke dienstonderdelen samenwerken in zo’n gezamenlijke leer omgeving. 17
Als een onderzoek en/of opleidingstraject samen met een universiteit of hogeschool wordt georganiseerd, kunnen de kosten gedeeld worden. Daardoor ontstaat voor een relatief geringe bijdrage meer waar voor het geld. Om de samenwerking behapbaar te houden verdient het aanbeveling om (groepen van) gemeentelijke dienstonderdelen heel gericht één op één samenwerkingsverbanden te laten aangaan met bepaalde universitaire faculteiten.
Samenwerkingsknelpunten in de praktijk Het volgende hoofdstuk gaat in op een groot aantal samenwerkingsprojecten. Het goede nieuws is derhalve dat er al op veel terreinen wordt samengewerkt. Toch bestaat er brede overeenstemming over het feit dat – op een enkele uitzondering na – die samenwerking gekenmerkt wordt door veelal persoonsgebonden en daarmee kwetsbare incidentele ad-hoc-initiatieven. Ondanks het breed aanwezige enthousiasme over samenwerking is de praktijk weerbarstig. Het blijkt moeilijk om het enthousiasme om te zetten in concrete actie. Hieraan ligt een aantal knelpunten ten grondslag. Aan de ‘zuigkracht’ van – overigens zeer legitieme – ‘kokerbelangen’ van beide partijen is moeilijk te ontsnappen. De waan van de dag en de behoefte aan snelle praktische antwoorden en oplossingen van de kant van de gemeente staan naast het geven van onderwijs en de publicatiedruk aan de kant van de kennisinstellingen. Men wil graag samenwerken maar weet niet waar men de tijd en het geld vandaan moet halen. Het onderwerp samenwerking krijgt als het erop aankomt te weinig prioriteit. Als puntje bij paaltje komt is het hemd nader dan de rok. Een tweede belemmering is van meer psychologische aard. Het gaat hierbij om wederzijdse vooroordelen. Wetenschappers zouden niet geïnteresseerd zijn in praktisch relevant onderzoek en alleen bezig willen zijn met zuiver wetenschappelijk onderzoek met dusdanige doorlooptijden dat de aard van het maatschappelijke probleem al weer veranderd is tegen de tijd dat het onderzoek is afgerond. Wetenschappers zouden niet geïnteresseerd zijn in het opleveren van praktische handelingsperspectieven. Bestuurders en ambtenaren zouden niet zitten te wachten op onafhankelijk kritisch onderzoek en niet geïnteresseerd zijn in leren en reflectie. Voor een deel vloeien deze wederzijdse vooroordelen voort uit twee werelden met legitieme eigen belangen die nu eenmaal niet altijd verenigbaar zijn. Het is van groot belang dat ook zuiver wetenschappelijk onderzoek wordt verricht zonder dat daarbij 18
direct sprake is van maatschappelijke relevantie of concrete toepasbaarheid van wetenschappelijke inzichten. Het is ook volstrekt begrijpelijk dat bestuurders en ambtenaren dag in dag uit voor de taak staan om acute maatschappelijke problematiek te bestrijden. In die zin moet ook niet koste wat het kost op alle punten worden geprobeerd wetenschap en praktijk te laten samenwerken. Ruimte voor het eigen domein moet er zijn. Toch zijn voor een groot deel deze wederzijdse vooroordelen onterecht. Er zijn wel degelijk veel bestuurders en ambtenaren geïnteresseerd in wetenschappelijke kennis, mits deze op een laagdrempelige manier beschikbaar is. En er zijn wel degelijk veel wetenschappers geïnteresseerd in samenwerking met de gemeente om actuele maatschappelijke problemen op te lossen, mits men dat wel mag doen vanuit een onafhankelijke positie en met behoud van wetenschappelijke kwaliteit. In dit geval komt de – in beginsel nuttige – samenwerking niet tot stand omdat de vooroordelen overheersen en ook de neiging hebben zichzelf te bevestigen. Als bijvoorbeeld een gemeentelijke organisatie een urgente vraag heeft die ze aan een universiteit voorlegt (verzoek om studenten of een onderzoeksvraag), is de reactie vanuit de universiteit vaak afhoudend of negatief omdat men niet zomaar de hele onderzoeksprogrammering of opleidingsmodules kan omgooien. Andersom speelt dit uiteraard ook. Als een faculteit eerst geheel op eigen houtje een onderzoeksprogramma opstelt en pas daarna het verzoek om samenwerking en medefinanciering bij de gemeente neerlegt, moet ze natuurlijk niet gek staan te kijken als de gemeente negatief reageert. Zo is het ook voorgekomen dat een gezamenlijk onderzoek door de universiteit, zonder overleg met de gemeente, vroegtijdig in de publiciteit is gebracht, terwijl de gemeente nog bezig was met het formuleren van een beleidsmatige reactie en daarmee publicitair op achterstand werd gezet. Vooroordelen hebben de neiging zichzelf hier te bevestigen en de ervaring leert dat zowel wetenschap als praktijk weinig moeite doet om zich in elkaars werelden te verdiepen en daarover ook intensiever en vooral vroegtijdiger de communiceren. Een ander knelpunt is het veel voorkomende risicomijdende gedrag. Elk nieuw samenwerkingsinitiatief komt alleen tot stand als er van de andere partij geld of capaciteit bij komt. Geen geld, geen samenwerking. Op zich begrijpelijk, gezien de krappe budgetten en grote zuigkracht van domeinbelangen. Maar dit draagt niet bij aan het starten van nieuwe kansrijke initiatieven. Waarom zouden we soms niet gewoon het risico nemen om met gesloten beurzen een samenwerking te starten, erop vertrouwend dat, zodra de eerste concrete successen zichtbaar worden, dit alsnog zal leiden tot het vinden van financieringsbronnen onder het motto ‘voor een echt goed verhaal is altijd geld te vinden’?
19
Een mooi voorbeeld is de samenwerking tussen de gemeente en de faculteit der maatschappij en gedragswetenschappen van de UvA op het terrein van conflictbeheersing. Zo op het eerste gezicht lijkt het een prachtig voorbeeld van een gemeenschappelijke leeromgeving met alle voordelen van dien: gemeenschappelijk actieonderzoek, inzet van studenten, ontwikkeling van best practices en casusmateriaal ten behoeve van een gemeenschappelijke opleidingsmodule, organisatie van workshops, symposia en publicatie van wetenschappelijke artikelen en boeken. En dat alles voor ‘slechts’ circa 300.000 euro per jaar gedurende drie jaar in een kostenverdeling van 1/3 universiteit en 2/3 gemeente. Heel lang hebben partijen die zeer enthousiast waren over het idee, om elkaar heen gedraaid en kwam de financiering maar niet rond. Niemand was in eerste instantie bereid financieel risico te lopen. Uiteindelijk na vele extra gesprekken is dan toch maar begonnen ondanks dat de financiering alleen voor het eerste jaar rond was (waarbij de gemeente haar bijdrage nog bij elkaar sprokkelde uit bijdragen vanuit de centrale stad en vier stadsdelen, hetgeen het proces aanzienlijk vertraagde). Toen de bal eenmaal aan het rollen was, kon het project worden ingebracht in een onderzoeksprogramma van het Nicis (waarover in hoofdstuk 3 meer) en kwam co-financiering beschikbaar van het Nicis en andere deelnemende gemeenten. Uiteindelijk zitten alle partijen voor een dubbeltje op de eerste rang. Alleen al met de opleidingscomponent – verdeeld over de centrale stad en de vier stadsdelen – is de gemeente Amsterdam ruimschoots uit de kosten, terwijl de totaalopbrengst veel breder is. Een laatste punt waardoor de samenwerking wordt bemoeilijkt, is het feit dat informatie voorziening over wat er allemaal gebeurt en te koop is, tekortschiet. Beide partijen geven dit probleem toe. De gemeente kan veel beter aan kennismanagement doen. Elke ambtenaar herkent het wel: interne rapporten verschijnen dubbel en het wiel wordt vele malen opnieuw uitgevonden. Ook worden dure externe onderzoeksbureaus ingehuurd voor onderwerpen of taken die ook prima in een onderzoeksprogramma van de universiteit hadden gepast. Maar die onderzoeksprogramma’s zijn niet makkelijk toegankelijk. Ook de universiteiten kunnen sterker worden in het op een laagdrempelige manier verspreiden van de aanwezige kennis. Toegepaste wetenschap vindt haar weg vaak niet naar de ambtenaren, of in ieder geval niet gestructureerd. Iets meer systeem hierin zou de informatiestroom bevorderen en ervoor zorgen dat iedereen toegang heeft tot de juiste beschikbare informatie. Het is nu vaak veel te fragmentarisch. Zoals al eerder genoemd, zijn er ondanks de faalfactoren toch een hoop succesvolle samenwerkingsverbanden. Mede op basis van ervaringen uit goedlopende en meer duurzame samenwerkingsprojecten kunnen een aantal succesfactoren worden gedestilleerd. Deze zullen in hoofdstuk 4 worden besproken. Eerst volgt in hoofdstuk 3 een overzicht van bestaande samenwerkingsinitiatieven om te laten zien dat samenwerking wel degelijk plaatsvindt en toegevoegde waarde heeft.
20
21
22
3 Overzicht bestaande samenwerkings initiatieven
23
De samenwerking tussen de gemeente en de twee universiteiten rust op twee pijlers. De eerste pijler betreft de samenwerking in brede zin. Het gaat hier bijvoorbeeld om samenwerking met betrekking tot gebiedsontwikkeling en de samenwerking in het kader van het project met de voorlopige werktitel ‘Harvard aan de Amstel’ als onderdeel van het programma ‘Topstad’. De rol van de kennisambassadeur ten aanzien van deze pijler is beperkt en incidenteel. De tweede pijler betreft de samenwerking tussen de gemeentelijke organisatie en het wetenschappelijke bedrijf. Dit boekje gaat vooral over deze laatste samenwerking tussen praktijk en wetenschap. Maar voordat een overzicht wordt gegeven van lopende samenwerkingsinitiatieven, volgt eerst een aantal voorbeelden van samenwerking in bredere zin als context waarbinnen die meer specifieke samenwerking ook een plek heeft. Een tweede reden voor het kort schetsen van die context is het feit dat er in sommige gevallen ook verbindingen zijn of kunnen ontstaan tussen beide pijlers. Zo kan het nieuwe Amsterdamse Centrum voor Diensteninnovatie ook een belangrijke rol gaan spelen als leeromgeving van de gemeentelijke organisatie, omdat die net als vele private organisaties worstelt met vraagstukken op het grensvlak van dienstverlening en inzet van moderne ICT. Andersom kunnen bepaalde succesvolle gemeenschappelijke leeromgevingen in de toekomst uitgroeien tot nieuwe topinstituten in het kader van Harvard aan de Amstel. Hierbij valt te denken aan onderwerpen als sociale cohesie, integratie, radicalisering en conflictbeheersing. Op al deze terreinen is sprake van nieuwe samenwerkings initiatieven tussen gemeente en universiteiten. Het betreft zeer actuele maatschappelijke thematiek, met wereldwijde relevantie. Vanuit de rest van de wereld wordt er nu al vaak gekeken naar de manier waarop Amsterdam met dit soort vraagstukken omgaat. De parelketting van Harvard aan de Amstel zou niet compleet zijn als er niet tenminste ook één topinstituut op het gebied van het sociaal domein aan zou worden geregen. Alle reden dus om vaart te maken met het opzetten van gemeenschappelijke leeromgevingen op deze sociale onderwerpen. Maar daarover zo dadelijk meer.
24
25
Samenwerking in brede zin De gemeente Amsterdam en de beide kennisinstellingen hebben elkaar hard nodig om de gedeelde ambities om tot de Europese en zelfs wereldtop te horen, te kunnen realiseren. Het realiseren van een goed vestigingsklimaat voor studenten, wetenschappers en bedrijven is daarbij voor zowel de gemeente als universiteiten van groot belang. De gemeente en de universiteiten werken dan ook op tal van gebieden samen met als doel dat de gemeente Amsterdam weer in de top 5 van Europese Steden komt en dat de Amsterdamse universiteiten in de top 25 van de beste universiteiten in de wereld komen en blijven. Hieronder wordt een aantal voorbeelden gegeven van dit soort samenwerkingsinitiatieven.
Amsterdamse Innovatie Motor De Amsterdamse Innovatie Motor (AIM) is een initiatief van de KennisKring Amsterdam, die is opgericht in 2004. AIM behoudt en versterkt de Amsterdamse regio op het gebied van kenniseconomie. Hierbinnen richt AIM zich op vijf verschillende sectoren: (1) creatieve industrie, (2) ICT en nieuwe media, (3) life science, (4) duurzaamheid en (5) handel en logistiek. Bij tal van projecten wordt samengewerkt met het bedrijfsleven, kennisinstellingen en de overheid. AIM speelt in diverse projecten verschillende rollen. Het werkt door te katalyseren, faciliteren, aan te jagen, te netwerken, informeren, dirigeren en implementeren. Partners van AIM zijn de Gemeente Amsterdam, Provincie Noord Holland, Gemeente Almere, UvA, VU, Kamer van Koophandel, ABN AMRO, ING Bank, Fortis, Rabobank en Stadsregio (
[email protected]). Een voorbeeld van een met steun van AIM opgezet samenwerkingsproject is ‘New Energy Docks’, het nieuwe centrum voor duurzame technologische ontwikkeling in Amsterdam. Sinds 2007 richt het zich op het stimuleren van jonge talentvolle ondernemers op het gebied van duurzame energie en mobiliteit. New Energy Docs is een netwerk van grote, middelgrote en kleine bedrijven uit Amsterdam. De aanwezigheid van de drie verschillende instanties – bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen – geeft New Energy Docks een unieke positie om daadwerkelijk innovatie en nieuwe bedrijvigheid tot stand te kunnen brengen. New Energy Docks streeft ernaar dé netwerkorganisatie voor innovatie en duurzame ontwikkeling van private en publieke partijen aan de Noordoever van het IJ te worden. Het doel van de stichting is dan ook het stimuleren van economische bedrijvigheid en innovatie op het gebied van duurzame ontwikkeling, in het bijzonder op het gebied van duurzame energie en mobiliteit. (
[email protected])
26
Zuidas/Amsterdam Bright City Naast samenwerking met de gemeente met betrekking tot de gebiedsontwikkeling op de Zuidas is de Vrije Universiteit (VU) ook op maatschappelijk vlak bezig zich te profileren op de Zuidas. In 2007 hebben ABN AMRO en de VU het initiatief genomen Zuidas Amsterdam Bright City (ABC) op te richten. Ook de gemeente participeert in dit project via het programma Topstad. ABC wil een inspirerende, inhoudelijke ontmoetingsplaats zijn voor alle ondernemers, expats, studenten, wetenschappers en creatieve talenten die wonen, werken en studeren in Amsterdam Zuidas. Zo komt er een ABCollege met als activiteiten het organiseren van congressen, themabijeenkomsten, masterclasses en onderzoek. De VU zal functioneren als leverancier van kennis voor dit ABCollege op het gebied van uitstekend, maatschappelijk relevant onderzoek in diverse disciplines. ABCommunity gaat zich richten op een-op-een ontmoetingen tussen studenten, hoogleraren, medewerkers en managers. Deze hebben niet altijd een direct zakelijke doelstelling, maar zijn er ook om kennis te maken, te netwerken en de ervaringen van anderen te horen. Het zou mooi zijn als ook de UvA zich bij dit initiatief zou aansluiten.
Science Park Het Science Park staat aan de vooravond van een compleet nieuwe ontwikkeling. Science Park kent drie eigenaren: de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de UvA en de gemeente Amsterdam. Zij willen het Science Park gezamenlijk ontwikkelen tot een internationaal kenniscentrum binnen de disciplines wiskunde, informatica en natuurwetenschappen. In de nabije toekomst zal ook de VU worden betrokken bij een aantal activiteiten, zoals het Nederlandse Institute for Systems Biology. Door de samenwerking tussen de VU en UvA ontstaan grote mogelijkheden om Europese onderzoeksinfrastructuur binnen te halen en de bestaande e-science infrastructuur van verschillende onderzoeksinstellingen beter te benutten. Verder gaat het Science Park plaats bieden aan 500.000 m2 kantoorruimte, ruim 1300 woningen, een hotel, congresruimte en sport- en culturele voorzieningen. Het zal bereikbaar worden door een nieuw NS-station. De ambitie is om het Science Park uit te laten groeien tot een internationaal kenniscentrum passend in de Metropool-ambities van de regio Amsterdam.
Samenwerkingsovereenkomst inzake het Spinozacentrum voor Neuroimaging Onderzoek naar hersenen staat hoog in het vaandel. Het verkrijgen van meer inzicht in de hersenen is van ultiem belang voor het vinden van oplossingen voor problemen waarmee de gezondheidszorg de komende decennia zal worden geconfronteerd. Om hersenonderzoek naar een wetenschappelijk hoger niveau te kunnen tillen, hebben de UvA, AMC, VUMC, VU en het KNAW (Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen) de handen ineen geslagen en hebben bijgedragen aan het initiatief om een Spinozacentrum voor Neuroimaging te ontwikkelen. 27
Deze samenwerking tussen toonaangevende Amsterdamse instituten in de Life Science is van groot belang voor de internationale positie van Amsterdam in deze sector. Het sluit daarmee aan op de ambities van Amsterdam Topstad. Dit heeft ertoe geleid dat de gemeente besloten heeft de oprichting van het initiatief te ondersteunen met een achtergestelde lening van c 1.000.000,-.
Harvard aan de Amstel Onder de noemer van Harvard aan de Amstel werken UvA, VU, gemeente en Amsterdam Topstad samen aan het verwerven van een internationale toppositie als toonaangevende kennisstad. Het profileren van Amsterdam als stad voor excellent onderwijs en onderzoek is een gezamenlijk belang van de stad en de beide universiteiten. Een topstad heeft immers toptalenten nodig. Met uitstekend onderwijs, onderzoek en topvoorzieningen kan Amsterdam de beste studenten en onderzoekers naar de Amsterdamse universiteiten trekken. Dit heeft tevens een positief effect op het economische vestigingsklimaat. Bedrijven vestigen zich immers daar waar het talent zit. In dit verband werken gemeente en universiteiten samen in het project ‘Study Amsterdam’, een campagne om buitenlandse studenten te verleiden om in Amsterdam te komen studeren. In het kader van Harvard aan de Amstel is dit najaar (2008) de ‘Duisenberg School of Finance’ van start gegaan. Een top onderzoeks- en opleidingsinstituut op het gebied van financieel beleid en management. Het betreft een samenwerkingsproject van de UvA, VU, Erasmus Universiteit Rotterdam, het Tinbergen Instituut, een aantal grote bedrijven en de gemeente Amsterdam (programma Topstad). Het instituut wordt tijdelijk gevestigd bij de UvA op de Roeterstraat, maar zal definitief gevestigd worden in de Zuidas. In het kader van Harvard aan de Amstel is onlangs ook de besluitvorming over de start van het ‘Amsterdam University College’ afgerond. Middels de oprichting van het Amsterdam University College (AUC) hebben de VU, de UvA en de Gemeente Amsterdam hun krachten gebundeld met als doel Amsterdam als kennisstad verder te profileren en meer (internationaal) toptalent naar Amsterdam te halen en aan de stad te binden. De gemeente levert een belangrijke financiële bijdrage aan het AUC. Het AUC staat voor excellent en Engelstalig bachelor onderwijs en gaat in september 2009 van start. Getalenteerde studenten – de leiders van morgen – moeten over de grenzen van talen, culturen en disciplines heen leren denken en werken. Ze zullen internationaal moeten concurreren en samenwerken. Amsterdam is een ideale plek om dit te leren: hier komen excellentie en diversiteit samen. Van de studenten komt 50 procent uit het buitenland. Aan de culturele diversiteit wordt veel aandacht besteed. AUC-studenten kiezen bewust voor een grote betrokkenheid bij hun studie en studiegenoten.
28
Excellence and diversity kenmerken ook het AUC docentencorps dat tevens een internationale samenstelling zal hebben. Docenten, tutors en studenten vormen een hechte academic community. Brede wetenschappelijke en maatschappelijke vraagstukken staan centraal. Studenten bestuderen deze vanuit interdisciplinair perspectief en werken samen in internationale groepen. Er is veel aandacht voor natuurwetenschappen en academische vaardig heden.
Centre for Amsterdam Schools of Entrepreneurship Een andere manier van het voeden van die humuslaag is met het Centre for Amsterdam Schools of Entrepreneurship (CASE) van start gegaan. CASE is een initiatief van de twee Amsterdamse universiteiten en twee hogescholen, de Gemeente, de Kamer van Koophandel en veel andere partners waaronder verschillende bedrijven. Met een aanzienlijke steun van de nationale overheid gaat CASE officieel van start in het najaar van 2008. Een budget van zes miljoen euro voor vier jaar moet helpen om de Amsterdamse regio ondernemender te maken door het aanbieden van uitstekend onderwijs op het gebied van ondernemerschap. Doel van CASE is zo veel mogelijk studenten te laten deelnemen aan ondernemerschapsonderwijs. CASE stimuleert en coördineert verschillende curriculaire en buitencurriculaire onderwijsprogramma’s en studentenactiviteiten, onder meer een toegankelijke introductie in het onderwerp voor eerstejaarsstudenten, een minor Ondernemerschap in de bachelor, en een masterprogramma. Docenten en coaches uit het bedrijfsleven spelen een vitale rol in het project. Zo is er, in samenwerking met ABN AMRO, een Summerschool opgericht voor een selectieve groep studenten met een idee om een eigen bedrijf op te zetten. Ook zijn er kringen van alumni-ondernemers (afgestudeerden die nu een eigen onderneming runnen) opgezet.
Academisch Centrum voor Dienstinnovatie In 2008 is het Academisch Centrum voor Diensteninnovatie opgericht. Het Telematica Instituut, de UvA en de VU, hebben, met financiële steun van het programma Topstad van de gemeente Amsterdam, hun krachten gebundeld en het initiatief genomen om een Academisch Centrum voor Diensteninnovatie op te richten. Het centrale vraagstuk is hoe de productiviteit van dienstverleningsprocessen kan worden verhoogd met de inzet van moderne ICT. Hiervoor wordt samengewerkt met een aantal grote bedrijven, waaronder IBM, Rabobank en KLM en de Berkeley University in Californië/VS. De aanwezigheid van dit academisch topinstituut draagt bij aan de reputatie van Amsterdam als internationale kennisstad en past goed in de ambities van Harvard aan de Amstel, al maakt het daar officieel nog geen deel van uit. Het Academisch Centrum gaat zich immers bezig houden met twee belangrijke pijlers van de Amsterdamse economie te weten dienst verlening en ICT. De deelnemende bedrijven zullen gastcolleges verzorgen en 29
stageplekken realiseren. Dit zal buitenlandse talenten aantrekken én bijdragen aan het Amsterdamse vestigingsklimaat. Dit project laat zien dat het mogelijk is om snel te schakelen als er voldoende energie en enthousiasme aanwezig is bij sleutelpersonen. De eerste initiatieven van de directeur Mark de Jong van het Telematica instituut en professor Rik Maes van de UvA dateren van medio 2007. Op verzoek van Rik Maes heeft de kennisambassadeur in een aantal sessies geadviseerd over een invulling van het concept dat past in het programma Topstad. Ook heeft hij een aantal partijen samengebracht rond de tafel. De vonk sloeg over en een jaar later kon de start van het Academisch Centrum voor Diensteninnovatie al worden aangekondigd. Voor nadere informatie
[email protected] of Rik Maes (
[email protected])
Summerschool voor Branding en Reclame Op initiatief van de kennisambassadeur is in het voorjaar van 2008 in het Coolbrand House, in de voormalige kauwgomballen fabriek, een bijeenkomst belegd tussen onder andere vertegenwoordigers van de gemeente, Vu, UvA, Miami Ad Academy en AIM om de mogelijkheden te verkennen om te komen tot een topinstituut op het gebied van reclame en branding. Afgesproken is dat de directeur van AIM, Joke van Antwerpen, in vervolggesprekken de mogelijkheden gaat verkennen voor het organiseren van een summerschool in 2009 als mogelijke eerste stap op weg naar een nieuw topinstituut op het gebied van reclame en branding. Ook deze economische pijler is belangrijk in de Amsterdamse regio en verdient zijn eigen topinstituut. Voor nadere informatie
[email protected]
Life Science Fonds Amsterdam Op initiatief van Amsterdam Topstad en AIM ondertekenden in mei 2007 de Amsterdamse kennisinstellingen (AMC, SILS/UvA, VUmc/VU, NKI en Sanquin), ABN AMRO, ING, Rabobank, de provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam een intentieverklaring voor de oprichting van het Life Science Fonds Amsterdam. Het Life Science Fonds Amsterdam, met een startgrootte van tussen de tien en vijftien miljoen euro, wil investeren in regionale life science-bedrijven. De fondsenmanager zal vanzelfsprekend nauw samenwerken met het Life Science Center Amsterdam en het Amsterdam BioMed Cluster.
30
31
Samenwerking praktijk en wetenschap Naast de samenwerking in brede zin is er de samenwerking die meer specifiek gericht is op bestuurs- en beleidspraktijk van de gemeente en de kennisinstellingen rondom actuele maatschappelijke vraagstukken. Hierna volgt een groot aantal voorbeelden van samenwerkingsmogelijkheden en initiatieven die hopelijk ter inspiratie kunnen dienen voor verdere initiatieven.
Inzet van studenten in de stad Stage/afstudeerplekken Stageplekken zijn niet alleen een goed middel om aanstormend talent kennis te laten maken met de gemeente, maar ook om kennis binnen te halen. Studenten kunnen met hun frisse blik en innovatieve denkwijze met vernieuwende oplossingen komen. Bovendien leveren studenten extra handen. De gemeente heeft een stagerichtlijn opgesteld. Tijdens de directeurenconferentie in november 2004 is afgesproken dat er per 50 FTE in formatie twee stageplaatsen worden gecreëerd, waarvan één stageplek voor een student van het VMBO is bestemd. Het streven is om alle gemeentelijke organisaties hun stagevacatures te laten publiceren op de site www.werkenbijamsterdam.nl. Een totaaloverzicht van het aantal verrichte stages door studenten van hogescholen en universiteiten (en van door hen opgeleverde producten) bestaat helaas nog niet. Maar duidelijk is wel dat vele studenten de weg naar de gemeente weten te vinden als het gaat om stage- en afstudeerplekken, al kan de matching tussen vraag en aanbod zeker nog worden geprofessionaliseerd. Een goed voorbeeld is de HES. Zij biedt stages van vier tot zes maanden, waarin meestal een onderzoeksopdracht wordt uitgevoerd. De duale studenten van de HES verrichten driemaal een periode van zes maanden betaald werk op het terrein van hun opleiding. De werkperiodes starten in februari of in augustus. Binnen de faculteiten zijn stagebureaus die als ingang fungeren, ook voor bedrijven en instellingen. Daarmee kunnen afspraken worden gemaakt. Rechtsgeleerdheid heeft bovendien de mogelijkheid van een duaal traject ‘lerend werken en werkend leren’, waarin studie wordt gecombineerd met een onderzoeksopdracht in de praktijk. Dat is voor instellingen een interessante constructie. Je krijgt namelijk hele gemotiveerde mensen binnen. De duale student draait voor vier tot zes maanden mee als volwaardig werknemer/ onderzoeker in een organisatie, met de daarbij passende rechtspositie.
32
De rechten en plichten worden vastgelegd in een zogenaamde leerwerkovereenkomst tussen werkgever, student en universiteit. De student werkt aan een onderzoeks opdracht, geformuleerd door het betreffende bedrijf of de instelling in overleg met de universiteit. De opdracht wordt in overleg met de begeleidend docent en de student van tevoren bepaald en vastgelegd. De directie Juridische Zaken van de gemeente Amsterdam maakt veelvuldig gebruik van studenten op alle niveaus, van VMBO tot WO. Er is een overeenkomst met de HvA waardoor jaarlijks tientallen HBO rechtenstudenten onderzoeken doen en praktische opdrachten uitvoeren binnen JZ en andere gemeentelijke onderdelen. Het Ingenieursbureau van Amsterdam (IBA) heeft een kennis-managementscan laten uitvoeren. Voor het management van IBA was het van belang om zich te verdiepen in de huidige kennisvoorraad, zodat zij beter in staat is om waardevolle kennis te verkrijgen, te houden en te verspreiden binnen IBA. IBA is een organisatie die op projectbasis werkt. Kennis circuleert voornamelijk binnen deze projecten. De focus van het onderzoek betrof dan ook het leerproces van projecten. De kennis-managementscan is uitgevoerd door studenten Business Administration van de VU. Stichting Student voor Samenleving De stichting Student voor Samenleving stelt zich ten doel, om het lopende VoorUitproject in de komende vijf jaar uit te breiden naar alle stadsdelen in Amsterdam Nieuw West. Het VoorUit-project zorgt voor gratis huisvesting voor studenten in achterstandswijken in Nieuw West, in ruil voor tien uur per week maatschappelijke werkzaamheden zoals computerles, voorlezen of huiswerkbegeleiding. Oprichters en hoeders van de stichting zijn W&S Transition en Interim Management, de Vrije Universiteit Amsterdam, en corporaties Far West en Ymere. Het project draait sinds het voorjaar van 2007 met succes in Slotervaart en Osdorp. Deelnemers zijn studenten van de faculteit voor Sociale Wetenschappen van de Vrije Universiteit. De studenten worden in hun werkzaamheden begeleid door een ervaren projectleider en hoogleraren van de Vrije Universiteit. De woningen waarin ze verblijven zijn van de woningbouwcorporaties Ymere en Far West. De initiatiefnemers hopen zo bij te dragen aan de integratie van nieuwe Nederlanders in achterstandsposities. Het idee voor dit project komt oorspronkelijk uit Israël, waar het concept al vele jaren met veel toewijding aan de BenGourion Universiteit draait. Het Nederlandse initiatief ontstond bij W&S Transition en Interim Management, als onderdeel van het 25-jarig jubileum. De nu opgerichte stichting moet de continuïteit en de groei van het project voor de komende jaren gaan waarborgen. Deelname van de UvA en de gemeente zou een mooie vervolgstap zijn. Wellicht dat samenwerking met het prachtwijken-project (zie hieronder) daartoe een mooie mogelijkheid biedt.
33
Interessant om te weten Bij Dienst Wonen bestaat de mogelijkheid om de master Social Policy and Social Work in Urban Areas aan de UvA te volgen. Dienst Ruimtelijke Ordening heeft tevens een contract bij de Academie van Bouwkunst.
Project Wibautstraat In 2010 zal de herprofilering van de Wibautstraat van start gaan. Ter voorbereiding daarop hebben zo’n honderd studenten van de HvA in opdracht van het Ontwikkelingsbedrijf binnen drie minoren naar mogelijkheden gezocht om de droom te realiseren van de Wibautstraat weer een bruisende straat te maken. De opdracht luidde: ‘Welke stedenbouwkundige en programmatische ingrepen kunnen ervoor zorgen dat de droom van de Wibautstraat werkelijkheid wordt? Welke rol kunnen interactieve media hierin spelen? Welke rol kunnen de UvA en HvA spelen om deze droom te realiseren?’ De uitkomsten van deze mogelijkheden zijn op 6 juni 2008 gepresenteerd en zullen dienen als inspiratie voor de verdere ontwikkelingen van dit megaproject. Op http://www.oost-watergraafsmeer.nl/plannen_en_projecten is meer informatie te vinden over de transformatie van de Wibautstraat. Contactpersoon van dit project is Helma Schenkeveld (
[email protected]). Masters of Intervention Wat maakt een goede maatschappij? Wanneer functioneert een mens op z’n best? Is een stad maakbaar? Waar komt de inspiratie vandaan, en welke blauwdrukken en toolkits worden gehanteerd? De maakbaarheidswens is wijdverspreid onder ontwikkelingswerkers, architecten, biologen en politici. Maar hoe gaat dat eigenlijk: succesvol interveniëren in onze complexe samenleving gekenmerkt door individualisering, ontideologisering, en mondialisering? Verlangt onze tijd een meer gesublimeerde vorm van maakbaarheid waarin burgers zelf makers zijn? In de nieuw ontwikkelde mastermodule ‘Maakbaarheid van de Grote Stad’ trokken in de eerste helft van 2008 vier multidisciplinaire teams studenten de stad in naar plekken die ‘niet werken’. Van de gemeente Amsterdam kregen zij vier concrete en urgente maakbaarheidspuzzels voorgeschoteld die hoog op de hoofdstedelijke agenda staan. Zoals het verloederde Damrak, verborgen segregatie in Nieuwendam-Noord, hang jongeren op het Timorplein en spook-/restruimtes in de Westelijke Tuinsteden.
34
Het motto is ‘action is analysis’: studenten richten op locatie een maakbaarheidslaboratorium in en worden ondersteund door het stadsdeel en een internationaal team van bekende ‘masters of intervention’, die worden ingevlogen om mee te denken, mee te doen en masterclasses te geven. De visie achter deze unieke module is studenten door een directe confrontatie met de praktijk betekenisvolle toegepaste wetenschap te laten bedrijven en te scholen in de maakbaarheidkunst- en kunde met als resultaat betere interventies voor de stad Amsterdam. De combinatie van academische en praktische vaardigheden bevatte onder andere de volgende elementen: • Studenten vanuit verschillende disciplines leren waarnemen, onderzoeken en interveniëren in reëel bestaande grootstedelijke ‘maakbaarheidpuzzels’. • Studenten leren zich staande te houden in een complexe ‘probleem’-omgeving, leren hoe ze die kunnen analyseren en beïnvloeden door middel van multidisciplinair onderzoek en een zelf samengestelde interventie toolkit (architectonisch, economisch, antropologisch, kunstzinnig, etc). • Studenten leren zich bewust te worden van de psychologie van veranderings processen, de factor macht en het politieke spel rond interveniëren. • Studenten leren een eigen onderzoek ontwerpen, informatie te documenteren, archiveren en interpreteren en zich bewust te zijn van het proces van kennisproductie. • Studenten leren vanuit een ambitieuze doelstelling een bescheiden reikwijdte van interventiecapaciteit te ontwerpen, concretiseren, pitchen en uitvoeren. • De studenten worden geschoold in toegepaste sociale wetenschap, zijn bewust van de wederkerige relatie tussen theorie en praktijk en leren in team verband met studenten van afwijkende disciplines samen te werken. In een eindpresentatie op 16 juni 2008 presenteerden de vier interventieteams op originele wijze hun bevindingen. Innovatieve ideeën werden niet geschuwd. Sommige interventies waren daadwerkelijk al met succes uitgevoerd zoals een mobiele hangplek voor jongeren in Zeeburg en een ‘verzoeningsbijeenkomst’ voor ondernemers en gemeenteambtenaren die betrokken zijn bij het opwaarderen van het Damrak. Maar ook ten aanzien van de problematiek rond onzichtbare vrouwen in Noord en spookruimtes in West zijn concrete voorstellen voor interventies gedaan, waar de betreffende opdrachtgevers, vaak samen met de betrokken studenten, verder mee aan de slag gaan. Het project ‘Masters of Intervention’ zal wegens succes verder worden ontwikkeld en gecontinueerd in 2009. Contactpersoon is Martijn van Tol, docent bij de UvA (
[email protected])
35
Bachelorsmodule De Slimme Overheid In het kader van zijn promotieonderzoek verzorgde kennisambassadeur Erik Gerritsen samen met professor Jaap Boonstra een bachelormodule met als thema ‘De Slimme Overheid’. Een tiental studenten ging aan de slag met concreet casusonderzoek in de gemeentelijke organisatie op onderwerpen als voortijdig schoolverlaten, multi probleem-gezinnen, inburgering, dienstverlening, crisisopvang en de vorming van servicehuizen. In het najaar van 2008 worden de resultaten opgeleverd en in de vorm van een leerbijeenkomst teruggekoppeld en besproken met de bij de cases betrokken sleutelfiguren. Academie van de Stad De Academie van de Stad is een initiatief van diverse partijen, onder andere woningcorporaties, stadsdelen en de HvA. De Academie van de Stad gaat thematisch en projectmatig aan de slag met ontwikkelingen, speerpunten en problematiek in verschillende stadsdelen. De Academie van de Stad helpt goedlopende bestaande projecten uit te voeren en minder goedlopende projecten te ondersteunen. Daarnaast helpt het initiatieven vanuit de wijk op te zetten en ontwikkelt het zelf nieuwe projecten. Daarbij worden bewoners, buurtorganisaties, jongeren en scholieren uit het stadsdeel betrokken en gestimuleerd actief deel te nemen. Studenten van de Hogeschool van Amsterdam zetten zich voor een afgebakende tijdsperiode tegen vergoeding van studiepunten in voor een van de lopende of nieuw te ontwikkelen projecten. De functies van de Academie van de Stad zijn de volgende: • het doen van onderzoek; • bestaande projecten ondersteunen; • nieuwe projecten initiëren en ontwikkelen. De Academie van de Stad is een ontwikkelingstraject. Er is geen bestaand format. De Academie van de Stad zoekt naar concrete en haalbare projecten die een meerwaarde zijn voor de buurt en die passend zijn binnen het bestaande curriculum van de verschillende opleidingen van de HvA. Belangrijk is dat de projecten, indien succesvol, gecontinueerd worden. Het vertrekpunt van de projecten van de Academie van de Stad is de vraag uit de buurt. De Academie van de Stad wil ondersteunen, niet concurreren. De Academie van de Stad levert een concrete meerwaarde op voor alle betrokken partijen. • Studenten worden streetwise gemaakt door de Academie van de Stad. Dit is allereerst in hun eigen belang: zij komen in de toekomst voor een groot deel zelf te werken op scholen en bij organisaties met een divers publiek. Door nu al te leren hoe je omgaat met al die verschillende leerlingen en hun ouders staan ze straks sterker in hun schoenen. Het belang van de Hogeschool is hiervan afgeleid.
36
37
• De professionals in de scholen, buurthuizen of bij welzijnsinstellingen kunnen bij de Academie van de Stad hulp krijgen en vragen stellen bij hun werk. Dingen waar ze zelf niet aan toekomen kunnen ze door studenten laten oppakken. • De bewoners van de wijken profiteren van de initiatieven en projecten die met steun van de studenten worden uitgevoerd. • De woningcorporaties en stadsdelen die betrokken zijn bij de oprichting van de Academie van de Stad zijn gebaat bij informatie en onderzoek. Zij willen weten wat er leeft onder de bewoners, ook onder degenen die niet meedoen aan inspraak avonden en bewonerscommissies. Binnen de Academie van de Stad kunnen studenten hier onderzoek naar doen. Sinds februari 2008 is de Academie van de Stad kleinschalig, met een beperkt aantal projecten, van start gegaan. De Academie van de Stad is begonnen met projecten in de stadsdelen Westerpark en Bos en Lommer, samen met studenten van de Educatieve Hogeschool van Amsterdam (EHvA). De Academie van de Stad heeft een succesvolle pilot achter de rug! Van januari tot juli 2008 hebben allerlei studenten zich ingezet voor de stad Amsterdam. Studenten hebben lessen ontwikkeld over Nederland en zijn aan de hand van die lessen in gesprek gegaan met allochtone vrouwengroepen. Studenten hebben zwerfjongeren begeleid bij de inrichting van de gemeenschappelijke ruimte van een leerwerk hotel. Studenten hebben meegedraaid in een project waarin de ontmoeting tussen buurtbewoners centraal staat. Ze hebben onderzoek gedaan naar de vrijetijdsbesteding van jongeren in Amsterdam en hebben zich ingezet als mentor via bestaande mentorprojecten in de stad. De Academie van de Stad organiseert een conferentie. Een unieke ontmoeting vindt plaats op 15 oktober in het Machinegebouw op het Westergasterrein in Amsterdam. Op deze dag komen onderwijs, lokale overheid, woningcorporaties en wijkorganisaties bij elkaar. Wij hebben zin in de start van het nieuwe schooljaar en hopen u te ontmoeten op de conferentie! Meer informatie over de conferentie kunt u vinden op: www.academievandestad.nl. Voor meer informatie kunt u kijken op www.academievandestad.nl. U kunt ook contact opnemen met: Wilfred Fischer (
[email protected]) Koers Nieuw West (KNW) Ketenregie voor Kind en Gezin In Osdorp is het project ‘Ketenregie voor Kind en Gezin’ opgezet om problemen die zich bij gezinnen voordoen direct aan te kunnen pakken, dus van reactief naar proactief. Om dit goed te kunnen organiseren heeft Osdorp eerst haar eigen loketten gekoppeld. Een viertal doelen zijn opgesteld om de interventies te kunnen laten slagen. Er is een regieontwikkeling op inhoud van de zorg en een regieontwikkeling op de zorgketen. Daarnaast is de aanpak gezinsgericht en bestuurlijk verankerd. Bovendien wordt deze bottom-up uitgevoerd. 38
De Osdorpse aanpak blijkt te werken en verdient te worden uitgerold over alle stads delen. Daarvoor is het gewenst dat er wordt geïnvesteerd in methodiekontwikkeling en professionalisering. Ook moeten de afspraken met alle betrokken instanties op regionaal niveau sluitend gemaakt worden. Een masterstudent van prof. dr. J. Hermanns (UvA) is nu bezig met een onderzoek naar de effectiviteit en resultaten van deze aanpak. Het onderzoek vindt plaats in het KNW practicum. Dit is een oefenlokaal ten behoeve van de verdere ontwikkeling en uitrol van de gezinsaanpak in het KNW-gebied te Osdorp. Een tweede student doet onderzoek naar de communicatieprocessen rondom de opstart van het hulpverleningstraject en wat er te zeggen valt over de voormeting. Contactpersoon is Henry Kardaun. (
[email protected]) Y-Com: Communities rond ‘t IJ Vanuit de faculteit Geesteswetenschappen van de UvA is het project Y-Com ontstaan. Het is een samenwerking met culturele instellingen rond het IJ (NEMO, ARCAM, Stedelijk Muziekcentrum, Bimhuis, Conservatorium, OBA en Filmmuseum). Het project behelst de aanleg van een virtuele en fysieke infrastructuur waarin bewoners en bezoekers van het IJ de omgeving en het cultuuraanbod intensiever kunnen beleven en elkaar makkelijker kunnen vinden en ontmoeten. Binnen het project is plaats voor zes studenten die als resultaatgericht en interdisciplinair team werken aan de ontwikkeling van een culturele route waarin zowel de locaties als het thema (de rijke geschiedenis van het IJ en de culturele potentie). Daarnaast is plaats voor een aantal studenten en promovendi die in het kader van het project een aantal centrale vragen theoretisch willen doordenken. Deze studenten hebben een eigen stagewerkplaats op het voor malige Tolhuistuinterrein in Noord. Een Amsterdams model voor maatschappelijke stage? Onlangs kwam Arco Verburg, stadsdeelvoorzitter van het stadsdeel de Baarsjes met het interessante idee om met de Amsterdamse kennisinstellingen meer structurele afspraken te maken over het in de curricula inbouwen van vaste stage-/onderzoeksprojecten bij de gemeente Amsterdam, waarbij de studenten studiepunten krijgen voor de verrichte werkzaamheden. De kennisambassadeur heeft met Arco Verburg afgesproken om de levensvatbaarheid van dit idee in de vorm van een kleinschalige pilot te uit te testen, samen met het stadsdeel de Baarsjes. Voor nadere informatie
[email protected].
39
Door de gemeente (mede) gefinancierde promotieplekken Op 20 februari 2007 heeft het college (informeel) besloten om zeven door de gemeente gefinancierde promotieplekken in het leven te roepen. Het besluit geeft ieder collegelid de mogelijkheid een promotieonderzoek te adopteren. Ondanks dit besluit komen de promotieplekken nog niet echt van de grond. Het blijkt moeilijk om geld vrij te maken zonder concrete voorstellen. Met de gemeentesecretaris is afgesproken dat gemeentelijke diensten en kennisinstellingen uitgedaagd worden om met concrete voorstellen te komen en op basis van die voorstellen op zoek te gaan naar financiering. Dit gebeurt in de veronderstelling dat als de voorstellen goed en concreet genoeg zijn het vinden van financiering ook makkelijker is. Ondanks de opgelopen vertraging zijn een paar goede voorbeelden van promotieplekken, die mede door de gemeente gefinancierde zijn, het vermelden waard. De slimme overheid Ten eerste financiert de gemeente het promotieonderzoek van de kennisambassadeur Erik Gerritsen over de Slimme Overheid. Op basis van casusonderzoek in de gemeente Amsterdam wordt zowel bestuurskundig als veranderkundig een antwoord gezocht op de vraag hoe een gemeentelijke overheid beter kan presteren. (zie www.deslimmegemeente.nl). Creative industries policies: a comparison of metropolitan areas in Europe Robert Marijnissen, ambtenaar bij de gemeente Amsterdam is, in samenwerking met professor Sako Musterd, bezig met de voorbereiding van een promotieonderzoek met betrekking tot de vraag hoe je de ontwikkeling van de creatieve industrie in de regio Amsterdam kan bevorderen. De hoofdvraag van het promotieonderzoek luidt: ‘Wat is het belang van een regime, gedefinieerd als een coalitie van publieke en private partners, voor de ontwikkeling van de creatieve industrie in metropolitane gebieden in Europa?’ De opzet van een consortium van medefinanciers (verschillende gemeentelijke onderdelen en de UvA) en de beleidservaring en -contacten van de promovendus garanderen inhoudelijk en organisatorisch de vertaling van theorie (fundamenteel onderzoek) naar praktijk. Daarom heeft de Dienst Onderzoek en Statistiek aangegeven een bijdrage te willen leveren aan de opzet van het onderzoek, aan het leveren en bewerken van Amsterdamse, regionale en Europese data, en aan het versterken van het internationale netwerk. De vragen van de Dienst Ruimtelijke Ordening hebben vooral betrekking op de ontwikkeling van de structuurvisie en de toekomst van de Metropoolregio Amsterdam. Ook de dienst Maatschappelijke Ontwikkeling participeert in het project, alsmede AIM. Het theoretisch eindproduct is een proefschrift dat inzicht geeft in de relatie tussen regimes, het creatieve milieu en de ontwikkeling van de creatieve industrie in metro politane regio’s in Europa. Praktijkgerichte producten zijn:
40
• interactie met de consortiumpartners (bijdrage aan beleid van de Metropoolregio Amsterdam); • regelmatige verspreiding van de onderzoeksresultaten (digitale media) en bijvoorbeeld een jaarlijkse bijeenkomst over de (internationale) ontwikkeling van dit beleidsterrein (strategisch beleid en concrete cases, gericht op beleidsontwikkeling en –uitvoering); • de, in de vorm van actieonderzoek, concrete levering van een bijdrage aan verdere regimevorming (de verdere bouw aan een coalitie van publieke en private partners, teneinde de creatieve industrie in de Amsterdamse Metropoolregio een nieuwe impuls te geven). De onderzoekskosten worden voor een derde gedragen door de universiteit, voor een derde door de gemeente en voor een derde door het Nicis. Voor nadere informatie (
[email protected]). Moroccan mosques and prayer rooms in the Netherlands. Dit betreft een promotieonderzoek van Joris Rijbroek, medewerker van de gemeente Amsterdam, in samenwerking met prof. dr. J. Tillie van de UvA (IMES van de UvA) en prof. dr. C. Versteegh van de Radboud Universiteit Nijmegen. De titel is: A comparative study on spatial emancipation of Moroccan migrants in Dutch urban societies. De hoofdvraag van het onderzoek is: ‘What determines form, function and location of newly built Moroccan mosques in Dutch urban societies?’ Ook zal in het onderzoek een koppeling worden gemaakt tussen de sociale en fysieke pijler in gemeentelijk beleid met betrekking tot moskeebouw maar ook andere fysieke manifestaties van culturele diversiteit. Tot slot biedt het onderzoek een grondige analyse van zowel het Amsterdamse diversiteits- en integratiebeleid als het stedenbouwkundig beleid in vergelijking met andere steden in Nederland. De gemeente Amsterdam financiert een deel van het onderzoek, aangezien het beleidsinhoudelijk interessante aanknopingspunten geeft voor het gemeentelijke beleid in Amsterdam, ten aanzien van zowel ruimtelijke als sociale emancipatieprocessen van moslims in Amsterdam.
41
Andere voorbeelden De dienst Economische Zaken van de gemeente Amsterdam draagt bij aan de finan ciering van een promotieplaats op het gebied van duurzame ontwikkeling bij de UvA. Dit gebeurt in het kader van de ontwikkeling van duurzame kennistoevoer. Ook andere manieren om promotie plekken te faciliteren, zijn mogelijk. De gemeente betaalt dan niet direct mee, maar zorgt voor de randvoorwaarden om zowel te kunnen werken als te kunnen promoveren. Rick Vermeulen is op dit moment drie dagen per week aan het promoveren bij de UvA en twee dagen in de week aan het werk bij de Dienst Ruimtelijke Ontwikkeling (DRO). Ook worden er vanuit DRO diverse andere medewerkers gedetacheerd bij UvA en TU Delft. Door deze mogelijkheid te creëren kan er veel kennis worden binnengehaald en kost het de gemeente nauwelijks extra geld. De meerwaarde spreekt voor zich. Niet alleen haalt de promovendus een netwerk en kennis binnen, ook kan er met gedegen wetenschappelijke onderbouwing beleid worden gemaakt of interventies worden gepleegd. In voorbereiding is tevens een promotieonderzoek van Karin Borst van de gemeente Amsterdam naar de mogelijkheden om de invoering van een nieuwe huisstijl te gebruiken als hefboom voor bredere organisatieveranderingsprojecten. Als onderzoekscasus heeft zij uiteraard de invoering van de huisstijl van de Gemeente Amsterdam. De eerste contacten met de UvA (dr. Rob van Es) en ABC (Amsterdams Bureau voor Communicatie) zijn gelegd. De directie Communicatie heeft reeds aangegeven bereid te zijn Karin hier één dag in de week voor vrij te stellen. Voor meer informatie:
[email protected] Een nog geheel onontgonnen terrein is het in een vroegtijdig stadium in contact brengen van AIO’s en promovendi met relevante gemeentelijke onderdelen om te bezien in hoeverre specifieke thematiekkeuze van vraagstellingen in lijn kan worden gebracht met actuele onderzoeksvragen die leven bij de gemeente.
Gezamenlijke onderzoeks-/opleidingsprogramma’s Op een klein aantal terreinen is sprake van een structurele samenwerking tussen gemeente en universiteit. Die duurzame samenwerkingsprojecten worden hier als eerste beschreven. Daarna volgt een opsomming van meer incidentele samen werkingsprojecten en kansrijke nieuwe initiatieven. Criminaliteitsonderzoek Sinds 2006 wordt er op het terrein van veiligheid intensief samengewerkt tussen de Bestuursdienst van de gemeente Amsterdam – in het bijzonder de Directie Openbare Orde en Veiligheid – en de Vrije Universiteit, in het kader van de Frans Denkers Leerstoel. Eén van de onderzoeken die uit dit samenwerkingsverband is voortgekomen, is ‘Kijken achter de cijfers’. In dit onderzoek staan zogenaamde ‘risicofactoren’ centraal: 42
bepaalde factoren die verband houden met overlast en betrekkelijke onveiligheid. Op basis van wetenschappelijke theorieën en statistische analyses is een aantal relevante risicofactoren geselecteerd. Voor de Amsterdamse stadsdelen en buurten is de stand van zaken rond deze gekozen risicofactoren, ten opzichte van het Amsterdams gemiddelde, hier terug te vinden. De gegevens zijn op verschillende manieren gerangschikt: per risicofactor, per stadsdeel en per buurt. Met deze criminogeniteitsmonitor hebben betrokkenen bij het Amsterdamse (veiligheids)beleid een instrument in handen dat bedoeld is om een proactieve aanpak van de onveiligheid te bevorderen. De Amsterdamse criminogeniteitsmonitor vormt een instrument voor een ‘rationeler’ veiligheidsbeleid. De winst van het instrument is vooral dat het een afbakening vormt van (relevante) criminogeniteit en dat het poogt de oorzaken van onveiligheid te objecti veren. De burgemeester heeft zowel het College van B en W als de stadsdeelvoorzitters geadviseerd dit beeld te gebruiken, om het huidige beleid te toetsen, maar ook om toekomstig beleid mede op te bepalen. Voor nadere informatie
[email protected] Radicaliseringsonderzoek Al een aantal jaren wordt er intensief samengewerkt tussen de gemeente en de UvA op het terrein van radicalisering van Amsterdamse moslims. Vorig jaar publiceerden Marieke Slootman en professor Jean Tillie het rapport Processen van radicalisering; waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden. Centrale vragen in dit onderzoek waren: wat is radicalisering en welke factoren bepalen of iemand ontvan kelijk is voor radicaliseringsprocessen? Het onderzoek richtte zich vooral op de fase voorafgaand aan radicalisering; dat wil zeggen op de aanwezigheid van opvattingen en denkbeelden bij niet radicaliserende moslims, die tot radicalisering kunnen leiden. Deze focus vloeide voort uit de wens van de gemeente Amsterdam om het preventieve beleid ten aanzien van radicalisering te versterken. Op grond van de resultaten van het onderzoek is een aantal beleidsaanbevelingen geformuleerd die inmiddels vertaald zijn in een plan van aanpak van de Gemeente. Deze is getiteld Amsterdam tegen radicalise ring. Eerder al schreef het Stadsdeel Slotervaart een anti-radicaliseringsnota gebaseerd op dit onderzoek. Jean Tillie spreekt zelf van een geslaagde samenwerking tussen de Universiteit van Amsterdam en de gemeente Amsterdam. ‘Het is maatschappelijk relevant, het onderzoek kon in alle onafhankelijkheid worden verricht en de aanbeve lingen zijn niet in een la verdwenen. Maar bovenal; het onderzoek heeft unieke data gegenereerd waarvan ook wetenschappelijk verslag kan worden gedaan’, aldus Tillie. Voor nadere info
[email protected] Dienst Onderzoek en Statistiek De dienst O+S heeft een lange onderzoekstraditie. De taak en het werkveld van de dienst sluiten sterk aan bij de onderzoeksactiviteiten van universiteiten. Dat is bijzonder maar niet uniek, ook voor delen van de GGD is dat bijvoorbeeld het geval. Wel uniek is het brede terrein waarop de activiteiten van O+S betrekking hebben.
43
De overgrote meerderheid van het O+S-personeel is academisch geschoold en 10 procent is gepromoveerd. De band met universiteiten en kennisinstellingen in het algemeen is dan ook traditioneel sterk, vooral, maar zeker niet alleen, in de regio Amsterdam. De stevige inbedding van O+S in het (Amsterdamse) kennisnetwerk is de basis voor geregelde en vruchtbare kennisuitwisseling en samenwerking. De vorm waarin samenwerking gestalte krijgt varieert. Incidentele vormen zijn bijvoorbeeld gastcolleges over en weer, wederzijdse deelname aan begeleidingscommissies, congressen en symposia, gezamenlijke publicaties, datalevering voor (promotie)onderzoek, uitvoering van (delen van) onderzoek en deelname aan consortia voor EU-onderzoeksprogramma’s. Daarnaast heeft O+S gemiddeld steeds twee plaatsen voor (afstudeer)stages. Kenmerkend is dat de relatie maar zelden de strikte vorm opdrachtgever-opdrachtnemer heeft. Op basis van de incidentele vormen van samenwerking rond thema’s zijn ook meer structurele vormen van samenwerking, universitaire vakgroepen en instituten ontstaan. Onderstaande voorbeelden geven daarvan een indruk. Sinds de jaren tachtig wordt intensief samengewerkt met vooral politicologen en commu nicatiewetenschappers. Onderwerpen als bestuurlijke vernieuwing, verkiezingen en referenda, overheidscommunicatie, de betekenis van de lokale media en (het draagvlak voor) opvattingen over maatschappelijke vraagstukken zijn daarbij aan de orde. Voor O+S is hierdoor de expertise op het gebied van survey-onderzoek en opinie onderzoek in het bijzonder versterkt. O+S is de nationale representant van de World Association of Public Opinion Research. Vanaf de oprichting van IMES is er samenwerking in projecten op het gebied van onderwijsprestaties, stemgedrag, zelforganisaties, diversiteit en minderhedenbeleid en, meer recent, islam en radicalisering.
Interessant om te weten Stadsdeel Geuzeveld/Slotermeer is voorloper op dit gebied van burgerparticipatie. Het stadsdeel werkt al intensief samen met buitenlandse universiteiten in het kader van een programma van de Europese Commissie, maar zoekt ook graag aansluiting met de Amsterdamse Universiteiten.
44
O+S heeft sinds jaren een samenwerkingsrelatie met geografen en sociologen die in het bijzonder de stedelijke samenleving als werkterrein hebben gekozen. Bevolkingsontwikkeling, wonen en werken zijn hier de centrale thema’s. De Staat van de Stad is in samenwerking met de UvA tot stand gekomen. Onderdeel daarvan is de stadsmonitor, een unieke analytische GIS-toepassing. Het datamateriaal van grootschalige enquêtes wordt geregeld gebruikt voor secundaire analyse. Op het gebied van deviant gedrag, criminaliteit, prostitutie en het gebruik van genotsmiddelen, werkt O+S geregeld samen met bijvoorbeeld het Bongerinstituut. O+S heeft ook een belangrijke rol in het succesvolle en productieve onderzoeksprogramma dat hoort bij de VU-leerstoel ‘Veiligheid en Burgerschap’, die mede ingesteld is door de gemeente. De AMA is het nieuwe regionale samenwerkingsverband. In samenwerking met de universiteit werkt O+S aan het selecteren van relevante statistische gegevens en aan een onderzoeksagenda. O+S participeert in enkele Europees gefinancierde projecten als samenwerkingspartner van een universiteit. Voorbeelden zijn Urban Trajectories, Urban Audit, Social Cohesion Platform en ACRE. De ambitie van O+S is allereerst de bestaande samenwerking te bestendigen. Verder wil O+S door onderzoeksprogrammering de samenwerking inhoudelijk specifieker richting te geven. Dat laatste met het oog op de gemeentebrede onderzoeksprogrammering die O+S in samenspraak met alle betrokken diensten vorm gaat geven. Ook wil O+S namens de gemeente Amsterdam de samenwerking met Nicis coördineren. Achterblijven in Amsterdam De afgelopen jaren is geconstateerd dat er in Amsterdam een onaanvaardbaar hoog aantal leerlingen (20 procent) niet het beoogde eindniveau van het basisonderwijs haalt. De voormalige wethouder van Onderwijs, Ahmed Aboutaleb, heeft naar aan leiding van deze cijfers, het SCO-Kohnstamm Instituut (het onderzoeksinstituut van de afdeling Pedagogiek en Onderwijskunde van de faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de UvA) gevraagd om onderzoek uit te voeren hiernaar. Het onderzoek moest, voor zowel de gemeente als de schoolbesturen, suggesties voor maatregelen opleveren om dit percentage terug te dringen. Uit het rapport blijkt dat Amsterdamse basisscholieren, na correctie van hun achtergrondkenmerken, driemaal zoveel kans hebben om een advies voor leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) te krijgen als leerlingen elders in het land. Ook blijkt dat Amsterdamse leerkrachten menen dat hun leerlingen gemiddeld minder cognitieve capaciteiten hebben (terecht of niet) dan leerkrachten die niet in Amsterdam werken.
45
46
DESSUS De dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer werkt regelmatig samen met de UvA. Momenteel gebeurt dit onder meer in het kader van ‘Designing Sustainable Accesibility’ (DESSUS). Dit project is een onderdeel van het Transumoprogramma (www.transumo.nl). Binnen het project wordt gezocht naar mogelijkheden voor een betere afstemming tussen verkeer en vervoer en ruimtelijke planning, vanuit de opvatting dat betere afstemming essentieel is voor de gewenste transitie naar duurzame mobiliteit. In een promotieonderzoek worden door middel van workshops met deelnemers, vanuit de dienst IVV, DRO, de Stadsregio en de wetenschap, plannings ondersteunende middelen (kaarten, statistieken en verkeersmodelberekeningen) uitgeprobeerd. Dit vindt zoveel mogelijk plaats aan de hand van actuele vraagstukken en concrete cases. Het project heeft zich als centraal doel gesteld een planningsondersteunende methode te ontwikkelen die aan de tekortkomingen van de huidige methodieken tegemoetkomt. Voor de deelnemers heeft het als voordeel dat tijdens de workshops inzichten ontstaan in de wederzijdse perspectieven. Leerervaringen werken vaak al meteen door in lopende projecten zoals de uitwerking van het thema bereikbaarheid in het kader van het Ontwikkelingsbeeld 2040 voor Metropoolregio Amsterdam. Competentieontwikkelingstool De Dienst Werk en Inkomen (DWI) streeft ernaar om mensen zonder baan aan een betaalde baan te helpen. Onderzoeken naar de effectiviteit van re-integratie meten nu alleen de bijdrage van de trajecten die worden ingezet aan uitstroom naar werk. Maar sommige trajecten zijn niet direct gericht op uitstroom naar werk, maar op tussenstappen naar een betaalde baan. Is zo’n traject dan niet effectief? Met dit probleem kwam DWI bij de UvA terecht. De UvA wilde op haar beurt graag onderzoek doen naar re-integratiecompetenties en had plannen voor het aanstellen van een promovendus die veldonderzoek hiernaar zou verrichten. Erik Gerritsen koppelde de twee partijen succesvol aan elkaar. Er wordt nu samengewerkt met als doel een methode te ontwikkelen waarmee de competentieontwikkeling van klanten van DWI kan worden gemeten en gevolgd. De resultaten van het project zullen naar alle waarschijnlijkheid aanleiding geven voor vervolgonderzoek. Zo zal de competentiemonitor enige tijd gevolgd moeten worden om valide uitspraken te kunnen doen over de betrouwbaarheid ervan. Daarnaast is het gewenst onderzoek te doen naar de effectiviteit van nieuwe vormen van re-integratie interventies. De UvA wil een vierjarige studie naar re-integratie opzetten in de vorm van een academisch promotieonderzoek. De kosten zullen worden betaald door zowel DWI als UvA. Voor meer informatie: Niels van Tent (niels.vantent@ dwi.amsterdam.nl)
47
Nicis Het Nicis institute (het voormalige ‘kenniscentrum grote steden beleid’) is hiervoor al een enkele keer als cofinancier van onderzoeksprojecten aan de orde gekomen. In het kader van dit boekje verdienen de zogenaamde ‘Nicis Kennisplatforms’ bijzondere aandacht. Op grond van het onderzoeksprogramma ‘Kennis voor krachtige steden’ is het Nicis institute van start gegaan met het inrichten van kennisplatforms. Tijdens bijeenkomsten van deze kennisplatforms ontmoeten wetenschap en praktijk elkaar. Doel is het verkennen en formuleren van kennisvragen voor de steden. In de platforms worden van deze kennisvragen onderzoeksvragen gemaakt. Rond de onderzoeksvragen vormen zich projectconsortia waarin wetenschappers en stedelijke partijen samen op zoek gaan naar een antwoord op de onderzoeksvragen. In de projectconsortia brengen wetenschappers onderzoeksexpertise in en vertegenwoordigers van stedelijke partijen praktijkdeskundigheid. Het onderzoek vindt in ieder geval plaats in de deelnemende steden. Het onderzoek profiteert zo maximaal van de ervaringen vanuit de praktijk, maar plaatst die tegelijk in een theoretisch en vergelijkend, vaak ook internationaal vergelijkend, perspectief. Financiering van de onderzoeksprojecten vindt plaats op basis van de sleutel 1/3 deelnemende universiteiten, 1/3 deelnemende stedelijke partijen, 1/3 Nicis. Door actief als gemeente Amsterdam op zoek te gaan naar voor de gemeente interessante consortia (of zelf met voorstellen te komen) kan met relatief weinig eigen geld/capaciteitsinzet een grote hefboom worden ontwikkeld. Nicis kennisplatform Welzijn en Integratie In juli 2007 lanceerde Nicis het kennisplatform Welzijn en Integratie. Tijdens een eerste bijeenkomst ontmoetten wetenschap en praktijk elkaar. Doel was het verkennen en formuleren van kennisvragen omtrent Welzijn en Integratie voor de steden. Rond de onderzoeksvragen vormden zich projectconsortia waarin wetenschappers en stedelijke partijen gezamenlijk op zoek gingen naar een antwoord op onderzoeksvragen. Min of meer toevallig was de kennisambassadeur ook Nicis-ambassadeur voor dit thema en was de faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen van de UvA zwaar vertegenwoordigd als potentiële consortiumpartner en als trekker van dit platform (professor John Grin). Dit toeval is door de gemeente Amsterdam benut door in de meeste deelprojecten te participeren, met dank ook aan Jeroen Slot van de dienst Onderzoek en Statistiek. Het gaat concreet om onderzoeksprojecten op het gebied van Sociale Mobiliteit van individuen, groepen en buurten, omslagpunten die leiden tot verval van sociale samenhang in buurten, spanningen en conflicten in buurten en de rol van openbare ruimten in het sociaal domein. Voor meer informatie Mies.van.Niekerk@ nicis.nl of www.nicis.nl.
48
Nicis kennisplatform Governance De gemeente Amsterdam participeert in het kennisplatform ‘Governance’. Dit platform bevindt zich in de startfase. De gemeente neemt deel aan de consortia ‘afreken- en transparantiecultuur’, ‘wijkaanpak en ‘vitale democratie’. Ook dit platform beoogt door een bundeling van middelen en kennis een krachtige hefboom te zijn. De andere kennisplatforms betreffen de onderwerpen ‘bestuur, economie en innovatie’, ‘onderwijs en arbeidsmarkt’, ‘veiligheid’ en ‘wonen’. Alhoewel er geen volledig overzicht bestaat van de participatie van de gemeente Amsterdam en de Amsterdamse kennisinstellingen in de andere kennisplatforms, is wel duidelijk dat hier kansen op samenwerking tussen de gemeente en de UvA en VU gemist worden. Ten eerste is de participatie in de andere kennisplatforms veel minder dan die in het platform ‘welzijn en integratie’. En ten tweede is het slechts ‘toevallig’ als die participatie samenkomt in één consortium waarin zowel gemeente Amsterdam als Amsterdamse kennisinstellingen partici peren. Daarmee worden kansen gemist. Het verdient derhalve aanbeveling om de mogelijkheden die het Nicis biedt ten eerste beter te benutten en ten tweede om actief te sturen op totstandkoming van consortia waarin de gemeente Amsterdam en de Amsterdamse kennisinstellingen beide participeren. De systematiek van de kennis platforms is zo dat continu (totdat het geld op is) nieuwe voorstellen kunnen worden ingediend. Hier liggen dus nog vele mogelijkheden om nieuwe samenwerkings initiatieven tussen gemeente en UvA/VU te cofinancieren. Aantrekkelijk zijn ook de zeer flexibele cofinancieringseisen. Cofinanciering mag in geld maar ook in kind door het beschikbaar stellen van capaciteit. En gemeenten en universiteiten kunnen door met meerdere partijen samen te werken de eigen financieringslast nog verder verminderen met als extra voordeel dat er vergeleken kan worden tussen verschillende gemeenten. Voor nadere informatie www.nicis.nl/onderzoek. Mantelzorgers in Amsterdam In 2008 is er onderzoek gedaan in opdracht van onder andere de Dienst Zorg en Samenleven (samen met AEDES, Gamma dienstverlening, VSBfonds en het WMO onderzoeksnetwerk) met betrekking tot mantelzorgers in Amsterdam. In samenwerking met het Nicis werd door de sector medische ethiek van het Academisch Medisch Centrum onderzoek gedaan naar wat mantelzorgers bezielt. De titel van het onderzoek dat in 2008 door het Nicis is gepubliceerd luidt dan ook ‘Wat bezielt de mantelzorger?’. Daarnaast is er in opdracht van de Dienst Zorg en Samenleven en de hierboven genoemde partijen, door de UvA en de HvA onderzoek gedaan naar de samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers, professionals en cliënten in de multiculturele stad. Ook dit onderzoek is door het Nicis gepubliceerd in 2008 onder de titel ‘Op zoek naar weerkaatst plezier’. Op de conferentie Who cares? op 21 april 2008 ging Marijke Vos in gesprek met zorginstellingen, mantelzorgorganisaties, wetenschap en het ouderenwerk over de thema’s die uit de onderzoeken naar voren zijn gekomen. Voor meer informatie zie www.nicis.nl
49
Praktijk en onderzoekscentrum ISCB-Karthuizer Het Instituut voor Sociale en Culturele beroepen (ISCB) van de Hogeschool van Amsterdam heeft een eigen praktijk en onderzoekscentrum ‘De Karthuizer’. Het ISCB is voortdurend op zoek naar passende antwoorden op typische grote-stadsproblemen. De Karthuizer is opgericht om binnen een aantal (onderzoeks)programma’s oplossingen te zoeken voor maatschappelijke vraagstukken die zich voordoen in de stedelijke omgeving. De programma’s (en de projecten daarbinnen) van De Karthuizer worden ontwikkeld in en samen met de praktijk. Er wordt gewerkt vanuit de overtuiging dat de kennis waar het hier om gaat alleen ontwikkeld kan worden in de context waarin vraagstukken ontstaan en opgelost moeten worden. De Karthuizer wil mogelijkheden creëren om relevante partners samen te brengen, samen met hen kennis op een systematische wijze te ontwikkelen en deze te verspreiden onder anderen die met vergelijkbare situaties van doen hebben. Eén van die partners is de gemeente waarmee verschillende projecten worden uitgevoerd. Dit gebeurde, naast al eerder genoemde projecten op het terrein van outreachend werken en mantelzorg, onder andere ook in het project ‘Sociale toepassingen van ICT en nieuwe media’. Dit programma is gericht op bewustwording en ontwikkeling van expertise rondom ontwerp en inzet van de sociale toepassing van nieuwe media. Het project is een samenwerking tussen KennisNetwerk Amsterdam, gemeenteafdelingen, stadsdelen, woningbouwverenigingen, Stichting Brekend Vaatwerk, de Waag Society, Mediamatic en De Schoor. Daarnaast zijn er partners binnen Hoger Onderwijs zoals de leerstoel Actief Burgerschap bij de UvA. Onder het programma vallen verschillende projecten zoals: ‘bouwen aan burgerschap: de digitale werkplaats’, ‘web in de wijk’ (in de Spaardammerbuurt en Zeeheldenbuurt) en ‘sociale kracht van interactieve media’. Voor meer informatie www.hva.nl/karthuizer. Onderzoek Jeugdproblematiek Chassébuurt In stadsdeel de Baarsjes stond de overlast die veroorzaakt wordt door probleemjongeren al geruime tijd op de agenda. De vraag hoe het aan te pakken en welke informatie erover bekend was, werd neergelegd bij prof. dr. David Laws. Hij en een aantal studenten hebben onderzoek gedaan naar de jongeren in een drietal casusoverleggen in de buurt. Hier zijn een aantal acties met goed resultaat uit voortgekomen. Er is een nieuw bestek geschreven voor jeugd/jongeren. David Laws heeft geëxperimenteerd met nieuwe theorieën. Ook Westerpark, Bos en Lommer en Oost/Watergraafsmeer hebben meegedaan aan het onderzoek. Er zijn trainingen hoe om te gaan met probleemjongeren en de orde wordt strenger gehandhaafd door politie. Ook zijn een drietal gezinnen verplaatst waardoor een groot stuk van de overlast is afgenomen. Voor nadere informatie
[email protected] Onderwijs en opleiding anderstaligen Het Instituut voor Taalonderzoek en Taalonderwijs Anderstaligen (ITTA) van de Universiteit van Amsterdam voert werkzaamheden uit in opdracht van de gemeente Amsterdam op het gebied van onderwijs en opleiding van anderstalige jongeren en scholieren en deelnemers van beroepsopleidingen. 50
Ook op het gebied van inburgering zijn ITTA’ers actief in het veld, in opdracht van de gemeente. Het betreft vaak advisering, onderzoek en het schrijven van beleidsvoorbereidende notities. Ook voert ITTA in opdracht van de gemeente (centraal of stadsdelen) pilots of proefprojecten uit, of ondersteunt het Amsterdamse praktijkuitvoerders op het gebied van onderwijs aan anderstaligen en inburgering. Het ITTA voert bijvoorbeeld in opdracht van DMO een project uit op het gebied van Taal en Ouderbetrokkenheid en voert met financiering van de deelraad Oud-Zuid een pilotproject uit waarin ouders van basisschoolleerlingen worden ondersteund op het gebied van taal en opvoedingsondersteuning. Samen met het instituut voor NT2 van de VU heeft het ITTA, op verzoek van DMO, een nota uitgebracht die moet dienen als grondslag voor werkzaamheden van een op te richten gemeentelijke inspectie voor inburgering. Momenteel adviseert ITTA de wethouder van Jeugd en Onderwijs omtrent het versterken en verbeteren van het leesonderwijs op Amsterdamse scholen. TIES Het TIES (The Integration of the European Second Generation) onderzoek is een grootschalig Europees vergelijkend onderzoek in 15 steden. In Nederland wordt in Rotterdam en Amsterdam gekeken naar de positie van tweede generatie allochtone jongeren van Turkse en Marokkaanse afkomst, met als controlegroep autochtone jongeren. De inhoudelijke focus hierbij ligt op wonen, onderwijs, arbeidsmarkt en identiteit. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het IMES en wordt mede gefinancierd door de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling en de Dienst Onderzoek en Statistiek. Voor nadere informatie
[email protected] Cities of Local Integration Policies (CLIP) CLIP staat voor Network of European Cities for Local Integration Policies for Migrants. In 2005 heeft de European Foundation in Dublin (EF) samen met de Congress of Local and Regional Authorities of the Council of Europe (COE) en de gemeente Stuttgart het initiatief genomen voor een CLIP-netwerk van Europese steden. Het initiatief wordt gesteund door de Europese Commissie (Economic and Social Committee) en het Europees Parlement (Committee of the Regions). Het CLIP-netwerk een budget voor activiteiten in 2006 en 2007. De doelstellingen van het CLIP-netwerk zijn: • de steden die in het netwerk participeren in staat stellen van elkaar te leren en hen ondersteunen bij de verdere uitwerking van hun integratiebeleid. • ondersteunen en beïnvloeden van het nationale en Europese debat over integratiebeleid door innovatieve concepten aan te bieden, die gebaseerd zijn op concrete voorbeelden van ‘wat werkt’ op lokaal niveau.
51
Via het stedennetwerk wordt informatie over best practices verzameld en uitgewisseld. Op grond van de informatie van/over de steden wordt een Europees (vergelijkend) onderzoek uitgevoerd door vijf verschillende wetenschappelijke instituten in Europa (waaronder het IMES uit Amsterdam). De modules ‘Housing en Diversity’ zijn afgerond. Het thema ‘Intercultural Dialogue’ is op het moment van schrijven aan de orde. De volgende module zal waarschijnlijk gaan over economische kansen van diversiteit. Vanuit Amsterdam zijn de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling en het IMES (UvA) deelnemende partijen. Contactpersoon is Marian Visser
[email protected]. Immigration & integration: processes and Governance Het betreft hier een zeer interessant onderzoeksvoorstel van Jan Rath (UvA) in samenwerking met de gemeente (O&S), VU en IMISCOE (een netwerk van 23 onderzoeks instituten en meer dan 500 onderzoekers dat probeert op innovatieve manier kennis te dissemineren). Het onderzoeksvoorstel richt zich op een universitair zwaartepunt Immigratie en Integratie. Het zwaartepunt brengt verschillende bestaande expertises bijeen en ontwikkelt een coherent, interdisciplinair onderzoeksprogramma. Daarbij ligt de focus op een zestal clusters: (1) Internationale mobiliteit en transnationalisme, (2) Cultuur en identiteit, (3) Sociale mobiliteit, (4) Spatiality, (5) Radicalisering, conflict & bestuur en (6) Sociaal en politieke mobilisatie en burgerschap. De voornaamste doelen van het onderzoeksprogramma zijn het verkrijgen van fundamentele inzichten in het proces van internationale migratie en sociale integratie van immigranten en hun nakomelingen en het versterken van de theoretische basis van dergelijke studies. De gemeente Amsterdam doet mee aan het programma vanwege haar interesse in deze onderzoeksvragen en omdat het relevante onderzoeksgegevens kan leveren (via O & S en de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling). Voor nadere informatie
[email protected]. Tegengaan gedwongen huwelijken De Adviescommissie Vreemdelingen Zaken (ACVZ) werkt samen met de VU in een Europees transnationaal project ter preventie en bestrijding van huwelijksdwang. In dit project worden aanbevelingen uit een eerder advies geconcretiseerd en geoperationaliseerd in een uitvoeringsplan, met: • een in Nederland toepasbaar model, met onder meer de succesfactoren van de aanpak in Amsterdam Osdorp; • een overzicht van de organisaties en instanties die hierin een rol behoren te spelen en de wijze waarop de overheid hen bij de realisering moet betrekken; • een prioriteitenstelling van de benodigde activiteiten voor het voorkomen dan wel bestrijden van huwelijksdwang en een heldere verdeling tussen de betrokken beroepsdisciplines; • een opzet voor het monitoren van de kwaliteit van aanpak; • mogelijkheden voor Nederlandse vertegenwoordigingen in de risicolanden om veilige opvang voor slachtoffers van huwelijksdwang in het land van herkomst te ondersteunen en/of te organiseren. 52
Het Daphne project Active against Forced Marriages is op de eerste plaats gericht op beleidsmakers. Het is de bedoeling dat iedere partner (Wenen, London, Istanbul, Stockholm, Den Haag) een conferentie organiseert om de problematiek van gedwongen huwelijken op beleidsniveau aan te kaarten. Iedere partner geeft in een conferentie die georganiseerd wordt een verschillend aspect van de problematiek van gedwongen huwelijken weer. De Nederlandse partner, de ACVZ en de VU, hebben gekozen voor een conferentie waarin duidelijk wordt gemaakt hoe dit probleem leeft onder de bevolkingsgroepen die hiermee te maken hebben. Een van de punten die in ieder geval terug zal komen is de vraag of huwelijksdwang strafbaar gesteld kan/moet worden. De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling levert een financiële bijdrage aan de expertmeeting. Voor nadere informatie
[email protected]. De staat van het Maatschappelijk Middenveld Het IMES doet in opdracht van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling onderzoek naar ‘de staat van het maatschappelijk middenveld’. Doel van het onderzoek is het krijgen van inzicht in de aantallen en netwerken van maatschappelijke organisaties en (de effecten van) het subsidiebeleid van stadsdelen en de centrale stad. Voor nadere informatie
[email protected] Diamond4ever DMB vroeg aan het Instituut voor Milieu Vraagstukken van de Vrije Universiteit om te onderzoeken op welke wijze de Diamantbeurs, het gebouw waar de DMB in zetelt, klimaatneutraal kan worden heringericht. In het rapport ‘Diamond4ever: de Diamantbeurs, een CO2 neutraal monument voor innovatief Amsterdam’ worden er twee scenario’s beschreven om over 15 jaar een neutraal gebouw te hebben. DMB overweegt deze twee opties. Meer info: www.c8foundation.nl/publicaties/Diamond4Ever
Interessant om te weten Bij Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) is sinds maart 2008 een nieuwe functie in het leven geroepen: adviseur onderzoek en analyse. Deze adviseur coördineert onderzoek, biedt ondersteuning bij het opstellen van een onderzoeksvraag en stimuleert interne kennisdeling.
53
54
Onderzoek naar daders van anti-homogeweld Onder de daders zijn relatief veel jongeren van allochtone afkomst (overwegend NoordAfrikaans). De onderzoeksvragen luiden: ‘Welke motieven hebben de daders van recente geweldsincidenten tegen homo’s bewogen?’ ‘Wat kan de gemeente daaruit leren voor de aanpak van anti-homogeweld?’ Op basis van de uitkomsten worden aanbevelingen gedaan om de huidige aanpak van homofoob geweld in Amsterdam te intensiveren en te verbeteren. Het onderzoek wordt gedaan door de ASSR (UvA) in opdracht van de unit Diversiteit van Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling. Voor nadere informatie
[email protected]. Acht tot acht aanpak Begin februari 2008 startte een projectteam van de gemeente Amsterdam met een intensief coachingsproject voor ongeveer 150 probleemjongeren in Amsterdam: de pilot ‘Van acht tot acht arrangementen’. Vrij snel daarna werd besloten om de pilot wetenschappelijk te begeleiden in de vorm van onderzoek naar de effectiviteit van deze methode. Dit onderzoek wordt verricht door professor Joop de Jong van de gemeente Amsterdam en professor Jo Hermans van de UvA. Voor nadere informatie
[email protected]. Strategisch Personeelsbeleid Martha Meerman, lector HRM aan de HvA verkend in overleg met de directie Concern organisatie de mogelijkheden tot het inzetten van de zogenaamde RAAK-gelden (onderzoeksbudgetten vanuit het rijk gericht op stimulering van onderzoek aan Hogescholen) voor onderzoek dat aansluit bij concrete vragen die bij de gemeente leven op het gebied van strategisch personeelsbeleid, in het bijzonder rond de zogenaamde ‘vervangingsvraag’. Voor nadere informatie
[email protected]. RAAK-onderzoek ‘Er op Af’ Voortbouwend op eerder onderzoek naar ‘outreachend werken bij dreigende huisuitzetting’, in het bijzonder met betrekking tot pilots vroegmelding in de stadsdelen Centrum en Oost-Watergraafsmeer, wordt door de HvA een tweede RAAK-subsidieaanvraag bij OCW voorbereid voor nader onderzoek naar effectiviteit van ‘er op af’ methoden. In overleg met relevante partijen, waaronder de Dienst Werk en Inkomen en de Dienst Zorg en Samenleven, wordt overlegd over de precieze invulling van het onderzoek, zodat het goed aansluit bij de actueel bij de gemeente levende vragen. Voor nadere informatie
[email protected]. Systeem in Beeld In de zomer van 2007 lanceerde wethouder Asscher ‘Operatie Frankenstein’. De voor onderstelling achter deze uitdagende titel was dat ‘de problemen rondom jeugd in de stad niet voldoende worden aangepakt vanuit het systeem dat de gemeente mede heeft gecreëerd, dat we als gemeente onvoldoende zicht hebben of het geld dat wij aan jeugdwelzijn en -hulpverlening uitgeven wel goed wordt besteed en dat de dingen die we als gemeente goed moeten doen niet goed genoeg zijn.’ 55
Vervolgens is het programma ‘Systeem in Beeld’ van start gegaan met als opdracht: ‘goed kijken naar welke mechanismen werken waardoor projecten en activiteiten voor jeugd in het welzijnsdomein zo’n diffuse en soms zelfs chaotische indruk maken. En kijken naar wat er al gebeurt om dat te verbeteren en waar dat (verder) versterkt kan worden.’ Om de praktijk op te kunnen zoeken hebben twee stadsdelen zich beschikbaar gesteld: Oud Zuid en Geuzenveld/Slotermeer. Systeem in Beeld heeft een unieke analyse opgeleverd van de jeugdketen in Amsterdam. Daarbij hebben Jan Willem Duyvendak en Rineke van Daalen allereerst in de coulissen de rol gehad van ‘wijze mensen die meedenken’. Bovendien heeft Jan Willem Duyvendak bij de presentatie van Systeem in Beeld voor Amsterdamse bestuurders en ambtelijk topmanagement een co-referaat verzorgd dat de deelnemers nieuwe inzichten en taal heeft gegeven. De komende tijd worden de analyseresultaten van Systeem in Beeld vertaalt naar een verbeteraanpak, waarbij opnieuw gewerkt wordt met ‘wijze mensen’ uit de wereld van wetenschap en onderzoek.
Financiering van leerstoelen/ bijzonder hoogleraarschappen De gemeente investeert in diverse leerstoelen. Het voordeel van een gedeelde stoel is duidelijk. Door de personele uitwisseling wordt niet alleen kennis binnengehaald, maar ook een netwerk aangeboord. Zodra iemand van de universiteit voor een aantal dagen bij de gemeente werkt of andersom, komen ook andere zaken als gezamenlijk onderzoek, gezamenlijke opleidingen en studentenuitwisseling als het ware vanzelf tot stand in een zogenaamde slipstream. Leerstoel Crisisbeheersing en Fysieke Veiligheid Prof. dr. Ira Helsloot is de eerste hoogleraar Crisisbeheersing en Fysieke Veiligheid in Nederland. Tevens is hij bij de brandweer hoofd rampenbeheersing. Brandweer Amsterdam is er trots op de eerste leerstoel op brandweergebied te kunnen inrichten. Tot noch toe ontbrak de combinatie van praktijk en wetenschappelijk onderzoek. Nieuwe inzichten kunnen leiden tot een nog betere voorbereiding op crisis en terreur. Om die reden is het ook belangrijk dat de positie vanuit de hoofdstad wordt ingevuld. Door de maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste jaren, is de noodzaak om voorbereid te zijn op crisis en terreur steeds duidelijker geworden. Gebeurtenissen van de afgelopen jaren hebben een schat aan informatie opgeleverd. Ira Helsloot neemt al deze informatie mee in zijn wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Hij richt zich op drie hoofdthema’s:
56
• Risicobeheersing fysieke veiligheid; • Organisatie en functioneren brandweer gericht op fysieke veiligheid; • Rampenbestrijding en crisismanagement. In samenwerking met leerstoelhouders op het gebied van sociale veiligheid, politie en Justitie kan inhoudelijke en organisatorische meerwaarde worden gerealiseerd. Leerstoel Strategische Communicatie Logeion, de Beroepsvereniging voor Communicatie, heeft per 1 april 2001 aan de Universiteit van Amsterdam een bijzondere leerstoel Strategische Communicatie gevestigd. Ten behoeve van deze leerstoel hebben de beroepsvereniging en de universiteit samen de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Strategische Communi catie (SWOSC) opgericht. Doel van de stichting en leerstoel is meer fundamenteel wetenschappelijk onderzoek van de grond te krijgen op het gebied van strategische communicatie en wetenschap en beroepspraktijk meer van elkaars kennis en ervaring te laten profiteren. Het initiatief is een prikkel voor verdere inhoudelijke professionali sering van het vakgebied. De focus van de leerstoel ligt op de inhoudelijk strategische kant van de communicatiediscipline, met een accent op de vraag hoe organisaties in hun strategisch beleid en corporate communicatie omgaan met stakeholdermanagement, publieke opinievorming en maatschappelijke issues. De leerstoel is gevestigd op de afdeling Communicatiewetenschap bij de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Vanwege de instelling van de bijzondere leerstoel startte Ben Warner, hoofd communicatie van de Gasunie, in april 2001 een serie colleges. Warner zal voorlopig voor een periode van een jaar optreden als gastdocent. Het is de bedoeling na die periode de leerstoel te laten bekleden door een bijzonder hoogleraar met wortels in de beroepspraktijk, die tevens zijn of haar sporen heeft verdiend in de wetenschap. Het Amsterdams Bureau voor Communicatie van de gemeente Amsterdam, onderdeel van de directie Communicatie, heeft gezien de verwachte samenwerkingsvoordelen besloten deze Logeion leerstoel per september te sponsoren en founding father te worden. Leerstoel Nederlands als Tweede Taal bij de UvA. Deze is nu bezet door Folkert Kuiken. Hij publiceert veel, ondersteunt conferenties met bijdragen en speeches en is voorzitter van de werkgroep taalbeleid, waarin veel gemeentelijke partners en het onderwijs participeren. We hebben jaarlijks met het curatorium een evaluerend gesprek en regelmatig een voortgangsgesprek. Folkert Kuiken richt zich op zowel het basisonderwijs als het voortgezet onderwijs, maar ook op taal en inburgering voor volwassenen. De wens bestaat om de leerstoel na 2008 te continueren. De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling is medefinancier.
57
Leerstoel Veiligheid en Burgerschap Het politiekorps Amsterdam-Amstelland, de gemeente Amsterdam en de faculteit Sociale Wetenschappen van de Vrije Universiteit vestigden per 1 april 2006 de Frans Denkers leerstoel Veiligheid & Burgerschap. In het kader van dit convenant levert O & S de komende vier jaar één FTE aan formatie (uren of bijvoorbeeld enquêtekosten). Op 19 september 2007 is prof. dr. J.C.J. (Hans) Boutellier benoemd tot bijzonder hoog leraar voor de Frans Denkers leerstoel. Met de leerstoel wordt tevens een onderzoeksprogramma gefinancierd. Het onderzoekprogramma ziet er als volgt uit:
Vijf jaar Amsterdams
Tussen veiligheid en vertrouwen; een
Organisatie van
Veiligheidsbeleid
onderzoek naar overlastbeleid en
veiligheid
Amsterdam
Pluriforme politiefunctie; een onderzoek naar ‘politiefamilies’ in Amsterdam
Visies van burgers op de
Ervaring van
Burgerparticipatie
veiligheid
organisatie van veiligheid
Cultuur en identiteit
Veiligheidsbeleving in Amsterdam; naar
Sociaal vertrouwen in
een verbeterde veiligheidsindex
Oud-Zuid
Kijken achter
Kleine geschiedenis van het gemeentelijk
Internationale
Bundel veiligheid
de cijfers
veiligheidsbeleid in Amsterdam
samenwerking
en burgerschap
Wibautleerstoel De Wibautleerstoel is een door de gemeente Amsterdam ingestelde leerstoel aan de Universiteit van Amsterdam. De leerstoel is in 1991 ingesteld en is bedoeld voor de studie naar grootstedelijke problematiek. De betreffende hoogleraar houdt zich in de huidige opzet twee dagen per week bezig met onderwijs en onderzoek op het gebied van de grootstedelijke problematiek, in het bijzonder gericht op Amsterdam. Sinds 2003 wordt de Wibautleerstoel bekleed door Paul Scheffer, die voor vijf jaar is benoemd. Scheffer, die als bijzonder hoogleraar Geert Mak opvolgde, richt zich op de rol van de stad als drager van grensoverschrijdende cultuur. 58
Bijzonder Hoogleraarschap Maritime en Urbane Archeologie Onlangs is Jerzy Gawronski van het gemeentelijk Bureau Monumenten en Archeologie, waar hij hoofd van de afdeling Archeologie is, benoemd tot hoogleraar Maritieme en Urbane Archeologie van de late middeleeuwen en de vroegmoderne periode van in het bijzonder de stad Amsterdam, aan de faculteit der Geesteswetenschappen (FGW) van de Universiteit van Amsterdam. Vanuit zijn functie als de stadsarcheoloog van Amsterdam zal hij de samenwerking tussen gemeente en de UvA op het gebied van materiële cultuurstudies zowel inhoudelijk als praktisch vormgeven. Tevens is hij verantwoordelijk voor de archeologische opgravingen die tijdens de werkzaamheden van de NoordZuidlijn naar boven komen. Bijzondere Leerstoel ‘Grote Stad en Gezondheidszorg’ Aan de Universiteit van Amsterdam is sinds 2003 door de Vereniging Samenwerkende Gezondheids Instellingen Regio Amsterdam (SIGRA) en AGIS Zorgverzekeringen de bijzondere leerstoel Grote Stad en Gezondheidszorg gevestigd. De leerstoel is ondergebracht bij de afdeling Sociologie en Antropologie van de faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen. Het wetenschappelijk onderzoek binnen de leerstoel richt zich vooral op de volgende beleidsvelden: • Gezondheidsproblemen in de heterogeen samengestelde stad. • De betekenis van deze gezondheidsproblemen voor de gezondheidszorg in de stedelijke context. • De afstemmingsproblemen tussen de gezondheidszorg enerzijds en de etnisch gedifferentieerde zorgvraag anderzijds. • De gevolgen van nationale beleidsveranderingen voor de grote stad, zoals de decentrale implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, de Zorgverzekeringswet en de modernisering van de AWBZ. De resultaten van het onderzoek worden daarbij niet alleen neergelegd in weten schappelijke publicaties, maar ook vertaald naar de praktijk van de gezondheidszorg in de stad. Sinds 2007 wordt de leerstoel bekleed door dr. Arnoud Verhoeff. Hij is tevens werkzaam als hoofd van de cluster Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering van de GGD Amsterdam. Door deze combinatie van functies is er een mooie structurele samenwerking ontstaan tussen de gemeente en de UvA op het gebied van de gezondheid in de stad.
59
Gemeenschappelijke leeromgevingen De hiervoor beschreven samenwerkingsprojecten zijn, op een enkele uitzondering na, vooral incidenteel en ad hoc. Een aantal samenwerkingsprojecten komt al meer in de richting van het concept van een gemeenschappelijke leeromgeving. Hierna komen vijf voorbeelden aan de orde, een praktijkvoorbeeld (De Acade mische Werkplaats) en vier projecten die kunnen uitgroeien tot een gemeenschappelijke leeromgeving: één project dat onlangs gestart is (Conflictbeheersing in de stad), drie projecten die nog (grotendeels) in de steigers staan (Krachtwijken en Samenwerkings overeenkomst Dienst Wonen, Samenwerkingsproject Haven Amsterdam).
Academische Werkplaats (GGD en AMC) In 2006 zijn de GGD Amsterdam en het Academisch Medisch Centrum gestart met de ontwikkeling van de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid GGD/AMC. Het landelijk programma Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid heeft als doel het structureel versterken en verankeren van vraaggestuurde onderzoeksactivi teiten op het gebied van de publieke gezondheid via een gestructureerde regionale samenwerking tussen primair een GGD en een universitaire afdeling. De Academische Werkplaats GGD/AMC in Amsterdam richt zich op onderwijs en onderzoek en bevat de netwerken epidemiologie en infectieziekten. Het gaat hierbij om het realiseren van een structurele samenwerking tussen universitaire onderzoeksinstellingen en GGD’s. Door deze samenwerkingsverbanden kunnen de partijen van elkaar leren en elkaar versterken. De netwerken zullen een bijdrage leveren aan het evidence-based werken binnen de openbare gezondheidszorg. De Acade mische Werkplaats is geformaliseerd door dubbelaanstellingen van de betrokken personen van het AMC en de GGD. Zij zullen ook ingeschakeld worden bij onderwijs en zorgdragen voor implementatie van onderzoeksresultaten. De Academische Werkplaats Publieke Gezondheid GGD/AMC Amsterdam omvat zes onderzoeksprojecten waarvan er drie vallen onder het netwerk Epidemiologie en drie onder het netwerk Infectieziekten. In de drie projecten die onder het netwerk Epidemio logie vallen, wordt onderzoek gedaan naar overgewicht, geestelijke gezondheidszorg en ‘prestatie-indicatoren publieke gezondheid’. Dit laatste houdt in dat met behulp van gegevens uit registraties en onderzoek een indicatie wordt gegeven van hoe efficiënt 60
61
en effectief het betreffende beleid is. Als het aantal harddrugsverslaafden bijvoorbeeld in de laatste jaren sterk is gestegen, zou je kunnen concluderen dat het beleid op dat gebied heeft gefaald en wellicht herzien zou moeten worden. In de drie projecten die vallen onder het netwerk infectieziekten wordt onderzoek gedaan naar seksueel overdraagbare aandoeningen onder heteroseksuelen, de verspreiding en impact van hepatitis C-infecties, en reizigersinfecties en -adviezen. Naast de werkplaats van de GGD Amsterdam en het AMC, zijn er nog acht andere werkplaatsen Publieke Gezondheid in het land. Alle academische werkplaatsen worden de eerste vier jaar voor het grootste deel gefinancierd door ZonMw, een organisatie voor onderzoek naar gezondheid(szorg) en zorginnovatie. Daarna is het de bedoeling dat ze door de GGD’s en universiteiten uit eigen middelen worden voortgezet. Sommige projecten hebben al interessante tussentijdse resultaten opgeleverd. Ook de samenwerking met het AMC gaat goed. Arnoud Verhoeff, hoofd Cluster Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering bij de GGD Amsterdam stelt: ‘Ik merk dat de deuren bij het AMC inmiddels makkelijker opengaan. Er beginnen zich netwerken rond de thema’s epidemiologie en infectieziekten te vormen en bij de epidemiologische projecten die de GGD eigenlijk ook zelfstandig zou kunnen uitvoeren, is dit een grote toegevoegde waarde.’ Maria Prins, hoofd afdeling Infectieziektenonderzoek bij de GGD Amsterdam, ervaart ook een verbeterde samenwerking met het AMC: ‘Het is erg handig om directe lijnen te hebben. Deze onderzoeksprojecten lenen zich ook erg goed voor het intensiveren van onze samenwerking met het AMC. Het zijn stuk voor stuk belangrijke onderzoeken die aansluiten bij actuele ontwikkelingen. Zo is bijvoorbeeld gekozen voor het soaonderzoek omdat er in de nabije toekomst twee nieuwe soa-vaccinaties (voor het humaan pappiloma virus en herpes simplex virus type 2) worden geïntroduceerd en er gegevens nodig zijn om te kunnen bepalen bij welke groepen deze vaccins geïmplementeerd moeten worden. Ook wil men graag weten of het nuttig is om soa-screening te integreren in de behandeling van hiv-geïnfecteerden.’
Omgaan met openbare conflicten Het project ‘Omgaan met Openbare Conflicten’ is een innovatieve vorm van samen werking tussen gemeente en universiteit. Het onderzoek wordt geleid door de hoog leraren David Laws en Maarten Hajer. Hiervoor werd al iets verteld over de wat moeizame totstandkoming van dit project. Het goede nieuws is dat het inmiddels van start is gegaan. Het centrale thema van het programma is conflictbeheersing in de stad. Conflicten maken onlosmakelijk deel uit van een stedelijke leefomgeving. Er ontstaan kritieke momenten waarin zelfbeelden of percepties van anderen kunnen worden bevestigd of aangepast, ongeacht hoe de interactie tijdens zo’n kritiek moment verloopt. 62
Het onderzoek Omgaan met openbare conflicten is gericht op de manier waarop omgegaan moet worden met dit soort kritieke momenten en wat de juiste aanpak is. Om dit te kunnen onderzoeken is een volwaardig partnerschap tussen de wetenschap en praktijk nodig. Gezien het belang voor Amsterdam, draagt de gemeente voor drie jaar bij aan het onderzoek. In ruil hiervoor krijgt de gemeente op een laagdrempelige manier via gezamenlijke probleemoplossing, casusbeschrijvingen en opleidingsactivi teiten, toegang tot de meest actuele wetenschappelijke inzichten. De gekozen onderzoeksaanpak is die van reflectief actieonderzoek. De wetenschappelijke opbrengsten van dit actieonderzoek zullen neerslaan in diverse artikelen en een boek.
Krachtwijken In de nota ‘Krachtige mensen, krachtige buurten, krachtige uitvoering’ zijn de fundamenten voor de Amsterdamse Wijkaanpak beschreven. Deze wijkaanpak diende mede als basis voor een charter dat de gemeente hebben gesloten met het Rijk in het kader van het plan ‘Van probleemwijken naar prachtwijken’ van minister Vogelaar. HvA/UvA en de gemeente zijn hierin vitale coalitiepartners en hebben deze samenwerking vastgelegd in een convenant in de vorm van een Uitvoeringsprogramma. De HvA en UvA hebben een voorlopige keuze gemaakt voor de inbreng in het Uitvoerings programma op basis van interne en externe gesprekken en nauw overleg met de gemeente. De HvA en UvA zijn als vitale coalitiepartners betrokken bij de volgende programmaonderdelen: • Ontwikkelen van de Opleidingsacademie voor de Amsterdamse Wijkaanpak - Leergang Wijkaanpak ten behoeve van managers en betrokkenen van de wijkaanpak. - Leertraject Programma- en projectmanagement. - Trainingen Achter-de-voordeur. - Nog nader te bepalen trainingen, cursussen en opleidingstrajecten. • Buurtwinkels voor Onderwijs, Onderzoek en Talentenontwikkeling (BOOT), te starten bij de eerst te openen winkel in de Baarsjes (oktober 2008). • Kennismanagement: delen, uitwisselen, verspreiden en borgen van kennis rond de wijkaanpak in nauw overleg met de corporaties. • Ondersteuning bij de uitvoering van en onderzoek naar de volgende thema’s: - Verbrede VMBO-school in en voor de buurt. - Samenhang sociale-culturele en fysieke interventies in krachtwijken. - Versterken bewonersondersteuning en -netwerken (inclusief sociale kracht van ICT). - Achter-de-voordeur, onder meer doorontwikkelen Eropaf! Voor nadere informatie:
[email protected],
[email protected] (opleidingsacademie en kennismanagement) en
[email protected] (onderzoek en BOOT). 63
64
Samenwerkingsovereenkomst Dienst Wonen en Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen De Dienst Wonen voelt al geruime tijd de behoefte om met onderwijsinstellingen binnen de Gemeente Amsterdam op meer structurele wijze de samenwerking aan te gaan. De achterliggende gedachten hierbij zijn als volgt te omschrijven: • Gemeentelijke diensten en onderwijsinstellingen dragen in belangrijke mate bij aan een goed functionerend Amsterdam. • Gemeentelijke diensten en onderwijsinstellingen dragen in veel gevallen het ‘merk’ Amsterdam uit naar buiten. • De expertise en kennis bij gemeentelijke diensten en onderwijsinstellingen is complementair. • De infrastructuur en het netwerk van gemeentelijke diensten en onderwijsinstellingen zijn in zekere zin aanvullend. • Er is een aantoonbare meerwaarde van samenwerking voor de stad Amsterdam. • Er is een aantoonbare meerwaarde van samenwerking voor de medewerkers van de Dienst Wonen. • Er is een aantoonbare meerwaarde van samenwerking voor de afdeling Sociologie en Antropologie van de Universiteit van Amsterdam. • Er is een aantoonbare meerwaarde van samenwerking voor de medewerkers en studenten van de afdeling Sociologie en Antropologie van de Universiteit van Amsterdam. Na gesprekken over deze gedachten en de mogelijke invulling hiervan, is besloten om de samenwerking tussen de Dienst Wonen (Gemeente Amsterdam) en de afdeling Sociologie en Antropologie (UvA) te formaliseren. Aangedragen oplossingen om de samenwerking structureler te maken zijn: • Zekerheden inbouwen. Wie betaalt wat, waar en hoeveel? • Wetenschappers laten aanschuiven bij de planningsgesprekken van onderzoek om te kijken waar er samenwerking mogelijk is en waar er wederzijdse interesse is; • Budget vaststellen waardoor er ook gestuurd kan worden; • Continuïteit waarborgen; • Niet alleen studenten uitwisselingen, bijvoorbeeld ook netwerken aanhalen door bijeenkomsten (lunch?), het bijwonen van elkaars vergaderingen, uitwisselen van docenten/ambtenaren; • Beiden moeten verantwoordelijkheid nemen om er daadwerkelijk de schouders onder te zetten en eens in de paar weken contact met elkaar op te nemen; • Gastcolleges moeten structureler gegeven worden vanwege gebrek aan hoogleraren.
65
Tot nu toe is er vanuit de UvA input geleverd aan de Woonvisie. Tevens is Tjeerd Herrema opgetreden in een debat over segregatie. In de loop van 2008 zal er onderzoek worden gedaan door studenten naar zorgwoningen. Over het thema ‘leefbaarheid’ zijn ze al in gesprek. Ook zijn er gesprekken gevoerd over mogelijke onderzoeken en het volgen van een postdoctoraal programma waaraan vooralsnog geen vervolg is gegeven. Voor nadere informatie
[email protected]
Interessant om te weten Het Netwerk voor Publieke Onderzoeksprogrammering (NPO, Steef Löwik) en de directeur van Science Alliance (Frank Zwetsloot) hebben naar aanleiding van een succesvol verlopen conferentie in Amsterdam op 19 en 20 juni 2008 over evidence-based policy besloten de mogelijkheden te onderzoeken voor het opzetten van een nieuw netwerk voor knowlegde brokers in het publieke domein. In potentie is het een mooi internationaal platform voor verdere professionalisering van het vak van kennismakelaar. In dat verband is men op zoek naar inhoudelijke en financiële partners. Nadere informatie is te verkrijgen bij
[email protected] of www.publiekonderzoek.nl.
Haven Amsterdam De Haven Amsterdam onderhoudt al geruime tijd verschillende contacten met onderwijs- en kennisinstellingen van VMBO tot WO. Deze contacten zijn van verschillende aard (netwerk, gastcolleges, gezamenlijke projecten, stagiaires, afstudeerders, masterclasses, etc.). De contacten zijn meestal persoonsgebonden. De indruk is dat hier meer rendement uit gehaald kan worden en dat er een intensivering, maar ook een verbreding van de samenwerking noodzakelijk is om de in de Havenvisie geformuleerde ambitie van een slimme haven te kunnen waarmaken. Binnen de havenvisie is veel aandacht voor innovatie en duurzaamheid. Om hierin als haven een verdere ontwikkeling te kunnen realiseren wordt intensievere samenwerking gezocht met universiteiten en kennisinstellingen in Amsterdam. Ook verdere samenwerking met Havenbedrijf Rotterdam is gewenst. Binnen Haven Amsterdam is een werkgroep Samenwerking Onderwijs en Kennisinstellingen (SOK) opgericht die beoogt samenwerkingsverbanden
66
meer structureel te maken en te intensiveren. De doelen hiervan zijn: kennisontwikkeling, opleiden huidige en toekomstige werknemers en versterken van het imago van haven Amsterdam als internationaal logistiek knooppunt. Hiertoe wil de werkgroep voor het einde van 2008 een concreet actieprogramma hebben opgesteld en acties hebben uitgezet. De werkgroep heeft de volgende ambitie geformuleerd: ‘Op structurele wijze invulling geven aan concrete samenwerkingsverbanden met onderwijs- en kennisinstellingen (met Haven Amsterdam en de havengemeenschap) om zo de Amsterdamse haven als business case te versterken en de haven als aantrekkelijk werkgebied te positioneren.’ Het intensiveren van de samenwerking gaat geleidelijk. De eerste stap bestaat uit het beter benutten van bestaande kennis (bijvoorbeeld scripties van studenten) en contacten (bijvoorbeeld netwerken die bestaan vanwege gastcolleges). Stap twee is het actief uitwisselen van kennis (bijvoorbeeld doelbewust bijdragen aan relevante opleidingen in de vorm van gastcolleges, literatuur, meedenken in het onderwijsprogramma). De derde stap bestaat uit samenwerking (het aangaan van strategische samenwerkingsrelaties) en daarmee het creëren van nieuwe kennis en de toepassing daarvan (bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe veiligheidstechnieken voor het beveiligen van containers). De laatste stap behelst het adviseren en regisseren van processen op basis van kennis. Haven Amsterdam heeft samen met de Amsterdamse universiteiten UvA en VU het project Regiodialoog uitgevoerd (ondersteund door het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling van de Provincie Noord-Holland), waarin een burgerpanel en een stakeholder-dialoog plaatsvond over verduurzaming van de Amsterdamse haven. Er wordt gewerkt aan de oprichting van een haven en een logistiek college. Op jaar basis heeft Haven Amsterdam ruim tien tot vijftien stagiaires in allerlei disciplines en neemt deel aan diverse onderwijsprogramma’s, waaronder de airport - seaport minor aan de HvA. Voor andere informatie
[email protected]
67
Kennis voor de Stad bijeenkomsten Op 2 november 2007 vond de eerste grote bijeenkomst van de Kennis voor de Stad-cyclus plaats. De UvA en de VU sloegen de handen ineen om te kijken wat zij voor de stad konden betekenen met betrekking tot actuele thema’s die in de stad spelen. Deskundigen van de gemeente wisselden van gedachten met topwetenschappers van beide universiteiten in de vorm van masterclasses. Deze werden gegeven door wetenschappers van de VU en de UvA. De thema’s werden gezamenlijk en op inspirerende wijze behandeld. De bijeenkomst was een groot succes. Wetenschappelijke kennis en bestuurlijke praktijk vonden elkaar. Er vond veel kennisoverdracht plaats en er zijn in een enkel geval ook nieuwe samenwerkingsinitiatieven uit ontstaan. In de meeste gevallen bleek de follow-up naar nieuwe samenwerkingsverbanden nog een stap te ver in verband met de in hoofdstuk 2 genoemde knelpunten. Maar het belangrijkste van deze eerste Kennis voor de Stad bijeenkomst was het vergroten van het bewustzijn van het belang van meer samenwerking tussen wetenschap en praktijk, het hoger op de agenda zetten van het thema samenwerking Gemeente/ UvA/VU en het bieden van de mogelijkheid tot netwerken. Na de succesvolle bijeenkomst bleek de vraag naar masterclasses groot. Zo is er vanuit de concernorganisatie een masterclass georganiseerd rond het thema verandermana gement. Twee prominenten op het gebied van verandermanagement, professor Jaap Boonstra en professor Léon de Caluwé verzorgden een masterclass en gingen in op cases die door het publiek aangedragen konden worden. Een tweede masterclass werd op 12 juni in Geuzenveld-Slotermeer georganiseerd. Dit keer stond het thema burgerparticipatie centraal. Vanuit de UvA betoogde Menno Hurenkamp met een wetenschappelijke bril zijn perspectief op het fenomeen burgerparticipatie en burgerschap, gevolgd door een repliek van Larissa Wladimiroff, hoofd sector ‘Burger’ van het stadsdeel. Ten slotte reflecteerde Peer Smets van de VU op beide verhalen. Ook ditmaal kon de zaal zelf met cases komen en die voorleggen aan het panel.
68
Tot slot zal op 14 november 2008 de tweede grote Kennis voor de Stad bijeenkomst plaatsvinden. Wederom zal een groot aantal actuele thema’s worden behandeld in masterclasses en verdiepende workshops. Het onderliggende doel zal zijn de gemeente en de universiteiten (nog) dichter bij elkaar te brengen. Het ligt in de lijn der verwachting dat de jaarlijkse Kennis voor de Stad bijeenkomst zal uitgroeien tot een traditie. Deze bijeenkomst (aangevuld met tussentijdse specifieke bijeenkomsten rondom één onderwerp) leent zich immers zeer goed voor het monitoren van de voortgang van de samenwerking, het hoog op de agenda houden van de samenwerking en het opdoen van inspiratie voor nieuwe samenwerkingsinitiatieven.
Interessant om te weten Al deze samenwekingsverbanden kunt u ook lezen op www.kennisvoordestad.nl.
69
70
4 ‘We hebben fietstassen vol goudklompen…
71
… maar die tassen zitten nog dicht,’ zei een geïnterviewde treffend. Uit het voorgaande hoofdstuk blijkt dat er al sprake is van de nodige samenwerkingsverbanden. Tegelijkertijd werd in hoofdstuk 2 ook duidelijk dat er nog een wereld te winnen is. De potentiële samenwerkings mogelijkheden voor de gemeente Amsterdam en de Amsterdamse kennisinstellingen zijn vele malen groter dan wat er nu in de praktijk gebeurt. Dat is ook de mening van alle geïnterviewden. De goede voorbeelden uit hoofdstuk 3 wijzen wel de weg naar wat er voor nodig is om samenwerking tot bloei te laten komen. In dit laatste hoofdstuk wordt ingegaan op die succesvoorwaarden en wordt een aantal aanbevelingen gedaan over de manier waarop de samenwerking tussen praktijk en wetenschap naar een hoger niveau getild kan worden.
72
Eén van de succesvoorwaarden is uiteraard het hebben van een inspirerende gemeenschappelijke visie op de samenwerking tussen wetenschap en praktijk. In hoofdstuk 2 is hiervoor een eerste aanzet gegeven in de vorm van het concept van de gemeenschappelijke leeromgeving. Het verdient aanbeveling om zowel op het niveau van de gemeentelijke diensten en universitaire faculteiten als op het niveau van de drie colleges (van bestuur en B en W) de discussie over een gemeenschappelijke visie verder te voeren. Uiteindelijk is het de bedoeling dat deze uitmondt in een daadwerkelijke vaststelling van deze visie. De kracht van het concept van de gemeenschappelijke leeromgeving ligt in het feit dat het een plek is waar de leefwerelden van praktijk en wetenschap elkaar laagdrempelig kunnen ontmoeten. De beschikbaarheid van goede en inspirerende voorbeelden vormt een andere succesvoorwaarde. Dit boekje bevat er een aantal, maar er zijn en komen er ongetwijfeld meer. Het verdient aanbeveling om constant alert te blijven op (nieuwe) goede voorbeelden en daarover ook breed te communiceren; succes breeds succes. Goede communicatie is een succesvoorwaarde in zichzelf. Natuurlijk gaat het uitein delijk om mensenwerk en zijn face to face-communicatie en -ontmoetingen cruciaal om de samenwerkingsvonk te laten overslaan. Het doorgaan met de Kennis voor de Stad bijeenkomsten is dus heel belangrijk. Maar een digitaal platform bestaande uit een internetsite en een nieuwsbrief kan wel helpen als gemeenschappelijke plek voor informatie uitwisseling. Een voorstel voor het opzetten van zo’n digitaal platform (www.kennisvoordestad.nl) is in ontwikkeling in de hoop en verwachting dat de gemeente en de twee universiteiten daar hun zegen en steun aan willen geven. Uiteindelijk komt de kernuitdaging neer op het ontketenen van het breed aanwezige enthousiasme voor meer samenwerking. Daar zijn ook zaken voor nodig als voldoende steun en aandacht/prioriteit vanuit de ambtelijke en bestuurlijke top en meer en vooral meer intensief en vroegtijdig bilateraal contact tussen potentiële samenwerkings partners gebaseerd op dialoog. Op deze manier kunnen wederzijdse vooroordelen uit de weg worden geruimd. Wanneer gemeentelijke en universitaire partijen elkaar op verschillende gemeenschappelijke interessegebieden opzoeken en rond de tafel gaan zitten op momenten dat ze nog bezig zijn met het inhoud geven aan hun onderzoeksprogramma’s, kan dit laatste worden bevorderd. Zo kan in een vroegtijdig stadium van gedachtevorming onderling worden afgetast waar win-winsituaties te realiseren zijn. In dit verband valt te overwegen om afspraken over het tot stand brengen van gemeenschappelijke leeromgevingen onderdeel te laten uitmaken van de managementafspraken die de colleges (van bestuur en B en W) maken met hun directeuren.
73
Wat ook zou helpen is wat meer ondernemingszin. Gewoon van beide kanten wat meer risico durven nemen door eerst ‘om niet’ en met gesloten beurzen te investeren in de samenwerking. De partijen moeten er dan op vertrouwen dat als de eerste successen zichtbaar worden, zich alsnog financieringsbronnen zullen aandienen. Wat betreft die financieringsbronnen verdient het aanbeveling om veel meer dan nu nog het geval is, gebruik te maken van de mogelijkheden die het Nicis biedt. Een maatregel die op de korte termijn een groot vliegwieleffect tot stand kan brengen is het op grotere schaal werken met personele uitwisseling. De ervaring leert dat, zodra iemand van de universiteit voor een aantal dagen bij de gemeente werkt of andersom, ook andere zaken als gemeenschappelijk onderzoek, studentenuitwisseling en gezamenlijke opleidingen vanzelf tot stand komen in de zogenaamde slipstream. Het effect van hoogfrequent persoonlijk contact tussen wetenschap en praktijk is zeer krachtig. Waarom zouden we niet bijvoorbeeld ten aanzien van een aantal thema’s (koppels van gemeentelijke organisatie/faculteit) op zoek gaan naar gemeentelijke en universitaire medewerkers die part time bij de andere organisatie willen werken? Als het even kan, zou dit kunnen gebeuren via een ‘gesloten-beurzenconstructie’. Dit is namelijk makkelijk en snel te realiseren. De aandachtige lezer heeft verspreid door dit boekje een aantal suggesties aangetroffen die opgepakt zouden kunnen worden. Of het overzicht in hoofdstuk 3 representatief is kan niet met zekerheid worden gesteld. Wat wel opvalt is dat de gemeente en de UvA elkaar vaker lijken te vinden dan de gemeente en de VU. Het zou mooi zijn als de VU die achterstand zou kunnen inhalen. Tot slot moet worden nagedacht over de borging van de functie van kennisambassadeur. Uit de vele gesprekken is gebleken dat deze aanjaagfunctie wordt gewaardeerd. Verschillende opties zijn denkbaar om de functie in de lijnorganisaties van de gemeente en de universiteiten te borgen. Een nieuwe kennisambassadeur kan tevens fungeren als ‘extra ‘buitenboordmotor’.
74
75
Colofon Contact: Erik Gerritsen
[email protected] Vormgeving: CO3 (www.co3.org) Tekstredactie: Cecile Hendriks De Tekstcomponist Fotografie: VU University Amsterdam, Department of Communication. Beeldbank UvA Fotobank Intranet Amsterdam PurestockX Druk:
Aan de inhoud van dit boekje is veel zorg besteed. Toch kan het zo zijn dat de informatie onvolledig of niet helemaal correct is weergegeven. Aan de informatie van dit boekje kunnen geen rechten worden ontleend.
76