Financiële Studievereniging Amsterdam
|
Juni 2005
| Dertiende Jaargang
|
Nummer 4
FIDUCIE
w w w . fiducie . n l
Bij Mazars geloven we in vrijheid. De vrijheid voor onze cliënten om binnen wetten en uniforme regels toch op hun eigen manier te werken. En (zich) te ontwikkelen. Dit geldt ook voor onze medewerkers. Bij Mazars krijg je de vrijheid om te leren en je talenten te ontplooien. Om in het diepe te kunnen springen als je dat wilt. Maar wel met iemand langs de kant voor als het misgaat. Zo geef jij bij Mazars je carrière vorm.
Accountants Rond jij binnenkort je accountancy-opleiding af en heb je eventueel werkervaring? Dan vertellen we je graag meer over je mogelijkheden bij Mazars. Kijk op www.mazars.nl of mail naar
[email protected]. Schrijven of bellen kan natuurlijk ook: Mazars, afdeling recruitment, Postbus 23123, 3001 KC Rotterdam. Telefoon: 010 27 71 550. Mazars is een accountantskantoor dat vanuit 39 landen werkt met een Europese mentaliteit. Wat wil zeggen dat we niet denken vanuit het vaste patroon van regels en standaardoplossingen, maar het probleem bekijken in de unieke context waarin de cliënt zich bevindt. En daar een oplossing voor bedenken waardoor de organisatie zich kan blijven ontwikkelen. Met deze mentaliteit is Mazars zelf in Nederland gegroeid tot een topzes-kantoor, waar vanuit 18 locaties zo’n 800 mensen werken voor (middel)grote en kleinere ondernemingen.
Ga verder met Mazars.
Voorwoord
Wat doen we met de affaires? Prof.dr. T.L.C.M. Groot
De laatste jaren leven besturen van organisaties in een semi-permanente staat van opwinding en alarmering. De fraudezaken en bedrijfsschandalen van de afgelopen jaren hebben hun stempel gedrukt: bestuurders moeten zich voortdurend tot vermoeiens toe verantwoorden en commissarissen tellen hun risico’s. De huidige situatie laat zich aardig kenschetsen door het bekende gezegde “Als het kalf verdronken is dempt men de put.” Dit is overigens niet nieuw. In het begin van de jaren negentig kwam de eerste corporate governance code, de Engelse Cadbury Code tot stand. Zij was het antwoord op affaires rond Barings, Maxwell en BCCI. In de VS werd hard gewerkt aan een raamwerk voor interne beheersing, bekend onder de naam COSO model. In Nederland hebben we medio jaren negentig heftige debatten gehad over beschermingsconstructies. Mede door beschermingsacties van grote bedrijven is de Commissie Peters geïnstalleerd. Deze commissie kwam met 40 aanbevelingen voor goed bestuur. Algemeen werden deze aanbevelingen niet voldoende geacht. Nu is er de Commissie Tabaksblat die verdergaande en minder vrijblijvende voorstellen heeft gedaan. De meest ingrijpende maatregelen zijn echter in de V.S. genomen. Naar aanleiding van de meest recente schandalen kent men daar sinds 2002 de Sarbanes-Oxley wet die ondernemingsbesturen verplicht tot meer transparante verantwoording en die bestuurders individueel aansprakelijk stelt voor onregelmatigheden in hun bedrijven. Deze wet heeft grote gevolgen voor individuele bestuurders en voor de bedrijfsvoering in ondernemingen. Ook voor de bestuurders van Nederlandse bedrijven die in de V.S. actief zijn. Tot zover de direct zichtbare gevolgen in wet- en regelgeving. Maar hoe zit het met de dagelijkse bedrijfsvoering in ondernemingen zélf? Heeft men van de recente gebeurtenissen geleerd? Zijn er ook daadwerkelijk dingen veranderd in ondernemingen? Over dit onderwerp gaat deze uitgave van Fiducie. We lopen in dit nummer verschillende groepen in en rondom ondernemingen na en kijken naar hun reacties op de recente gebeurtenissen. Heeft men na de verdrinkingsdood van het kalf de put inderdaad gedempt? Of keert men terug naar business as usual? Prof. Jan Bernt Huizink kijkt naar recente ontwikkelingen in de Nederlandse wetgeving. Daarbij valt sterk op dat veel van de huidige wetgevingsarbeid wordt geïnspireerd door discussies die verder weg in de historie liggen. De recente schandalen hebben daar maar weinig aan toegevoegd. De echte thema’s zijn de wens om minder beschermingsconstructies toe te laten en de noodzaak de werking van de vermogensmarkt te verbeteren. Overigens laten deze thema’s zich goed combineren met een meer transparante verantwoording door bestuurders en een betere aansprakelijkheidsstelling. Kijken we vervolgens naar de ondernemingen zélf dan valt op dat er meer werk wordt gemaakt van de organisatie van het toezicht. Prof. Philip Wallage gunt ons een kijkje in de nieuwe keuken van de zogenaamde auditcommissie: een commissie van de Raad van Commissarissen. De nieuwe Code Tabaksblat belast deze commissie met het toezicht op de financiële informatieverschaffing, interne risicobeheersing, de verhouding met de interne en externe accountant, fiscale aangelegenheden, financieringsconstructies en informatie- en communicatietechnologie. Wallage legt uit hoe dit allemaal in de toekomst moet gaan functioneren. Tot zover de wet- en regelgeving. Maar leidt al deze arbeid ook tot ander gedrag? Drs. José Hernández richt zich op een gevoelig onderwerp: de hoge salarissen van managers die voor een groot gedeelte bestaan uit bonussen. Hieruit blijkt de overtuiging dat managers voornamelijk worden gedreven door financiële beloningen. Hernández laat zien dat dit slechts een gedeelte van het verhaal is. Individuen blijken ook gevoelig voor zogenaamde “sociale prikkels”als reciproke gedragingen (wederkerige (on)vriendelijkheid) en sociale normen. Deze kunnen gedragingen van managers die al tezeer op financiële beloningen zijn gericht tijdig corrigeren. Dit is in experimenten al aangetoond, maar wellicht nog te weinig in praktisch bedrijfsbeleid toegepast. Voorlopig worden deze zaken nog voornamelijk overgelaten aan de individuele bereidheid van bestuurders en toezichthouders. Met andere woorden: veel van het gedrag is afhankelijk van de ethische houding van individuen in de top van ondernemingen. Prof. Tom Groot geeft een overzicht van de onderzoeken naar ethische opvattingen over het onderwerp verslaggeving. Zoals uit de bijdragen over wet- en regelgeving al is gebleken streeft men in het algemeen meer transparantie in de verslaggeving na. Het door Groot naar voren gebrachte onderzoek laat echter zien dat er in het geheel nog geen overeenstemming bestaat over het na te streven niveau van transparantie en over welke verslaggevingspraktijken toelaatbaar zijn en welke niet. Wel blijken er bepaalde wetmatigheden te zitten in de ethische normen die beslissers hanteren. Deze inzichten zouden wet- en regelgevers kunnen helpen bij het verbeteren van het gedrag van ondernemers. De put zal niet helemaal kunnen worden gedempt, maar wellicht houden we zo toch nog een bevredigend aantal van onze kalveren in leven. CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
3
Fortis zoekt vrijdenkers.
Fortis is altijd een zeer innovatief bedrijf geweest. Dat komt hoofdzakelijk door de mensen die bij ons werken. Om ook in de toekomst vooruitstrevend te blijven,
Denk je vrij genoeg voor Fortis?
zijn we constant op zoek naar talenten voor het International Management Traineeship van Fortis. Talenten die vrij kunnen denken, échte vrijdenkers. Je bepaalt voor een groot deel je eigen traject. Dat vereist initiatief, een forse dosis zelfsturing en een academisch werk- en denkniveau. Ben je geïnteresseerd? Stuur dan je motivatie in een brief met uitgebreid curriculum vitae naar: Fortis, afdeling Recruitment & Trainees, U01.03.02, Postbus 2531, 3500 GM Utrecht. E-mailen kan ook:
www.fortis.com
[email protected].
ADVERTEERDERS COLOFON Fiducie is het vakspecialistisch magazine van de Financiële Studievereniging Amsterdam (FSA). De FSA is de studievereniging voor studenten die verbonden zijn aan de economische faculteit van de Vrije Universiteit te Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam. De artikelen in Fiducie hebben betrekking op de vakgebieden Accountancy, Controlling, Treasury en Beleggingsleer. Redactie Arjan de Boer Maarten Erkamp Anneke de Wit Lay-out en druk Grafiplan Nederland BV
ABP www.abp.nl
11
De Nederlandsche Bank www.dnb.nl
17
Deloitte www.deloitte.nl
38
Ernst & Young www.ey.nl
24
Fiducie www.fiducie.nl
47
Fortis www.fortis.nl
Bestuur FSA Freek Aalberts Arjan de Boer Niels Boon Thijs Bosch Maarten Erkamp Wouter Timmer
4
FSAlumni www.fsalumni.nl
12
ING Groep www.ing.nl
18
Abonnementen en advertenties Fiducie verschijnt vier keer per jaar. De abonnementsprijs bedraagt € 15,(exclusief 6% BTW) per jaar. Betalingen op gironummer 74.58.722 t.a.v. Financiële Studievereniging Amsterdam. Voor advertenties kan contact worden opgenomen met het bestuur van de FSA.
KPMG www.kpmg.nl
48
Mazars www.mazars.nl
2
© 2005 FSA Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd kan voor de aanwezigheid van eventuele (druk)fouten en andersoortige onvolledigheden niet worden ingestaan en aanvaarden de auteur(s), redacteur(en) en uitgever in deze geen aansprakelijkheid.
Optiver www.optiver.nl
37
PricewaterhouseCoopers www.pwc.com
30
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Unilever www.unilever.nl
42
Zanders www.zanders.nl
26
CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
5
Inhoud FIDUCIE 7
Ethische aspecten van verslaggeving Prof. dr. T.L.C.M. Groot Als gevolg van de recente boekhoudschandalen worden ondernemingen meer gecontroleerd op de wijze waarop zij verantwoording afleggen. Misleidende financiële verslaggeving kan op twee manieren ontstaan. Het kan onopzettelijk gebeuren door het maken van vergissingen in de verslaggeving, zoals het gebruik van incorrecte gegevens, verkeerde inschattingen en de toepassing van verkeerde verslaggevingsmethoden. Misleidende verslaggeving kan ook opzettelijk tot stand gebracht worden door doelbewuste vertekening of weglating van materiële bedragen in de jaarrekening met het oogmerk gebruikers van financiële verslagen te misleiden.
13
Juridische Checks and Balances ontwikkeld na de crisis. Prof. mr. J.B. Huizink “Juridische Checks and Balances ontwikkeld na de crisis”, of ik daar maar iets over zou willen schrijven. Welke crisis?, denk je dan. Het is nog nooit zo goed gegaan als nu in de wereld, of –om dichter bij huis te blijven- in Amsterdam aan de Alma Mater: zelden wordt er zoveel gefeest als nu. Loopt het uit de hand? Daar lijken we niet van te willen horen. Het gaat om de anderen! De “zakkenvullers”, onverschillig of het nu gaat om “sophisticated” aandelenzwendel, beloftevolle “financiële producten” of “exhibitionistische” zelfverrijking.
19
De cruciale rol van de auditcommissie in het voorkomen van financiële schandalen Prof. dr. Ph. Wallage Het zijn turbulente tijden als het gaat om het besturen van ondernemingen, het toezicht houden daarop en het afleggen van verantwoording hierover. Deze turbulentie is het gevolg van de financiële schandalen die begin jaren negentig van de vorige eeuw hebben plaatsgevonden. Wie herinnert zich niet de namen als Barings, BCCI en Maxwell? Gevolg van deze schandalen was de totstandkoming van de eerste corporate governance code de Engelse Cadbury Code in 1992. Inmiddels zijn er meer dan honderd corporate governance codes en wet- en regelgeving uitgevaardigd en zijn wij een flink aantal financiële schandalen verder.
25
Can accounting fraud be prevented by regulatory environment? Drs. José Hernández The core issues behind the recent scandals in the United States (Enron, Worldcom) are similar to those in Europe as evidenced by US regulator investigations in the Netherlands (Royal Ahold, Royal Dutch Shell) and elsewhere (Parmalat, Vivendi, Adecco). In the United States and Europe, these scandals have resulted in significant changes in securities regulation, corporate governance and responsibility, and corporate compliance. This article provides an overview of the regulatory environment aimed to prevent accounting fraud, the auditor’s responsibility regarding fraud, and presents key focus areas for auditors derived from academia and experiences in the audit profession.
39
Compensation schemes related to performance evaluation Drs. Alexander Brüggen One of the major concerns in management accounting is the evaluation of employees and the design of compensation schemes that are related to performance evaluation. Problems and difficulties of managerial compensation are frequently treated in the popular and business press. Remunerations of CEOs, for instance, draw the attention not only of shareholders but also governments, labor unions and the investment community.
43
Interview met Annemarie Kingma, Controller bij Unilever Maarten Erkamp en Arjan de Boer De boekhoudschandalen hebben hun sporen achtergelaten. Niet alleen zijn er bedrijven door in een faillissement geraakt, bedrijven die de crisis ongeschonden door zijn gekomen, moeten zich houden aan strengere wet- en regelgeving. Dit zorgt ervoor dat onder andere controllers nieuwe en andere taken toebedeeld krijgen. Wat voor impact hebben de schandalen gehad voor een internationaal opererend bedrijf als Unilever? In dit interview vertelt Annemarie Kingma er openhartig over.
6
FIDUCIE JUNI 2005 NUMMER 4
Ethische aspecten van verslaggeving Prof.dr. T.L.C.M. Groot Als gevolg van de recente boekhoudschandalen worden ondernemingen meer gecontroleerd op de wijze waarop zij verantwoording afleggen. Misleidende financiële verslaggeving kan op twee manieren ontstaan. Het kan onopzettelijk gebeuren door het maken van vergissingen in de verslaggeving, zoals het gebruik van incorrecte gegevens, verkeerde inschattingen en de toepassing van verkeerde verslaggevingsmethoden. Misleidende verslaggeving kan ook opzettelijk tot stand gebracht worden door doelbewuste vertekening of weglating van materiële bedragen in de jaarrekening met het oogmerk gebruikers van financiële verslagen te misleiden (Healy & Wahlen, 1999). Samen met ontvreemding van activa valt doelbewuste, opzettelijke vertekening van financiële verslaggeving onder de categorie fraude (IAPC, 2002). Amerikaanse wetgeving (Sarbanes-Oxley) en Nederlandse richtlijnen zijn erop gericht om managers ervan te weerhouden misleidende verslaggevingsinformatie te verstrekken. Dit is ook in het belang van de ondernemingen zélf: voor fraude veroordeelde bedrijven laten lagere korte en langere termijn rendementen zien en hebben problemen met lange termijn afzet, ongeveer tussen het derde en vijfde jaar na veroordeling (Baucus & Baucus, 1997). Ondernemingen die veroordeeld zijn voor ongeoorloofde winststuring zien hun vermogenskosten bovendien significant stijgen (Dechow, Sloan, & Sweeney, 1996). CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
7
In de literatuur komen we het geven van misleidende informatie tegen onder de term “earnings management”, in het Nederlands ook wel aangeduid met “winststuring.” Deze term is wat meer rekbaar: zowel binnen als buiten de regels van de wet kan men proberen de zaken beter voor te stellen dan ze in werkelijkheid zijn. De wet- en regelgeving op het gebied van accounting is niet waterdicht, maar geeft managers enige beslissingsruimte bij het inrichten van de externe verslaggeving. De reden daarvan is dat het management in het algemeen het beste kan beoordelen hoe historische en toekomstige economische gebeurtenissen het beste kunnen worden weergegeven (Demski, Patell, & Wolson, 1984). Zo is er ruimte voor eigen beoordeling bij het schatten van de levensduur en restwaarde van activa, bij het schatten van pensioenverplichtingen, het beoordelen van vorderingen op debiteuren, en bij het kiezen van accountingsystemen (denk aan LIFO versus FIFO). Al deze beslissingen hebben effect op de gerapporteerde winst. Een goede accountant is in staat om binnen het toelaatbare de voor de onderneming optimale beslissingen te nemen die bijdragen aan de verhoging van de ondernemingswaarde. De wet- en regelgeving stelt geen duidelijke grenzen waar verslaggevingsinventiviteit ophoudt en overgaat in fraude en bedrog.
De wet- en regelgeving op het gebied van accounting is niet waterdicht, maar geeft managers enige beslissingsruimte bij het inrichten van de externe verslaggeving Om er nu voor te zorgen dat in deze onduidelijke gevallen goede keuzes worden gemaakt kan nader worden bekeken met welke ethische dilemma’s accountants nu eigenlijk worden geconfronteerd. Deze kennis kan behulpzaam zijn bij het opsporen van ongeoorloofde winststuringspraktijken en bij het verbeteren van wet- en regelgeving. Deze dilemma’s geven aanleiding ethische oordelen te expliciteren. Ethische oordelen zijn oordelen over welke praktijken “goed” (toelaatbaar) en welke praktijken “fout” (ontoelaatbaar) zijn. We weten dat winststuring vaker voorkomt in bedrijven met een prestatiegericht bonus-systeem en in bedrijven met een hoge leverage (de verhouding tussen schulden en eigen vermogen, uitgedrukt in de debt/equity ratio) (Christie, 1990; Watts & Zimmerman, 1990). De kans op fraude wordt groter bij ondernemingen die op het punt staan nieuwe aandelen uit te geven en die tegelij-
kertijd een zwakke toezichtstructuur hebben. Hiermee wordt bedoeld dat er geen onafhankelijk opererende audit commissie bestaat, dat er veel managers van het bedrijf in de raad van commissarissen zitten, de leden van de RvC veel aandelen bezitten en dat de CEO ook de stichter van de onderneming is (Dechow et al., 1996).
Controlerende accountants blijken de minst strenge ethische oordelen over winststuringspraktijken te hebben, terwijl wetenschappers in het algemeen kritisch zijn Fraude blijkt vaker gepleegd te worden door leden van de organisatie als het management de interne beheersingsmaatregelen niet actief ondersteunt en het belang ervan uitdraagt. Zulk een houding leidt er voorts toe dat er meer samenspanning met interne en externe partijen plaatsvindt (Holmes, Langford, Welch, & Welch, 2002). De Amerikaanse National Commission on Fraudulent Reporting heeft inmiddels vastgesteld dat vrijwel elke vorm van fraude in financiële verslaggeving is begonnen met enkele kleine ethische overtredingen (National Commission on Fraudulent Financial Reporting, 1987). Daarnaast kan deze informatie bruikbaar zijn in het verbeteren van de werkomstandigheden voor management accountants. Recent onderzoek onder Amerikaanse management accountants heeft namelijk aangetoond dat de druk om ethisch betwistbare handelingen te verrichten in het algemeen leidt tot dilemma’s tussen persoonlijke en organisatorische belangen, die leiden tot lagere commitment van de persoon met zijn organisatie, tot lagere jobsatisfactie en uiteindelijk tot de beslissing van baan te veranderen (Shafer, 2002). In dit artikel wil ik vooral ingaan op de ethische overwegingen die bij verslaggeving de aandacht vragen. Bruns, Merchant en Rockness hebben onderzoek gedaan naar ethische afwegingen door praktijkmensen te vragen naar hun mening over de ethische aanvaardbaarheid van 13 verschillende gevallen van winststuring. Sommige winststuringsgevallen waren niet al te ernstig, andere waren in strijd met de wet en behoorden tot de categorie “fraude en bedrog.” Onderzoek onder 308 Amerikaanse general managers, stafmedewerkers, business unit controllers en interne accountants wees uit dat er geen overeenstemming bestaat over welke verslaggevingspraktijken nu wel en welke niet acceptabel zijn (Bruns, 1990; Kenneth A. Merchant, 1989; K.A. Merchant & Rockness, 1994). Tevens kwamen de onderzoekers er achter dat sommige omstandigheden deze ethische oordelen op systematische wijze beïnvloeden. Zo blijken managers in een bedrijf waar onlangs een fraudegeval is geconstateerd duidelijk strenger over verslaggevingspraktijken te oordelen dan in bedrijven waar zich geen recent fraudegeval heeft plaatsgevonden. Daarnaast oordelen general managers in het algemeen strenger over verslaggevingskwesties dan business unit managers en interne accountants. Deze laatste groep oordeelt overigens het meest liberaal: kennelijk zien interne accountants in de grote variëteit van gevallen in hun praktijk ook wel eens extreme verslaggevingspraktijken die soms toch acceptabel kunnen zijn. De ethische oordelen van alle groepen worden voorts duidelijk beïnvloed door de manipulatie-methode, het materieel effect, de timing en het oogmerk waarmee de winststuring plaatsvindt. Zo is het meer geaccepteerd als winst wordt verhoogd
8
FIDUCIE JUNI 2005 NUMMER 4
door operationele methoden van winststuring (zoals het al dan niet aangaan van transacties) dan door accounting methoden (zoals het niet verantwoorden van transacties die hebben plaatsgevonden). Het lijkt erop dat men winsten beter kan sturen door andere operationele beslissingen te nemen, dan over al gedane zaken verkeerd te rapporteren (simpel gezegd: erover te “liegen”). Ook de omvang van de winststuring is van belang: men blijkt duidelijk kritischer te oordelen als de winststuring een groot bedrag betreft dan als het bedrag bescheiden is. Dit geldt ook voor de periode van de winststuring: winststuring in het jaarverslag wordt duidelijk minder acceptabel geacht dan winststuring in kwartaalberichten. Ten slotte is het oogmerk waarmee winststuring wordt uitgevoerd bepalend voor het ethisch oordeel: winststuring door managers met de bedoeling er zelf beter van te worden wordt duidelijk kritischer beoordeeld dan winststuring ten behoeve van het langetermijn belang van de organisatie.
De Amerikaanse National Commission on Fraudulent Reporting heeft inmiddels vastgesteld dat vrijwel elke vorm van fraude in financiële verslaggeving is begonnen met enkele kleine ethische overtredingen
de overtuiging doet er toe. Individuen die van mening zijn dat sociale (of maatschappelijke) verantwoordelijkheid van een onderneming een belangrijke voorwaarde is voor winstgevendheid of lange termijn succes oordelen negatiever over winststuring dan individuen die van mening zijn dat sociale verantwoordelijkheid alleen effect heeft op het korte termijn succes van de onderneming (Elias, 2002).
In de loop der tijd zijn veel pogingen ondernomen om deze variatie in de antwoorden te verklaren. Zo blijkt positie in de organisatie uit te maken: aandeelhouders maken geen onderscheid tussen accounting methoden en operationele methoden van winststuring, terwijl managers dat wel doen: zij percipiëren accounting winststuringsmethoden minder ethisch dan operationele methoden. In die laatste groep is nog een verschil gevonden: managers die elkaar goed kennen en appreciëren komen tot aanzienlijk mildere oordelen over de mate waarin winststuring met accounting methoden ethisch verantwoord is dan managers die elkaar niet kennen (Kaplan, 2001a). Aandeelhouders kijken vooral naar de intentie van de winststuring: zij oordelen positiever over operationele winststuring ten behoeve van de onderneming als geheel en zijn kritischer over operationele winststuring door managers die daarmee persoonlijk voordeel willen behalen (zoals bijvoorbeeld een hogere prestatiebonus). Individuen die geen binding met de organisatie hebben maken geen onderscheid tussen de verschillende intenties voor operationele winststuring (Kaplan, 2001b). Controlerende accountants blijken de minst strenge ethische oordelen over winststuringspraktijken te hebben, terwijl wetenschappers in het algemeen kritisch zijn (Elias, 2002). Daarnaast blijkt ook de morele houding van individuen een rol te spelen. Een manier om deze te meten is te kijken naar de mate waarin iemand zich door zijn idealen laat leiden: zijn niveau van “idealisme” dus. Idealisme wordt hier gedefinieerd als de overtuiging dat beslissingen goed zijn als zij positieve consequenties en geen negatieve consequenties voor het welbevinden van anderen hebben (Forsyth, 1980; Forsyth & Nye, 1990). Hoogidealisten beoordelen winststuringspraktijken significant kritischer dan laag-idealisten. Binnen de categorieën hoog- en laag-idealisten bestaat nog de onderverdeling tussen de mate waarin men vindt dat idealistische denkbeelden algemeen geldig zijn of sterk afhangen van de situatie (Sighapakdi, Vitell, Rallapalli, & Kraft, 1996). Personen die van mening zijn dat hun principes algemeen geldig zijn staan kritischer tegenover winststuring dan personen die hun moreel oordeel laten afhangen van de specifieke omstandigheid. Ook de aard van
Een onderzoek onder een groep van 115 Amerikaanse studenten, ongeveer gelijk verdeeld over mannen en vrouwen en waarvan eenderde afkomstig is van Aziatische landen, laat geen verschillen in ethische beoordelingen van de cases zien tussen sekse en culturele achtergrond. Het lijkt erop dat ethische beslissingen over winststuring redelijk universeel zijn (Clikeman, Geiger, & O'Connell, 2001). De meeste van de hiervóór genoemde onderzoeken zijn in de V.S. uitgevoerd. We hebben bij verschillende gelegenheden tijdens colleges de beroemde 13 cases van Bruns, Merchant en Rockness ook aan studenten van de Vrije Universiteit Amsterdam voorgelegd. De meeste reacties komen sterk overeen met de resultaten die hiervoor al zijn beschreven. Daarnaast vallen echter twee nieuwe zaken op. In de grote diversiteit van meningen zijn er altijd twee onderscheidbare kleine groepen met een eigen patroon in de beoordelingen.
De wet- en regelgeving stelt geen duidelijke grenzen waar verslaggevingsinventiviteit ophoudt en overgaat in fraude en bedrog De eerste groep bestaat voornamelijk uit vrouwen (maar niet alle vrouwen maken daar deel van uit) en deze groep reageert op de meeste casussen met de tegenvraag: “Is deze praktijk door de verslaggevingswetgeving toegestaan?” Als het antwoord bevestigend is, gaan zij akkoord met de winststuring. Is het antwoord ontkennend dan besluiten zij de winststuring af te keuren. Ik noem deze groep vaak de “juridische groep.” Een andere kleine groep wordt overwegend door mannen bezet (maar niet alle mannen zijn lid van deze groep) en die groep gaat erg ver in de goedkeuring van dubieuze en soms zelfs van frauduleuze winststuringspraktijken. Op mijn vraag waarom zij zo ver gaan krijg ik veelal het antwoord dat men bij een bedrijf zit om er iets van te maken en dan heiligt dit doel vaak het middel van de creatieve verslaggeving. Deze
CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
9
groep staat bij mij bekend als “de Machers.” Verslaggevingsregels bieden geen waterdichte en universele aanwijzingen hoe de verslaggeving dient te worden ingericht. Het in dit artikel besproken onderzoek laat zien dat betrokkenen dat zelf ook vaak niet weten. De meningen over wat goed en fout is lopen immers sterk uiteen. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat strengere regelgeving en strikte controle ongeoorloofde winststuring niet zullen kunnen voorkomen. Het beste middel is de tone at the top: het goede voorbeeld dat managers geven. Dan moeten we echter wél weten hoe deze goede praktijken er uit zien en welke ethische overwegingen daarbij het meeste gewicht in de schaal leggen. Zover is het duidelijk nog niet. Onderzoek laat ons zien waar de belangrijkste thema’s liggen, maar toont evenzeer aan dat er nog een lange weg te gaan is voordat over de ethische uitgangspunten duidelijkheid, laat staan overeenstemming, zal zijn.
Onderzoek laat ons zien waar de belangrijkste thema’s liggen, maar toont evenzeer aan dat er nog een lange weg te gaan is voordat over de ethische uitgangspunten duidelijkheid, laat staan overeenstemming, zal zijn
10
Literatuur Baucus, M. S., & Baucus, D. A. (1997). Paying the piper: an empricial examination of longer-term financial consequences of illegal corporate behaviour, Academy of Management Journal (Vol. 40, pp. 129-151). Bruns, W. J., Merchant, Kenneth A. (1990). The dangerous morality of managing earnings. Management Accounting, august, 2225. Christie, A. A. (1990). Aggregation of Test Statistics: An Evaluation of the Evidence on Contracting and Size Hypotheses, Journal of Accounting and Economics (Vol. 12, pp. 15-36). Clikeman, P. M., Geiger, M. A., & O'Connell, B. T. (2001). Student perceptions of earnings management: the effects of national origin and gender, Teaching Business Ethics (Vol. 5, pp. 389-410). Dechow, P. M., Sloan, R. G., & Sweeney, A. P. (1996). Causes and Consequences of Earnings Manipulation: An Analysis of Firm Subject to Enforcement Actions by the SEC, Contemporary Accounting Research (Vol. 13, pp. 1-34). Demski, J., Patell, J., & Wolson, M. (1984). Decentralized Choice of Monitoring Systems, The Accounting Review (Vol. 59, pp. 1634). Elias, R. Z. (2002). Determinants of Earnings management Ethics among Accountants, Journal of Business Ethics (Vol. 40, pp. 33-45). Forsyth, D. R. (1980). A Taxonomy of Ethical Ideologies, Journal of Personality and Social Psychology (Vol. 39, pp. 175-184). Forsyth, D. R., & Nye, J. L. (1990). Personal Moral Philosophies and Moral Choice, Journal of Research in Personality (Vol. 24, pp. 398-414). Healy, P. M., & Wahlen, J. M. (1999). A Review of the Earnings Management Literature and its Implications for Standard Setting, Accounting Horizons (Vol. 13, pp. 365-383). Holmes, S. A., Langford, M., Welch, O. J., & Welch, S. T. (2002). Associations between internal controls and organizational citizenship behaviour, Journal of Managerial Issues (Vol. 14, pp. 8599). IAPC. (2002). ISA 240. Kaplan, S. E. (2001a). Ethically related Judgments by Observers of Earnings Management, Journal of Business Ethics (Vol. 32, pp. 285-298). Kaplan, S. E. (2001b). Further evidence on the ethics of managing earnings: an examination of the ethically related judgments of shareholders and non-shareholders, Journal of Accounting and Public Policy (Vol. 20, pp. 27-44). Merchant, K. A. (1989). Rewarding Results, Motivating Profit Center Managers. Boston, Massachusetts: Harvard Business School Press. Merchant, K. A., & Rockness, J. (1994). The Ethics of Managing Earnings: an empirical investigation. Journal of Accounting and Public Policy, 13, 79-94. National Commission on Fraudulent Financial Reporting. (1987). Report of the Natinoal Commission on Fraudulent Financial Reporting. New York: American Institute of Certified Public Accountants. Shafer, W. E. (2002). Ethical Pressure, Organizational-Professional Conflict, and related Work Outcomes among Management Accountants, Journal of Business Ethics (Vol. 38, pp. 263-275). Sighapakdi, A., Vitell, S. J., Rallapalli, K. C., & Kraft, K. L. (1996). The Perceived Role of Ethics and Social Responsibility: A Scale Development, Journal of Business Ethics (Vol. 15, pp. 11311140). Watts, R. L., & Zimmerman, J. L. (1990). Positive Accounting Theory: A Ten Year Perspective, The Accounting Review (Vol. 65, pp. 131-156).
FIDUCIE JUNI 2005 NUMMER 4
A B P V E R M O G E N S B E H E E R | P O S T B U S 2 8 8 9 | 6 4 0 1 D J H E E R L E N | W W W. A B P. N L | I N F O @ A B P. N L
NIET ALLEEN DE KNIKKERS
Meer informatie vind je op www.abp.nl
Peter in opperste concentratie. Hoe bereikt hij wat hij wil. En het spel boeit hem. Inzicht, timing, tactiek. Talenten die hij ook bij ABP Vermogensbeheer ontplooit. ABP Vermogensbeheer is een grote speler in het veld. De grootste pensioenbelegger van Europa, de tweede van de wereld. Innovatief beleggingsbeleid kenmerkt het in-house beleggingsbedrijf van ABP.
• Koploper in innovatie •
Het is immers zijn taak om het uiterste te halen uit de pensioenpremies van 2,4 miljoen Nederlanders. Een zo hoog mogelijk rendement op het vermogen van 150 miljard euro, dat is het doel. Voor meer informatie bel: 045 - 579 80 40 of e-mail:
[email protected]
ambitieuze beleggingsstrategie, state-of-the art risicomanagement
• Internationaal werkterrein •
150 miljard euro belegd vermogen
vestigingen in New York, Amsterdam en Heerlen, partnerships met State Street en NIB Capital
• Volop rugwind voor je carrière •
competence driven hrm-beleid, loopbaanwinkel
MAAK JE TOEKOMST MET ABP VERMOGENSBEHEER
26.8200.02.1
• Grootste van Europa, tweede wereldwijd •
&3!LUMNINL !FGESTUDEERD 7ORD &3! !LUMNI
!LS JIJ JE NA JE AFSTUDEREN AANMELDT ALS &3! !LUMNI DAN s "LIJF JE AUTOMATISCH OP DE HOOGTE VAN &3! !LUMNI ACTIVITEITEN s )S HET NOG MAKKELIJKER CONTACT TE ONDERHOUDEN MET OUD &3! ERS s /NTVANG JE &)$5#)% GRATIS THUIS s "LIJF JE VAN MEERWAARDE VOOR DE &3!
!,5-.)
Juridische Checks and Balances ontwikkeld na de crisis Prof. mr. J.B.Huizink
“Juridische Checks and Balances ontwikkeld na de crisis”, of ik daar maar iets over wilde schrijven. Welke crisis?, denk je dan. Het is nog nooit zo goed gegaan als nu in de wereld, of -om dichter bij huis te blijven- in Amsterdan aan de Alma Mater: zelden wordt er zoveel gefeest als nu. Loopt het uit de hand? Daar lijken we niet van te willen horen. Het gaat om de anderen! De “zakkenvullers”, onverschillig of het nu gaat om “sophisticated” aandelenzwendel, beloftevolle “financiële producten” of “exhibistionistische” zelfverrijking. Dit soort zaken zijn echter van alle tijden. En het is niet vreemd dat de aandacht daarvoor met die tijdelijkheid meegaat. Voor de wetenschap ligt dat naar mijn mening anders. Daar is een zeker continuüm in het discours vereist, daarzonder wordt het een chaos. Welnu, die “chaos” hebben we, voorzover ik kan overzien, bereikt. Niet dat het vroeger (en dat is nog maar tien tot twintig jaar geleden) veel beter was, maar toen ontbraken althans de nu gepostuleerde pretenties. CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
13
Crisis De eerste vraag is dus of er een crisis is. En belangrijker: wat is die crisis dan? En nog belangrijker: waar en voor wie? Ik denk dat het met die crisis bij beursgenoteerde bedrijven en daarbuiten nogal meevalt. Natuurlijk, er is het nodige misgegaan en men kan geen vennootschappelijk jaarverslag meer opslaan zonder op het containerbegrip corporate governance te stuiten, maar in de kern is de besturing van vennootschappen zo oud als het vennootschapsrecht zelf. Alvorens tot een oordeel over de huidige stand van zaken op dit terrein te komen geloof ik dat het geen kwaad kan één en ander nog eens in perspectief te plaatsen. De (eeuwenlange) ontwikkeling van ons vennootschapsrecht behoort langzamerhand voor velen tot de afvalbak van het verleden, hetgeen een juiste kijk op de nu voorliggende kwesties nog wel eens lijkt te vertroebelen. Ik beperk me tot enkele hoofdlijnen.
Welnu, die “chaos” hebben we, voorzover ik kan overzien, bereikt NV/BV De huidige NV-regeling stamt uit 1928. In 1971 werd de BV in ons recht geïntroduceerd. De BV-regelgeving is een nagenoeg getrouwe kopie van die voor de NV, hetgeen de vraag doet rijzen, waarom wij eigenlijk twee nagenoeg gelijksoortige vennootschapsvormen kennen. Het antwoord ligt in de Europese harmonisering van het vennootschapsrecht. Vennootschappen van het NV-type zijn onderworpen aan publicatieverplichtingen en omdat Nederland maar één vennootschapssoort kende zou elke vennootschap moeten publiceren. Dat vond men niet gewenst zodat snel de BV werd ingevoerd. Inmiddels is er geen verschil in publicatieverplichtingen meer tussen beide vennootschapsvormen. Dat de BV een getrouwe kopie van de NV is , is een bewuste keuze van de wetgever: in de kern spelen bij beide vennootschappen dezelfde soort problemen, welke dus om dezelfde wettelijke aanpak zouden vragen.
Listed/Not-Listed Tegenwoordig ligt de belangrijkste dichotomie in het vennootschapsrecht tussen enerzijds de beursgenoteerde vennootschappen en anderzijds de –onderling overigens sterk verschillende- niet genoteerde vennootschappen. Het beurs- en effectenrecht heeft de laatste twintig jaar een enorme (internationale) ontwikkeling doorgemaakt en zich tot een haast zelfstan-
dige discipline naast het klassieke vennootschapsrecht ontwikkeld. Men denke daarbij aan wetgeving als de Wte, Wtb, Wtk of de WMZ, maar ook aan niet wettelijke regulering zoals het fondsenreglement. Deze regelgeving verschilt karakterologisch sterk van het vennootschapsrecht in Boek 2 BW. Het vennootschapsrecht gaat grof geschetst om twee regelcomplexen. Enerzijds om bescherming van crediteuren in verband met de exclusieve aansprakelijkheid van de kapitaalvennootschap (kapitaalbescherming, publicatieplicht, bestuurdersaansprakelijkheid etc.) en anderzijds om “organisatierecht” (organen, bevoegdheden etc.). In de beursregelgeving zijn de kernbegrippen daarentegen van geheel andere aard: adequaat functionerende effectenmarkten en beleggersbescherming, met als toverwoord transparantie. Dit onderscheid tussen genoemde twee vennootschapstypes kan niet voldoende benadrukt worden. Bijvoorbeeld omdat dat bepalend is of nieuwe regelgeving thuishoort in het BW of in het effectenrecht.
Aandeelhouders/beleggers Het vennootschappelijk organisatierecht is in laatste instantie terug te leiden tot de kernbevoegdheden van de aandeelhouder: winstgerechtigdheid en stemrecht. Het organisatierecht is gebaseerd op vergaderen, overleg en besluitvorming. Essentiële bevoegdheden komen in dat kader toe aan de aandeelhouders(vergadering): benoeming en ontslag van het management en toezicht, vaststelling van de jaarrekening en een say in belangrijke vennootschappelijke besluiten (fusie etc.). Daarbij geldt in beginsel de regel dat de aandeelhouder zijn eigen belang mag dienen. Maar meer en meer wordt aanvaard dat aandeelhoudersmacht verantwoordelijkheid voor het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming impliceert.
Natuurlijk, er is het nodige misgegaan en men kan geen vennootschappelijk jaarverslag meer opslaan zonder op het containerbegrip corporate governance te stuiten, maar in de kern is de besturing van vennootschappen zo oud als het vennootschapsrecht zelf Aandeelhouders in beursfondsen hebben doorgaans een geheel andere positie. Zij zijn, voorzover zij geen substantiële en daarmee voor de besluitvorming belangrijke pakketten houden, te beschouwen als beleggers. Voor hen de facto geen organisatierechtelijke bevoegdheden omdat zij in wezen maar in één ding geïnteresserd zijn: het antwoord op de vraag “buy, hold or sell?”. Het effectenrecht sluit daar, zoals wij zagen, op aan. De moeilijkheid is natuurlijk dat men van kleur kan verschieten en men zich al naar gelang het uitkomt zich als belegger of als invloed wensende aandeelhouder kan opstellen. De panelen kunnen verschuiven.
Oligarchische regelingen/beschermingswallen Om die laatste reden is vooral bij beursgenoteerde vennootschappen altijd gezocht naar regulering van de macht van de ava. Men sprak dan van oligarchische regelingen (prefs, prioriteit, certificering, stemrechtbeperkingen etc.) waarvan de legitimiteit eigenlijk nauwelijks werd betwist. De discussie over dergelijke vennootschapsrechtelijke instrumenten kwam op in de jaren tachtig van de vorige eeuw omdat toen voor een ieder 14
FIDUCIE JUNI 2005 NUMMER 4
bleek dat de oligarchische regels (en hetzelfde gold voor de structuurregeling) naar hun aard als beschermingswal tegen een openbaar bod kunnen worden ingezet. De discussie is aangezwengeld door de Vereniging voor de Effectenhandel en heeft uiteindelijk geresulteerd in de bekende bijlage X van het fondsenregelement (beperking stapeling van beschermingsconstructies (BC’s) en onafhankelijkheid van de bestuurders van de geconstrueerde stichtingen continuïteit of onafhankelijkheid). Uit dezelfde hoek kwam de oppositie tegen de niet royeerbare certificaten (NRC’s) op gang, denk aan het geschil over CSM. Ik vermeld dat omdat dat een zeker licht werpt op de achtergrond van de bezwaren tegen BC’s. Is die van vennootschapsrechtelijke aard of werd zij ingegeven door andere motieven. Mergers brengen veel geld in het laatje. In elk geval werd destijds gewezen op lage koers/winstverhoudingen etc. in Amsterdam in vergelijking met andere beurzen. Ofschoon er inhoudelijk tot op heden op het gebied van BC’s nauwelijks iets veranderd is hoor je daar weinig meer over. Andere argumenten zijn: tucht van de markt, betere performance management etc. Voor zover ik weet heeft nog nooit iemand onweerlegbaar kunnen aantonen dat BC’s een categorisch prijs- of prestatiedrukkend effect hebben. Als dat zo zou zijn zou snel alle verzet gestaakt zijn. Nog kort even dit: vergelijking met ander landen is gevaarlijk omdat elk land zo zijn eigen manier kent om vijandige openbare biedingen in te tomen (stemrechtloze aandelen, vennootschappelijk financiering etc.). Vanuit de notie “transparantie” is, zo zou ik denken, er niets tegen handel in effecten zonder of met slechts geringe zeggenschap. Als dat laatste maar bekend is. Überhaupt zou men de vraag kunnen stellen of aandeelhouderschap nog wel zeggenschapslegitimatie biedt tegen de achtergrond van het steeds meer vervagende, juridisch zowel als economisch, verschil tussen eigen en vreemd vermogen. Aanvechting van dat axioma lijkt vooralsnog anathema.
Aandeelhoudersvergadering In mijn optiek is het zeer de vraag of aan een aandeelhoudersvergadering die voornamelijk door beleggers wordt gevormd wel belangrijke kernbevoegdheden moeten worden toebedeeld. Dat heeft onder meer te maken met absenteïsme ter vergadering. Daar kan echter het nodige aan gedaan worden (stichting communicatiekanaal aandeelhouders, proxy-voting etc.). Veeleer lijkt het probleem dat de ava als besluitvormend orgaan eigenlijk niet functioneert bij vennootschappen met een verspreid aandelenbezit. Op zijn best heeft het iets van een referendum en of dat nu zo’n ideale manier van besluitvorming is …. Waarmee ik kom bij een volgend punt, namelijk dat ook beleggerskringen (de VEB) de roep om vergroting van de aandeelhoudersinvloed onloochenbaar is. Wel is het natuurlijk de vraag of die roep bij gunstige koersontwikkeling van de effecten zo groot blijft. Hoe dan ook, de “winds of change”zijn onmiskenbaar.
De Nederlandse Corporate Governance Code De onontkoombaarheid van een Nederlandse Corporate Governance Code (NCGC) was na de bekende “schandalen” (term van de redactie) manifest. De code, welke een wettelijke verankering heeft gekregen, bevat allerlei voorschriften waar niemand zich in gemoede tegen kan verzetten (bestuur, toezicht, risicobeheersings- en controle systemen). Dat geldt echter niet voor alles. Soms is zij te gedetailleerd (tegenstrijdig belang). Soms sluit zij minder goed aan bij het vennootschapsrecht (secretaris van de vennootschap). En vaak wil men er
(nog) niet aan, zoals bij de certificering, waarin de code belangrijk verder gaat dan de wet. Bovendien kan getwijfeld worden aan het democratisch gehalte van de wijze van regulering door middel van een code. Intussen speelt ook hier de vraag welke ik eerder aanstipte. Ofschoon de code uitsluitend geldt voor beursgenoteerde vennootschappen heeft zij enerzijds betrekking op onderwerpen die in Boek 2 BW thuishoren en anderzijds op aangelegenheden die uitsluitend voor beursvennootschappen relevant zijn. De vraag lijkt gerechtvaardigd of hier, alles in ogenschouw nemend, vanuit juridisch oogpunt de juiste checks and balances zijn ontwikkeld. Corporate governance beslaat eigenlijk tweeërlei terrein: organisatierecht als hierboven omschreven aan de ene kant en beurs- en effectenrecht aan de andere kant.
Dat de BV een getrouwe kopie van de NV is , is een bewuste keuze van de wetgever: in de kern spelen bij beide vennootschappen dezelfde soort problemen, welke dus om dezelfde wettelijke aanpak zouden vragen Wetgeving De ontwikkelingen staan niet stil. Door de uitspraak van het Europese Hof inzake Inspire Art Ltd. staat het BV-recht zwaar onder druk omdat de vlucht in buitenlandse flexibeler vennootschappen daarmee gelegitimeerd lijkt. Wil het Nederlandse vennootschapsrecht zijn aantrekkelijkheid niet verliezen, dan is snijden in de complexe, op de NV-leest gesnoeide, BVregeling onontkoombaar. Aan plannen in die richting wordt hard gewerkt en het ziet er naar uit dat wij een “lichte” BV zullen krijgen met weinig dwingend recht en nauwelijks kapitaalbescherming. Hoe die toekomstige BV zich gaat verhouden tot de personenvennootschappen met rechtspersoonlijkheid, waarvan de wetgeving bijna in een laatste stadium verkeert, laat ik (evenals de wetgever trouwens) maar in het midden. In de nota “Naar een moderner ondernemings- en vennootschapsrecht” van september 2004 besteedt de minister van justitie verder aandacht aan de structuurregeling (afschaffen?), certificering van aandelen en openbare biedingen. Dat laatste moét wel in verband met de –sterk uitgeklede- dertiende richtlijn inzake het vennootschapsrecht welke gaat over openbare biedingen en het verplichte bod.
Financiën Het ministerie van Financiën heeft ter zake inmiddels een voorontwerp van wet met toelichting ter consultatie op het internet geplaatst. In het voorstel wordt conform de NCGC de facto een einde gemaakt aan certificering als beschermingswal. Ten aanzien van andere beschermingsconstructies voorziet het voorstel in een keuzemodel. Een beursvennootschap zal volgens het voorstel in de statuten kunnen bepalen dat zij zich niet wil beschermen tegen openbare biedingen. Als de vennootschap die keuze niet maakt kan zij bij een openbaar bod in beginsel alle bekende beschermingsconstructies tegen een bieder in stelling brengen. Het effect daarvan zal echter beperkt zijn omdat het voorstel voor die gevallen bepaalt dat degene die ten gevolge van een openbaar bod ten minste 75% van de aandelen verwerft na zes maanden een aandeelhoudersvergadering bijeen kan roepen waarin –met voorbijgaan aan oligarchische regelingen- gestemd kan worden over benoeming en ontslag van bestuurders en commissarissen. De
CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
15
bieder vormt in die vergadering de meerderheid, en heeft daarmee de macht. Zeker wanneer men bedenkt dat na de aankondiging van het openbaar bod uitgegeven aandelen zoals anti-overval prefs bij de berekening van de stemrechten niet meetellen. Kort gezegd komt het er op neer dat de doelwitvennootschap een half jaar de tijd heeft om te onderhandelen of om een andere bieder te zoeken.
Überhaupt zou men de vraag kunnen stellen of aandeelhouderschap nog wel zeggenschapslegitimatie biedt tegen de achtergrond van het steeds meer vervagende, juridisch zowel als economisch, verschil tussen eigen en vreemd vermogen Checks and Balances? Na al dit geweld op het terrein van wet- en regelgeving (voor de liefhebbers: er is nog veel meer) wordt het tijd om een voorlopige balans op te maken. Van de crisis is mijn inziens geen sprake. Er zijn verschillende meer of minder onverkwikkelijke gebeurtenissen geweest die misschien een wettelijk ingrijpen rechtvaardigen. Bovendien bestaat, met name vanuit Europa, op bepaalde terreinen de noodzaak tot aanpassing van de weten regelgeving. Met een crisis heeft dat laatste niet veel te maken. Niettemin kunnen genoemde voorvallen leiden tot aanpassing van vennootschapswetgeving (het organisatierecht) of tot bijstelling van het beurs- en effectenrecht. Ik hoop echter te hebben laten zien dat allerlei verschillende facetten een rol spelen. Ik heb –voorzichtig uitgedrukt- wel eens de indruk dat in de nu lopende discussies argumenten uit de ene sfeer ten onrechte worden gebruikt om veranderingen in een andere sfeer door te zetten. Men speelt, zo heb ik het wel eens uitgedrukt, op verschillende borden. Een fundamentele herbezinning op de toekomst van het ondernemingsrecht ontbreekt, zo lijkt het wel. Anderzijds kan een integrale herziening een te groot project worden dat misschien wel tot niets leidt, vergelijk de kritiek uit wetenschap en praktijk op de Wft. En stilzitten kunnen we ons niet veroorloven.
zes maanden, welke in de prakrijk veel te kort wordt geacht. Maar ook op de grens van 75% welke door velen te hoog wordt geacht. Waarom, zo kan men zich op goede gronden afvragen, niet gekozen voor de 70%-grens van het uit 1997 daterende wetsvoorstel beschermingsconstructies? Of niet radicaal voor de helft plus één? Belangrijk lijkt mij ook de door de Hoge Raad in de RNA-zaak ontwikkelde regels over BC’s. Daar kan de praktijk goed mee uit de voeten. en het is de vraag of Nederland opnieuw zo ver voor de troepen zou moeten uitlopen. 2)Voorzover het corporate governance debat in de NCGC is uitgemond in intern-organisatorische voorschriften (toezicht, beheersings- en controlesystemen) is dat toe te juichen. Maar dan niet alleen voor beursvennootschappen en hun groepsmaatschappijen. Ik zou denken dat een en ander verder strekt, vgl. ook het nieuwe art. 2:135 BW. Elders heb ik uitgelegd dat daarmee de taak van de controller een wettelijke verankering heeft gekregen. 3)De plannen voor flexibilisering van het BV-recht moeten worden toegejuicht. Of dat niet moet leiden tot een heroverweging van de herziening van het recht van de personenvennootschappen, waarin toekenning van rechtspersoonlijkheid aan de openbare vennootschap een belangrijk element vormt, moet m.i. nog eens grondig worden bezien. 4)Nederland in het BV-recht een soort “Delaware van Europa”, met als trefwoorden vrijheid en flexibiliteit? Waarom dan ook niet voor de beursgenoteerde NV’s? Laat alle beschermingsbloemen (voorzover toegestaan binnen de Europees rechtelijke kaders) bloeien. Bij voldoende transparantie schaadt dat noch de beleggers noch de effectenhandel. 5)Bij veel vennootschappen hébben aandeelhouders(beleggers) bevoegdheden. Men moet daar wel gebruik van maken. Dat is naar het lijkt onvoldoende gebeurd bij de NUON’s e.d. Of wilden de wethouders en gedeputeerden niet van de aandeelhoudende gemeenten en provincies niet? Daar kunnen respectabele redenen aan ten grondslag liggen. Bovendien: stemmen schept verantwoordelijkheid. Die discussie speelt als bekend ook bij pensioenfondsen. Als verzekerde bij het ABP heb ik meer belang bij goede beleggingsresultaten dan bemoeiing van enkele mannetjesputters aldaar tijdens de ava van n’importe quoi welk beursfonds aangaande de directiesalarissen. 6) Veel vennootschappelijke regelgeving is wellicht te belangrijk om alleen aan juristen over te laten. De bemoeiing van economen in met name het corporate governance debat stemt mij echter weinig optimistisch. Misschien is dat iets om nog eens een themanummer van Fiducie aan te wijden.
Een paar voorzichtige conclusies. 1)Te beginnen met de BC’s. Of het voorstel tot wet zal worden verheven zal moeten worden afgewacht. Er is inmiddels forse kritiek op het voorstel. Deze kritiek richt zich op de periode van 16
FIDUCIE JUNI 2005 NUMMER 4
Supermensen zijn we niet, maar ons werk stelt wel ongewoon hoge eisen. Logisch, als je het toezicht hebt op financiële instellingen, zoals banken, pensioenfondsen en verzekeraars. Als je moet zorgen voor de financiële stabiliteit in ons land. Als je de overheid adviseert over het economisch beleid. Het gehele interbancaire betalingsverkeer door je computers ziet gaan. De Nederlandse deviezenreserves beheert en belegt. Medeverantwoordelijk bent voor het beleid van de Europese Centrale Bank. Als je vóór moet blijven op de nieuwste financiële en monetaire ontwikkelingen. Een heel unieke positie, voor mensen die verder heel gewoon zijn. Maar zich als professional nu juist voelen aangesproken door onze bijzondere werkomgeving. Aan de ene kant innovatief, actueel en dynamisch. Aan de andere kant een eeuwenoude traditie van doordachtheid, betrouwbaarheid en stabiliteit. Werkomstandigheden en ontplooiingsperspectieven waarin je als econoom, econometrist, actuaris, jurist, accountant of HEAO’er alles kwijt kunt: kennis, ervaring, talenten en ambities. Als doener of als beleidsmaker, als starter of met werkervaring. In een sfeer die meer casual is dan krijtstreep. Kijk eens op www.dnb.nl en laat ons weten wat je zoekt. SINDS 1 NOVEMBER 2004 IS DE FUSIE TUSSEN DE NEDERLANDSCHE BANK EN DE PENSIOEN- & VERZEKERINGSKAMER EEN FEIT. WE GAAN SAMEN VERDER ALS ‘DE NEDERLANDSCHE BANK’, WERKEND AAN FINANCIËLE STABILITEIT.
“Je zult ’t misschien gek vinden, maar 99% betrouwbaarheid vinden wij echt niet genoeg; daar willen we 100% van maken.”
Verder zijn wij ook maar gewone mensen. De Nederlandsche Bank.
De meeste mensen zien studenten.
Wij onze toekomstige managers. Wat zie jij? Een groep studenten of een aantal potentiële managers? Het is maar net hoe je er tegenaan kijkt. Bij ING kijken we in ieder geval anders naar studenten, studies en de ‘traditionele’ carrières die daarbij horen. In iedere student met
Het ING Talent Programme is een traineeship voor academici en kent maar liefst zes verschillende startrichtingen. Het is een driejarig programma voor studenten die zichzelf én hun talenten verder willen ontwikkelen.
ING Talent Programme
Voor het ING Talent Programme zoeken we veelbelovende starters met hooguit twee jaar werkervaring. Alle academische studierichtingen (master) zijn welkom. Ontdek je mogelijkheden op:
ING is een internationaal, financieel concern dat actief is in ruim zestig landen. Wereldwijd biedt ING producten en diensten op het gebied van bankieren, verzekeren en vermogensbeheer.
talent en persoonlijkheid zien wij iemand die kan uitgroeien tot een veelzijdige manager of specialist.
www.recruitment.ing.nl.
Altijd klantgericht en pro-actief in hun aanpak: dat is wat onze 115.000 medewerkers wereldwijd kenmerkt en dat is ook wat ING maakt tot een uitstekende plek om een professionele toekomst op te bouwen.
@#
De cruciale rol van de auditcommissie in het voorkomen van financiële schandalen Prof. dr. Ph. Wallage Het zijn turbulente tijden als het gaat om het besturen van ondernemingen, het toezicht houden daarop en het afleggen van verantwoording hierover. Deze turbulentie is het gevolg van de financiële schandalen die begin jaren negentig van de vorige eeuw hebben plaatsgevonden. Wie herinnert zich niet de namen als Barings, BCCI en Maxwell? Gevolg van deze schandalen was de totstandkoming van de eerste corporate governance code de Engelse Cadbury Code in 1992. Inmiddels zijn er meer dan honderd corporate governance codes en wet- en regelgeving uitgevaardigd en zijn wij een flink aantal financiële schandalen verder. Ik zal in deze bijdrage ingaan op enkele ontwikkelingen in het houden van toezicht op financiële informatieverschaffing door het bestuur van de onderneming. Het is juist deze toezichthoudende rol die financiële schandalen zou moeten voorkomen of tijdig ontdekken. De toezichthoudende taak is de verantwoordelijkheid van de Raad van Commissarissen (RvC) in een “two tier” bestuursstructuur en van de “non- executive board” in een “one tier” structuur. In de laatstgenoemde Angelsaksisch georiënteerde structuur is het toezicht op financiële informatie bij een speciale commissie gelegd, de zogenaamde auditcommissie. Het inrichten van een auditcommissie als subcommissie van de RvC, is inmiddels ook in de “two tier”, Rijnlandse, bestuursstructuur usance geworden. Het opzetten van deze speciale commissie beperkt echter geenszins de collectieve verantwoordelijkheid van de voltallige RvC voor het houden van toezicht op financiële informatieverzorging. CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
19
2. Taak en verantwoordelijkheden Laat ik beginnen met te beschrijven wat onder “toezichthouden” kan worden verstaan. Volgens Van Dale omvat toezichthouden “het waken dat een persoon of zaak zich gedraagt of bevindt, dat een handeling geschiedt, in overeenstemming met een bepaalde norm .” Volgens art. 2: 140 lid 2 BW wordt dit toezicht gehouden door de RvC (respectievelijk de auditcommissie) ten behoeve van alle bij de vennootschap betrokkenen. In de Angelsaksische structuur vindt dit toezicht echter nadrukkelijk plaats in het belang van de aandeelhouders. De taak van de auditcommissie is in beide structuren in principe gelijk.
Het bestuur van de onderneming is verantwoordelijk voor de opzet en goede werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem In het vervolg van deze paragraaf ga ik in op de toezichthoudende taak van de auditcommissie ten aanzien van de objecten zoals deze in de Code Tabaksblat zijn geformuleerd (bepaling III.5.4), om zodoende het belang van de rol nader te kunnen duiden. Toezicht op de financiële informatieverschaffing door de vennootschap (keuze van accountingpolicies, toepassing en beoordeling van effecten van nieuwe regels, inzicht in de behandeling van “schattingsposten” in de jaarrekening, prognoses, werk van in- en externe accountants terzake, etc.) (Code Tabaksblat III.5.4) Uit deze omschrijving blijkt dat de reikwijdte van dit object van toezicht ruim moet worden opgevat en dat alle uitgaande financiële rapportage hieronder valt. Voorbeelden zijn de jaarrekening, halfjaarberichten, kwartaalcijfers, prospecti, persberichten. Dat is niet verwonderlijk, want het is de financiële informatieverschaffing die de laatste jaren sterk in de belangstelling is komen te staan vanwege de financiële debacles. Ook is de financiële informatieverschaffing inhoudelijk aan verandering onderhevig onder meer door de toename van het aantal (complexe) verslaggevingsregels, de verdergaande automatisering van informatiesystemen en de snelheid en frequentie waarmee informatie naar buiten moet worden gebracht. Deze ontwikkeling zal zich waarschijnlijk de komende jaren voortzetten door de invoering van internationale verslaggevingsregels (IFRS) en de ontwikkeling van electronische rapportage via internet door toepassingen als XBRL.
De interne accountantsdienst is van oudsher opgezet om de ondernemingsleiding voldoende zekerheid te verschaffen over de betrouwbaarheid van financiële rapportage en over de opzet en werking van het systeem van interne beheersing In de praktijk is toezicht op de financiële informatieverschaffing dus een omvangrijke en specialistische taak. Om deze taak goed uit te kunnen voeren moeten de leden van de auditcommissie over voldoende actuele kennis van regels en ontwikkelingen beschikken. Internationale “best practice” verlangt dan ook dat ten minste één lid van de audit commissie als “financi20
eel expert” kan worden aangemerkt (zie bijvoorbeeld Code Tabaksblat III.5.7). Om de taak goed uit te kunnen voeren is het ook nodig dat de auditcommissie de belangrijkste risico’s die samenhangen met financiële verslaggeving onderkent. Hiertoe is een kritische analyse en bevraging van de voorzitter van de RvB en van de CFO onmisbaar. Ook is het in dit verband noodzakelijk jaarlijks een bespreking te wijden aan de planning van de accountant en de bevindingen die deze heeft aangaande de financiële rapportage. Hierbij worden volgens governance bepalingen als Tabaksblat, onder meer de kwaliteit van de financiële rapportage en de gekozen verslaggevingsgrondslagen besproken. Toezicht op de werking van de interne risicobeheersings- en controlesystemen, waaronder het toezicht op de naleving van de relevante wet- en regelgeving en het toezicht op de werking van gedragscodes. (Code Tabaksblat III.5.4) Het bestuur van de onderneming is verantwoordelijk voor de opzet en goede werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem (verder interne beheersingssysteem). Het bestuur dient volgens goede corporate governance in het jaarverslag te verklaren dat deze systemen adequaat en effectief zijn en een duidelijke onderbouwing hiervan te geven (zie Code Tabaksblat II.1.4). Het bestuur geeft daarbij tevens aan welke significante wijzigingen zijn aangebracht, welke belangrijke verbeteringen zijn gepland en dat één en ander met de auditcommissie is besproken.
In deze codes zijn onder meer gedragsregels opgenomen met betrekking tot het naleven van wet en regelgeving en het verstrekken van betrouwbare financiële informatie en controlesysteem Maar het evalueren van de opzet en werking van de interne beheersingssystemen door het bestuur is beslist geen sinecure en wordt veelvuldig onderschat. Recente ervaring in de Verenigde Staten leert namelijk dat een zorgvuldige, onderbouwde en gedocumenteerde, evaluatie veel additioneel werk met zich meebrengt en dat vanwege het ontbreken van duidelijke normen het evalueren van de resultaten een moeizaam en subjectief proces is. Omdat de audit commissie toezicht moet houden op dit evaluatieproces van het bestuur is een gedegen kennis van de aanpak en organisatie van zowel de evaluatie als van de gehanteerde uitgangspunten noodzakelijk. Vanzelfsprekend is ook voldoende kennis nodig van het begrip “interne risicobeheersing” en van het bij de evaluatie veelal gebruikte COSO model. Tenslotte vraagt de Code Tabaksblat in het kader van het toezicht op het interne beheersingssysteem toezicht te houden op de werking van gedragscodes. In deze codes zijn onder meer gedragsregels opgenomen met betrekking tot het naleven van wet en regelgeving en het verstrekken van betrouwbare financiële informatie. Dit toezicht door de auditcommissie kan invulling krijgen door het instellen van een klokkenluiderregeling, waarbij personeelsleden in staat worden gesteld om gesignaleerde overtredingen anoniem aan de auditcommissie of een daartoe benoemde compliance officer te melden .
FIDUCIE JUNI 2005 NUMMER 4
Toezicht op de naleving van aanbevelingen en opvolging van opmerkingen van in- en externe accountants. (Code Tabaksblat III.5.4) De auditcommissie dient volgens de Code Tabaksblat ook toezicht te houden op de naleving van de aanbevelingen en opvolging van de opmerkingen van in- en externe accountants door het bestuur. De externe accountant moet ten minste één keer per jaar een adviesbrief (de zogenaamde management letter) uitbrengen waarin hij/zij aanbevelingen doet over opzet en werking van het systeem van interne beheersing met name voorzover dit systeem betrekking heeft op het financiële rapportage proces. Om voldoende begrip te krijgen van de inhoud van de door de accountants gemaakte opmerkingen en aanbevelingen vereist goede governance dat de auditcommissie deze brief met de accountants bespreekt. In de Verenigde Staten gaat men zover dat het consequent negeren van belangrijke aanbevelingen en opmerkingen die door de accountant zijn gemaakt, een indicatie is van onvoldoende toezicht en sprake kan zijn van een “material weakness” in het interne beheersingssysteem!
In de Verenigde Staten gaat men zover dat het consequent negeren van belangrijke aanbevelingen en opmerkingen die door de accountant zijn gemaakt, een indicatie is van onvoldoende toezicht en sprake kan zijn van een “material weakness” in het interne beheersingssysteem Toezicht op de rol en het functioneren van de interne accountantsdienst. (Code Tabaksblat III.5.4)
ning. Een goede taxplanning door het bestuur van de onderneming is vanzelfsprekend noodzakelijk om de belastingdruk te minimaliseren. Ook voor taxplanning als object van toezicht geldt dat hier niet te lichtvaardig over gedacht moet worden. Het gaat dikwijls om materiële bedragen en de planning in een internationale omgeving kan behoorlijk complex zijn. Zoals gezegd zal de ondernemingsleiding streven naar een zo laag mogelijke belastingdruk. Echter goede corporate governance vereist dat de taxplanning binnen vigerende wet- en regelgeving plaats moet vinden. “Tax planning” is met andere woorden toegestaan, “tax fraud” niet. Vanwege de complexiteit en materiële invloed op de financiële positie en verslaggeving is toezicht op het beleid en organisatie van taxplanning door de auditcommissie dus noodzakelijk .
Mogelijk leidt een hogere kwaliteit van de auditcommissie zelfs tot een hogere aandelenkoers Toezicht op de relatie met de externe accountant, waaronder in het bijzonder zijn onafhankelijkheid, de bezoldiging en eventuele niet-controlewerkzaamheden voor de vennootschap. (Code Tabaksblat III.5.4) De accountant en de auditcommissie hebben deels een vergelijkbare rol en zijn sterk van elkaar afhankelijk. De accountant controleert als onafhankelijk deskundige de jaarrekening van de onderneming terwijl de auditcommissie toezicht houdt op de (totstandkoming) van de jaarrekening (en overige externe financiële rapportage). Het toezicht van de auditcommissie wordt in het algemeen mede gebaseerd op de uitkomsten van de controle van de externe accountant. Volgens de Code Tabaksblat (III.5.9) moet de auditcommissie daarom ten minste
De interne accountantsdienst speelt een belangrijke rol bij het toetsen van de werking van interne beheersingsprocedures en het beoordelen van het interne communicatie en informatiesysteem. De interne accountantsdienst is van oudsher opgezet om de ondernemingsleiding voldoende zekerheid te verschaffen over de betrouwbaarheid van financiële rapportage en over de opzet en werking van het systeem van interne beheersing. Uitgaande van voldoende competentie van de interne accountantsdienst en een zo onafhankelijk mogelijke positie, ondersteunt een goed functionerende dienst het toezicht door de auditcommissie. Daarbij is het belangrijk dat een directe communicatie lijn bestaat tussen de directeur van de interne accountantsdienst en de voorzitter van de audit commissie. Zodoende kunnen bevindingen die voortvloeien uit de controles onverkort en onverwijld worden gemeld. Toezicht op het beleid van de vennootschap met betrekking tot taxplanning. (Code Tabaksblat III.5.4) De code Tabaksblat vereist ook dat de auditcommissie toezicht houdt op het beleid van de vennootschap met betrekking tot taxplanCONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
21
één keer per jaar buiten de aanwezigheid van het bestuur met de accountant vergaderen.Natuurlijk moet de onafhankelijkheid van de accountant ten opzichte van het bestuur van de onderneming zo goed mogelijk worden geborgd. De auditcommissie speelt daartoe een belangrijke rol. Zo vereist goede corporate governance dat de auditcommissie de externe accountant benoemt en diens beloning vaststelt. Ook moet de auditcommissie de externe (en interne) accountant periodiek evalueren. Tevens houdt de auditcommissie toezicht op de aard en omvang van de dienstverlening die de accountant naast de controle van de jaarrekening verricht. De mate en soort dienstverlening die naast de wettelijke controle is toegestaan is door de huidige wet- en regelgeving sterk gelimiteerd om de onafhankelijkheid van de externe accountant in wezen en in schijn te waarborgen. Voorzover overige dienstverlening is toegestaan moet de auditcommissie hier toezicht op houden. In de Verenigde Staten dient de auditcommissie zogenaamde “pre-approval” te verstrekken voordat een dergelijke dienst door de controlerend accountant mag worden verleend.
De accountant en de auditcommissie hebben deels een vergelijkbare rol en zijn sterk van elkaar afhankelijk Toezicht op de financiering van de vennootschap. (Code Tabaksblat III.5.4) Het zal niet verbazen dat ook toezicht op de financiering door de vennootschap tot de taken van de auditcommissie behoort. De vermogensverhouding bepaalt in belangrijke mate het risicoprofiel van de onderneming en is van groot belang voor besluitvorming van beleggers (onder meer aan de hand van ratio’s). De wijze van financiering is mede bepalend voor het uiteindelijk behalen van de ondernemingsdoelstellingen. Uit recente financiële debacles blijkt dat de continuïteit van de onderneming in het geding kan zijn indien de ondernemingsrisico’s die worden gelopen te groot worden waardoor de financiering van de onderneming in gevaar komt. Door het verlies in vertrouwen in de onderneming worden de vermo-
22
genskosten te hoog respectievelijk beëindigen vermogensverschaffers hun medewerking. De Enron casus leert bijvoorbeeld dat de (financierings) transacties die met gelieerde partijen plaatsvinden, soms zijn misbruikt om een onjuist beeld te geven van de financiële situatie van de onderneming. Zij behoren dus een object te zijn van het toezicht van de auditcommissie. Toezicht op de toepassingen van de informatie- en communicatietechnologie (ICT). (Code Tabaksblat III.5.4) Als laatste object van toezicht noemt de Code Tabaksblat de toepassing van ICT. Zowel de operationele als financiële functie zijn sterk afhankelijk geworden van ICT en worden vergaand geïntegreerd. De betrouwbaarheid van de financiële rapportage wordt daardoor ook mede bepaald door de toepassing van ICT. Het toezicht van de auditcommissie dient zich dus uit te strekken tot de toepassing van ICT door de onderneming (soms “geoutsourced”) en de opzet en werking van de organisatie van de ICT inclusief de zogenaamde “general IT controls”. Ook voor de toepassing van ICT geldt trouwens dat deze mede bepalend is voor de continuïteit van de onderneming. Uit de in deze paragraaf gegeven schets van het toezicht op de financiële informatieverschaffing door de auditcommissie zoals deze in de Code Tabaksblat zijn geformuleerd volgt dat de auditcommissie een cruciale rol speelt in het voorkomen en tijdig ontdekken van financiële schandalen.
Vanwege de recente financiële debacles is de roep om goed toezicht als component van goede corporate governance, sterk toegenomen 3. Samenstelling en organisatie Hoe kan de cruciale rol van de auditcommissie worden geëffectueerd? Ik beperk mij op deze plaats tot een aantal opmerkingen ten aanzien van de samenstelling en organisatie. In de eerste plaats zal de auditcommissie zodanig moeten worden samengesteld dat een juiste mix van ervaring en expertise wordt verkregen. De vereiste mix moet onder meer blijken uit de profielschets zoals deze voor de RvC als geheel publiekelijk moet zijn gemaakt (Code Tabaksblat III.3.1). Zoals uit de vorige paragraaf blijkt, is naast de nodige kennis van het bedrijf en de bedrijfstak voldoende deskundigheid op het terrein van verslaggeving, controle en bestuurlijke informatieverzorging noodzakelijk. Maar ook specifieke persoonlijkheidskenmerken als standvastigheid en kritische houding moeten in de leden van de commissie zijn vertegenwoordigd. Gegeven de complexe en dynamische omgeving is het voor een goede taakvervulling vereist dat de kennis van de leden van de auditcommissie actueel is en blijft. Bepaling III.3.3 van de Code Tabaksblat luidt dan ook dat een introductie- en opleidings- of trainingsprogramma voor de leden moet bestaan. Hiertoe zijn al de nodige initiatieven in de markt zichtbaar .
FIDUCIE JUNI 2005 NUMMER 4
Te verwachten valt dat leden van de RvC/audit commissie aan deze vereiste zullen gaan voldoen, al is het alleen maar vanuit de defensieve gedachte om in het geval de raad/commissie aansprakelijk wordt gesteld, de aanwezigheid van de noodzakelijke actuele kennis van de leden nimmer ter discussie mag staan.
De vermogensverhouding bepaalt in belangrijke mate het risicoprofiel van de onderneming en is van groot belang voor besluitvorming van beleggers (onder meer aan de hand van ratio’s) 4. Een indicatie van de huidige organisatie en transparantie Recent is door KPMG onder 128 Nederlandse beursfondsen onderzoek uitgevoerd waarbij onder meer naar de organisatie van de auditcommissie is gekeken . Hierbij zijn zowel de websites als de jaarverslagen over 2004 betrokken. Uit dit onderzoek blijkt dat een auditcommissie gemiddeld uit een drietal leden bestaat. Opvallend is dat dit aantal voor zowel AEX, Midcap als Small cap fondsen geldt. Ook blijkt dat auditcommissies gemiddeld 5 maal per jaar vergaderen (AEX 7 maal, Mid en Smallcaps 4 maal). Om de zware taak te vervullen lijkt dit wat weinig (uitgaande van een vergadering van een dagdeel, voorafgaande aan de RvC vergadering). Bepaling III.5 van de Code Tabaksblat vereist van de RvC dat voor de auditcommissie een reglement wordt opgesteld. Het reglement geeft aan wat de rol en verantwoordelijkheid van de auditcommissie is, haar samenstelling en op welke wijze zij haar taak uitoefent. Het reglement bevat in ieder geval de bepaling dat maximaal één lid van de auditcommissie niet onafhankelijk behoeft te zijn . De reglementen en de samenstelling van de auditcommissie worden in ieder geval op de website van de vennootschap geplaatst. Het verslag van de raad van commissarissen vermeldt de samenstelling van de afzonderlijke commissies, het aantal vergaderingen van de commissies, evenals de belangrijkste onderwerpen die aan de orde zijn gekomen. Uit het eerder genoemde onderzoek blijkt dat vrijwel alle onderzochte AEX fondsen (n=25) het reglement op de website heeft geplaatst. Van de onderzochte midcap fondsen (n=25) bedraagt het percentage 60. Van de 78 onderzochte smallcap fondsen bedraagt het percentage slechts een magere 27%. Ook blijkt dat vrijwel alle AEX fondsen de samenstelling van de auditcommissie en het aantal vergaderingen in het jaarverslag over 2004 vermeld heeft. Van de Midcap ondernemingen rapporteert 72% de samenstelling van de auditcommissie en 84% het aantal vergaderingen. De 78 small cap ondernemingen scoren echter respectievelijk 21% (samenstelling) en 40% (aantal vergaderingen).
toezicht als component van goede corporate governance, sterk toegenomen. Het toezicht op de financiële informatieverschaffing staat daarbij centraal. De auditcommissie heeft als sub-commissie van de RvC de taak hier een goede invulling aan te geven. Geen sinecure, gegeven de complexe materie en de enorme stroom van nieuwe wet- en regelgeving op het gebied van verslaggeving en controle. Verwacht mag worden dat aan deze internationale ontwikkeling voorlopig geen einde komt. Aan de leden van de auditcommissie moeten hoge eisen worden gesteld als het gaat om deskundigheid en ervaring (het schaap met de 5 poten). De beloning die zij hiervoor krijgen kent alleen een vaste component zodat geen persoonlijk financieel belang bestaat bij een zo hoog mogelijke jaarwinst (Code Tabaksblat III.7). Daartegenover staat een vooralsnog Angelsaksisch fenomeen, van forse strafrechtelijke vervolging in geval van verwijtbare misslagen in het toezicht. Een risico dat in het bijzonder geldt voor degene die in het jaarverslag als financieel expert wordt opgevoerd . Het is dus niet verwonderlijk dat een lidmaatschap van de auditcommissie niet direct met beide handen wordt aangegrepen. Het lidmaatschap van een auditcommissie zal alleen maar worden aanvaard indien daar een redelijke beloning tegenover staat, maar nog belangrijker, als het risico dat het lidmaatschap met zich meebrengt aanvaardbaar wordt geacht. Ondernemingen met een relatief slecht systeem van interne beheersing, een slechte reputatie of opererend in een risicovolle branche, zullen door goede daarvoor in aanmerking komende auditcommissieleden, in toenemende mate worden gemeden.
Ondernemingen met een relatief slecht systeem van interne beheersing, een slechte reputatie of opererend in een risicovolle branche, zullen door goede daarvoor in aanmerking komende auditcommissieleden, in toenemende mate worden gemeden In deze bijdrage is de cruciale rol die de auditcommissie speelt in het toezicht op financiële informatieverschaffing geschetst. Een goede taakvervulling en samenwerking met alle andere schakels in de informatie “supply chain ” zoals accountants, juristen, analisten, creditrating agencies, investmentbankers, zal hopelijk de kans op financiële debacles in de toekomst verminderen . Mogelijk leidt een hogere kwaliteit van de auditcommissie zelfs tot een hogere aandelenkoers !
Deze resultaten suggereren dat de auditcommissies - of indien de taken worden vervuld door de voltallige Raad van Commissarissen - van met name Mid- en Small caps niet aan de rapportage vereisten van Tabaksblat voldoen. Een zorgelijke constatering omdat van de audit commissie, dé toezichthouder op financiële rapportage, een voorbeeldfunctie mag worden verwacht.
5. Afsluitende opmerkingen Vanwege de recente financiële debacles is de roep om goed CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
23
‘100 kilo bankdrukken’ De gemiddelde Ernst & Young’er is intelligent, staat ergens voor, straalt zelfvertrouwen uit en heeft plezier in zijn werk. Hij durft zichzelf te zijn en wil zich ontwikkelen tot een vakbekwame professional die kwaliteit levert aan zijn klanten. En is dus allesbehalve gemiddeld! Robbert Hoekstra is zo iemand. Wat maakt hem zo bijzonder?
Naast wie zou je het liefst in het vliegtuig zitten? En waarheen? Naast de – vrouwelijke - piloot. Om mee te vliegen en haar helemaal uit te horen over haar werk. Het leven van een piloot spreekt me zeer aan. Onze bestemming wordt Aruba.
Welke film moet iedereen zien? En waarom? Wie zijn je helden? Waarom? Erik Dekker, vanwege z’n continue ontsnappingsdrang. Hij brak z’n been – een drama voor een wielrenner – en wist toch terug te komen. Het is iemand die mensen voor weet te zijn; niet alleen op de fiets. Een doorzetter die wint op karakter.
Wat denk je dat je collega’s van je vinden? Bijdehand. Kun je mee lachen. Soms een beetje dominant. Aan hem kun je in vertrouwen wel iets kwijt. Die durf je wel wat te vragen. Staat graag in het middelpunt van de belangstelling en hij wil ook wel graag gezien worden.
‘Das Experiment’. Een Duitse film die ik tijdens het Rotterdams Filmfestival zag. Er zijn twintig vrijwilligers. Acht van hen worden bewaker, de andere twaalf gevangene. Die rollen spelen ze drie dagen en nachten lang. Je ziet dat mensen helemaal opgaan in hun rollen. Machtsmisbruik, onderdanigheid, sadisme, opstand. De bedden worden weggehaald, de brandspuit wordt op de gevangenen gezet om hen te kalmeren. Er ontstaat een nieuwe werkelijkheid. Zelfs buiten de ‘gevangenis’ blijkt de rolverdeling te blijven bestaan. Er valt uiteindelijk zelfs een dode. Die film is een huiveringwekkende ervaring.
Waar mogen we je voor wakker maken? Wat was je grootste succes? De eerste keer dat ik 100 kilo kon bankdrukken. Dan ga je een psychologische grens over, omdat je dan het gevecht met jezelf hebt gewonnen. Toen het me eindelijk lukte, stond de sportschoolhouder met een beeldje klaar. Dat krijgt iedereen die die magische grens overgaat van hem.
Voor een ritje in een Formule 1 wagen op een circuit. Een Ferrari 550 of een snelle motor is ook goed.
Wat is je ideale plek om te wonen? In Nederland. De mentaliteit hier spreekt me gewoon heel erg aan. En dan in een groot vrijstaand huis aan het water. In Rotterdam dus.
Robbert Hoekstra (26) accountant bij Ernst & Young
Wat de medewerkers van Ernst & Young zo bijzonder maakt, lees je op www.ey.nl/bijzonder.
!@#
WIJ ZIJN OP ZOEK NAAR
ambitieuze en oplossingsgerichte
Junior Consultants
WIE IS ZANDERS?
WAT IS HET PROFIEL VAN EEN JUNIOR CONSULTANT?
WELKE DIENSTVERLENING BIEDT ZANDERS?
Zanders is een onafhankelijke, innovatieve en succesvolle organisatie op het complete gebied van Treasury & Finance Solutions. Binnen ons vakgebied bieden wij advisering, interimmanagement en projectmanagement aan. De toegevoegde waarde van Zanders is specialistische kennis die wij op onafhankelijke wijze inzetten. Onze opdrachtgevers zijn ondernemingen in het binnen- en buitenland in diverse sectoren.
Om in aanmerking te komen voor deze functie: • heeft u een afgeronde academische opleiding (economie, econometrie, bedrijfskunde, wiskunde, natuurkunde); • heeft u maximaal 2 jaar werkervaring; • beschikt u over een sterk analytisch inzicht en heeft u affiniteit met financiële markten; • bent u praktisch en oplossingsgericht ingesteld; • heeft u een uitstekende beheersing van de Nederlandse en Engelse taal.
• TREASURY MANAGEMENT
In 2005 is Zanders uitgegroeid naar een professionele organisatie waar ruim zestig mensen werken. Het succes van Zanders wordt vooral bepaald door onze medewerkers. Dit is de reden dat Zanders een arbeidsklimaat biedt dat voor iedereen, zowel professioneel als persoonlijk, ruimte geeft tot ontwikkeling. Zanders is altijd op zoek naar talenten die hun kennis en kunde willen inzetten in ons bedrijf. Voor de versterking van ons team zijn wij op zoek naar Junior Consultants.
Wilt u meer informatie over deze functie en/of heeft u belangstelling voor een carrière bij Zanders? Neem dan contact op met onze Human Resources Manager Sjoeke Kamphuis.
• TREASURY IT
ZANDERS T.a.v. Mevrouw S. Kamphuis Postbus 221 • 1400 AE Bussum Telefoonnummer: 035 692 89 89 E-mailadres:
[email protected] www.zanders.nl
• RISK MANAGEMENT
• CORPORATE FINANCE
• ASSET & LIABILITY MANAGEMENT
• INVESTMENT RISK CONSULTANCY
Can accounting fraud be prevented by regulatory environment? Drs. José Hernández The core issues behind the recent scandals in the United States (Enron, Worldcom) are similar to those in Europe as evidenced by US regulator investigations in the Netherlands (Royal Ahold, Royal Dutch Shell) and elsewhere (Parmalat, Vivendi, Adecco). In the United States and Europe, these scandals have resulted in significant changes in securities regulation, corporate governance and responsibility, and corporate compliance. This article provides an overview of the regulatory environment aimed to prevent accounting fraud, the auditor’s responsibility regarding fraud, and presents key focus areas for auditors derived from academia and experiences in the audit profession. CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
27
I. INTRODUCTION The core issues behind the recent scandals in the United States (Enron, Worldcom) are similar to those in Europe as evidenced by US regulator investigations in the Netherlands (Royal Ahold, Royal Dutch Shell) and elsewhere (Parmalat, Vivendi, Adecco)1. In the United States and Europe, these scandals have resulted in significant changes in securities regulation, corporate governance and responsibility, and corporate compliance. This article provides an overview of the regulatory environment aimed to prevent accounting fraud, the auditor’s responsibility regarding fraud, and presents key focus areas for auditors derived from academia and experiences in the audit profession.
In the United States and Europe, these scandals have resulted in significant changes in securities regulation, corporate governance and responsibility, and corporate compliance The Sarbanes-Oxley Act of 2002 (“Sarbanes-Oxley”) is having a profound effect across the US capital markets and the foreign companies trading in those markets. Three sections of Sarbanes-Oxley are pre-occupying management attention: Sections 302 (corporate responsibility for financial reports), 404 (management and auditor assessment of internal controls), and 906 (criminal penalties for financial reporting violations). Similarly, the European Commission (“EC”) has introduced a proposal to modernise the Eighth Directive on the statutory audit of annual and consolidated accounts. The draft revised Directive will change the European governance landscape by mandating the use of audit committees for listed companies and adopting International Audit Standards across the European Union (“EU”). Auditors have not been left immune to this wave of change. Sarbanes-Oxley established a new regulatory body charged with overseeing the activities of independent accounting firms: the Public Companies Accounting Oversight Board (“PCAOB”). This body is set to oversee the activities of all accountants registered to audit entities trading on US capital markets, including foreign registrants. In a similar fashion, the EU’s draft Eighth Directive calls for strengthening public oversight of the audit profession and is delegating such responsibility to National bodies.2 In addition to more auditor oversight, audit standards have been enhanced to increase auditor guidance and responsibilities in relation to fraud: International Standard on Auditing 240 The Auditor's Responsibility to Consider Fraud in an Audit of Financial Statements (revised in
28
2004) and United States Statement on Auditing Standards No. 99 Consideration of Fraud in a Financial Statement Audit (introduced in 2002, replacing SAS 82). Auditors are increasingly on the vanguard to identify fraud, communicate it to those charged with governance, and to modify audit procedures accordingly. Forensic accountants and academics studying fraud point out three important areas of focus for auditors: (1) the attitudes created by a poor “toneat-the-top” in an organization; (2) the incentives created by management compensation pressures; and (3) the opportunities provided by a poor internal control environment. The US Securities and Exchange Commission (“SEC”) has reported that the majority of their enforcement actions (in relation to fraud) generally involved (1) charges against at least one senior executive (mainly for improper conduct) and (2) internal control violations (SEC 2002). In general, major corporate frauds are orchestrated from the top of an organization or may involve top management creating conditions which condones such behaviour. Auditor experiences with earnings manipulation behaviour and a series of past financial frauds indicate that these fraudulent actions are most likely to be driven by overlyaggressive performance or compensation pressures set on a manager. The adequacy of internal controls is of limited value to an organization’s shareholders if senior management can circumvent them and violate established procedures. The remainder of this article is organized in four sections. First, a discussion of the regulatory developments aimed at preventing fraud is presented in Section II, followed by a description of an auditor’s responsibility regarding fraud in Section III. In Section IV, important focus areas for an auditor are presented, with some concluding comments in Section V.
Sarbanes-Oxley established a new regulatory body charged with overseeing the activities of independent accounting firms: the Public Companies Accounting Oversight Board (“PCAOB”) II. REGULATORY DEVELOPMENTS AIMED AT PREVENTING FRAUD The integration of global capital markets, increasing regulatory coordination, and convergence of accounting principles are creating new benchmarks for governance and transparency of accounting practices. In the fight to prevent fraud, American and European regulators are committed to five areas as critical elements of better public company governance. First is the introduction of an Audit Committee composed of competent non-executive directors and legally engaged to provide financial reporting oversight. Second is the introduction of auditor oversight bodies. Third is the introduction of statements on the collective responsibility of board members (CEO, CFO) for financial statements. Fourth is the increased transparency over corporate governance and re-enforcement of the importance of independent non-executive directors. Last, but most important, is the increasing regulatory and shareholder oversight over the financial information reported to the capital markets. The following paragraphs discuss the European and US environment aimed to improve financial reporting.
FIDUCIE JUNI 2005 NUMMER 4
The European environment Regulators on both sides of the Atlantic are developing accounting standards under the premise that clearer rules and principles will enhance the quality of information reported to shareholders and will allow for lower instances of manager opportunism (using gaps between rules/principles). In Europe, efforts to implement International Financial Reporting Standards are a step in the right direction, with an important step also being the introduction of consistent audit standards (IAS) across Europe.
Auditors are increasingly on the vanguard to identify fraud, communicate it to those charged with governance, and to modify audit procedures accordingly The EC’s proposal to modernise the Eighth Directive is focused on providing consistency in financial reporting, oversight of auditors and cooperation between Members’ oversight bodies. The draft directive calls for the mandatory creation of Audit Committees for all Public Interest Entities (“PIE”) with defined areas of responsibility including the financial reporting process and the effectiveness of internal controls. For European auditors, proposed Article 39 (4) creates an obligation for the statutory auditor of PIEs to report to the Audit Committee on “key matters arising from the statutory audit, in particular, on material weaknesses in internal control in relation to the financial reporting process.”3 The role of Audit Committee members will be further shaped by the EC’s Recommendations on the Role of Non-Executive Directors (2004) which calls for Audit Committees to be composed of directors with finance and accounting skills, and includes criteria for assessing the independence of directors, and safeguards preventing easy removal of non-executive directors. In the Netherlands, the introduction of the AFM, adoption of IFRS for public companies, and the implementation of the Tabaksblat Corporate Governance Code are changing the financial reporting and governance landscape. Dutch publicly listed companies are investing significantly in improving their compliance efforts to prevent accounting fraud by (1) strengthening the quality of personnel and scope of Internal Audit departments, adding to them a financial reporting and anti-fraud mandate; (2) establishing a compliance officer function – at the Management Board level – tasked with the responsibility and authority to enforce and streamline compliance, certification, and reporting functions; (3) upgrading the role of the Chief Financial Officer and Chief Accounting Officer as the principal parties setting accounting policies and controls, and charged with ensuring a zero-tolerance approach to intentional accounting misstatements (embedded in termination, promotion, and reward processes); (4) training personnel on accounting policies, controls, securities laws, and ethics in order to set the right tone and quality in the organization; and communicating all major fraud matters and risk management strategies to the Audit Committee; and (5) not placing undue reliance on the external audit as a primary source of financial reporting control.
The US environment Regulations in the United States are clear on accounting irregularities. Any intentional accounting misstatement is considered to be “material” by definition (SAB 99); CEOs and CFOs who improperly certify that periodic financial reports present
fairly, in all material respects, the financial condition and results of operation of an issuer are committing a criminal offence (Section 906 of Sarbanes-Oxley); and it is illegal to improperly influence the conduct of an audit (Section 303 of SarbanesOxley). The Securities and Exchange Commission (“SEC”), Department of Justice (“DOJ”), and other members of the US President’s Corporate Fraud Task Force are extremely diligent in pursuing suspected fraud. The Securities and Exchange Commission has increased the number of enforcement actions involving fraud steadily over the past decade (1996: 76; 2004: 179; PwC 2005). The SEC published a study in 2002 whereby it reported the categories of its prior five year enforcement actions. This study revealed that the greatest number of actions had been brought in the area of improper revenue recognition4, improper expense recognition5, improper accounting for business combinations, and improper accounting associated with Initial Public Offerings (SEC 2002). In addition, there have been a significant number of SEC enforcement actions covering reporting, books and records and/or internal control violations (SEC 2002). In 2004, books and records violations and internal control issues were cited in 52% and 45% of accounting-related SEC litigation releases, respectively (PwC 2005).
The US Securities and Exchange Commission (“SEC”) has reported that the majority of their enforcement actions (in relation to fraud) generally involved (1) charges against at least one senior executive (mainly for improper conduct) and (2) internal control violations SEC investigations and enforcement actions reached an alltime high during fiscal 2003 and have continued at a similar pace in 2004 (PwC 2005). SEC fines and penalties continued a dramatic trend upward and appear to be exceeding the $100 million levels with much more frequency than in the past (in 2004, Royal Dutch Shell was levied a $120 million civil penalty in an enforcement action relating to the company’s overstatement of its oil and gas hydrocarbon reserves). US Foreign Private Issuers were sued in record numbers in private securities litigation matters investigated by both the SEC and other coun-
CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
29
om de baan te verkennen moet je veldwerk doen.*
Ontmoet de wereld op Cyprus 2 t/m 6 september 2005 Om studenten accountancy in de praktijk te leren kennen gaan wij bij PricewaterhouseCoopers heel ver, bijvoorbeeld naar Cyprus in september. Tijdens onze business course ondersteun je met je teamleden uit de hele wereld één van onze klanten. Je gaat aan de slag met het management van een vastgoedproject over de audits van een golfbaan en een hotel. Je kunt er in goed gezelschap de praktijk van PwC ervaren. En natuurlijk is er naast het werken ook tijd voor ontspanning en plezier. Als je in de laatste fase van je WO-studie accountancy zit, meld je dan aan voor het International Leadership Summit. Neem vandaag nog contact op Erik Sigtermans (020) 568 65 46,
[email protected] of kijk even op www.pwc.com/nl/careers en klik op evenementen. TM
*connectedthinking ©2005 PricewaterhouseCoopers. Alle rechten voorbehouden.
tries’ regulators (PwC 2005). The DOJ reported that from July 2002 through May 2004, it had obtained over 500 corporate fraud convictions or guilty pleas, and have charged over 900 defendants and 60 corporate CEOs or presidents with some type of corporate fraud crime. Further, the Corporate Fraud Task Force has committed itself to increase their efforts (PwC 2005). In sum, auditors risk litigation, damaged reputations, and other damages if they do not help detect fraud as part of their financial statement audits.
Regulators on both sides of the Atlantic are developing accounting standards under the premise that clearer rules and principles will enhance the quality of information reported to shareholders and will allow for lower instances of manager opportunism (using gaps between rules/principles) More lawyers Misrepresenting or potentially misleading investors, regulators, and customers bring serious repercussions to individual executives and their organization. For individuals or organizations not willing to be transparent or truthful, keep your lawyer’s phone number in your wallet. Besides the potential regulatory civil penalties and criminal prosecutions, executives and companies need to also deal with class action law suits. Class actions are judicial proceedings where groups seek to recover monies from a company to recover their losses. Class actions are common in the United States to seek damages (losses) suffered by shareholder and consumer groups, and this same model is quickly being adopted in Europe. In 2004, the total value of settlements in US private securities class actions was the highest amount on record, totalling $5.4 billion (PwC 2005).6 More European countries such as the Netherlands, France, Germany and Finland are both discussing and introducing class action legislation. In countries such as France, class action is being considered as a vehicle to streamline the work of the courts and as a realization of the increasing prominence and power of national consumer and shareholder associations. If class actions are not enough, current high-profile actions against board members (e.g., Worldcom) for failing to supervise management are threatening the personal wealth of directors and raising concerns over the limitations of director’s insurance.
II. AUDITOR RESPONSIBILITY REGARDING FRAUD In 2004, ISA 240 was revised to be in-line with SAS 99, incorporating more audit risk principals, and introducing discussions of earnings management. Neither US SAS 99 nor ISA 240 have changed the objective of an audit - which is to obtain reasonable assurance that the financial statements taken as a whole are free from material misstatement, whether caused by fraud or error. Rather, their focus is on improving audit effectiveness by encouraging greater professional scepticism and more thorough and thoughtful risk assessments as a platform for designing appropriate responses to identified risks. Audit standards consider risks of fraud in two categories: fraudulent financial reporting7 and misappropriation of assets8. In addition, there are two additional categories that auditors consider: (1) unauthorized receipts and expenditures or acquisition, use or disposition of company assets9; and (2) fraud by senior management and others who play a significant role in the company’s financial reporting process10. 32
SAS 99 and ISA 240 ISA 240 and SAS 99 contain a comprehensive list of examples of fraud risk factors, organised by incentives/pressures, opportunities and attitudes/rationalisation (also referred to as the “fraud triangle”). The standards recognize that the consideration of the existence of one or more fraud risk factors is only one of the procedures the auditor performs to obtain information that is used to identify the risks of material mis-statement due to fraud. ISA 240 clarifies the assessed risks that could result in a material misstatement of the financial statements due to fraud are significant risks and, accordingly, the auditor's assessment of the risks of material misstatement due to fraud needs to include the auditor's evaluation of the design of the entity's internal controls as they relate to those risks, and a determination of whether those controls have been implemented. ISA 240 introduces mandatory procedures designed to respond to the ever-present risk of management override of controls, involving tests of journal entries and other adjustments made in the preparation of the financial statements, review of accounting estimates for biases, and obtaining an understanding of the business rationale of significant transactions that are outside of the normal course of business for the entity, or that otherwise appear to be unusual. SAS 99 and ISA 240 require that the auditor ordinarily presumes that there are risks of fraud in revenue recognition and considers which types of revenue, revenue transactions or assertions may give rise to such risks. Further, audit standards require auditors to obtain an understanding of how those charged with governance exercise oversight of management's processes for identifying and responding to the risks of fraud in the entity and the internal control that management has established to mitigate these risks (anti-fraud programs and controls).
In the Netherlands, the introduction of the AFM, adoption of IFRS for public companies, and the implementation of the Tabaksblat Corporate Governance Code are changing the financial reporting and governance landscape Consistent with academic research (Loebbecke et al 1989, Baucus 1994), audit standards document example indicators of the “fraud triangle.” Two examples of indications of management or other employees with an incentive or pressure that becomes the motive to commit fraud includes excessive pressure on management to meet financial targets or expectations of third parties (e.g., debt holders, shareholders) and instances where the personal financial situation of management is threatened by the entity’s financial performance. Two examples of circumstances that provide an opportunity for fraud to be perpetrated include ineffective internal controls and certain characteristics of an industry or an entity’s operations. Two examples of individual attitude, character, or set of ethical values that allows managers to rationalize committing a dishonest act include ineffective controls over ethical behaviour and frequent disputes with an auditor. In general, there is little research explaining how different incentives, opportunities and attitudes drive intentional financial reporting misstatements.
FIDUCIE JUNI 2005 NUMMER 4
Communication to those charged with governance ISA 240 states that if the auditor has identified fraud involving management, employees who have significant roles in internal control, or others where the fraud results in a material misstatement in the financial statements, the auditor should communicate these matters to those charged with governance as soon as practicable. If the auditor suspects fraud involving management, the auditor communicates these suspicions to those charged with governance and also discusses with them the nature, timing and extent of audit procedures necessary to complete the audit. In addition, per ISA 240, if the integrity or honesty of management or those charged with governance is doubted, the auditor considers seeking legal advice to assist in the determination of the appropriate course of action (see also ISA 260). Lastly, ISA 240 states that in some countries the auditor has a duty to report misstatements to authorities in those cases where management and those charged with governance fail to take corrective action. One such example of the latter is the United States. Section 10A of the Securities and Exchange Act of 1934, which applies if an auditor detects or otherwise becomes aware of information that an “illegal act” may have occurred, requires auditors to notify concerns to the Audit Committee, monitor the response to see that timely and appropriate remedial action is taken, and to inform the SEC to a potential illegal act which may have a material effect on the financial statements (generally then triggering an SEC investigation). Auditors are taking this responsibility seriously for three reasons. First, the materiality test involves both quantitative and qualitative components (SAB 99 deems intentional misstatements as material). Second, the SEC is scrutinizing auditors who do not adequately deal with 10A matters. Third, and most importantly, material errors or irregularities may require restatement of prior period financial statements (under IFRS or US GAAP). In these instances of potential deliberate misconduct, auditors and regulators require an internal investigation both to correct financial misstatements and to support the scope and sufficiency of the company’s remedial action. Further, an auditor may not be in the position to accept auditrelated representations from management as to whom there is evidence of wrongful conduct. An auditor will consider incriminating evidence in assessing appropriate remedial action and their willingness to accept representations from particular individuals with financial reporting oversight responsibilities. Due to the seriousness of this matter, auditors tend to prefer investigations undertaken under independent
counsel, involving forensic accountants, and work undertaken with sufficient depth to address an auditor’s concerns. These practices are set to be further standardized, with indications that the PCAOB is developing new “fraud auditing” standards (PwC 2005).
III. KEY FOCUS AREAS FOR AUDITORS REGARDING FRAUD Based on the previous two sections, a review of fraud standards, SEC enforcement actions, fraud literature and research of auditor risk assessment processes, there are three important areas that auditors should pay particular attention to. The first is the evaluation of an entity’s tone-at-the-top as a significant element driving manager inclinations to intentionally misstate financial statements. The second is consideration of manager compensation incentives as an important element behind earnings manipulation behaviour. The third is the importance of key internal controls as a source of opportunity used by managers to commit accounting fraud.
Tone-at-the-top The Treadway Commission reported in 1987 that “the tone set by top management - the corporate environment or culture within which financial reporting occurs - is the most important factor contributing to the integrity of the financial reporting process. Notwithstanding an impressive set of written rules and procedures, if the tone set by management is lax, fraudulent financial reporting is more likely to occur.” Baucus (1994) in her model of the corporate illegality process has noted that organizational characteristics create a predisposition to commit illegal actions. In relation to the tone-at-the-top (i.e., set by Senior Corporate Management) and the internal culture within an organization, Baucus postulated that (1) firms with executives who ignored, condoned, rewarded, or participated in past instances of wrongdoing will likely be recidivists due to conditions of predisposition; and (2) firms with highly committed employees, a corporate culture reinforcing illegal activities, and high levels of executive succession behave illegally due to conditions of predisposition. Similarly, Loebbecke et al (1989) noted that primary conditions and attitudes indicative of potential fraudulent management behaviour are: (1) dominated decisions (by Senior Managers); (2) weak internal controls; (3) dishonest management; (4) lies or evasiveness of management; and (5) aggressive attitude towards financial reporting. Research into auditor risk assessment processes indicates that auditors consider tone-at-the-top risk factors as a significant
CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
33
element driving manager inclinations to intentionally misstate financial statements (Hernandez 2005a). In this context, toneat-the-top is a function of three elements: Supervisory Board competence and management oversight; the integrity and ethical conduct of management; and, the level of experience and management skill. Auditors consider that risks associated with tone-at-the-top are more important than the risks associated with the choice of accounting policies and accounting controls. Further, research indicates that risks associated with management integrity and indications of unethical conduct are the most significant element defining tone-at-thetop and explaining risk of intentional misstatement (Hernandez 2005a). In order to adequately tailor audit procedures to address elevated risks of intentional misstatements (fraud), auditors need to closely evaluate management integrity and ethics, consider an elevated risk of management override of controls, and engage the Audit Committee (or Supervisory Board) into addressing such heightened risks. Upon discovery of suspected unethical or illegal behaviour, an auditor needs to consider whether reliance can be placed on management representations and should request a thorough independent investigation of the matter. An auditor will generally consult with counsel and will likely request or perform forensic accounting procedures. The accountant mindset changes in performing an audit and shifting to a forensic-type engagement, the latter involving an accountant’s presumption that management may be dishonest and may have overridden controls, falsified documents, and colluded with others. In sum, auditors need to be particularly sceptical upon identifying heightened risks arising from an entity’s tone-at-the-top.
Compensation incentives ISA 240 states management may intentionally take positions that lead to fraudulent financial reporting by materially misstating the financial statements due to manager pressures to meet market expectations or a desire to maximize compensation. Research shows that auditors consider indications of earnings manipulation as primary driven by risks arising from management’s compensation pressures (Hernandez 2005b). In addition, auditors consider management com-
34
pensation pressures significantly more important than the risks associated with management ethics or internal controls in explaining indications of earnings manipulation activities. These auditor views are important because they highlight the importance of understanding management performance and compensation plans as the most important incentives driving earnings manipulation behaviour (Hernandez 2005b). SAB 99 states that intentional misstatements are considered to be material to an entity’s financial statements. Therefore, the audit process should obtain an understanding of the compensation pressures that managers are under and how close (or far) they are in achieving their targets. In performing their fraud inquiries under ISA 240 or SAS 99, auditors should place high importance to the nature of management’s targets, the weights placed on accounting-related figures, the tension that managers are under, the achievability of such targets in the current period, and the implications thereof to the audit process. Auditors should therefore be more cognizant of manager compensation pressures and explicitly consider how managers may influence financial reporting numbers in changing estimates, creating unwarranted journal entries, hiding suspense accounts, or altering other accounting practices to misrepresent financial statements.
Internal controls Academic literature has documented that poor internal controls have been an important opportunity used to drive accounting fraud in the past (Loebbecke et al 1989, Bell et al 2000). There have been a significant number of SEC enforcement actions covering reporting, books and records and/or internal controls violations (SEC 2002). Research indicates that the risks associated with the choices of accounting policy and control opportunities are important elements associated with earnings manipulation activities (Hernandez 2005b). However, accounting policy and control opportunities do not appear to be directly associated with earnings manipulation activities. Instead, the risks associated with poor accounting policies and control appears to be consummated into earnings manipulation activities through unusual transactions, compensation pressures, and financing pressures. Auditors are increasingly being asked to identify and report material weaknesses to the Audit Committee (and/or the Supervisory Board). With the introduction of Sarbanes-Oxley Section 404 and the (proposed) Eighth Directive, more transparency into the quality of internal controls will become more pronounced. Auditors need to be aware that poor accounting systems and information controls may disguise management inclinations to intentionally misstate financial statements, and good accounting controls may also allow for greater senior executive opportunism. It is important for auditors to understand, test, and scrutinize internal controls over key areas which may be prone to misstatement: revenue recognition, accounting estimates, unusual related party transactions, and intercompany transactions. For European auditors, it will also become more customary for auditors to question
FIDUCIE JUNI 2005 NUMMER 4
the quality of management’s anti-fraud programs and controls when there may be a culture of trust (without verification) and a de-centralized operating model.
IV. CONCLUSIONS Auditor responsibilities for detecting financial reporting fraud are increasing. This is not because of the introduction of audit standards, but the public perception that auditors are not meeting their fiduciary duties. Capital market systems reward successes, punish failures, and are volatile to current period profits as an indication of future profits. In such an environment, fraud is bound to persist and auditors need to be cognizant of the risk factors indicative of fraud. Auditors need to be particularly concerned with fraud when observing risks associated with a poor tone-at-the-top, aggressive compensation pressures, and inadequate internal controls. Auditors are meeting their fraud responsibilities in applying ISA 240 or SAS 99 and in communicating on key accounting, control, and all fraud matters with the Audit Committee. In Europe, Audit Committees have yet to be introduced across European listed entities.11 There is a clear move in this direction created by the Tabaksblat corporate governance code and developments of the Eighth Directive. In fighting fraud, auditors need to have competent and engaged non-executive directors in Audit Committees that oversee management conduct, accounting and control choices, and risk management practices.
Any intentional accounting misstatement is considered to be “material” by definition The regulatory environment is currently changing. Regulators such as the AFM are set to oversee the activities of audit firms and provide stronger oversight over financial information provided to the Dutch capital markets (to mirror the activities of the SEC and PCAOB). There is evidence to suggest that Dutch auditors perceive the SEC reporting environment as a deterrent to intentional misstatements (Hernandez 2005a). If auditors and regulators all fail in preventing improper behaviour by organizations, class action lawyers may pick up some of the slack and punish companies through lawsuits. But there is more that needs to be done in the area of prevention, in addition to all detection efforts. Investments in governance systems that monitor management behaviour and invest in quality financial reporting processes are important. However, governance systems need to also closely monitor compensation pressures on managers. This balance is imperative to reduce incentives that can lead to fraud. All parties in the financial reporting process are taking steps in the right direction. Auditors need to be praised for their efforts in contributing to the integrity of the capital markets.
REFERENCES American Institute of Certified Public Accountants. 2002. Consideration of Fraud in a Financial Statement Audit. Statement on Auditing Standards 99. New York, NY:AICPA American Institute of Certified Public Accountants. 1987. The Treadway Report. The Report of the National Commission on Fraudulent Financial Reporting. New York, NY:AICPA Baucus, M.S. 1994. Pressure, Opportunity and Predisposition: A Multivariate Model of Corporate Illegality. Journal of Management, 20: 699-721 Bell, T. B., and J. V. Carcello. 2000. A decision aid for accessing the likelihood of fraudulent financial reporting. AUDITING: A Journal of Practice & Theory 19 (Spring): 169-184. Corporate Governance Committee. 2003. Dutch corporate governance code (“Tabaksblat”). NL:CGC. European Commission. 2004. Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council on Statutory Audit of Annual Accounts and Consolidated Accounts and Amending Council Directives. Brussels, BE: EC. European Commission. 2004. Commission Recommendation on the Role of Non-Executive or Supervisory Directors and on the Committees of the (supervisory) Board. Brussels, BE: EC. Hernandez, J.R. 2005a. The Weights Auditors Place on Tone-AtThe-Top, Accounting Policies, and Controls in Assessing Risk of Intentional Misstatement. Unpublished Working Paper. Hernandez, J.R. 2005b. The Incentives, Opportunities, and Attitudes Driving Earnings Manipulation Activities. Unpublished Working Paper. International Federations of Accountants. 2000. Communication of Audit Matters with those Charged with Governance. International Standards on Auditing 260. New York, NY:IFAC Loebbecke, J. K., M. M. Eining, and J. J. Willingham. 1989. Auditors' experience with material irregularities: Frequency, nature, and detectability. Auditing: A Journal of Practice & Theory (Fall): 1-28. PricewaterhouseCoopers LLP. 2004 Securities Litigation Study. New York, NY: PwC. Securities and Exchange Commission. 1999. Materiality. Staff Accounting Bulletin 99. Washington D.C.: SEC Securities and Exchange Commission. Securities and Exchange Act of 1934. Washington D.C.: SEC Sarbanes-Oxley Act of 2002, Pub.L. 107-204, 116 Stat. 745 (July 30, 2002) Securities Exchange Commission. 2004. Report Pursuant to Section 704 of the Sarbanes-Oxley Act of 2002. Washington D.C.: SEC
NOTES 1
Chairman Donaldson of the Securities and Exchange Commission in the United States recently stated: For the past few years, much of the media coverage of business has revolved around financial scandals at some prominent, once-respected companies. You all know the list: Enron, WorldCom, Adelphia, Health South, Tyco, Global Crossing, Cendant and others. In the beginning, these financial scandals appeared to be primarily an American phenomenon - perhaps a result of overheated U.S. stock markets, excessive greed, and a winnertake-all business mindset. More recently, however, it has become clear that U.S. companies were not alone when it came to scandals. Over the past 18 months, we have seen many nonU.S. companies - Parmalat, Vivendi, Hollinger, Ahold, Adecco, TV Azteca, Royal Dutch Shell, Seibu, China Aviation, and others - accused of managerial fraud, accounting irregularities and
CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
35
other governance abuses. 2 In the Netherlands, auditor public oversight will be overseen by the Autoriteit Financiele Markten (“AFM”).
3 A similar suggestion is currently embedded in a note to ISA 260 Communication of Audit Matters With Those Charged With Governance paragraph 11: “Other matters warranting attention by those charged with governance, such as material weaknesses in internal control, questions regarding management integrity, and fraud involving management.”
4 fraudulent reporting of fictitious sales, improper timing of revenue recognition
5 improper capitalization or deferral of expenses, improper use of reserves, and other understatement of expenses
6 This amount includes the large partial settlement in the WorldCom matter; but, even excluding the WorldCom settlement, 2004 settlements for all other cases totaled approximately $2.8 billion, up 3 percent over the total value of settlements in 2003.
7 Examples of fraudulent financial reporting involve improper revenue recognition, asset overstatement and liability understatement, and other areas susceptible to fraud such as journal entries, significant estimates, intercompany and suspense accounts, unusual transactions, and significant account balances.
8 Examples of asset misappropriation include cash skimming and theft of other assets.
9 Examples of unauthorized receipts and expenditures include over-billing customers, infringement of copyrights or trademarks, and bribery to government officials.
10
Examples of fraud by senior management include insider trading, unauthorized compensations, and use of corporate assets to commit illegal conduct.
11
Audit Committees are only mandatory for foreign private issuers with debt or equity issued in US capital markets.
36
FIDUCIE JUNI 2005 NUMMER 4
Succes
werkt aanstekelijk
Dat maakt het werk van een market maker nu zo inspirerend; je overlegt, deelt je kennis en leert van je collega’s. En dat je daarbij gewoon jezelf blijft vinden we heel belangrijk. Hoe je succesvol opereert als market maker leer je tijdens de interne opleiding van 4 tot 5 weken. Daarnaast moet je een aantal eigenschappen hebben die niet aan te leren zijn: een competitieve geest, een resultaatgerichte instelling en een heel goed analytisch inzicht. Wij zoeken market makers; jonge, initiatiefrijke academici - liefst zonder (relevante) werkervaring - met een excellent cijfermatig inzicht.We verwachten een grote zelfwerkzaamheid want je blijft leren gedurende je loopbaan binnen Optiver. Je moet hier zelf veel tijd en
energie in steken maar er staat ook veel tegenover: Optiver biedt je de kans om jezelf te ontplooien binnen een professionele, internationale handelsorganisatie. Heb jij een sterke drive om te winnen en ben je niet bang om verantwoordelijkheid te dragen? Stuur dan een motivatie met curriculum vitae naar:
[email protected] Optiver handelt in derivaten, aandelen en obligaties vanuit het Amsterdamse hoofdkantoor en vanuit de filialen in Antwerpen, Londen, Chicago en Sydney. Kijk voor meer informatie op www.optiver.com
Optiver, afdeling Human Resources. De Ruyterkade 112, 1011 AB Amsterdam,T 020 - 5319000
Optiver zoekt market makers
Compensation schemes related to performance evaluation Drs. Alexander Brüggen One of the major concerns in management accounting is the evaluation of employees and the design of compensation schemes that are related to performance evaluation. Problems and difficulties of managerial compensation are frequently treated in the popular and business press. Remunerations of CEOs, for instance, draw the attention not only of shareholders but also governments, labor unions and the investment community. Despite pitfalls and misuse of financial incentives and bonus plans in firms, there seems to be a general consensus that reward systems are critical for the success of firms. However, research in the field of compensation and evaluation indicates that non-economic factors are relevant in decision-making and control. Especially social incentives seem to play an important role in modern work environments and the economics literature has also started to incorporate these issues into agency models. Social norms can provide an incentive for individuals to follow a certain course of action, which might be different from that based on financial incentives. This article describes the role of motivational mechanisms other than financial incentives starting from the basic theory in this context - agency theory- and proceeds as follows: the first part of article describes agency theory as the fundamental theory for the use of financial incentives. In section III, social incentives are described. Section IV explains the consequences of social incentives on managerial behavior and decision-making, and section V discusses the combination of social and financial incentives. This article is concluded with a summary and a conclusion. CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
39
II. Agency theory Agency theory is used to describe the formal choices of performance measures and rewards in an organizational context. More specific, a principal (for example an owner of a firm who does not want to run the firm himself) hires an agent to do the job for him (for example a manager of a firm). The principal delegates decision-making authority to the agent. As the principal himself does not do the job that is delegated to the agent, it is important that the agent takes actions that are in line with the objectives of the principal. To make sure the agent works as desired, the principal could try to monitor all actions of the agent. However, this is usually not possible and would be too costly. If the principal spends most of his time observing the agent's action, he could probably better do the job by himself. To make sure that the agent takes the desired action without complete monitoring, the principal can give the agent incentives based on performance measures, so that the agent gets rewarded for performance that is in line with the objectives of the principal. The use of performance measures for compensation purposes is also referred to as the 'decision-influencing' role of performance measures.
Social norms can provide an incentive for individuals to follow a certain course of action, which might be different from that based on financial incentives Agency theory is based on strict assumptions concerning the preferences of principals and agents. One important assumption of standard agency theory is that individuals are selfish and opportunistic. Despite the suggested positive effects of financial incentives mentioned in the previous section, the use of fixed wages independent of performance is still very common. According to economic theory, it may be optimal for an agent to deliver no effort at all or to follow a random or myopic strategy to minimize costs of effort. However, there is much anecdotal evidence that this rarely happens in reality. Also scientists have investigated this issue. In several scientific experiments the validity and boundaries of the assumptions of economic theory are examined. For example, in an experiment by Sprinkle (2000), participants have to perform tasks over several periods and receive either a performance-based compensation contract or a fixed wage. In contrast to the prediction of economic theory, performance of participants with a fixed wage contract is not zero. In fact, individuals show a considerable amount of effort although their performance is irrelevant for their own payoff. Other studies confirm the finding that performance under a fixed wage is almost never zero. From a practical point of view, however, this may not come as a big surprise as the majority of employees do not get a performance-related compensation but
40
nevertheless do their job. It seems that individuals derive some utility from working and that reasons other than pure economic reasons play a role for individual decision-making. III. Social incentives There are different forms of social incentives. Social incentives are motivational mechanisms based on the expectation to improve one's social status and reputation. Social incentives can take many forms. Reciprocity, fairness considerations, and social norms play an important role in the context of social incentives. Besides "enjoying to work", people have apparently a need for fairness and reciprocal behavior. Reciprocity is a social incentive and the desire to be kind to those people who are kind to oneself. People who are treated in a kindly way respond frequently not as selfish as predicted by economic theory but also respond in a friendly way. Most of us have experience with reciprocal behavior. One example is that if someone does a favor for us, we feel obliged to respond and to do a favor back. This feeling of reciprocity is common to most of us and has important implications for our daily work environment. Hannan et al. (2005) investigate in an experiment the role of reciprocity and find that workers who receive a higher wage than necessary show more effort because of reciprocal reasons. In other words, if individuals receive an above-average salary they "respond" to this high salary by working harder. Several experimental studies have investigated the roles of reciprocity and fairness in decision-making and working environments. Fehr et al. (1993) run a market experiment where principals make wage offers to workers, and in return, workers can accept or reject offers and deliver effort at own personal costs. The authors find that wages higher than the equilibrium wages result in a friendly response by the workers with effort that is higher than necessary. Participants have a feeling of reciprocal behavior and fairness in a sense that principals who offer high wages are "rewarded" with high effort. Hannan et al. (2005) also find support for the role of reciprocal behavior. In addition, they find that reciprocal behavior of agents is affected by firm profits.
One important assumption of standard agency theory is that individuals are selfish and opportunistic More specific, agents deliver higher effort when profits decrease compared to a situation when firm profits increase. Participants of the experiment act as if they were entitled to share firm profits. When wages remain unchanged although firm profits increase, individuals "punish" firms by delivering less effort (Hannan et al. 2005). Important to note is the fact that reciprocity is a persistent phenomenon. Reciprocal behavior of agents remains unchanged over long periods. Behavior like reciprocal behavior can develop to a social norm in a group. However, to sustain this social norm in a group of people, there must be sufficiently enough people who are motivated by such a norm. In a group of people, a social norm can be sustained if social sanctions towards a person deviating from the norm are available. Social sanctions can take the form of ridiculing or excluding individuals from a social group. In a large group of people, however, it is highly likely that there are individuals who are not acting according to the social norm, but who act differently in the expectation that they are not held personally accountable for their action (e.g., free-riding). If individuals in a group have no opportunity to "punish" free-riders, it is almost
FIDUCIE JUNI 2005 NUMMER 4
impossible to sustain a social norm over longer periods. Examples for the role of social punishment are student projects where a group of students work together on a case study for a course, and teams working in study associations. In the first situation individuals do not have much at hand to "punish" freeriders. As a consequence, free-riding is a frequent issue. In study associations, however, individuals do have the opportunity to "punish" free-riders by excluding them from a team (e.g., board of the association). As a consequence, a certain group norm can be sustained. Social norms act as a form of incentive. Or - to be more specific - social punishment is a psychological cost and it is an incentive for individuals to avoid such costs. Norms develop in many groups and seem to become stronger in groups where social distances between members are low. Fehr and Gächter (1999) investigate in an experiment the roles of social interaction and social rewards on people's willingness to contribute to a public good. Participants are assigned to stranger and nostranger treatments to account for social distances. An important finding is that social approval alone has only a weak effect on the pro-vision of a public good. However, if social distance between participants is low and there is some form of group identity, social approval leads to a strong reduction in free-riding. IV. Consequences and implications of social incentives As explained in the above section, social incentives play an important role for individuals. As such, they can have both positive and negative effects. Social incentives are a consequence of an existing social norm. It is thus necessary for firms to stimulate social norms that are desirable and help to improve firm performance. There are firms that promote certain values within their organization so that there is a social pressure to act in line with these values. Companies promoting slogans among their employees "to be proud of being part of the firm" can benefit from social norms. Some management consulting firms have the reputation of attracting some of the brightest people. Such firms are often successful in their development of social norms among their employees, because being part of the firm means at the same a compliment for each employee as it is a sign that the relevant employee belongs to one of the best. There can evolve a norm to work hard and to help to achieve corporate goals. Another example is how long people work in a firm. In many consulting firms there is a norm to work until late at night sometimes irrespective of the actual need to do so. There is thus pressure to stay in the office as no one wants to be the first who goes home. Such a social norm can be beneficial for firms.
It seems that individuals derive some utility from working and that reasons other than pure economic reasons play a role for individual decision-making A negative example of social incentives is given in the business case of Monsanto (see e.g., Monsanto Company, HBS No. 189091), where scientists in an R&D department work together to develop new products. A social norm can develop among scientists to pursue "interesting" and "challenging" research. Consequently, such a norm can potentially harm the overall objective of the company because employees in this R&D department do not focus on overall firm performance but concentrate on research for the sake of doing research. V. Social incentives and financial incentives Given the fact that social incentives play an important role, it is
interesting to see how these two different types of incentives interact. The most important issue in this context is whether social incentives and financial incentives go into the same direction. Financial incentives can be adapted much quicker to organizational needs than social incentives, as social incentives evolve over a longer period and are more stable. The best case scenario from an organizational perspective is when social incentives go into the same direction as corporate goals. In such a situation the role of financial incentives becomes less important, because social incentives induce employees to take the "right" action. However, in case social incentives in an organization (or part of an organization like a department or business unit) are not in line with the objectives of the firm, financial incentives can help to mitigate distorting effects of social incentives. In such a setting, financial incentives should not only offset social incentives but motivate agents to take actions in line with firm objectives.
Agents deliver higher effort when profits decrease compared to a situation when firm profits increase Hence, the design of financial incentives requires also considering possible other motivational mechanisms so that organizational goals are achieved. Referring back to the example of scientists working in an R&D department, financial incentives can help to reduce negative effects of social incentives (due to social norms). More specific, it may be necessary to hold scientists in R&D responsible for financial results because they are in the pursuit of knowledge, while the firm is in the pursuit of marketable products and making a profit (see e.g., Monsanto Company, HBS No. 189-091). Linking compensation of these scientists to financial results could reduce their effort to do research for the sake of research and could increase their effort on the development of profitable products. In these circumstances, financial incentives can lead to a more balanced effort allocation that is consistent with the firm’s objectives. VI. Summary and Conclusion The objective of this article is to discuss the role of incentives that are not based on purely financial motivations. The first part describes agency theory as the basic theoretical background for research in the area of incentives. There is a considerable amount of research that supports the effect that financial incentives influence the decisions and behavior of agents. The second part of this article addresses some challenges of agency theory, and in particular the assumption that individuals are money-maximizing and thus only work when there is a direct economic benefit. Research on reciprocal behavior and social norms gives reason to doubt the validity of the assumption that individuals are money-maximizing. Research on social incentives and social issues for individual decision-making shows that social recognitions and status are valued by individuals and as such form a motivational mechanism. People prefer to act in a way to avoid so-called social or psychological costs. For the design of a well-functioning financial incentives scheme it is necessary to consider such nonfinancial incentives. More specific, it is important in what direction existing social incentives go so that a financial incentive scheme is set up accordingly.
CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
41
Annemarie Overtoom (1976) Treasury Dealer, Unilever hoofdkantoor, Rotterdam Studeerde Bedrijfseconomie in Rotterdam Startte in 1999 bij Unilever
Unilever is op zoek naar academici voor Finance, Techniek, Supply Chain, HR en Marketing & Sales.
SOLLICITEER NU
Annemarie is onverzettelijk. Ze laat zich niet snel van de wijs brengen. Dat helpt als je Sumoworstelaar bent. Anderen verklaarden haar voor gek toen ze ermee begon. Annemarie trok zich daar niets van aan. Zij weet wat ze wil. Ook bij Unilever houdt Annemarie haar doel altijd voor ogen. Bij ons is ze verantwoordelijk voor de geldstromen uit de landen waar we actief zijn. Ze zet die continu om naar de juiste valuta. Voor een optimaal rendement, in een continu veranderende wereld. Dan moet je met beide benen op de grond blijven staan. En gefocust zijn. Dat is Annemarie. Doelgericht.
W W W. Y O U A N D U N I L E V E R . C O M
Interview met Annemarie Kingma, Controller Unilever Maarten Erkamp en Arjan de Boer De boekhoudschandalen hebben hun sporen achtergelaten. Niet alleen zijn er bedrijven door in een faillissement geraakt, bedrijven die de crisis ongeschonden door zijn gekomen, moeten zich houden aan strengere wet- en regelgeving. Dit zorgt ervoor dat onder andere controllers nieuwe en andere taken toebedeeld krijgen. Wat voor impact hebben de schandalen gehad voor een internationaal opererend bedrijf als Unilever? In dit interview vertelt Annemarie Kingma er openhartig over. CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
43
Wat houdt het beroep controller binnen Unilever precies in? Er zijn heel veel verschillende controllers bij Unilever. Zo zijn er onder andere management accountants, fabriekscontrollers, marketingcontrollers, en sitecontrollers. Er is dus geen eenduidig antwoord op te geven. Welke controlling functie voer jij uit? Ik ben management accountant voor een aantal research categorieën in Vlaardingen. Wat ik doe is het verschaffen van financiële informatie en het financieel ondersteunen van management beslissingen. En daarnaast doe ik ook een stukje controle, dus zeg maar budgetcontrole, een stukje planning, ex-post rapportage (informatie verschaffen over wat er tot nu toe gebeurd is). En ik houd me ook bezig met Positive Assurance zoals dat binnen Unilever heet. Dat is Risicomanagement bij Unilever. Daar zitten verschillende dingen in; analyse van bedrijfsrisico’s, operationele controle assesment en alle compliance van de corporate policies. Hierin valt dus ook SOX, in SOX zitten alle financiële controles.
Als mensen willen frauderen, kunnen ze dat toch wel Hoe is de controllerafdeling van Unilever gestructureerd? En dan vooral de afdeling die aan het hogere management rapporteert? Een locatie rapporteert aan de finance director NL, die rapporteert naar Europa, zo verder omhoog naar uiteindelijk Dhr. Markham. Had een dergelijk schandaal als bij Ahold ook bij Unilever kunnen gebeuren? Nee, omdat de financiële functie binnen Unilever sterk aanwezig is. Wij hebben relatief, ten opzichte van de peer groep, in de markt veel financials rondlopen. En wij hebben geen verschillende overnames gedaan zonder daar controles op uit te voeren, of onze control structuur in te voeren. Maar dat lijkt me toch zeer lastig bij een bedrijf dat zo gefragmenteerd is in 151 landen? Bij ons moet elke site-controller/ financieel directeur zijn PA afgeven. Die moet dus zeggen “ja, ik ben in control, ik heb al deze richtlijnen gevolgd”. Dat moet bij elke locatie in elk land gebeuren. Om dit te controleren komt in eerste instantie de externe accountant, voor de financiële juistheid. Daarnaast komt 1 keer in de 3 jaar de interne accountant binnen en die zaagt de hele organisatie door op alle controle punten. Het kan zo zijn dat iemand zegt in control te zijn, terwijl het niet zo is, maar hij wordt daar wel op gecontroleerd. Zijn ze ook persoonlijk aansprakelijk voor het feit dat ze zeggen in control te zijn? Het is hier geen Amerika, maar er zitten wel degelijk zware consequenties aan vast als het fout gaat omdat iemand zegt in control te zijn, terwijl hij het duidelijk niet is. Ik denk dat onze controle-inrichting niet veel verschilt met die 44
van bijvoorbeeld Philips. In gesprekken met controllers van andere bedrijven, hoor je van mensen hoe de interne controle bij andere organisaties is ingericht en dat wel vergelijkbaar. Komt het door de opleiding of door de bedrijven zelf dat het veel op elkaar lijkt? Je moet allemaal aan dezelfde wetgeving voldoen. Iedereen met een grote organisatie moet een interne accountant hebben. Je wordt gecontroleerd door dezelfde externe accountant, je moet bijvoorbeeld voldoen aan IFRS. Als zoiets opgelegd wordt, dan moet dat wel nageleefd worden. Dus waarschijnlijk zit dat hem in de regelgeving. Mogelijk omdat veel organisaties natuurlijk voor enkele implementaties dezelfde consultants gebruikten, dat het allemaal in grote lijnen op elkaar lijkt. Wat is er veranderd voor controllers bij Unilever naar aanleiding van nieuwe regelgeving? Tegenwoordig moeten we een audit-trail hebben. Dus laten zien dat we het getest hebben, hoe we het getest hebben, wat we gevonden hebben en hoe we hierop acties ondernomen hebben om het te verbeteren. Daaruit volgend moet je veel meer documenteren dan dat we gedaan hebben. Zoals wij SOX invullen, is dat we processen moeten documenteren van het begin tot het eind. Daarnaast moeten we in die processen aangeven waar onze controlepunten zitten, wat de risico’s daarin zijn. Vervolgens komt er iemand binnen die controleert of de beschrijvingen conform de werkelijkheid zijn en of de beschreven controles voldoende zijn om de risico’s af te dekken. Vervolgens moeten we controles testen. In deze controle kijk je of de controles werken zoals ze zijn beschreven. Vervolgens ga je daarmee naar de challenger. Die kijkt: dit is wat er gebeurd is, dit is wat er gewijzigd is, dit zijn de deficiënties die we hebben en dit zijn de problemen die we hebben. En daarnaast moet diegene een actieplan op de problemen schrijven. Dus je hebt een audit-trail, die van het begin tot het eind een heel proces documenteert. Die beschrijft wat er gedaan is, hoe er getest is, wat de conclusies daarvan zijn en wat voor vervolgactie daarop is genomen, zodat het probleem opgelost wordt.Direct in relatie tot de functie van controller worden er heel veel mensen betrokken omdat controllers een financiële grondslag hebben en wel die taal spreken en begrijpen hoe het zou moeten lopen.
Zoals wij SOX invullen en ik denk dat het bij een heleboel bedrijven hetzelfde is, is dat we processen moeten documenteren van het begin tot het eind Er moet meer worden vastgelegd, maar is er ook iets aan het achterliggende systeem veranderd? Een aantal dingen is veel formeler geworden. Af en toe slaat het wel door. Als je bijvoorbeeld een budget in het systeem wilt zetten. Vroeger zei ik; dat en dat moet in het systeem, en nu moet ik het met 35 handtekeningen ergens neerleggen zodat het officieel genoteerd is. En mochten er wijzigingen zijn dan moet je ze officieel aanvragen. Dat soort processen zijn een stuk lastiger geworden.
FIDUCIE JUNI 2005 NUMMER 4
Zijn dat soort veranderingen alleen door SOX geïnitieerd, of ook door het management zelf? De grap is dat je, als je een goede financiële directeur bent, weet hoe je processen lopen en je weet waar je problemen zitten. Dus wat we nu hebben is op papier staan wat iedereen al lang wist. Het voordeel is wel dat iedereen zich er veel bewuster van is. En alles veel gestructureerder op papier staat. Het voordeel hiervan is dat je mensen heel makkelijk kan uit leggen hoe processen binnen je organisatie lopen.
Dus wat we nu hebben is op papier staan wat iedereen al lang wist Wat dat betreft zie je het wel als een positieve ontwikkeling? Ik geloof niet echt in heel bureaucratische processen, om het bureaucratische proces. Uiteindelijk moet het een risico afdekken. En als dat risico een heel groot risico is dan moet het zo gebeuren, daar zie ik het nut wel van in. Maar het echte tot op detail niveau alles gecontroleerd, gecheckt, nog een keer gecheckt en vervolgens door een derde gecheckt, of dat nou echt heel nuttig is? Hoe staat Unilever tegenover de prijs die moet worden betaald voor schandalen bij andere bedrijven? Ik heb wel eens gehoord dat de opleving in ICT nu komt door SOX. Omdat je met ICT ook SOX moet voldoen. Ik geef geen antwoord op je vraag, dat weet ik, maar ik kan moeilijk zeggen wat Unilever vindt. Uiteindelijk is het simpel: je moet voldoen. Er is een duidelijk aanwijsbare reden voor, dus we moeten het ermee doen. Wat er bij Ahold en Enron gebeurd is, dat zijn dusdanig lastige kwesties dat je als bedrijf je aandeelhouders vertrouwen kwijtraakt. Als we aandeelhouders vertrouwen kwijt raken dan ben je alles kwijt. Dus moeten wij ook voldoen. Daarnaast is het natuurlijk als elke organisatie aan SOX kan voldoen, dan moeten wij dat ook kunnen. De aandeelhouder betaalt natuurlijk ook een gedeelte van de prijs? Of wij meer margarine verkopen omdat we SOX compliance zijn, dat denk ik niet. Maar misschien kan er aan de andere kant geen geld verdwijnen omdat we SOX compliant zijn. In ieder geval hebben we het duidelijk bewezen.
Ik twijfel er niet aan dat wij in principe een in control signaal kunnen afgeven Kan er bij Unilever dan al gezegd worden “wij zijn in control”? Ik twijfel er niet aan dat wij in principe een in control signaal kunnen afgeven. De afgelopen jaren hebben we de eerste slag gemaakt om de processen nog meer te verbeteren. Je gaat dan echt soms op hele kleine schaal verbeteringen aanbrengen.
Zij jullie nu al in control? Ja, je vraagt of wij kunnen zeggen of we in control zijn, dat kunnen we. Voordat we kunnen zeggen dat we in de volledige zin SOX complaint zijn, moet er nog wel het een en ander gebeuren. Vooral voor het softe gedeelte van het COSO-model moet er nog veel gedocumenteerd worden. Hoe kunnen jullie in control zijn met zoveel verschillende locaties in verschillende landen? Ik kan me niet voorstellen dat er organisaties zijn die niet in control komen. Ze moeten wel. Wat er boven tafel komt is natuurlijk op kleine schaal. Stel je zou iets extreems vinden. Bijvoorbeeld dat iemand die invoices invoert ook betaalt. Dat is een groot risico. Maar wat kan diegene doen? Als hij een miljoen overmaakt, zal iemand die de betalingen nakijkt vast wel kijken wat er met dat miljoen gebeurt. Het lijkt een groot probleem te zijn, maar of er daadwerkelijk ook iets kan gebeuren is een tweede. Maar als je kleinere problemen hebt; een heleboel kleine gaatjes kunnen toch een groot gat maken? Ja, zou kunnen. Daarom is het ook goed dat je gestart bent, want dan kan je al die kleine dingetjes verbeteren. Maar om nou te zeggen dat alle kleine gaatjes een gat zo groot als Parmalat kan veroorzaken? Dan heb je het volgens mij over twee heel verschillende schalen. De risico’s bij de kleine ondernemingen worden sterk ingeperkt door onze financiële structuur en daarmee is de kans dat veelvuldige kleine gaatjes een hele grote maken, wel heel onvoorstelbaar geworden: door SOX controleer je wat je vroeger op vertrouwen deed nu meer om te kijken of het echt zo is. En je wordt nu meer gedwongen om actie te ondernemen.
Ik kan me niet voorstellen dat er organisaties zijn die niet in control komen Waarom gebeurde dat niet uit zichzelf al? Waarom gebeurt dat nu pas? Je hebt natuurlijk altijd dagelijkse dingen die belangrijker lijken. Iedereen heeft zijn werk en dit komt daar bovenop. Dus waarom gebeurde het niet? Iedereen wist dat het “moest” gebeuren, maar nu MOET het. Nu zit er een deadline aan vast. En we hadden natuurlijk wel ons PA-proces maar niet op een dusdanig intensieve schaal als SOX. Heb je het idee dat het de business vertraagt? Dingen kunnen heel simpel zijn. Vroeger had bijvoorbeeld een consultant met een heel grote doos onder zijn arm naar buiten kunnen lopen. De procedure om dit te voorkomen was er al. Nu zijn we daar echter scherper op en is iedereen alert op dergelijke zaken. Nu kan je niet eens meer met een lege doos naar buiten lopen. Het slaat ook wel een beetje door. Maar je krijgt zo wel al die kleine dingen onder controle. En daarom is het wel goed dat je het dat jaar erna weer test. Dan kan je ook alles wat afzwakt weer wakker maken.
CONSEQUENTIES VAN FINANCIËLE SCHANDALEN
Aan de andere kant werkt het ook vertragend, verhogen van controle, verhoogt ook bureaucratie en dat kan altijd vertragend werken. Verwacht je dat de balans in regelgeving terugkomt? De grootste procedures had je al. Misschien is het goed dat nu heel strikt alles gevolgd moet worden. De organisatie staat niet stil. Er worden systemen geïmplementeerd waarin een bepaalde automatische autorisatie gedaan wordt. Dat zal je niet terugdraaien. Systemen zijn handiger en betrouwbaarder dan handwerk. Maar de regels zullen wel soepeler worden denk ik. Maar zorgen nieuwe procedures voor voorkomen van schandalen? Hoeveel nieuwe procedures hebben we opgebouwd? Als ik nu kijk wat we vorig jaar en dit jaar gedaan hebben, hoeveel echt nieuwe procedures we opbouwen. Eentje, en dat was niet eens omdat we vorig jaar SOX gedaan hebben, maar omdat we al doorhadden dat daarin iets moest gebeuren.
En ik heb ook niet het gevoel dat de implementatie van SOX in Amerika duidelijk maakt wat ze ermee willen bereiken In hoeverre zou de controlleropleiding aangepast moeten worden aan de ontwikkelingen? Het heeft zeker wel impact op de controllersfunctie. Ik denk dat het goed is als je in de controllersopleiding AO (administratieve organisatie) hebt. Maar dat gebeurt al dus je weet hoe je een proces moet beschrijven. Maar die boeken van Starreveld zijn al 40 jaar oud. Daar moet misschien iets nieuws op komen. Een controller moet goed weten waar risico’s liggen in bepaalde processen. En daarnaast wat mag wel en wat mag niet? Ik heb wel Externe Verslaggeving gehad, maar daar staat ook niet duidelijk hoe je met bepaalde regels om moet gaan. Dus als je die twee dingen hebt, dan denk ik dat je in principe een goede SOX implementatie kunt doen. En een stukje ICT is belangrijk. Een goede opleiding is de basis van een goede professie, maar of opleidingen veranderd worden, zullen we pas in de toekomst zien…
FIDUCIE JUNI 2005 NUMMER 4
© 2005 KPMG Staffing & Facility Services B.V., lid van KPMG International, een Zwitserse coöperatie. Alle rechten voorbehouden.
Meer mensen gaan minder doen.
Dus moeten minder mensen meer gaan doen.
Het zwarte scenario van de vergrijzing. Voor het Nederlandse bedrijfsleven komt het snel dichterbij. Nu al wordt nagedacht over mogelijke oplossingen. Arbeidskrachten uit de nieuwe Europese lidstaten? Outsourcing van arbeid naar lagelonenlanden? Langer doorwerken? Of moeten we vooral ánders gaan werken? Slimmer, efficiënter? Als accountant of adviseur moet je weten wat er speelt. Op interessebrengtjeverder.nl vind je een uitgebreid dossier over dit onderwerp, compleet met links en opvattingen van deskundigen. Onmisbare informatie, zeker als je een carrière bij KPMG ambieert. Accountancy en arbeid. Kijk op interessebrengtjeverder.nl
A U D I T TA X A DV I S O R Y