Filmfestivals en bioscoopvertoningen Een onderzoek naar de eigenheid van twee vertoningscontexten
Naam:
Seth van Kleef
Nummer:
3279448
Cursus:
BA Eindwerkstuk: Filmcultuur
Docent:
Ansje van Beusekom
Studiejaar:
2011-2012, blok 2
Datum:
20-01-2012
Woorden:
5461
Inhoudsopgave 1. Inleiding…………………………………………………………………………………………………………………………………. p.03 1.1 Onderwerp en benadering………………………………………………………………………………………. p.03 1.2 Motivatie………………………………………………………………………………………………………………….p.03 1.3 Vraagstelling en deelstellingen………………………………………………………………………………… p.04 1.4 Hypothese………………………………………………………………………………………………………………..p.04 2. Inbedding in onderzoeksmateriaal…………………………………………………………………………………………. p.05 2.1 Onderzoeksmateriaal en methodologie………….………………………………………………………..p.05 2.2 Literatuur………………………………………………………………………………………………………………… p.05 2.3 Theorieën……………………..………………….…………………………………………………………………….. p.06 3. Filmfestivals…………………………………………………………………………………………………………………………… p.08 3.1 Eigenschappen………………………………………………………………………………………………………… p.08 3.2 Interactiviteit…………………………………………………………………………………………………………… p.11 3.3 Actor Network theorie…………………………………………………………………………………………….. p.12 4. Bioscoopvertoningen…………………………………………………………………………………………………………….. p.13 4.1 Eigenschappen………………………………………………………………………………………………………… p.13 4.2 Immersie…………………………………………………………………………………………………………………. p.14 4.3 Apparatus theorie…………………………………………………………………………………………………….p.15 5. Conclusie……………………………………………………………………………………………………………………………….. p.16 6. Literatuurlijst…………………………………………………………………………………………………………………………. p.17
2
1. Inleiding 1.1 – Onderwerp en benadering In dit eindwerkstuk onderzoek ik wat de verschillen zijn tussen de vertoningscontext van een filmfestival en de vertoningscontext van een bioscoopvertoning. Ik ga hierbij in op de verschillende factoren die een rol spelen bij filmfestivals (zoals het kijken in groepsverband, de discussies, de verwachtingen en beoordelingen van anderen en de interactie) om vervolgens te analyseren in welk opzicht er verschillen voorkomen met de factoren van bioscoopvertoningen (zoals het anonieme en individuelere bezoek, het gebrek aan uitgebreide discussies over de films en de hoge mate van immersie). Op deze manier wil ik achterhalen hoe films functioneren in deze twee omgevingen en wat de specifieke eigenschappen van beiden zijn. Om hier achter te komen zet ik mijn onderzoek comparatief op: ik denk dat deze vergelijking tussen de vertoningscontexten een bruikbare is aangezien beiden duidelijke overeenkomsten en verschillen vertonen. Zo hebben de contexten met elkaar gemeen dat ze in groepsverband plaatsvinden en ook allebei over een basisvorm van immersie beschikken doordat ze vaak in bioscopen plaatsvinden. Aan de andere kant zijn er ook verschillen, zoals het discussiëren in groepsverband bij festivals terwijl bij bioscoopvertoningen hoogstens wordt gediscussieerd met degene waar de toeschouwer samen mee is. 1.2 – Motivatie De reden waarom ik dit onderzoek wil uitvoeren is dat ik zelf heb meegeholpen aan de organisatie van een filmfestival voor mijn stage bij de NOS. Op dit festival viel het mij op dat er over bepaalde films meer werd gediscussieerd dan over andere en dat deze daardoor steeds bekender werden bij het publiek. Het fascineerde mij dat door deze voorafgaande ‘publieke opinie’ de betreffende zalen uiteindelijk vrijwel vol zaten, waardoor ik vervolgens op de vraag kwam hoe deze verwachtingen vooraf invloed hadden op de bezoekers. Waren de reacties op de film bijvoorbeeld ook zo positief geweest wanneer de toeschouwer van tevoren minder was beïnvloed of als de film in een andere context (zoals de bioscoop) werd vertoond? Hoewel bovenstaande vraag erg interessant is ga ik hier geen concreet antwoord op zoeken: om dit te vinden zou ik namelijk op grote schaal een perceptieonderzoek moeten gaan uitvoeren, iets wat behoorlijk lastig is. Wat de toeschouwer precies denkt over een film is immers erg moeilijk om te achterhalen, zelfs door middel van enquêtes is nog niet exact te zeggen waar de perceptie van de toeschouwer precies uit is opgebouwd en in hoeverre de vertoningscontext (festival of bios) hierbij een rol speelt. Om deze reden ga ik in mijn onderzoek dus voornamelijk in op de verschillen in de vertoningscontexten en verwacht ik dat ik zo een gedegen basis kan bieden voor een toekomstig
3
perceptieonderzoek over dit onderwerp (eventueel een eigen vervolgonderzoek voor mijn master Filmwetenschappen). 1.3 – Vraagstelling en deelvragen De vraagstelling die ik bij mijn onderzoek heb geformuleerd, is: -
Op welke manier verschillen de vertoningscontexten van filmfestivals en bioscoopvertoningen van elkaar?
Enkele deelvragen die hier op aan sluiten: -
Welke factoren maken de eigenheid van (de vertoningscontext van) een filmfestival?
-
Welke factoren maken de eigenheid van (de vertoningscontext van) een bioscoopvertoning?
-
Op welke manier speelt interactiviteit een rol in de vertoningscontext van filmfestivals?
-
Op welke manier speelt immersie een rol in de vertoningscontext van bioscoopvertoningen?
-
Op welke manier is de Actor Network theorie bruikbaar bij filmfestivals?
-
Op welke manier is de Apparatus theorie bruikbaar bij bioscoopvertoningen?
1.4 – Hypothese De onderstaande hypothese zegt iets over de eigenheid van beide vertoningscontexten en vat samen wat ik verwacht dat mijn bevindingen worden wanneer ik de verschillende factoren onderzoek. Ik verwacht dat er, ondanks dat beide contexten ook overlappingen vertonen, een duidelijke contradictie tussen beiden te vinden is: Bij filmfestivals zorgt de vertoningscontext voor een verhoogde mate van interactie en daardoor voor een verminderde immersie, terwijl de vertoningscontext van bioscoopvertoningen zorgt voor een verhoogde mate van immersie en daardoor voor verminderde interactie.
4
2. Inbedding in onderzoeksmateriaal 2.1 – Onderzoeksmateriaal en methodologie Mijn onderzoeksmateriaal gaat dus in op zowel filmfestivals en bioscoopvertoningen. Omdat ik geen perceptieonderzoek uitvoer is mijn onderzoek voornamelijk een literatuuronderzoek waarbij ik zoek naar eerdere studies met betrekking tot deze eigenheid. Ik verwacht dat ik hiernaast veel heb aan literatuur over de Apparatus theorie van Metz (waar de verhouding tussen de vertoning en de toeschouwer in wordt beschreven)1 en aan literatuur over de Actor Network theorie (waarmee een filmfestival kan worden gezien als een netwerk met verschillende componenten).2 Ook gebruik ik literatuur waarin wordt ingegaan op interactiviteit en op immersie. Methodologisch focus ik me in mijn onderzoek niet op de inhoud van de film maar op de factoren van de context: geen tekstanalyse maar een contextanalyse. In dit literatuuronderzoek bestudeer ik hoe de verschillende bronnen filmfestivals en vertoningscontexten omschrijven, hoe deze beschrijvingen zich onderling tot elkaar verhouden en wat de eigenheid van beide contexten maakt. Hoewel sommige studies overlap vertonen in het behandelen van de contexten is het van belang om de literatuur over filmfestivals en bioscoopvertoningen zoveel mogelijk tegenover elkaar te zetten, zodat ik beide contexten goed met elkaar kan vergelijken en zo meer kan beweren over de eigenheid. 2.2 – Literatuur Enkele studies zijn cruciaal voor mijn onderzoek omdat hier belangrijke theorieën met betrekking tot beide vertoningscontexten in voorkomen. Zo is Film Festivals: from European geopolitics to global cinephilia van Marijke de Valck bij uitstek geschikt om te gebruiken voor mijn onderzoek, omdat ze nauwkeurig ingaat op filmfestivals als netwerk en daarbij ook aandacht besteedt aan de eigenheid van festivals.3 Een andere tekst die bruikbaar is om de context van filmfestivals te bestuderen is Film Festivals: Culture, People and Power on the Global Screen van Cindy Wong. In deze publicatie gaat Wong net zoals De Valck in op de eigenheid van filmfestivals en bekijkt ze deze vanuit verschillende invalshoeken, waaronder als ruimtes van de publieke sfeer: een voor mij bruikbare benadering aangezien verschillende factoren (zoals de discussies) nauw aan de publieke sfeer verbonden zijn.4 Om mijn bevindingen te onderbouwen zal ik hiernaast nog enkele andere teksten aanhalen,
1
Metz, C. ‘The Imaginary Signifier’ in Film and Theory: An Anthology, ed. by Robert Stam and Toby Miller (Oxford: Blackwell, 2000) 110. 2 Valck, M. de. Film Festivals: from European geopolitics to global cinephilia (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2011) 30. 3 Ibidem, 87. 4 Wong, C. Film Festivals: Culture, People and Power on the Global Screen (Toronto: Rutgers University Press, 2011) 159.
5
zoals Cinephilia, Stars, and Film Festivals van Liz Czach (waarin ze het spektakel van filmfestivals omschrijft als een onderdeel van de eigenheid van festivals)5 en de tekst Border Exchanges: The Role of the European Film Festival van Owen Evans, waarin de karakteristieken van het Europese filmfestival worden gezocht door drie toonaangevende festivals met elkaar te vergelijken.6 Om vervolgens de eigenheid van bioscoopvertoningen te onderzoeken zal ik enkele teksten aanhalen die specifiek op deze context ingaan. Zo gaat Thomas Elsaesser in Hollywood op straat: film en televisie in de hedendaagse mediacultuur in op de reden waarom films en bioscopen tegenwoordig nog steeds zo populair zijn en wat hierbij de rol is van de context.7 Ook zal ik historische literatuur gebruiken voor mijn onderzoek (zoals Geschiedenis van de Nederlandse film en bioscoop tot 1940 van Karel Dibbets en Verstomde films van Thomas Leeflang) om te kunnen schetsen hoe de eigenheid van bioscopen vroeger werd gezien en hoe deze eigenheid vandaag de dag is vormgegeven. 2.3 – Theorieën De eerste theorie die ik bruikbaar acht voor mijn onderzoek is de door De Valck behandelde Actor Network theorie van Bruno Latour, een theorie die netwerken ziet als subjecten en objecten die met elkaar in relatie staan.8 In deze relatie maakt Latour geen onderscheid tussen de actoren: allen staan op gelijke voet met elkaar en maken eenzelfde deel uit van het netwerk.9 Deze theorie gebruik ik bij het zoeken naar de eigenheid van filmfestivals omdat het hierbij ook van belang is om te letten op de manier waarop de factoren van de context te zien zijn als een netwerk in zijn geheel. Ik ga dus vooral in op de toepasbaarheid van deze theorie op filmfestivals (zoals De Valck dit zelf ook doet) en niet op bioscoopvertoningen aangezien het netwerk hier in een veel geringere mate aanwezig is. Ik gebruik de Actor Network theorie hierbij in het verlengde van de interpretatie van De Valck en niet zozeer vanuit Latour, omdat De Valck de theorie expliciet toepast op festivals. Ook gebruik ik de theorie om te bestuderen of interactiviteit in grotere mate bij festivals dan bij bioscoopvertoningen aanwezig is. De tweede theorie die ik behandel is de Apparatus theorie, door Christian Metz geïnterpreteerd in The Imaginary Signifier: Psychoanalysis and the Cinema. Metz beweert met zijn versie van de Apparatus theorie dat bioscoopvertoningen en bezoekers met elkaar in verband staan en dat de bezoeker zich kan inleven in de film doordat deze eerder opgenomen en dus eigenlijk
5
Czach, L. “Cinephilia, Stars, and Film Festivals”. Cinema Journal 49-2 (Texas: University of Texas Press, 2010) 141. Evans, O. “Border Exchanges: The Role of the European Film Festival”. Journal of Contemporary European Studies (Swansea: Swansea University, 2007) 27. 7 Elsaesser, T. en P. Hesselberth. Hollywood op straat: film en televisie in de hedendaagse mediacultuur (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2000) 11. 8 Valck, M. de. Film Festivals: from European geopolitics to global cinephilia (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2011) 29. 9 Ibidem, 30. 6
6
absent is.10 De bioscoop functioneert hierbij als Apparatus en de kijker krijgt de mogelijkheid om zich hiermee te identificeren: de positie van de toeschouwer ten opzichte van de projector zorgt voor perceptie, terwijl de camera de bewegingen met het hoofd en de ogen nabootst.11 Door dit nabootsen krijgt de bezoeker het gevoel alsof er door eigen ogen wordt gekeken en treed er immersie op: een aspect van bioscoopvertoningen waarbij de bezoeker ‘vergeet’ dat hij in de bioscoop zit en in zijn belevenis volledig mee wordt genomen door de film.12
10
Metz, C. ‘The Imaginary Signifier’ in Film and Theory: An Anthology, ed. by Robert Stam and Toby Miller (Oxford: Blackwell, 2000) 410. 11 Ibidem, 415. 12 Skalski, P. en C. Bracken. Immersed in Media: Telepresence in Everyday Life (New York: Routledge, 2010) 174.
7
3. Filmfestivals 3.1 – Eigenschappen Om een duidelijk overzicht te kunnen geven van de eigenschappen (en eigenheid) van de vertoningscontext van filmfestivals is het van belang om de verschillende factoren die meespelen op te delen. Hierbij zal ik tevens ingaan op de factoren die ook aanwezig kunnen zijn bij bioscoopvertoningen om zo een volledig beeld te kunnen geven. Op factoren die per filmfestival sterk verschillen (zoals de omvang of de relatie met de stad) zal ik minder uitgebreid ingaan omdat ik niet verwacht dat daar een universele eigenheid uit zal voorkomen. Groepsverband en discussies Iets wat altijd aanwezig is bij filmfestivals en ook functioneert als een wezenlijk onderdeel van de eigenheid, is de participatie in groepsverband: er is vaak sprake van een sociale gebeurtenis waar mensen uit de anonimiteit treden en elkaar ontmoeten. Hoewel bij bioscoopvertoningen ook sprake is van een groep die een film bekijkt is hier een wezenlijk verschil in te vinden: waar bij bioscoopvertoningen het publiek anoniem blijft en in het donker de film kijkt is er bij filmfestivals in veel grotere mate sprake van groepsverband door de interactiviteit (bijvoorbeeld in de vorm van discussies) die tijdens het evenement plaatsvindt. Ook Kenneth Turan merkt in zijn tekst Sundance to Sarajevo op dat de mogelijkheid om anderen te ontmoeten een duidelijke eigenheid van filmfestivals is: “(…) everyone is here from everywhere because everyone else is here as well, and where else are you going to run into all those people?”.13 Discussies over de films (zowel voor- als achteraf) sluiten nauw aan bij de vertoning in groepsverband. Omdat filmfestivals vaak een sociale gebeurtenis zijn is er veel ruimte om over films te praten en om andermans mening te horen. De verwachtingen en de oordelen achteraf die bezoekers hebben zijn dus in zekere mate eigen voor filmfestivals aangezien ze in veel grotere mate dan bij bioscoopvertoningen aanwezig zijn. Over deze eigenheid haalt Marijke de Valck in Film festivals een quote van festivaldirecteur Ulrich Gregor uit Berlijn aan, die zegt dat er bij festivals altijd behoefte is aan discussies en dat deze discussies na de vertoningen soms zelfs minstens zo belangrijk zijn als de films zelf.14 Cindy Wong gaat in haar boek Film Festivals hier nog verder in, door te zeggen dat een film op een festival alleen succesvol kan zijn als deze communiceert met het publiek: pas wanneer de boodschap van de film overkomt doordat er discussies over ontstaan is deze te zien als
13
Turan, K. Sundance to Sarajevo: Film Festivals and the World They Made (California: University of California Press, 2003) 14. 14 Valck, M. de. Film Festivals: from European geopolitics to global cinephilia (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2011) 67.
8
een goede festivalfilm.15 Toch hoort het volgens haar bij de grote festivals dat de aanwezige publieke sfeer altijd bestaat uit bezoekers die zich mengen in deze discussies én bezoekers die slechts voor de sterren en het spektakel komen: het is dus belangrijk om te vermelden dat hoewel deze discussies toebehoren tot de eigenheid van filmfestivals, niet elke bezoeker er ook daadwerkelijk in meegaat.16 Selectie, prijzen en jury Een andere eigenheid van festivals is het maken van een selectie. Waar het in de bioscoop gebruikelijk is om één film te bezoeken worden bij festivals altijd meerdere films vertoond, met vaak de mogelijkheid voor het publiek om te kiezen omdat er verschillende films, geselecteerd door de festivalorganisatie, tegelijk draaien. De eigenheid van het maken van een selectie wordt ook opgemerkt door Elsaesser: volgens hem is het al lange tijd de gewoonte om als festivalorganisatie een selectie van films te maken en komen deze organisatorische structuur en selectieprocedure bij vrijwel elk festival voor.17 Hierbij is het gebruikelijk voor festivals om eigenzinnige accenten of invalshoeken aan het evenement toe te voegen om zo een eigen identiteit te creëren en te behouden.18 Eén van deze mogelijke eigenzinnige accenten is het onderverdelen van de films in verschillende thema’s, een idee dat als eerst geïntroduceerd werd op het filmfestival van Cannes.19 Hoewel dit onderverdelen vaak per festival op een specifieke manier gebeurt, beweert Hannah McGill in haar tekst Film festivals: a view from the inside dat festivals die min of meer hetzelfde formaat volgen (bijvoorbeeld qua structuur en selectieprocedure) vaak ook min of meer dezelfde soort films vertonen, met elk jaar per festival maar een paar films die uitzonderingen op deze regel vormen.20 Veel festivals hebben dus hun eigen manier van onderverdelen, maar doordat het maken van een selectie en deze onder te verdelen in thema’s een gangbare structuur is bij festivals die ontbreekt bij bioscoopvertoningen is dit een duidelijke eigenheid. Waar een film in de bioscoop daarnaast niet wordt beoordeeld en geprezen na afloop (op de verbale communicatie tussen bezoekers na) is het bij festivals gebruikelijk om een wedstrijdelement te bevatten en uit de selectie van films een aantal winnaars te kiezen. Dit toekennen van prijzen gebeurt doorgaans door een jury, waarbij er vaak ruimte is voor het publiek om één van de films te bekronen met een publieksprijs. Dit prijzensysteem (inclusief de jury) is dus ook expliciet eigen voor filmfestivals aangezien het geheel ontbreekt bij bioscoopvertoningen. Ook in dit systeem was Cannes
15
Wong, C. Film Festivals: Culture, People and Power on the Global Screen (Toronto: Rutgers University Press, 2011) 177. Ibidem, 188. 17 Elsaesser, T. European cinema: face to face with Hollywood (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2005) 90. 18 Ibidem. 19 Evans, O. “Border Exchanges: The Role of the European Film Festival”. Journal of Contemporary European Studies (Swansea: Swansea University, 2007) 27. 20 McGill, H. “Film festivals: a view from the inside”. Screen 52.2 (Oxford: Oxford University Press, 2011) 281. 16
9
in 1954 één van de eersten met haar Palme d’Or prijs en er werd daarmee een begin gemaakt aan de commerciëlere en competitievere dimensie die tegenwoordig vaak aanwezig is bij festivals.21 Spektakel, sterren en publiciteit Daarnaast is het bij veel filmfestivals gebruikelijk om groots uit te pakken en om te profileren bij de bezoeker. Om deze reden is er vrijwel altijd sprake van bepaalde publiekstrekkers (bijvoorbeeld films die nog niet in première zijn gegaan) en het uitnodigen van bekendheden (zoals acteurs en regisseurs). Dit is een duidelijk verschil met de bioscoop en daardoor ook in grote mate eigen voor filmfestivals: de festivals draaien allang niet meer puur om de films maar gaan ook voor een wezenlijk deel over beroemdheden op de rode loper en het spektakel van het evenement. In de tekst Cinephilia, Stars and Film Festivals gaat Liz Czach in op deze grote rol die sterren tegenwoordig hebben bij festivals en ze ziet hierbij dat dit vaak ten koste gaat van de ontvangst van en de serieuze kritiek op films.22 Toch merkt ze op dat dit geen ontwikkeling van de afgelopen jaren is: al in 1957 schreef Edgar Morin in The Stars dat op het filmfestival van Cannes niet langer de films maar de sterren die aanwezig waren de belangrijkste attractie waren voor het publiek.23 Hoewel de discussie over deze ontwikkeling een interessante is, is het in dit geval duidelijk dat het spektakel onderdeel is van de eigenheid van festivals aangezien het in de regel afwezig is bij bioscoopvertoningen (op bijvoorbeeld galapremières na). Een factor die hierop aansluit is de publiciteit: filmfestivals profileren en promoten zichzelf vaak met de publiekstrekkers en hun imago en trekken daarmee bezoekers aan. Hoewel bioscoopfilms ook worden gepromoot is het bij festivals gebruikelijk om, naast de verschillende films, ook het evenement zélf te promoten: het festival zelf is meestal ook een publiekstrekker en deze vorm van publiciteit draagt daardoor voor een belangrijk deel bij aan de eigenheid. Ook de agenda die festivals in de maanden van tevoren creëren hoort hierbij: door grote makers en premières aan te trekken en een identiteit te kiezen kan een festival zich profileren en zo een eigenheid ten opzichte van bioscoopvertoningen creëren.24 Extern belang Ook het belang van het festival voor de stad waarin het plaatsvindt en voor de filmwereld in het algemeen is een belangrijke eigenheid. Voor de grote festivalsteden zoals Cannes, Berlijn of Venetië is het filmfestival één van de grootste evenementen van het jaar en is de naam van de stad inmiddels 21
Evans, O. “Border Exchanges: The Role of the European Film Festival”. Journal of Contemporary European Studies (Swansea: Swansea University, 2007) 27. 22 Czach, L. “Cinephilia, Stars, and Film Festivals”. Cinema Journal 49-2 (Texas: University of Texas Press, 2010) 141. 23 Morin, E. The Stars. Vert. Richard Howard (Minneapolis: University of Minnesota Press, 2005) 47. 24 Valck, M. de. Film Festivals: from European geopolitics to global cinephilia (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2011) 157.
10
nauw verbonden aan het evenement. Maar het belang voor de filmwereld is de meest opvallende eigenheid in vergelijking tot bioscoopvertoningen: filmfestivals zijn in de loop van de tijd toonaangevende platformen geworden die films groot kunnen maken en filmmakers ongekende bekendheid kunnen geven. In European Cinema: face to face with Hollywood beweert Elsaesser over deze eigenheid het volgende: “(…) the festival circuit (…) has become the key force and power grid in the film business, with widereaching consequences for the respective functioning of the other elements (authorship, production, exhibition, cultural prestige and recognition) pertaining to the cinema and to film culture”.25 Ook komt deze eigenheid naar voren in Film Festivals, Programming and the Building of a National Cinema van Liz Czach: ze merkt hierin op dat de filmfestivals van Montreal en Toronto ervoor zorgen dat de nationale Canadese films meer aandacht krijgen van het publiek door ze tijdens het festival in de schijnwerpers te zetten.26 3.2 – Interactiviteit Een telkens terugkomend fenomeen bij de verschillende factoren die hierboven worden beschreven is de interactiviteit van het evenement. Zo staan de discussies geheel in het teken van interactiviteit aangezien het hier onderlinge communicatie tussen de bezoekers betreft. Ook bij het uitreiken van de prijzen komt interactiviteit kijken: zowel de jury als het publiek (in de vorm van een publieksprijs) heeft interactie met de films en de makers wanneer deze worden bekroond met prijzen. Daarnaast draait het spektakel van het festival ook om interactie: aangezien het geheel vaak een sociale gebeurtenis is, vindt er niet alleen interactie plaats in de vorm van discussies, maar ook in de vorm van persmomenten, interviews, het ontmoeten van sterren en het beoordelen van de films door critici.27 Zelfs wanneer buiten het festival wordt gekeken en meer wordt gelet op de relatie met (nationale) cultuur en politiek is er vaak sprake van interactie (het festival kan invloed hebben op het land en andersom)28 en ook op internationale schaal valt op dat festivals interactie vertonen met de filmindustrie.29 Al deze factoren die horen bij de eigenheid van filmfestivals blijken dus voor een belangrijk deel om interactiviteit te draaien en deze interactiviteit lijkt zelfs in de meeste gevallen onmisbaar te zijn.
25
Elsaesser, T. European cinema: face to face with Hollywood (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2005) 83. Czach, L. “Film Festivals, Programming, and the Building of a National Cinema”. The Moving Image 4.1 (Minnesota: University of Minnesota Press, 2009) 81. 27 Valck, M. de. Film Festivals: from European geopolitics to global cinephilia (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2011) 25. 28 Ibidem, 19. 29 Ibidem, 195. 26
11
3.3 – Actor Network theorie Deze interactiviteit blijkt een belangrijk onderdeel te zijn wanneer festivals worden gezien als (onderdeel van een) netwerk. Het festival kan hierbij het netwerk zelf zijn of een deel van een groter netwerk, maar aangezien het bij Latour’s Actor Network theorie altijd draait om het verband en de interactie tussen de verschillende actoren is het duidelijk dat interactiviteit een onmisbare rol speelt.30 Ook het feit dat Latour geen onderscheid maakt tussen het belang van de actoren en tussen menselijke en niet-menselijke actoren zorgt ervoor dat interactiviteit des te treffender wordt om de eigenheid van filmfestivals te beschrijven: interactiviteit is er niet alleen te vinden in de nauwe zin (discussies met andere personen) maar op alle vlakken, van het bekijken van een film tot het uitreiken van prijzen en het beleven van het evenement. De Actor Network theorie is daarnaast ook duidelijk toepasbaar wanneer filmfestivals worden bekeken als onderdeel van het netwerk van de filmwereld. Zo noemt Turan het festival van Cannes zelfs “(…) the stand-alone epicenter of the international film world”.31 Ook merkt hij op dat het festival onderdeel is van een groter netwerk door de rol ervan in de internationale filmmarkt: het festival dient als een gigantische expositie waar internationale kopers kunnen rondkijken en hun keuze kunnen maken uit de honderden vertoonde films.32 Aangezien het festival dus functioneert als onderdeel van een netwerk en daarbij in relatie staat met andere actoren, blijkt dat ook op dit gebied de interactiviteit in grotere mate voorkomt dan bij bioscoopvertoningen en dus kan worden gezien als een primaire eigenheid van filmfestivals.
30
Valck, M. de. Film Festivals: from European geopolitics to global cinephilia (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2011) 34. 31 Turan, K. Sundance to Sarajevo: Film Festivals and the World They Made (California: University of California Press, 2003) 13. 32 Ibidem, 14.
12
4. Bioscoopvertoningen 4.1 – Eigenschappen Bij het zoeken naar de eigenheid van de vertoningscontext van bioscoopvertoningen moeten de verschillende factoren wederom los van elkaar worden behandeld. Omdat in het vorige hoofdstuk al enkele factoren voorbij zijn gekomen die in geringe mate ook op bioscoopvertoningen van toepassing waren zal ik daar in dit hoofdstuk grotendeels aan voorbij gaan: ik focus me hier voornamelijk op de factoren die duidelijk onderdeel zijn van de eigenheid van bioscoopvertoningen. Ook hier zal ik factoren die per bioscoopvertoning sterk verschillen (bijvoorbeeld de omvang van de zaal en het scherm) buiten beschouwing laten. Anonimiteit en individualiteit Een opvallend verschil met festivals is het anonieme en bijna individuele bezoek. Bioscoopvertoningen zijn veel minder dan festivals sociale gebeurtenissen die in groepsverband plaatsvinden en waar mensen heen gaan om bijvoorbeeld sterren te bekijken: het spectaculaire van festivals is totaal niet aanwezig en het bezoek dient dan ook puur om de film zelf te zien, op een anonieme manier die wordt versterkt door de immersieve werking die de donkere zaal in combinatie met de meeslependheid van de film te bieden heeft.33 Ook is de anonimiteit groter omdat er amper sociale momenten zijn die wel aanwezig zijn bij festivals: de gezamenlijke discussies en de publieke sfeer die op een festival heerst zijn amper te vinden bij bioscoopvertoningen en maken deze anonimiteit dus een kenmerkende eigenheid van de vertoningscontext. Thomas Elsaesser bespeurt hierover in Hollywood op straat dat er wel degelijk groepsvorming kan ontstaan door de gedeelde ervaring, maar dat deze vaak slechts ‘virtueel’ blijft door de gedeelde (vaak onuitgesproken) fantasieën en wensen.34 Hoewel er alle ruimte is voor de bezoekers om te discussiëren over de film, wordt dit niet expliciet gestimuleerd door de bioscoop en is het in de regel ook niet vanzelfsprekend voor bezoekers om diepgaande discussies met anderen te houden zoals bij festivals het geval kan zijn. Enkele vertoning Een andere opvallende factor is het feit dat het bij bioscoopvertoningen maar om één film draait. Het is hier doorgaans niet zo dat de toeschouwer in de loop van de dag meerdere films kijkt en daarbij ook telkens kiest waar hij heen gaat, maar de toeschouwer bepaalt hier van tevoren (of bij de balie) 33
Skalski, P. en C. Bracken. Immersed in Media: Telepresence in Everyday Life (New York: Routledge, 2010) 174. Elsaesser, T. en P. Hesselberth. Hollywood op straat: film en televisie in de hedendaagse mediacultuur (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2000) 10. 34
13
welke film hij wilt bezoeken. Hoewel het kijken van één enkele film klinkt als een minder uitgebreide ervaring dan het bezoeken van een filmfestival, kan dit juist ten goede komen aan de belevenis van de film: door één film te bezoeken kan de toeschouwer al zijn aandacht in deze film steken en gaat de receptie van de film dus niet deels verloren doordat er op eenzelfde dag veel meer films worden bekeken. Deze enkele vertoning is echter niet altijd zo vanzelfsprekend geweest: in het voorwoord van Verstomde films: verdwenen Amsterdamse bioscopen haalt Pathé directeur Lauge Nielsen de periode aan waarin het gebruikelijk was voor bioscopen om de hoofdfilm te verpakken in een programma met verschillende ‘bijwerken’.35 Hoewel dit een halve eeuw geleden de norm was, komt dit tegenwoordig nog slechts voor bij enkele vertoningen die dit van tevoren aankondigen: de bezoeker van tegenwoordig komt over het algemeen voor de hoofdfilm en heeft geen behoefte meer aan een uitgebreide voor- en achterafgaande programmering.36 De enkele vertoning is tegenwoordig dus een specifieke eigenheid van bioscoopvertoningen welke voor een groot deel bijdraagt aan het karakter van de bioscoop. Er is, in tegenstelling tot festivals, ook geen sprake van een evenement waar van tevoren publiciteit voor is en waar de film slechts een onderdeel van is: bij bioscoopvertoningen draait het slechts om één film en is het evenement zelf bij lange na niet zo belangrijk als dat bij festivals het geval is. Ook op dit gebied is een groot verschil te bespeuren tussen de vroege filmvertoningen en de huidige tendens: waar het bioscoopgebouw tegenwoordig bijzaak is en het gehele bezoek draait om de film, draaide het aan het begin van de negentiende eeuw juist niet zozeer om de films zelf maar om het bezoeken van het evenement en de vernieuwende projectiesystemen toentertijd.37 Hoewel van de enkele vertoning en het ondergeschikte evenement van tegenwoordig vroeger dus amper sprake was, blijkt dat deze eigenschappen vandaag de dag een des te belangrijker deel vormen van de eigenheid van bioscoopvertoningen. 4.2 – Immersie Een telkens terugkomende eigenschap van bioscoopvertoningen blijkt dus de immersie te zijn. Waar bij festivals de immersie door verschillende factoren met betrekking tot interactiviteit voor een deel wordt opgeheven, helpen de factoren die een rol spelen bij de eigenheid van bioscoopvertoningen sterk mee aan de immersieve ervaring die een bioscoopvertoning te bieden heeft. De donkere zaal, de bioscoopstoelen, de enkele vertoning en het anonieme bezoek zijn allen factoren die immersie oproepen en die immersie maken tot een belangrijke eigenheid van bioscoopvertoningen. Een belangrijk element dat hierbij komt kijken is de immobiliteit waar de toeschouwer mee te maken 35
Leeflang, T. Verstomde films: verdwenen Amsterdamse bioscopen (Soesterberg: Aspekt, 2008) 9. Ibidem. 37 Dibbets, K. en F. v.d. Maden. Geschiedenis van de Nederlandse film en bioscoop tot 1940 (Weesp: Het Wereldvenster, 1986) 22. 36
14
heeft: doordat hij ‘vast’ zit in zijn bioscoopstoel wordt de mogelijkheid tot een immersieve ervaring vergroot.38 Sommige van bovenstaande factoren kunnen uiteraard ook aanwezig zijn bij festivals (zoals de donkere zaal en de immobiliteit) maar door de interactiviteit die er op een festival plaatsvindt rondom de film is de immersie daar doorgaans in mindere mate aanwezig en hebben de immersieve eigenschappen van film (zoals spektakel en realisme,39 maar ook identificatie en empathie)40 minder invloed op de kijker. Dit komt deels doordat films op festivals niet langer vanzelfsprekend centraal staan: zoals eerder beschreven is gebleken dat andere factoren zoals het spektakel en de sterren afbreuk kunnen doen aan de perceptie van de film en daarmee ook aan de immersie bij de toeschouwer.41 4.3 – Apparatus theorie De Apparatus theorie van Metz sluit goed aan op de verschillende eigenschappen van bioscoopvertoningen. Hoewel Metz zelf niet direct ingaat op immersie en het begrip vrijwel niet gebruikt in zijn tekst, is het wel toepasbaar op zijn theorie en valt het te zien als een eigenschap van bioscoopvertoningen die kan worden beschreven door middel van deze theorie. Het door Metz geschetste verband tussen de film en de bezoekers, het nabootsen van de visie van de bezoeker door de film (door middel van de projector)42 en de film die eigenlijk absent is (de film is al eerder opgenomen)43 kunnen worden gezien als eigenschappen van de bioscoop waaruit immersie kan optreden. De één op één relatie met de film wekt dus immersie op, en samen met de andere immersie-opwekkende factoren van bioscoopvertoningen (de anonimiteit en de enkele vertoning) maakt het immersie, ook in het licht van de Apparatus theorie, tot een eigenschap die eigen blijkt te zijn voor bioscoopvertoningen.
38
Friedberg, A. “The Screen”. The Virtual Window: From Alberti to Microsoft (Cambridge, MA: The MIT Press, 2006) 150. Skalski, P. en C. Bracken. Immersed in Media: Telepresence in Everyday Life (New York: Routledge, 2010) 29. 40 Gaus, H. en J. van Hoe. Film en tijdgeest (1939-2004): filmgenres, conjunctuur en het gevoel van de massa (Gent: Academia Press, 2006) 11. 41 Czach, L. “Cinephilia, Stars, and Film Festivals”. Cinema Journal 49-2 (Texas: University of Texas Press, 2010) 142. 42 Metz, C. ‘The Imaginary Signifier’ in Film and Theory: An Anthology, ed. by Robert Stam and Toby Miller (Oxford: Blackwell, 2000) 410. 43 Ibidem, 415. 39
15
5. Conclusie Het blijkt dat er een aantal duidelijke factoren zijn die de eigenheid van (de vertoningscontext van) een filmfestival maken, zoals het groepsverband, de discussies, de selectie, de prijzen, het spektakel en de rol in het netwerk. Hoewel factoren zoals het groepsverband en discussies niet geheel eigen zijn voor festivals omdat deze ook in geringe mate voorkomen bij bioscoopvertoningen, kunnen ze door hun toonaangevende karakter en steevaste aanwezigheid bij festivals toch als meer eigen voor festivals worden gezien dan voor bioscoopvertoningen. Hier tegenover is de eigenheid van bioscoopvertoningen minder uitgebreid: deze bestaat voornamelijk uit het anonieme en individuelere bezoek, de enkele vertoning, het gebrek aan een overkoepelend evenement en de minimale discussies. De enkele factoren die mogelijk wel overlap vertonen tussen beide contexten, zoals de bioscoopzaal, het groepsverband en de discussies, zijn door de enerzijds aanwezigheid van interactiviteit bij festivals en anderzijds aanwezigheid van immersie bij bioscoopvertoningen vaak zo verschillend van elkaar dat deze niet één op één met elkaar vergeleken kunnen worden en dus als eigenheid aan één van beide contexten kunnen worden toegekend. De splitsing tussen interactiviteit en immersie blijkt hierbij dus de juiste te zijn. Waar interactiviteit in alle aspecten van de eigenheid van festivals aanwezig lijkt te zijn is deze eigenschap juist minimaal bij bioscoopvertoningen: doordat de verschillende aspecten doorgaans niet bij bioscoopvertoningen te vinden zijn is hier ook geen sprake van interactie en wordt de immersieve ervaring vergroot. Andersom werkt dit hetzelfde: doordat interactie zo uitgebreid aanwezig is bij festivals verdwijnt hier deels de immersie en draaien festivals tegenwoordig steeds meer om zowel de films als het spektakel. De eerder gestelde hypothese blijkt dus te kloppen: de vertoningscontexten en bijbehorende factoren zorgen voor een verhoogde mate van immersie óf interactie, waarbij tussen beide eigenschappen een duidelijke wisselwerking lijkt te bestaan. Ook voor de Actor Network theorie en de Apparatus theorie geldt deze wisselwerking, aangezien interactiviteit in dit licht kan worden gezien als eigenschap van de Actor Network theorie en immersie als eigenschap van de Apparatus theorie. Waar in de vorm van de Actor Network theorie een netwerk met actoren aanwezig is op festivals, is dit netwerk minimaal bij bioscoopvertoningen doordat er door de hoge immersie en lage interactie weinig wisselwerking plaatsvindt tussen het sowieso geringe aantal actoren. Wederzijds geldt deze wisselwerking ook voor de toepasbaarheid van de Apparatus theorie: waar de Apparatus theorie en de één op één verhouding tussen het beeld en de toeschouwer in ideale vorm zijn terug te vinden bij de immersieve ervaring van een bioscoopbezoek, is deze verhouding veel minder aanwezig en veel minder vanzelfsprekend op een festival door de daar aanwezige factoren die interactie met zich meebrengen en daarmee immersie ontmoedigen.
16
6. Literatuurlijst -
Czach, L. “Cinephilia, Stars, and Film Festivals”. Cinema Journal 49-2, 139-145. University of Texas Press, 2010.
-
Czach, L. “Film Festivals, Programming, and the Building of a National Cinema”. The Moving Image 4.1, p.76-88. Minnesota: University of Minnesota Press, 2009.
-
Dibbets, K. en F. v.d. Maden. Geschiedenis van de Nederlandse film en bioscoop tot 1940. Weesp: Het Wereldvenster, 1986.
-
Elsaesser, T. European cinema: face to face with Hollywood. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2005.
-
Elsaesser, T. en P. Hesselberth. Hollywood op straat: film en televisie in de hedendaagse mediacultuur. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2000.
-
Evans, O. “Border Exchanges: The Role of the European Film Festival”. Journal of Contemporary European Studies 15-1, p.22-33. Swansea: Swansea University, 2007.
-
Friedberg, A. “The Screen”. The Virtual Window: From Alberti to Microsoft. Cambridge, MA: The MIT Press, 2006: 150-189.
-
Gaus, H. en J. van Hoe. Film en tijdgeest (1939-2004): filmgenres, conjunctuur en het gevoel van de massa. Gent: Academia Press, 2006.
-
Leeflang, T. Verstomde films: verdwenen Amsterdamse bioscopen. Soesterberg: Aspekt, 2008.
-
McGill, H. “Film festivals: a view from the inside”. Screen 52.2, 2011.
-
Metz, C. ‘The Imaginary Signifier’ in Film and Theory: An Anthology, p. 403-435. Ed. by Robert Stam and Toby Miller. Oxford: Blackwell, 2000.
-
Morin, E. The Stars (Les Stars, 1957), vert. Richard Howard. Minneapolis: University of Minnesota Press, 2005.
17
-
Skalski, P. en C. Bracken. Immersed in Media: Telepresence in Everyday Life.New York: Routledge, 2010.
-
Turan, K. Sundance to Sarajevo: Film Festivals and the World They Made. California: University of California Press, 2003.
-
Valck, M. de. Film Festivals: from European geopolitics to global cinephilia. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2011.
-
Wong, C. Film Festivals: Culture, People and Power on the Global Screen. Toronto: Rutgers University Press, 2011.
18