Familieportret Lütjens Max Beckmann (1884-1950) Museum Boijmans Van Beuningen Rotterdam
1944. Olieverf op doek, 179,5 x 85 cm Gesigneerd en gedateerd, rechtsonder: Beckmann A 1944 Herkomst: particulier bezit (2009)
Begin 2009 verwierf Museum Boijmans Van Beuningen een indrukwekkend schilderij van de grote Duitse schilder Max Beckmann. Dat dit werk kon worden toegevoegd aan de Collectie Nederland, is in de eerste plaats te danken aan de wens van de erven van de eigenaresse om dit schilderij voor Nederland te behouden. Dankzij het toegekende beroep op de successieregeling en een royaal gebaar van de erven, kwam het schilderij in financiële zin binnen bereik. De aankoop werd vervolgens mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van de Vereniging Rembrandt.
Be ck mann en L üt jens
Max Beckmann schilderde het Familieportret Lütjens in Amsterdam, in het laatste jaar van de Tweede Wereldoorlog, tussen september en december 1944. Hij woonde toen al een aantal jaren in Nederland, waar hij zich in 1937 had gevestigd nadat zijn werk in zijn geboorteland Duitsland door de nazi’s tot entartet (ontaarde, gedegenereerde kunst) was verklaard. Beckmann was met zijn vrouw Quappi naar Nederland gereisd met de bedoeling van daaruit naar Amerika te gaan. Het echtpaar kreeg echter geen visum toegewezen en zag zich genoodzaakt de oorlogsjaren in Nederland door te brengen. Pas in 1947 zouden ze alsnog het felbegeerde toegangsbewijs voor Amerika bemachtigen en zich in de Verenigde Staten vestigen, waar Beckmann drie jaar later overleed. Dit monumentale portret is een van de grote werken uit Beckmanns Nederlandse jaren. Het is geschilderd in de voor deze periode zo kenmerkende ruige, expressionistische stijl. Daarnaast documenteert het familieportret een bijzondere vriendschap tussen twee echtparen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De kunsthandelaar Helmuth Lütjens (1893-1987) en zijn echtgenote Nelly Lütjens-van der Boom (1915-2007) behoorden tot de zeer weinige personen met wie Max en Quappi Beckmann in de oorlogsjaren intensief contact hadden. Lütjens, zoon van een Duitse vader en een Nederlandse moeder, had zich in 1923 in Amsterdam gevestigd, waar hij het Nederlandse filiaal van de Berlijnse galerie van Paul Cassirer ging leiden. Hij nam in dat jaar ook de Nederlandse nationaliteit aan. Lütjens was een vooraanstaand kunsthandelaar, zowel in de periode van het interbellum als tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog. Hij adviseerde en bemiddelde tussen partijen en verhandelde vooral 17deeeuwse schilderijen aan onder andere het Rijksmuseum en Museum Boymans.1 In de oorlog vonden Max en Quappi Beckmann, die aan het Rokin woonden, enkele malen onderdak in Lütjens’ huis aan de Keizersgracht 109. Ook gaf Beckmann schilderijen bij hem in bewaring. In het najaar van 1944 werkte Beckmann aan een groepsportret waarop naast Lütjens en zijn vrouw ook hun anderhalf jaar oude dochtertje Annemarie te zien is. De geportretteerden hebben niet voor het schilderij geposeerd; Beckmann schilderde ze aan de hand van snelle potloodschetsen die hij bij Portret van Helmuth Lütjens Max Beckmann 1944. Grafiet, 27,3 x 21,6 cm Museum Boijmans Van Beuningen, schenking 2009
29
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Lütjens thuis had gemaakt, maar hij bedacht de compositie zelf. Ondanks de monumentale maat doet de voorstelling intiem aan, omdat de bijna levensgrote personen van heel nabij zijn gezien. Het feit dat zij dicht opeen zijn geplaatst in een schijnbaar ondiepe, slechts door een kaars verlichte binnenruimte roept de zowel vertrouwelijke als beklemmende sfeer van die oorlogsjaren treffend op. Lütjens is mijn morfine, schreef Beckmann in zijn dagboek. De kunst handelaar was zeer onder de indruk van het schilderij en van de gelijkenis van de portretten. Hij kocht het werk onmiddellijk voor zijn privé-collectie aan. Voor Beckmann betekende dit de eerste aankoop sinds maanden. B e ckm a n n i n d e Colle ctie N ederland
De tijd die Beckmann in Nederland doorbracht was een periode van ballingschap en eenzaamheid. Het was voor hem echter niet alleen een moeilijke, maar ook een zeer productieve periode, waarin hij ruim eenderde van zijn oeuvre schilderde. In dat licht gezien wekt het verwondering dat zich tot voor kort slechts drie schilderijen van Beckmann in Nederlandse openbare collecties bevonden. Het Van Abbemuseum bezit een Winterlandschap uit 1930, het Stedelijk Museum Amsterdam Dubbelportret van Quappi en mijzelf uit 1941 en het Gemeentemuseum Den Haag Klein café, draaideur, uit 1944. Beide laatstgenoemde werken zijn in respectievelijk 1945 en 1956 via Helmuth Lütjens verworven. Van de drie werken is alleen het Amsterdamse schilderij qua maat en monumentaliteit verwant aan het familieportret; de werken in Eindhoven en Den Haag zijn beduidend kleiner. Dat uiteindelijk slechts zo weinig werken van Beckmann in Nederlandse verzamelingen terecht zijn gekomen, heeft veel te maken met de sterk anti-Duitse sentimenten die in Nederland leefden, zowel in de oorlog, als in de periode van de wederopbouw. Entartet of niet, Beckmann was met zijn forse verschijning een bij uitstek Duits ogende man die zeer Duits aandoende werken maakte, waardoor hij met argwaan werd bejegend. Voor J.C. Ebbinge Wubben, directeur van Museum Boymans in de periode 1950-1978, was de aankoop van een werk van Beckmann voor hét museum van de door de oorlog zwaar gehavende stad Rotterdam, een stap te ver. Terugkijkend op zijn loopbaan beschouwt hij het feit dat hij dit destijds niet heeft aangedurfd als zijn meest betreurde ‘gemiste kans’. Hij reageerde dan ook buitengewoon verheugd toen de huidige directeur, Sjarel Ex, hem vertelde van het voornemen tot verwerving van het Familieportret Lütjens, ook omdat Ebbinge Wubben en Lütjens na de oorlog goed
30
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
De bijdrage van de Vereniging Rembrandt kon worden verhoogd dankzij een gift van Marlene Dumas, speciaal bedoeld om via en met de vereniging een werk van Beckmann voor Nederland aan te kopen. Ook het Nationaal Fonds Kunstbezit, de BankGiro Loterij, het VSBfonds, de Mondriaan Stichting, de Stichting Bevordering van Volkskracht, de G.Ph. Verhagen-Stichting en de Familiestichting Nolst Trenité droegen bij aan de verwerving.
Zaalopname De Collectie Twee, Museum Boijmans Van Beuningen.
31
bevriend raakten. Toen de aankoop rond was, schreef Ebbinge Wubben in een brief aan Sjarel Ex het volgende: Dat de Beckmann aankoop nu definitief is, maakt een onvergefelijk tekortschieten mijnerzijds goed. Zoals ik je meen ik al eens vertelde, zei Lütjens tegen mij, toen ik de ‘Mandril’ van Kokoschka bij hem kocht: ‘Koop toch ook een werk van Beckmann!’ Er hingen toen in die zaal een reeks van de wereldberoemde triptieken – nog voor een belachelijk lage prijs. Hoewel ik de grootsheid van het werk zag, was het zó ‘Duits’, zo ‘wreed’ bijna, riep het zózeer de verschrikkingen op van de net achter ons liggende oorlogsjaren, dat ik er voor terugschrok – hoewel wetend, hoezeer Beckmann tegen het nationaalsocialisme steeds gekant was geweest. Van harte gelukgewenst met deze verwerving! B eck mann in Mu seum Bo ijman s Van Beuningen
Museum Boijmans Van Beuningen bezit een rijke en gevarieerde collectie beeldende kunst vanaf de 15de eeuw tot nu. De veelzijdigheid van de Rotterdamse verzameling maakt dat het Familieportret Lütjens een brede bedding wordt geboden. Zo zijn er van diverse van de ‘grote meesters’ die Beckmann bewonderde – onder wie Rembrandt, Jan Steen, Frans Hals en Vincent van Gogh – sleutelwerken aanwezig. Daarnaast vormt de schilderen beeldhouwkunst van de eerste helft van de 20ste eeuw een zwaartepunt in de collectie. Hierin domineren
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
naast het surrealisme ook stromingen als het expressionisme en het realisme. Deze zijn zowel met werken van Nederlandse kunstenaars als met sterke voorbeelden van Europese meesters vertegenwoordigd. Tot die laatste categorie behoren onder anderen Wassily Kandinsky, Oskar Kokoschka, Edvard Munch, Franz Marc en Alexej von Jawlensky. Het werk van Beckmann past uitstekend binnen dit internationale ensemble. Bovendien gaat het Familieportret Lütjens een interessante relatie aan met de mooie kerncollectie van Nederlandse (magisch) realisten als Charley Toorop, Pyke Koch, Dick Ket en Carel Willink. Net als Charley Toorop in Maaltijd der vrienden (1932-1933) en Drie generaties (1941-1950), schilderde Beckmann – in vrijwel dezelfde periode – op monumentaal formaat personen waarmee hij zowel professioneel als in de persoonlijke sfeer een bijzondere relatie had. Museum Boijmans Van Beuningen bezit meer portretten die getuigen van een bijzondere, professionele relatie tussen de schilder en de geportretteerde. Dat geldt bijvoorbeeld voor het Portret van Ambroise Vollard (1902) van Félix Valloton en voor Kokoschka’s Dubbelportret van Hans Mandersteig en Carl Georg Heise (1919). In het eerste geval is eveneens een kunsthandelaar geportretteerd, in het tweede betreft het portretten van een kunsthistoricus en een uitgever die voor Kokoschka’s kunstenaarschap van belang waren.
Daar komt nog bij dat er in het geval van het Familieportret Lütjens sprake is van een speciale band tussen de geportretteerde Helmuth Lütjens en een van de meest uitzonderlijke voormalige particuliere verzamelingen in Museum Boijmans Van Beuningen: de vermaarde collectie tekeningen van Franz W. Koenigs (1881-1941). Lütjens was een goede vriend van deze in Nederland woonachtige Duitse verzamelaar. Veel van de ongeveer 2500 tekeningen in Koenigs collectie zijn door tussenkomst van Lütjens verworven. Lütjens’ verdienste ligt tevens in de zorg waarmee hij zich in de ontstaansperiode over Koenigs’ verzameling heeft ontfermd, zowel op het gebied van de conservering van de tekeningen als voor wat betreft de inventarisatie daarvan. Hij is de auteur van de typescript inventaris van de collectie Koenigs, opgesteld in de jaren twintig van de 20ste eeuw en sindsdien door Lütjens in de marge nauwkeurig aangevuld met nieuwe gegevens. In 1935 heeft Lütjens de overdracht van deze verzameling aan Museum Boymans (toen nog in bruikleen) begeleid en de door hem bijeengebrachte documentatie aan het museum overgedragen. Zoals ook de recente aanwinsten van Yves Tanguy en Joseph Cornell laten zien, richt Museum Boijmans Van Beuningen zich voor wat betreft de ‘klassiek modernen’ (dat wil zeggen de vroeg 20ste-eeuwse kunst) op het verwerven van werken die iconen en ijkpunten binnen de verzameling vormen. Het Familieportret Lütjens behoort zonder meer tot die categorie. Voor de stad Rotterdam wordt die icoonwerking nog eens versterkt, omdat dit schilderij net als de stad zelf een getuigenis vormt van de wreedheden van de Tweede Wereldoorlog: Beckmann werd verbannen uit zijn vaderland, Rotterdam werd in de meidagen van 1940 zwaar gebombardeerd. Over het verwoeste Rotterdam schreef Beckmann na een bezoek in december 1943 het volgende: Was voor het eerst sinds
32
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
de ramp in Rotterdam. In dichte mist. At in het Regina en kon
Overdracht van het schilderij
de stad niet meer vinden […] Dacht veel aan de laatste dagen
aan de Gemeente Rotterdam,
van Rotterdam – sinds – ik weet niet meer hoe lang geleden,
10 januari 2009.
en nu? Ziet Berlijn er misschien hetzelfde uit?
2
Overdra cht
Op 10 januari 2009, kort na zijn aantreden als burgemeester, nam Ahmed Aboutaleb het Familieportret Lütjens namens de Gemeente Rotterdam in ontvangst. Dat gebeurde tijdens een feestelijke bijeenkomst in het museum, waar het schilderij in de nieuwe opstelling van de eigen collectie, De Collectie Twee getiteld, een ereplaats inneemt temidden van topstukken van tijdgenoten van Beckmann, zoals Kokoschka, Von Jawlensky en Sluijters. Bij die gelegenheid vond niet alleen de officiële overdracht plaats van het schilderij – dat een gemeenschappelijk eigendom is van de Gemeente Rotterdam en de Staat der Nederlanden, met als vaste standplaats Museum Boijmans Van Beuningen – maar schonken de erven bovendien een reeks schetsen aan het museum. Deze vlotte potloodtekeningen laten portretten en figuurstudies zien van Helmuth, Nelly en Annemarie Lütjens. Beckmann maakte ze ter plaatse in het huis aan de Keizers gracht, ongetwijfeld ter voorbereiding van het schilderij waar hij in alle verborgenheid in het atelier aan het Rokin aan werkte. Dat deze schetsen bewaard zijn gebleven is heel bijzonder, want het gaat hier om werkmateriaal dat Beckmann gewoonlijk vernietigde zodra hij een schilderij had voltooid. Dankzij deze genereuze schenking bezit het museum naast het schilderij zelf, nu ook de uitzonderlijke documentatie van de voorbereidende fase die uiteindelijk tot dit meesterwerk heeft geleid s Jonieke van Es hoofd sector collectie en onderzoek, Museum Boijmans Van Beuningen
Noten 1 Het museum droeg tot 1958 de naam Museum Boymans (gespeld met y); in dat jaar werd met de verwerving van de collectie van D.G. van Beuningen de naam Van Beuningen aan de museumnaam toegevoegd. 2 “War das erste Mal seit der Katastrophe in Rotterdam. Im starken Nebel. Ass im Regina und konnte die Stadt nicht mehr finden. […] Dachte viel an die letzten Rotterdamer Tage – vor – ich weiss nicht mehr wieviel Jahren, und jetzt? Sieht Berlin wohl auch so aus?” Dagboekaantekening 7 december 1943.
Geschiedenis van het familieportret Annemarie Lütjens
Max Beckmann en mijn vader leerden elkaar rond 1940 kennen. Vanaf 1943 werd uit veiligheidsoverwegingen een groot deel van de schilderijen van Beckmann overgebracht van het Rokin, waar hij woonde, naar de Keizersgracht, naar het huis van de kunsthandel Paul Cassirer, waarvan mijn vader directeur was en waar wij dan ook woonden. Vanaf die tijd kwam Beckmann regelmatig naar de Keizersgracht om zijn werk te bekijken. Mijn vader haalde de schilderijen die Beckmann wilde zien tevoorschijn en stelde ze op in de toonzaal. Regelmatig kwam Beckmann tijdens deze bezoeken naar de woonkeuken in het souterrain, waar de potkachel stond en het warm was. Gedurende de laatste oorlogsjaren ontstond er een hechte vriendschap tussen Beckmann, zijn vrouw Quappi en mijn ouders, men leefde zeer met elkaar mee en deelde wat men had. Op spannende momenten logeerden de Beckmanns op de Keizersgracht. En regelmatig werden nieuwe schilderijen daarheen gebracht. Beckmann maakte vele potloodschetsen als hij op de Keizersgracht was. Maar mijn ouders hadden er geen idee van dat hij met dit schilderij bezig was. Hij begon er in september 1944 aan en medio december schreef hij in zijn dagboek dat het klaar was en dat hij het goed vond. Op 20 december toonde Beckmann het schilderij in zijn atelier aan vader, die er zeer door werd verrast. Hij vond het prachtig en kocht het direct voor zijn eigen collectie. Twee dagen later kwam het op de Keizersgracht. Ook mijn moeder vond het heel mooi. Sindsdien was het schilderij op de Keizersgracht, waar het na de oorlog in de woonkamer op de eerste verdieping hing. Toen mijn ouders naar Bergen verhuisden, hing het schilderij ook daar weer in de woonkamer. Het hoorde bij ons leven. De gelijkenis van mijn ouders op het schilderij is treffend. Zoals gezegd hebben wij er echter nooit voor geposeerd. Ook de harlekijn die ik in mijn hand heb is verzonnen. Later kreeg ik een andere trekpop, een Moriaan, van Max Beckmann. Die heb ik nog. Na het overlijden van mijn moeder kwam de vraag waar het schilderij naar toe zou moeten. Wij, de drie kinderen, voelden ons verantwoordelijk voor dit schilderij, dat zo’n belangrijke getuigenis was van de vriendschap van onze ouders met de Beckmanns. Wij vonden dat het schilderij meer openbaarheid verdiende en dat het in Nederland moest blijven. Gezien de goede relatie van mijn vader met Museum Boijmans Van Beuningen hebben wij besloten het schilderij aan Boijmans aan te bieden. Wij zijn er van overtuigd dat deze nieuwe bestemming geheel in overeenstemming is met de wens van onze ouders.
33
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Het trekpopje dat Annemarie Lütjens van Max Beckman cadeau kreeg.