FEDERATIE MODELVLIEGERS SPAARNWOUDE VLIEGREGLEMENT

FEDERATIE MODELVLIEGERS SPAARNWOUDE

VLIEGREGLEMENT versie april 2014

Vliegreglement FMS versie april 2014

INHOUD VLIEGREGLEMENT

1. Voorwaarden voor toelating

3

2. Algemene voorschriften

4

3. Gedragsregels in de pits

5

4. Vliegvoorschriften

6

5. Indeling vliegterrein

7

6. Taakomschrijving baancomissaris

8

7. Geluidsmeting volgens FAI

9

8. Breveteisen

10

Bijlage 1

Plattegrond FMS veld

11

Bijlage 2

Brevetvliegen

12

Algemeen

12

Beschrijving figuren voor brevet M en J

12

Beschrijving figuren voor brevet H

16

Beschrijving figuren voor brevet Z

19

Richtlijnen voor examinatoren

19

Federatie Modelvliegers Spaarnwoude

2


FEDERATIE MODELVLIEGERS SPAARNWOUDE VLIEGREGLEMENT versie januari 2014 1

VOORWAARDEN VOOR TOELATING

1.1

Lidmaatschap FMS.

1.2

Op uitnodiging van een FMS-lid en met toestemming van het FMS-bestuur of een baancommissaris. Maximaal 3x per seizoen, zie het huishoudelijk reglement. De gastvlieger mag zelfstandig vliegen als hij/zij in het bezit is van een geldig vliegbrevet en bekend is met de op het veld geldende regels.

1.3

Een geldige WA-verzekering.

1.4

Zender en ontvanger(s) moeten zijn goedgekeurd door de bevoegde instantie.

1.5

Iedere modelvlieger dient zich strikt aan het reglement te houden, geldend voor het modelvliegveld SPAARNWOUDE.

1.6

Elke modelvlieger, die op het modelvliegveld SPAARNWOUDE vliegt, verklaard zich akkoord met de voorwaarden die gelden voor het modelvliegveld. Bij lidmaatschap wordt een vliegpas uitgereikt. Zelfstandig vliegen is alleen toegestaan, indien de vlieger in bezit is van een FMS vliegbrevet.

1.7

Modelvliegers die geen FMS vliegbrevet hebben, maar een brevet van de KNVvL of een andere club, mogen met toestemming van het bestuur of een baancommissaris op het modelvliegterrein van de FMS vliegen. De vergunninggever is er voor verantwoordelijk, dat de gastvlieger op de hoogte is en zich houdt aan de regels die gelden op het vliegterrein van de FMS.

1.8

Het recreatieschap SPAARNWOUDE, onderdeel van Recreatie Noord-Holland NV, voert het beheer en de exploitatie van het vliegterrein.

1.9

De vliegers mogen het vliegterrein uitsluitend gebruiken voor de beoefening van de modelvliegsport, voor hun eigen rekening en risico.

1.10 Belangstellenden cq. potentiële leden, mogen op het platform worden toegelaten, wanneer toestemming is verleend door een baancommissaris of een bestuurslid. 1.11 Ten behoeve van het gebruik en het beheer van het vliegterrein zijn voorwaarden en gebruiksregels van kracht, naar welke het bezoekende en gebruik makende publiek zich dient te gedragen of aan te voldoen. Aan diegene die zich niet aan de gestelde voorwaarden wenst te houden of te voldoen, kan de toegang tot het vliegterrein worden ontzegd. Een desondanks verblijven of vertoeven op het terrein, zal door de beheerder als onrechtmatig aan de overtreder worden bekend gemaakt, hetgeen wettelijk optreden tegen hem/haar mogelijk maakt. 1.12 Publiek dient naar de veiligheidskooi te worden verwezen.


3

Vliegreglement FMS versie april 2014 2

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

2.1

Het modelvliegen vindt plaats onder toezicht van (een) door de FMS aangestelde baancommissaris(sen).

2.2

De autoriteit van de baancommissaris moet door de modelvliegers worden aanvaard. Zijn aanwijzingen dienen strikt te worden opgevolgd.

2.3

Bij meningverschillen tussen de modelvliegers en het publiek, dient de modelvlieger zich in verbinding te stellen met de baancommissaris.

2.4

De auto’s van de modelvliegers dienen te worden geparkeerd op het door het recreatieschap aangewezen parkeerterrein.

2.5

De modelvliegers zijn verplicht het terrein netjes achter te laten. Vliegtuigdelen dienen te worden meegenomen en mogen niet in de vuilnis emmers worden achter gelaten.

2.6

Op het vliegterrein, alsmede aan, op, of tegen hetgeen zich daarop bevindt, mag zonder toestemming van het recreatieschap geen reclame worden gemaakt.

2.7

Een baancommissaris dient bij de het uitoefenen van zijn functie in het bezit te zijn van een, door het FMS-bestuur verleende, machtiging.

2.8

Op zaterdag, zondag, en feestdagen mag uitsluitend worden gevlogen onder toezicht van een baancommissaris. Op werkdagen dient minstens één brevet houder aanwezig te zijn.

2.9

Het besturen van een modelvliegtuig of een helikopter in combinatie met het gebruik van alcohol houdende dranken of drugs is per definitie VERBODEN. Hierbij dient ook te worden gedacht aan de invloed die bepaalde medicijnen op de mens hebben, uitgedrukt in de zin: “kan de rijvaardigheid beïnvloeden”.

2.10 Modelvliegers zijn niet alleen civielrechtelijk, maar ook strafrechterkijk aansprakelijk voor hun handelingen. 2.11 De beheerder en het FMS-bestuur, stellen zich niet aansprakelijk voor schade aan goederen, voor persoonlijk letsel, of voor ander ongerief door of tengevolge van het modelvliegen. 2.12 Het is verboden om een zender in gebruik te stellen, terwijl men niet over de juiste frequentieknijper beschikt. Indien men niet in het bezit is van de juiste frequentieknijper, dient men de zenderantenne ingeschoven te houden, of te verwijderen. Bezitters van zenders met een zgn. korte antenne, dienen deze altijd te verwijderen, indien men niet beschikt over de juiste frequentieknijper. 2.13 De zender dient te zijn voorzien van een geldige FMS-sticker . Deze moet zichtbaar zijn aangebracht. 2.14 Alleen de door de bevoegde instantie toegestane frequentie mogen worden gebruikt. Bij voorkeur moeten de kanalen van 35 Mhz-band worden gebruikt. Deze zijn exclusief voor het modelvliegen. 2.15 Het model moet duidelijk leesbaar zijn voorzien van de naam en het adres van de eigenaar.


4


2.16 Grote modellen ( zwaarder dan 5 kg ) mogen alleen worden bestuurd door zenders in de 35 Mhz-band en de 2,4 Ghz-band. 2.17 Zenders in de 2,4 Ghz-band, mogen worden gebruikt, mits ze voldoen, aan de geldende wettelijke normen. Om afstandsproblemen te voorkomen, zijn zenders voor parkflyers niet toegestaan.Om misverstanden omtrent knijpergebruik te voorkomen, moeten 2,4 Ghz zenders goed herkenbaar zijn. 2.18 Modelvliegtuigen zwaarder dan 6 kg moeten zijn voorzien van een fail safe. Bij onderbreking van het zendersignaal moet(en) de motor(en) worden uitgeschakeld. Bij voorkeur moeten de roeren zo worden ingesteld, dat het model in een spiraal naar beneden komt. 2.19 Modelvliegtuigen zwaarder 6 kg moeten bij voorkeur met een twee accu systeem worden uitgerust. 2.20 Modelvliegers, die zich niet aan het vliegreglement houden, kunnen door de baancommissaris een vliegverbod opgelegd krijgen. Het vliegverbod is bindend. Beroep tegen de opgelegde beslissing is mogelijk binnen één maand bij de Commissie van Veiligheid en Beroep. 2.21 Toezichthoudende ambtenaren kunnen i.v.m. veiligheids aspecten op zon- en feestdagen het in de lucht brengen van meer dan 2 vliegtuigen tegelijk verbieden. Om dezelfde reden kunnen zij een vliegverbod opleggen van maximaal 8 uur. 3

GEDRAGSREGELS IN DE PITS

3.1

Vliegtuigen moeten zodanig worden opgesteld, dat men elkaar niet hindert. Normaal geldt dat wie later komt achteraan moet sluiten.

3.2

Motoren mogen in de pits worden gestart. Een vliegtuig of helikopter met een brandstof motor moet voor het starten aan de grond verankerd zijn of indien niet mogelijk op een andere wijze vastgezet zijn om ongecontroleerd bewegen te voorkomen.

3.3

Voor het langdurig proefdraaien of afstellen, dient men een stille hoek van het vliegterrein op te zoeken. Langdurig draaien van motoren in de pits is niet toegestaan.

3.4

De modelvlieger moet er voor waken dat anderen geen hinder of gevaar ondervinden van draaiende motoren cq. Propellers en uitlaatgassen.

3.5

Vrij taxiën in, vanuit of naar de pits is niet toegestaan. Het toestel dient na het starten: a) opgenomen te worden, of b) worden vastgehouden bij bv. de staart totdat het toestel veilig buiten de pits is gebracht.

3.6

Helikopters met draaiende motoren moeten altijd bij de kop worden vastgehouden. Pas op de hoverplaats mag de heli worden los gelaten.


5


VLIEGVOORSCHRIFTEN

4.1

Volgens de voorschriften van het recreatieschap mag er gevlogen worden van 09.00 tot 22.00 uur, of tot zonsondergang, als deze eerder ondergaat. Voor brandstof aangedreven toestellen mag gevlogen worden 10.00 tot 21.00.

4.2

Het maximale aantal vliegtuigen, wat zich gelijktijdig in de lucht mogen bevinden is: Tot 19.00 uur 4 vliegtuigen Vanaf 19.00 uur 2 vliegtuigen Het maximale aantal helikopters welke zich gelijktijdig in de lucht mogen bevinden is: 2 helikopters.

4.3

De modelvliegers dienen zich te houden aan de voorschriften en bepalingen opgenomen in de luchtvaartwet, regeling modelvliegtuigen. Deze bepalingen houden het volgende in: Max. vlieghoogte is 100 m. Max. toegestane gewicht van een modelvliegtuig is 20 kg.

4.4

Modelvliegtuigen met een verbrandingsmotor moeten zijn voorzien van een deugdelijke demper.

4.5

De maximaal toegestane geluidsproductie is 80 dB(A) op 7 m, gemeten volgens de FAIregels.

4.6

Een modelvliegtuig met verbrandingsmotor, moet gecertificeerd zijn met een geluidsmeetrapport. Voor niet gecertificeerde motorvliegtuigen geldt een vliegverbod. Baancommissarissen, die door het FMS-bestuur zijn gemachtigd, mogen de geluidsmeting verrichten en het geluidsmeetrapport ondertekenen.

4.7

De minimale vlieghoogte buiten het starten landingsgebied is 25 m, opstijgen en landen niet inbegrepen.

4.8

Vliegen boven de hoofden en in de richting van toeschouwers is ten strengste verboden.

4.9

Modelvliegers houden zich buiten de landingsstrip op in de nabijheid van de pits, als er niet daadwerkelijk wordt gevlogen.

4.10 Nadat de modelvlieger een frequentieknijper van het bord heeft gehaald, begeeft hij/zij zich naar de pilotenstandplaats en neemt van daaruit een aanvang met de vlieghandelingen. Deze worden eveneens daar beëindigd. Daarna begeeft hij/zij zich met het model langs de kortste weg, en na een waarschuwing van de medepiloten, terug naar de pits. 4.11 Er mag alleen gevlogen worden binnen het gebied zoals is aangegeven op de plattegrond. 4.12 Start en landing moeten duidelijk aan de medepiloten worden kenbaar gemaakt. 4.13 Voordat de start / landingsbaan wordt betreden dient toestemming te worden gevraagd aan de medepiloten. 4.14 Voor elke start, moet men het toestel, de zender en het functioneren van de roeren controleren. 4.15 Helikopters mogen in de pits worden gestart, heli’s met draaiende motoren moeten te allen tijde worden vastgehouden totdat de heli-hover plaats is bereikt.


6


4.16 Helikopters dienen te starten en landen op de heli-hover plaats, zoals is aangegeven op de plattegrond. 4.17 Helikopters mogen niet over de pits, de toeschouwers en de piloten standplaats vliegen. 4.18 Beginnende helikopter vliegers moeten altijd begeleidt worden door een baancommissaris dan wel helikopter instructeur. 4.19 Er mag niet over het fiets- en wandelpad aan de noordzijde van het vliegterrein worden gevlogen, fixed wing mogen het pad oversteken op de minimum hoogte van 25 meter, indien daar geen personen aanwezig zijn. 4.20 Na het vliegen moet de zender worden uitgeschakeld en de antenne worden ingeschoven of verwijderd. Een zgn. korte antenne moet altijd worden verwijderd. 4.21 Bij gelijktijdige aanwezigheid van meerdere toestellen in de lucht kan (kunnen) de aanwezige baancommissaris(sen) een tijdelijk vast vliegcircuit voorschrijven om de veiligheid te bevorderen. 4.22 Bij gelijktijdig vliegen van vliegtuigen en helikopters, moet extra oplettendheid worden betracht voor het gezamenlijke vlieggebied boven het hoge gras. Bij voorkeur vliegen de vliegtuigen boven de helikopters. 4.23 Na de vlieghandelingen en het uitzetten van de zender, moet de frequentieknijper weer in de knijperkast worden opgehangen. Het is niet toegestaan de knijper in bezit te hebben, als deze niet wordt gebruikt.

5

INDELING VLIEGTERREIN

5.1

Voor de indeling van het vliegterrein zie plattegrond bijlage 1.

5.2

Piloten, die vliegen, staan bij elkaar op de pilotenstrip. Deze strip wordt aangegeven door een pylon.

5.3

Helikopterpiloten staan tijdens hoveren en vliegen op de strip voor helipiloten.

5.4

Het vliegen buiten het maximale vlieggebied, zoals aangegeven op de plattegrond, is ten strengste verboden.


7


TAAKOMSCHRIJVING BAANCOMMISSARIS

6.1

Het toezien op naleving van het vliegreglement.

6.2

Controleren op het FMS lidmaatschap.

6.3

Controleren of er een geluidsrapport aanwezig is.

6.4

Controleren van de vliegvaardigheid ( vliegbrevet ) van de leden en gastvliegers. Bij het ontbreken van een brevet, mag alleen onder begeleiding van een instructeur worden gevlogen.

6.5

Controleren van de technische staat van de modellen. Bij afkeur volgt een vliegverbod.

6.6

De baancommissaris rapporteert incidenten en ernstige overtredingen aan het FMSbestuur. Het bestuur informeert het Recreatie Schap. Volgens art. 17 van de huurovereenkomst, is de FMS hiertoe verplicht.

6.7

Meningsverschillen tussen baancommissarissen en leden dienen aan de commissie van beroep te worden voorgelegd. Mochten de meningsverschillen blijven bestaan, dan is het advies van het dagelijkse bestuur beslissend.

6.8

De baancommissaris is gerechtigd, bij aanwezigheid van meerdere zenders die op dezelfde frequentie werken, een tijdlimiet aan het gebruik van de frequentieknijper te stellen.

6.9

De baancommissarissen, die door het FMS-bestuur zijn gemachtigd om als jurylid op te treden, mogen examineren en het examenformulier ondertekenen. Het vliegbrevet wordt verstrekt en ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de FMS.

6.10 De daartoe door het FMS-bestuur gemachtigde baancommissarissen mogen de geluidsmetingen uitvoeren en de geluidsrapporten ondertekenen. Er wordt gemeten volgens de FAI meetmethode. 6.11 Motorvliegtuigen, die binnen de geluidsnorm vallen, maar geluid veroorzaken met een hoog irritatiegehalte ( hoge tonen ), kunnen ook een vliegverbod worden opgelegd.


8


GELUIDSMETING VOLGENS FAI

7.1

Voor radiobestuurde modellen mag het gemiddelde geluidsniveau van 8 metingen, maximaal 80 dB(A) op 7 m zijn. Voor tonaal geluid moet 5 dB van de maximaal gemiddelde worden afgetrokken.

7.2

Standaard meting • Het model wordt op een draaibaar platform geplaatst, 1 m boven de grond. • De microfoon wordt op 7 m benedenwinds van het te meten model geplaatst, eveneens op 1 m hoogte. • Met de motor volgas draaiend wordt het platform 360 graden gedraaid, waarbij iedere 45 graden wordt gestopt om een meting te verrichten. • Het gemiddelde van de acht metingen wordt beschouwd als het geluidsniveau van het model. • Metingen zijn niet geldig, als de windsnelheid groter is dan 5 m/sec ( 3-4 op de schaal van Beaufort ). • De metingen moeten boven kort gras worden uitgevoerd. • Er mogen zich geen objecten, welke het geluid kunnen weerkaatsen, op minder dan 30 m afstand van het model of microfoon bevinden.

7.3

Versnelde meting • Een snelle check kan worden uitgevoerd met het model op de grond en de neus in de windrichting, met de motor volgas draaiend. • De microfoon wordt op 3 m afstand en 30 cm boven de grond gehouden. • Er wordt loodrecht op de vliegrichting ter hoogte van de motor aan de uitlaatzijde gemeten. • Boven hard oppervlak (bv. tegels) is het maximum toegestane geluidsniveau 95 dB(A), • boven gras 93 dB(A).


9


BREVETEISEN

8.1

Brevet M fixed wing motormodellen. Voor het verkrijgen van een vliegbrevet M fixed wing, moeten volgende figuren worden beheerst: 1….De start van het modelvliegtuig met rechte stijgvlucht. 2. Procedure turn 3. Twee loopings (lussen achterover). 4. Een vlakke acht. 5. Een spin of spiraalvlucht van drie slagen. 6. Circuit met go-around. 7. De landing met stilstaande motor (gesimuleerd met motor stationair). 8. Circuit met landing 9. De landing met draaiende motor binnen 30 m cirkel. 10 Algehele veiligheid van vlucht en model. De figuren worden beoordeeld als vermeld in “instructies vliegbrevet fixed wing” uitgave feb. 2008 en bijlage 2 BREVET VLIEGEN.

8.2

Brevet Z voor zweefmodellen. Voor het verkrijgen van een vliegbrevet Z, moeten volgende figuren worden beheerst: 1. Lijnstart met rechte stijgvlucht of vlucht met motor aan. 2. Zweefvlucht inclusief landingscircuit van minimaal 3 minuten. 3. Landing binnen 30 meter cirkel. 4. Algehele veiligheid van vlucht en model. De figuren worden beoordeeld als vermeld in bijlage 2 BREVET VLIEGEN.

8.3

Brevet H voor helikoptermodellen. Voor het verkrijgen van een vliegbrevet H, moeten volgende figuren worden beheerst: 1. Zweefvlucht zijwaarts links-rechts. 2 Zweefvlucht diagonaal voor-achteruit. 3. Figuur M in zweefvlucht Hovering M. 4. Horizontale acht 5. Cirkel met nose-out 6 Landing vanaf 10 meter hoogte en 15 meter vanaf het landingsdoel. 7. Algehele veiligheid van vlucht en model. De helikopter figuren worden beoordeeld als vermeld in “instructies vliegbrevet helikopter” uitgave maart 2008 en bijlage 2 BREVET VLIEGEN. Een elektroheli mag de vlucht maximaal 2-maal onderbreken om accu's te wisselen.

8.4

Brevet J voor jetmodellen. Voor het verkrijgen van een vliegbrevet J, moet de kandidaat in bezit zijn van brevet-M De figuren worden beoordeeld als vermeld in bijlage 2 BREVET VLIEGEN. 1. De start van jet model met rechte stijgvlucht. 2. Procedure turn 3. Een looping (lus achterover). 4. Een vlakke acht. 5. Een rol. 6. Circuit met go-around. 7. De landingspoging met motor stationair. 8. Circuit met landing 9. Algehele veiligheid van vlucht en model.


10


BIJLAGE 1

Plattegrond FMS veld


11

Bijlage 2 Brevetvliegen

BIJLAGE 2 1


Brevet vliegen

Algemeen De mogelijkheid bestaat tot het verkrijgen van de 4 volgende brevetten. BREVET-M voor motormodellen met een verbrandingsmotor of elektromotor. BREVET-H voor helikoptermodellen met een verbrandingsmotor of elektromotor. BREVET-Z voor zweefmodellen met startlijn of elektromotor. BREVET-J voor jetmodellen met een gasturbine. De brevetvlieger moet vanaf het starten van de motor, tot de landing geheel zelfstandig het model bedienen. Hij mag worden bijgestaan door een helper, die de figuren aankondigt, en het begin en einde van de figuur aangeeft.Voor helikopters is girostabilisatie van de hekrotor toegestaan.Met twee vluchten, met voldoende resultaat is de aanvrager geslaagd voor het brevet.Het examen wordt afgenomen door twee juryleden. De examencommissie bestaat uit leden van het bestuur en of leden met een door het bestuur verleende machtiging tot jureren in de betreffende categorie. Het brevet wordt verstrekt en ondertekend door het bestuur.

2

Beschrijving van figuren voor: Brevet-M motormodellen en Brevet-J jetmodellen Zie figuren blad 1 en 2 • Alle figuren worden tegenwinds gevlogen, tenzij anders vermeld. • Alle figuren worden door de vlieger of zijn helper van te voren aangekondigd. • Alle figuren moeten binnen de grenzen van het normale vlieggebied worden gevlogen. • De maximaal toegestane vlieghoogte is 100 meter.

2.1

Start Het model moet met draaiende motor stilstaan en mag door een helper worden vast gehouden. De aanloop moet in rechte lijn zijn, evenals de daarop volgende stijgvlucht. In geval van een handstart mag het model zowel door de helper als door de vlieger worden gegooid. Er wordt beoordeeld op: a. Of het model gedurende de aanloop (of gedurende het werpen) en bij de stijgvlucht van richting verandert. b. Of het model na het opstijgen opnieuw de grond raakt. c. Of de klimhoek te stijl is. d. Of de stijgvlucht golvend is. e. Of de vleugel horizontaal gehouden wordt.

2.2

Procedure-turn Het model vliegt 5 seconden in rechte lijn tot vrijwel voor de examinatoren, maakt een bocht van 90 graden van de jurylijn af, beschrijft dan een bocht van 270 graden tegengesteld aan de eerste bocht, waarna het weer in een rechtlijnige horizontale vlucht terugkeert naar het beginpunt op een koers tegengesteld aan die bij het begin van de figuur. a. Er wordt beoordeeld op: b. Of het model langer dan 3 sec. rechtuit vliegt. c. Of de eerste bocht 90 en de tweede 270 graden is. d. Of het model op dezelfde hoogte blijft.


12



2.3

Twee lussen achterover Het model trekt op en maakt achtereenvolgens twee lussen (jetmodellen: één lus) achterover. Er wordt beoordeeld op: a. Of de lussen rond zijn. b. Of de lussen elkaar bedekken. (motormodellen) c. Of de vleugel horizontaal gehouden wordt tijdens de lussen. d. Of het model tijdens het vliegen van de lussen van koers verandert.

2.4

Vlakke acht Het model vliegt tot vrijwel voor de examinatoren, maakt een bocht van 90 graden van de jury af, beschrijft dan een complete cirkel in de vliegrichting, gevolgd door een cirkel in tegenovergestelde richting. De figuur wordt beëindigd op een koers die in het verlengde ligt van die bij de aanvang. Er wordt beoordeeld op: a. Of de figuur op dezelfde lijn wordt beëindigd als waarop is begonnen. b. Of de cirkels gelijk van grootte zijn. c. Of de vlieghoogte constant is. d. Of de twee cirkels elkaar raken.

2.5

Punt 2.51 voor Motormodellen Punt 2.52 voor Jetmodellen

2.5.1

Tolvlucht of spiraal (motormodellen) Het model vliegt tot voor de examinatoren, en maakt een tolvlucht of spiraalvlucht van drie slagen. Er wordt beoordeeld op: a. Of het model bij het einde van de figuur dezelfde koers heeft als aan het begin. b. Of het model in een tolvlucht valt bij een spiraalvlucht. c. Of het model in een spiraalvlucht geraakt bij een tolvlucht.

2.5.2

Eén rol (jetmodellen) Het model maakt een volledige omwenteling om zijn lengteas. De rol mag zowel links- als rechtsom worden gemaakt. Er wordt beoordeeld op: a. Of het model gedurende de figuur naar links of rechts afwijkt. b. Of het model gedurende de figuur in de hoogte afwijkt. c. Of de rolsnelheid constant is. d. Of het model een volledige omwenteling van 360 graden maakt.


13


2.6


Circuit met go-around Het model passeert de examinatoren tegenwinds, vliegt even rechtuit, maakt een bocht van 90 graden, gevolgd door een korte vlucht rechtuit, dan weer een bocht van 90 graden. Bij jetmodellen mogen de twee 90 graden bochten met de daar tussen liggende korte rechte vlucht worden vervangen door een bocht van 180 graden. Daarna volgt een rechte vlucht met de wind in de rug (downwind). Dan volgt weer een bocht van 90 graden, een korte rechte vlucht (base leg), met aansluitend een dalende bocht van 90 graden. Ook hier mag een jetmodel weer een bocht maken van 180 graden. Vervolgens volgt, met teruggenomen gas, een dalende rechte vlucht naar het landingspunt (final). Bij pasage van de jury wordt weer gas gegeven, en vangt een stijgvlucht aan, tot de oorspronkelijke hoogte is bereikt. De pasage bij de examinatoren dient op een hoogte van ca. 2 m plaats te vinden. Er wordt beoordeeld op: a. Of de bochten 90 graden zijn (jetmodellen 180 graden). b. Of het model een constante hoogte aanhoudt tot de laatste bocht. c. Of de benen van het circuit rechte lijnen vormen. d. Of de daalvlucht geleidelijk is.

2.7

Gesimuleerde noodlanding met motor stationair Na de stijgvlucht van het circuit met go-around maakt het model een bocht van 180 graden van de examinatoren af en vliegt even evenwijdig aan de jurylijn. Eventueel mag, gedurende deze bocht en aansluitende rechte vlucht, gestegen worden naar een “veilige” hoogte. Voor de examinatoren aangekomen neemt de vlieger het gas volledig terug en beschrijft een dalende bocht van 180 graden. Het model voert een “bijna” landing tegenwinds uit. Op ongeveer 2 m hoogte boven het midden van de landingscirkel aangekomen mag volgas gegeven worden en wordt een normale stijgvlucht uitgevoerd. Bij jetmodellen is de turbine spool-up tijdens de final leg toegestaan. Er wordt beoordeeld op: a. Of het gas te vroeg of te laat wordt teruggenomen. b. Of het model boven het publiek of jury terecht komt. c. Of het laagste punt zodanig ligt, dat een aansluitende landing niet mogelijk zou zijn binnen de grenzen van het veld.

2.8

Landingscicuit Na de stijgvlucht aan het eind van de gesimuleerde noodlanding, maakt het model een landingscircuit gelijk als beschreven in punt 6. circuit met go-around. Vanaf de laatste bocht wordt de daalvlucht ingezet (final) naar het landingspunt. Het circuit eindigt op een hoogte van ca. 2 m. Er wordt beoordeeld op: a. Of de bochten 90 graden zijn (jetmodellen 180 graden). b. Of het model tussen de eerste en vierde bocht een constante hoogte aanhoudt. c. Of de benen van het circuit rechte lijnen vormen. d. Of de daalvlucht geleidelijk is.


14


2.9


Landing (voor motormodellen binnen 30 m cirkel) Direct na en aansluitend aan de daalvlucht van het landingscircuit wordt het model afgevangen en raakt de grond binnen de landingscirkel, zonder op te springen of van koers te veranderen, en rolt uit tot stilstand. De landing begint op ca. 2 m hoogte. Er wordt beoordeeld op: a. Of het model weer los komt nadat het voor het eerst de grond heeft geraakt. b. Of het model in rechte lijn uitrolt. c. Of het model een onderdeel verliest.

2.10 Algemene veiligheid van vlucht en model a. De examencommissie beoordeelt het toestel op luchtwaardigheid. Bij twijfel wordt een onvoldoende gegeven. b. Bij de vlucht beoordeling wordt een onvoldoende gegeven, als niet binnen de grenzen van het normale vlieggebied wordt gevlogen, en als er over de hoofden van de jury of publiek wordt gevlogen. c. Verder zal het algemene vlieggedrag worden beoordeeld.

Figuur 1

Figuren blad Fixed Wing


15


Figuur 2

3


Figurenblad Jet

Beschrijving van de figuren voor Brevet-H Helikopter modellen Zie figurenblad 3 • Alle figuren worden tegenwinds gevlogen, tenzij anders vermeld. • Alle figuren worden gevlogen in een vierkant van 10 x 10 meter, tenzij anders vermeld. • Alle figuren worden door de vlieger of helper van te voren aangekondigd.

3.1

Zweefvlucht zijwaarts links-rechts Het model stijgt verticaal op van het centrale helipad tot ooghoogte en stopt. Verplaatst zich vervolgens zijwaarts naar links met de neus in dezelfde richting tot boven de zijlijn van het vierkant en stopt. Vliegt zijwaarts naar rechts tot boven de tegenover gestelde zijlijn van het vierkant en stopt. Vliegt tenslotte zijwaarts naar links tot boven het centrale helipad en stopt. Daalt daarna vertikaal en land in het centrale helipad. Er wordt beoordeeld op: a. Of het opstijgen en landen ruw verloopt en of de richting constant is. b. Of het opstijgen en landen verticaal verloopt. c. Of het model van hoogte, richting of snelheid verandert tijdens de horizontale vlucht. d. Of deelnemer er in slaagt met het model boven de stoppunten stil te hangen.

3.2

Zweefvlucht diagonaal, vooruit – achteruit Het model stijgt verticaal op van het centrale helipad tot ooghoogte en stopt. Verplaatst zich vervolgens diagonaal over het veld met de neus in dezelfde richting. De diagonaal kan naar alle vier de hoeken begonnen worden. Het model vliegt tot boven de hoekvlag en stopt. Vliegt vervolgens horizontaal in tegengestelde richting tot boven de diagonaal geplaatste hoekvlag en stopt. Vliegt tenslotte horizontaal terug tot boven het centrale helipad en stopt, waarna verticaal gedaald wordt en geland in het centrale helipad Er wordt beoordeeld op: a. Of het opstijgen en landen ruw verloopt en of de richting constant is.


16


3.3


b. Of het opstijgen en landen verticaal verloopt. c. Of het model verandert van hoogte, richting of snelheid tijdens horizontale vlucht. d. Of het model uit de koers raakt en of de deelnemer er in slaagt met het model boven de stoppunten stil te hangen. Figuur M De deelnemer staat ongeveer 2 meter achter het helipad tussen vlag 1 en 4. Het model stijgt vanuit het centrale helipad op tot ooghoogte en stopt. Met de neus in dezelfde richting houdend, zweeft het model horizontaal in diagonale lijn achterwaarts naar vlag 1 of 4 en stopt. Zweeft vervolgens horizontaal op ooghoogte rechtuit tot boven vlag 2 of 3 en stopt. Zweeft vervolgens horizontaal op ooghoogte zijwaarts van vlag 2 naar 3 of van 3 naar 2 en stopt boven de vlag. Zweeft daarna achterwaarts tot boven vlag 4 of 1 en stopt. Vervolgens diagonaal voorwaarts tot boven centrale helipad, stopt en land verticaal in centrale helipad. Er wordt beoordeeld op: a. Of het opstijgen en landen ruw verloopt met verandering van richting. b. Of het opstijgen en landen verticaal is. c. Of het model verandert van hoogte, richting of snelheid tijdens horizontale vlucht. d. Of het model uit de koers raakt en of de deelnemer er in slaagt met het model boven de stoppunten stil te hangen.

3.4

Horizontale acht De deelnemer staat ongeveer 2 meter achter het helipad tussen vlag 1 en 4. Het model stijgt vanaf het centrale helipad op tot ooghoogte en stopt. Het model vliegt vervolgens horizontaal op ooghoogte vooruit en beschrijft een cirkel links- of rechtsom, waarbij de neus van het model in de vliegrichting blijft, waarmee de figuur is begonnen. De cirkel heeft een diameter van 10 meter en loopt over twee vlaggen aan één kant van het vierkant en eindigt boven het centrale helipad. Zonder snelheid te verminderen vliegt het model door en maakt een cirkel in de andere richting, waarbij het model over de twee andere vlaggen vliegt en keert terug tot boven het centrale helipad en stopt. Vervolgens wordt verticaal geland in het centrale helipad. Er wordt beoordeeld op: a. Of het opstijgen en landen ruw verloopt met verandering van richting. b. Of het opstijgen en landen verticaal verloopt. c. Of het model verandert van hoogte, richting of snelheid tijdens de horizontale vlucht. d. Of het model uit de koers raakt en of deelnemer slaagt met het model boven de stoppunten stil te laten hangen. e. Of de cirkels rond en gelijk aan elkaar zijn en of er boven de vlaggen wordt gevlogen.

3.5

Cirkel met nose-out De figuur wordt gestart in het helipad tussen de vlaggen 2 en 3, met de neus in de wind. Het model stijgt tot ooghoogte en stopt. Daarna wordt een cirkel gevlogen, linksom of rechtsom, waarbij de staart steeds naar het middelpunt van het vierkant wijst. De cirkel moet aan de zijlijnen van het vierkant raken. Als de cirkel is voltooid wordt er gestopt, waarna het model verticaal land. De vlieger staat buiten het vierkant, of op het centrale helipad. Als de vlieger buiten het vierkant staat, mag tijdens de figuur worden meegelopen. De nose-out cirkel wordt op een constante hoogte gevlogen. Er wordt beoordeeld op: a. Of het opstijgen en landen ruw verloopt met verandering van richting. b. Of het opstijgen en landen verticaal verloopt. c. Of het model verandert van hoogte of snelheid tijdens de horizontale vlucht.


17



d. Of de staart van het model naar het centrale helipad gericht blijft. e. Of de cirkel rond is en aan de zijlijnen van het vierkant raakt. 3.6

Landing vanaf 10 m hoogte en 15 m van landingsdoel De deelnemer kiest een zelf gekozen positie in de nabijheid ven het vierkant tussen het vierkant en de juryleden. Het model stijgt op vanuit het centrale helipad naar een door de deelnemer zelf gekozen positie op tenminste 10m hoogte. Vervolgens wordt vanuit die positie een landing onder een hoek van ongeveer 45 graden of een verticale landing ingezet. Het model wordt in het vierkant geland. Er wordt beoordeeld op: a. Of het model in het vierkant wordt geland. b. Of de landing te hard is. c. Of er schade ontstaat aan het model bij of kort na de landing. d. Of het model bij of kort na de landing omvalt.

3.7

Algemene veiligheid van vlucht en model a. De examencommissie beoordeelt het model op luchtwaardigheid. Bij twijfel wordt een onvoldoende gegeven. b. Bij de beoordeling van de vlucht wordt een onvoldoende gegeven, als buiten het aangegeven gebied wordt gevlogen. c. Verder zal het algemene vlieggedrag worden beoordeeld.

Figuur 3

Figurenblad Heli


18


4


Beschrijving van de figuren voor Brevet-Z zweef modellen De maximum toegestane hoogte waarop gevlogen mag worden is 100 meter. De vlucht moet plaats vinden binnen de grenzen van het normale vlieggebied.

4.1

De start Er kan worden gestart met een lijn of met een elektromotor. Bij de start met een lijn gaat het model in en rechte lijn naar boven naar een hoogte van ongeveer 100 meter. Als de gewenste hoogte is bereikt, wordt het model los gekoppeld van de lijn. Hierna begint de zweefvlucht. Bij de start met een elektro motor klimt het model geleidelijk naar boven, tot de gewenste hoogte van ongeveer 100 meter is bereikt. Om boven het vlieggebied te blijven, mag het model tijdens het klimmen cirkels of rechthoeken vliegen. Boven aangekomen wordt de motor uitgezet, en begint de zweefvlucht. Er wordt beoordeeld op : a. Of het model bij de lijnstart uitbreekt. b. Of bij de start met de elektro motor de stijgvlucht regelmatig is. c. Of het ontkoppelen van de lijn soepel verloopt.

4.2

De zweefvlucht Tijdens de zweefvlucht, moet het zweefmodel zo worden getrimd, dat de glijhoek optimaal is, of de daalsnelheid minimaal is. De deelnemer mag zelf het te vliegen traject kiezen, mits hij binnen de grenzen van het normale vlieggebied blijft. De zweefvlucht eindigt met een landingscircuit. De duur van de zweefvlucht is minimaal 3 minuten. Er wordt beoordeeld op: a. Of de snelheid en of de daalsnelheid regelmatig is. b. Of de vluchtduur korter is dan 3 minuten.

4.3

De landing Na final wordt er in een cirkel met een diameter van 30 meter voor de vlieger geland. Vlak voor de landing wordt het model afgevangen, waarna het model over de grond uit glijdt. Er wordt beoordeeld op: a. Of de landing te hard is. b. Of er te ver buiten de cirkel wordt geland. Meer dan 30 meter buiten de cirkel.

4.4

Algemene veiligheid van het model en de vlucht a. De examencommissie beoordeelt het model op luchtwaardigheid. Bij twijfel wordt een onvoldoende gegeven. b. Als buiten het normale vlieggebied wordt gevlogen, wordt een onvoldoende gegeven. c. Verder wordt het algehele vlieggedrag beoordeeld.

5

Richtlijnen voor examinatoren

5.1

Algemeen Het accent van de beoordeling ligt niet zozeer op de exactheid van de te vliegen figuren, als wel op het feit, dat de kandidaat deze figuren kan volbrengen zonder dat zich daarbij situaties voordoen, waardoor de veiligheid in gevaar komt. Belangrijk is te constateren dat de kandidaat op een veilige wijze zonder enige hulp van anderen het model kan


19



starten, vliegen en landen, en dat hij zich ook uit bijzondere situaties weet te redden. Dit houdt onder meer in dat de kandidaat met een motormodel of jetmodel een landing met afgeslagen motor moet kunnen maken, daarom is de landingspoging met motor stationair als simulatie in het programma opgenomen (geldt niet voor helikopters).Het punt “algemene veiligheid van vlucht en model” van de beoordelingslijst telt zwaar mee in de beoordeling. Hierin kan een algemene indruk van de vlucht ten aanzien van veiligheid worden weergegeven, maar ook de indruk van het model waarmee de kandidaat vliegt, omdat ook daar vaak oorzaken van ongelukken liggen verscholen. De examinator dient zich heel goed van zijn verantwoordelijkheid bewust te zijn. Het veiligheidsaspect staat tenslotte hoog in het vaandel geschreven en heeft de hoogste prioriteit. De kandidaat kan voor het aanzeggen van de figuren gebruik maken van een helper. Ook mag de helper daadwerkelijk helpen bij een handstart of lijnstart van het model. Ingeval van lijnbreuk, motor- of radiostoring mag de kandidaat zijn vlucht éénmaal afbreken en over starten. De beoordeling zal plaats vinden vanaf waar de oorspronkelijke vlucht was afgebroken. 5.2

Beoordeling van de figuren Brevet-M De figuren start, vlakke acht, circuit met go-around , gesimuleerde noodlanding, landingscircuit en landing moeten met een voldoende worden gevlogen. De figuren hoeven niet exact te zijn, maar wel herkenbaar, terwijl de punten aanvang en einde goed gedefinieerd moeten zijn. De procedure-turn is van iets minder gewicht. De kandidaat laat zien, dat hij het model weer naar het beginpunt kan terugbrengen. Twee lussen achterover is in wezen een kunstvlucht figuur en dus niet noodzakelijk om veilig te kunnen vliegen. Het uitvoeren van deze figuur is alleen een pre. De tol- en spiraalvlucht is nuttig voor als men in een wolk terecht komt, maar voor veilig vliegen is deze figuur van weinig belang. Deze figuur is dus net als twee lussen achterover van weinig belang voor veilig kunnen vliegen en hoeven in de beoordeling niet zwaar worden meegeteld.

5.3

Beoordeling van de figuren Brevet-J BREVET-J kan pas worden behaald, als men in bezit is van BREVET-M. Het beoordelen van de kandidaat ligt vooral op behandeling en bediening van de gasturbine en het omgaan met de veel hogere snelheden van het model. De figuren worden verder beoordeeld als de figuren bij BREVET-M. De figuur een horizontale rol wordt hier ook behandeld als een kunstvlucht figuur.

5.4

Beoordeling van de figuren Brevet-H Bij alle hover figuren wordt primair gekeken naar de beheersing van het model. Onder alle figuren moet een veilige situatie bestaan. De nauwkeurigheid van de figuren is van ondergeschikt belang. De landing van 10 meter hoogte wordt als een belangrijke figuur beschouwd. Deze figuur laat zien, of de kandidaat het model veilig kan beheersen.

5.5

Beoordeling van de figuren Brevet-Z Alle drie de figuren zijn essentieel voor het veilig vliegen met een zweefmodel. De figuren moeten binnen redelijke grenzen worden beheerst en als zodanig beoordeeld.


20

FEDERATIE MODELVLIEGERS SPAARNWOUDE VLIEGREGLEMENT

Recommend Documents