Energiesector op dood spoor Position Paper van de medezeggenschapsraden in verband met de voorgenomen splitsing van de Nederlandse energiedistributiebedrijven
Landelijk Medezeggenschapsplatform Energiedistributiebedrijven (LME)
November 2004 *****
1
Inhoudsopgave
Pagina 1. Samenvatting
3
2. Het standpunt van de medezeggenschapsorganen en de vakbeweging
7
3. Toelichting op het standpunt van het LME
11
4. De onderzoeksrapporten
19
5. De mening van de vier grote energiebedrijven
21
6. Andere opinies
23
7. Bijlagen
25
2
Energiesector op dood spoor Position Paper van de medezeggenschapsraden in verband met de voorgenomen splitsing van de Nederlandse energiedistributiebedrijven
1. Samenvatting Minister L.J. Brinkhorst van Economische Zaken is van plan de Nederlandse energiebedrijven zodanig te verzwakken dat zij als vanzelf worden opgekocht door grote buitenlandse ondernemingen. Zie zijn brief aan de Tweede Kamer van 11 oktober jl. (E/EM/4063988) waarin de minister zijn ‘Aanpak splitsing energiebedrijven’ heeft uiteengezet. Het standpunt van minister Brinkhorst is dat de Nederlandse energiebedrijven steeds grotere bolwerken worden en dat dit slecht is voor de marktwerking. Desondanks zullen Nederlandse energiebedrijven het wegens hun bescheiden omvang niet redden op de Europese markt. Volgens hem is de enige echte oplossing om concurrentie in een Europees kader te verzekeren: volledige splitsing van de ondernemingen in een netwerkbedrijf en een leveringsbedrijf. Daarmee loopt de minister welbewust vooruit op eventuele Europese ontwikkelingen. Het feit dat de belangen van de Nederlandse energiebedrijven daarmee niet gediend zijn, weegt niet op tegen het consumentenbelang, vindt hij. De ondernemingsraden van de Nederlandse energiebedrijven, verenigd in het Landelijk Medezeggenschapsplatform Energiedistributiebedrijven (LME), verzetten zich met hand en tand tegen het splitsingsvoorstel. • Wij willen juist de Nederlandse energiesector versterkt en uitgebouwd zien Wat de minister in gedachten heeft, betekent het wegvloeien van productiecapaciteit, kennis en ervaring, terwijl Nederland nu juist een uitstekende hoogtechnologische en kosteneffectieve energiesector bezit, die Europees best zou kunnen meespelen. Minister Brinkhorst ontneemt Nederland voor altijd de mogelijkheid nationaal inkomen te genereren met productie en verkoop van energie.
3
• Als Nederlandse ondernemingen in Europees kader te kleinschalig zijn, moeten zij, net zoals elders in Europa, door fusies gezamenlijk een vuist maken. De vier grote Nederlandse energiebedrijven tezamen zijn net zo groot als bijvoorbeeld Electrabel, een grote Europese speler. • Wij vinden het onaanvaardbaar dat werkgelegenheid op grote schaal verloren zal gaan. De eerste schattingen bewegen zich al tussen de 2000 en 3000 banen (exclusief indirecte werkgelegenheid en toeleveranciers) die de komende jaren zullen worden geschrapt. De reden daarvoor is, dat buitenlandse energieleveranciers - nadat zij de Nederlandse bedrijven hebben opgeslokt - hier in Nederland met name geen hoofdkantoren meer hoeven aan te houden. Regionaal zal dat hard aankomen. Over de toeleveringsbedrijven praten we dan nog niet eens. • Wij voorzien jarenlange onrust onder de medewerkers. Na de liberalisering wacht niet alleen de splitsing van onze bedrijven in een netwerkdeel en een productie/leveringsdeel, maar vervolgens ook de privatisering en nog eens het opkopen door - of fuseren met - grote buitenlandse leveranciers, met als uitsmijter het afslanken – lees: ontslaan van onze collega’s of onszelf. Heeft de minister en heeft het kabinet wel enig idee wat dit alles voor de werknemers betekent? • Wij verschillen dan ook fundamenteel van opvatting met de minister op alle essentiële aspecten van zijn standpunt: - Het belang van de consument wordt juist niet gediend, in tegenstelling tot wat de minister verwacht. De kosten gaan omhoog, niet omlaag. De concurrentie neemt niet toe, maar af, want er blijft in Europa maar een handjevol grote spelers over. - De voorzieningszekerheid is niet veiliggesteld, omdat de Nederlandse overheid immers niets over buitenlandse stroom- en gasleveranciers te zeggen heeft, noch te zeggen krijgt. • De minister handelt bovendien in flagrante strijd met zijn eigen industriepolitiek. Volgens zijn recente Industriebrief aan de Kamer wil de minister nu juist de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven versterken. Immers, hij schrijft (p. 41): "Bij het maken van wetten en regels heeft de overheid te weinig oog gehad voor de effecten op de economie in het algemeen en op de industrie in het bijzonder… Er is te weinig aandacht geweest voor het belang van die regels voor de Nederlandse industrie."
4
Verderop (p. 59) zegt hij in het kader van de liberalisering van de Europese elektriciteitsmarkt: "Nu komen ook de onvolkomenheden van deze markt aan het licht: er is nog niet overal een gelijk speelveld."
En op p. 61: "Het is ook nodig dat bedrijven bereid blijven in Nederland te investeren. En dan niet alleen in kapitaalgoederen of R&D, maar vooral ook in mensen… Het kabinet zal voortdurend de vinger aan de pols houden. Het zal - gelet op het belang van de voortgang van het proces - periodiek overleg voeren met vertegenwoordigers van ondernemers en werknemers om te kijken of het beleid de bedoelde vruchten afwerpt. En om het beleid, daar waar nodig, bij te stellen."
In al die mooie beleidsvoornemens past niet het opbreken van Nederlandse energie-ondernemingen, die dan te klein en te zwak zullen zijn voor de Europese concurrentie met niet-opgebroken en toch al grotere ondernemingen. Bij EZ weet kennelijk de linker hand niet wat de rechter doet. • Het peil van argumenteren van de minister is bovendien naar een bedenkelijk niveau gezakt. In zijn brief aan de Tweede Kamer suggereert hij veel dat hij niet kan waarmaken. - Hij beweert dat de vrijwillige splitsing van het kleine energiebedrijf Intergas uit Oosterhout kenmerkend zou zijn voor de sector. Dit is geenszins het geval. Alleen uit Friesland horen we andere berichten. Daarentegen hebben al drie provincies met grote aandelenpakketten van energiebedrijven in handen zich juist via moties in de Staten al tégen splitsing uitgesproken: Noord-Holland, Limburg en Gelderland. Uit de overige provincies komen geluiden van dezelfde aard. - De minister beweert dat de splitsing geen effect zal hebben op de investeringen in de productiecapaciteit in Nederland, omdat nu door ENECO, DELTA en ESSENT een aantal investeringen is gepland. Dat is een onzuiver argument, omdat die investeringen bijvoorbeeld de doodnormale renovatie van een verouderde centrale, Amer-7 van ESSENT - al in de pen zaten vóórdat hij met zijn plan kwam. Een beleidsplan dat bovendien nog minstens een jaar is verwijderd van verschijnen in het Staatsblad (als het dat al ooit haalt). Bovendien gingen deze bedrijven ervan uit dat zij niet gesplitst zullen worden.
5
- De minister stelt ‘intensief in gesprek’ te zijn geweest met vele partijen. Als hij bedoelt: ik heb met ze in éénvertrek gezeten, dan klopt het. Als hij bedoelt: ik heb mijn mening verkondigd, klopt het ook. Wat het LME betreft heeft hij niet eens met ons willen spreken. Dat mochten twee ambtenaren doen. - De ministervoert als bewijs voor zijn redenering onder meeraan dat in Engeland volledige scheiding van netwerk- en leveringsbedrijven heeft plaatsgevonden. Dit klopt niet. Het ging hier om een vrijwillige scheiding waarvan in het Verenigd Koninkrijk nu juist weer wordt teruggekomen. Terug naar wel degelijk geïntegreerde en niet langer gesplitste bedrijven. Terug naar de situatie zoals nu in Nederland heerst en dient te blijven bestaan. Wij als ondernemingsraden maken bezwaar tegen deze tactiek van halve en driekwart onwaarheden met de kennelijke bedoeling het parlement een rad voor ogen te draaien. De zaak is te belangrijk, voor ons als werknemers, voor de consument en voor Nederland als krachtige economie, om op deze wijze politiek te bedrijven. Wij raden de Vaste Kamercommissie voor Economische Zaken dan ook aan hun fracties voor te stellen niet akkoord te gaan met de splitsingsvoorstellen van de minister.
Conclusie Voor het LME is duidelijk dat de argumenten die door minister Brinkhorst worden gehanteerd, dun en weerlegbaar zijn. Hij dreigt in feite een bloeiende energiesector domweg te vernielen. Wij behouden ons te allen tijde het recht voor actie te voeren die proportioneel is aan het belang dat er voor ons als medezeggen-schapsorganen op het spel staat. Was getekend het dagelijks bestuur van het LME: Jan de Jong, voorzitter, werkzaam bij ESSENT Willem Hofman, secretaris, werkzaam bij ENECO Peter de Munk, plv. voorzitter en secretaris, werkzaam bij NUON Jan Hermes, adviseur *****
6
2. Het standpunt van de medezeggenschapsorganen en de vakbeweging Het zal niet verbazen dat het voornemen van de minister voor ons meteen het signaal is geweest in actie te komen. Zodra hij zijn voornemens aankondigde en nog vóór zijn eerste formele brief aan de Tweede Kamer d.d. 31 maart 2004, zijn wij bezig geweest om een onderzoek te starten naar de mogelijkheden om ‘unbundling’ (= splitsing) tegen te gaan, mogelijke alternatieven aan te reiken en steun voor ons standpunt te verwerven. In dat kader is uiteraard ook gesproken met de voorzitters van de Raden van Bestuur van respectievelijk NRE, ESSENT, ENECO, NUON en DELTA. De standpunten van de medezeggenschapsorganen en de Raden van Bestuur bleken gelukkig volstrekt identiek te zijn. Dit is tot op de huidige dag het geval. • Onvoldoende argumenten voor unbundling. Op 25 maart 2004 heeft het LME een brandbrief aan de vakcentrales FNV, CNV en MHP gestuurd, waarin wordt aangegeven dat er onvoldoende argumenten zijn om te komen tot unbundling. Het LME was en is dat volstrekt eens met de Energieraad, die zich eerder in deze geest had uitgelaten. • De FNV bij monde van de ABVAKABO reageerde als volgt. De ABVAKABO wil de werkgelegenheidseffecten onderzocht zien. Op 27 april 2004 heeft de ABVAKABO zich dan ook tot de minister van Economische Zaken gericht. De vakbond schreef dat niet eerder kan worden overgegaan tot unbundling en privatisering alvorens een helder en consistent toekomstbeeld voor de energiesector wordt ontwikkeld. Als toch tot unbundling wordt besloten, moet in ieder geval sprake zijn van eigendom van de netwerken in publieke handen. Ook de werkgelegenheidseffecten moeten worden onderzocht. • Het CNV reageerde als volgt. Op 7 juli 2004 heeft ook het CNV bij monde van de vakbond CNV Publieke Zaak zich tot minister Brinkhorst gericht met een aantal principiële vragen die te maken hebben met werkgelegenheid, concurrentie in de sector en de toekomst van de netwerkbedrijven. CNV Publieke Zaak onderschrijft het standpunt van het LME en keert zich dus tegen het kabinetsvoorstel tot splitsing. Zij schrijft: "Wrang is dat de buitenlandse bedrijven wel de stroomnetten in hun eigen land in eigendom mogen hebben. In plaats van de energiesector een kans te geven op de Europese markt worden de Nederlandse bedrijven hapklare brokken voor de buitenlandse concurrentie. Dit zal tot gevolg hebben dat de werkgelegenheid afneemt en het werk naar het buitenland verdwijnt." (Persbericht 8/04/04)
7
Het standpunt van het LME Op 12 maart 2004 (bijlage 7) is er door de centrale ondernemingsraden van de energiedistributiebedrijven DELTA, ENECO, NUON en ESSENT richting ministerraad en de overige politiek gereageerd op de inhoud van het rapport van de Algemene Energie Raad ‘Net nog niet’. De COR’en verzetten zich hierbij tegen gedwongen splitsing van de bedrijven, omdat: 1. De huidige regelgeving voldoende mogelijkheden biedt om in te grijpen; 2. De huidige splitsing in netbeheer en energielevering voldoende toereikend is; 3. De werkgelegenheid onder druk komt te staan; 4. De milieudoelstellingen in het gedrang komen; 5. Er geen geld meer is voor risicovolle en kapitaalintensieve investeringen; 6. ‘Nederland kennisland’ erg mager wordt; 7. Er genoeg gereorganiseerd en veranderd is. Geef de medewerkers het vertrouwen en de kans zich daadwerkelijk te bewijzen. Als voordelen van het huidige verticaal geïntegreerde energiebedrijf noemden zij toen onder meer: 1. Je vormt zo een krachtiger bedrijf in Europa. 2. Er zijn zeker mogelijkheden tot verdergaande internationale samenwerking van Nederlandse energiebedrijven. 3. De toegang tot privaat kapitaal is gemakkelijker voor geïntegreerde ondernemingen. Wat betreft investeringen in productie in Nederland zal vannu tot 2010 tussen 2,5 miljard en 4,5 miljard euro moeten worden uitgegeven om de capaciteit op peil te houden (tenzij natuurlijk de splitsing doorgaat en de energiedistributie-bedrijven in buitenlandse handen overgaan). 4. Innovatieve ontwikkelingen kunnen ook makkelijker worden geïnitieerd in verticaal geïntegreerde energiebedrijven. 5. Splitsing leidt tot kapitaalvernietiging, waardoor veel desintegratiekosten ontstaan. 6. Het kapitaal dat nodig is voor de overname van alle transport/ distributienetten door een landelijke autoriteit ad zestien miljard euro (de boekwaarde van alle netten bij elkaar), zal ertoe leiden dat het rijk wordt geconfronteerd met hoge rentelasten. Een vergelijkbare brief als van de COR’en is door het LME op 27 april 2004 (bijlage 8) naar de relevante vaste Kamercommissies van de Tweede Kamer gestuurd.
8
Op 18 augustus 2004 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het dagelijks bestuur van het LME en de heren Lankhorst en Stremler van het Directoraat-Generaal van Energie van het Ministerie van Economische Zaken waarin door hen nog eens werd uiteengezet wat het standpunt van de minister is. Op nog enkele van onze vragen antwoordde minister Brinkhorst schriftelijk d.d. 10 september 2004: "Ik ben er van overtuigd dat na de splitsing efficiënt opererende en kwalitatief hoogwaardige netwerkbedrijven zullen overblijven. De overblijvende productie- en leveringsbedrijven zullen actief blijven op de Nederlandse markt, zij het dat ze na privatisering mogelijk sneller worden overgenomen door buitenlandse bedrijven dan het geval zou zijn bij privatisering van energiebedrijven die nog over een netwerk beschikken."
De minister gaat er dus simpelweg vanuit dat onze bedrijven sowieso worden overgenomen en na splitsing nóg sneller zullen worden overgenomen dan kennelijk toch al te verwachten is. "Ik zal jullie daarbij ook nog even een handje helpen" is kennelijk zijn redenering. Het zal je minister van Economische Zaken maar zijn!
*****
9
10
3. Toelichting op het standpunt van het LME • Het Europees perspectief Het Nederlandse voornemen om te unbundelen, is uniek binnen Europa. Nederland loopt daarbij voorop. Sterker nog, er is geen enkele indicatie dat binnen Europa binnen afzienbare termijn unbundling van eigendom gaat plaatsvinden (zie bijlage 10 en 11). Op 26 juni 2003 (2003/54/EG) is een nieuwe richtlijn van de Europese Commissie uitgevaardigd betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en inhoudende een intrekking van een vorige richtlijn. Daarbij wordt opnieuw ingegaan op de scheiding van de transportnetbeheerder en de distributienetbeheerder, alsook de scheiding en transparantie van de boekhouding en de toegang van derden tot het net. Deze richtlijn spoort met de al in Nederland ontstane situatie met betrekking tot de juridische afsplitsing van de netbedrijven. De plannen van minister Brinkhorst worden ook niet begrepen door het buitenland. Dit is onder meer geuit door de ministers van Economische Zaken van Duitsland, Noorwegen en Denemarken. Er is zelfs op een aantal plekken een beweging terug. In Engeland ontstaat weer een aantal geïntegreerde energiebedrijven. Zo wordt een deel van het Britse gasnet terugverkocht aan Scottish and Southern Energy. De Nederlandse energiebedrijven wordt niet de mogelijkheid geboden om te bewijzen dat zij zich kunnen handhaven binnen Europa. Minister Brinkhorst stelt dat er op termijn vijf à zeven bedrijven overblijven in Europa en dat Nederland daar niet bij zal zijn. Dit onderbouwt minister Brinkhorst op geen enkele wijze. Er is in Europa een ontwikkeling gaande waarbij een aantal landen sterk oog heeft voor nationale energiebelangen. (Zie bijlage 12 en de hierboven genoemde rapporten.) Er is geen Europees level playing field waarbinnen eerlijke concurrentie kan plaatsvinden. Het gaat nog jaren duren, voordat dit Europees level playing field ontstaat. De DTe denkt zelfs dat dit niet binnen tien jaar gaat gebeuren.
11
Daarnaast heeft Nederland per definitie een achterstand, omdat er geen reciprociteit is. Landen krijgen binnen Europa geen gelijke kansen. Electrabel heeft netten in België die zij ook behoudt na een eventuele splitsing van de Nederlandse energiebedrijven. Conclusie Het LME vindt dat Nederland in de pas moet lopen met de Europese energieontwikkelingen. De voorgenomen plannen leiden tot een onomkeerbare situatie binnen Nederland die niet gevolgd gaat worden in Europa.
Overname door buitenlandse bedrijven Wanneer de unbundling doorgaat, is het zo goed als zeker dat de Nederlandse energiebedrijven, dus ook ESSENT, NUON, ENECO, DELTA en NRE, worden overgenomen door buitenlandse bedrijven, omdat de bedrijven te zwak worden. Unbundling betekent dat er op termijn twee eigenaren moeten zijn, te weten de eigenaar van de netwerkbedrijven en de eigenaar van de leverings- en productiebedrijven. Daarnaast betekent unbundling dat de energiebedrijven qua financiële positie substantieel zwakker worden. Nu al blijkt dat sprake is van een lagere rating, wat inhoudt dat meer rente moet worden betaald. Immers, de netwerkbedrijven - die als onderpand voor kredieten kunnen worden gezien - worden losgekoppeld van de verticaal geïntegreerde energiebedrijven. Op zich is het LME niet tegen internationalisering, maar niet op dit moment in deze vorm. Zo zal het ontbreken van persoonlijke contacten tussen de buitenlandse energiebedrijven, die hun hoofdkantoren niet in Nederland hebben, en de Nederlandse overheid onherroepelijk consequenties hebben voor de maatschappelijke functie van energiebedrijven in Nederland. Het buitenland zal zich ten aanzien van de Nederlandse politiek veel onafhankelijker opstellen. De grip op een duurzame energievoorziening bijvoorbeeld wordt zwakker. Tevens rijst de vraag of op het gebied van duurzaamheid, kennis en innovatie het beeld niet anders gaat worden. Een en ander zal met name gevolgen hebben voor de nog te ontwikkelen industriepolitiek. Nationaal draagvlak voor deze industriepolitiek wordt hierdoor ondermijnd.
12
De investeringsbereidheid van de grote buitenlandse aanbieders van energie zal gerelateerd worden aan het vermogen om dit geld binnen afzienbare tijd terug te verdienen. De gedachte dat marktwerking de oplossing is voor alle kwalen, is naïef. Er zal overheidssturing moeten plaatsvinden. En hoe verder de machtsbasis van Nederland afligt, hoe moeilijker dit wordt. Conclusie Het LME is van oordeel dat geen uitverkoop mag plaatsvinden van de huidige Nederlandse energiebedrijven.
Het kostenplaatje Uit onderzoeken die worden verricht door de energiebedrijven, kan worden opgemaakt dat het waardeverlies door eigendoms- en operationele unbundling ten minste moet worden geschat op twee miljard euro. Er wordt een uitsplitsing gemaakt in IT-investeringen, operationele kosten, extra corporate staf, herfinancieringskosten en additionele callcentercapaciteiten. De rating van de leveringsbedrijven zal daardoor omlaag gaan. Sterker nog, hij gaat al omlaag. Er is extra garantstelling nodig bij het lenen van geld en dit zal betekenen dat er minder kan worden geïnvesteerd in onder andere innovatie. Kapitaalverwerving wordt dus duurder, omdat het risicoprofiel groter wordt. Conclusie Alhoewel het LME zich realiseert dat forse discussies kunnen ontstaan over het kostenaspect, is het LME van oordeel dat het toch zal gaan om miljarden euro’s verlies.
Onze eigenaren/aandeelhouders Een aantal eigenaren van de energiebedrijven - dat zijn provincies en gemeentelijke overheden - wil op korte termijn geld zien. Dit maakt een aantal van onze eigenaren gevoelig voor de argumenten van minister Brinkhorst om te unbundelen. Maar zij moeten dan ook de keerzijde van dat financiële aspect in hun afwegingen betrekken. 1. Sommige deskundigen stellen dat door de splitsing van de ondernemingen een waardeverlies ontstaat van vijf miljard euro. Dit waardeverlies zal door de eigenaren gevoeld worden.
13
2. Uiteindelijk zal in de nieuwe situatie ook de dividenduitkering verdwijnen. De consequentie kan zijn dat de eigenaren (provincies en gemeenten) vervolgens de tekorten op hun begroting terughalen bij de consument. 3. Er rust een zware hypotheek op de ondernemingen, omdat er geen Sociaal Fonds bestaat. De ondernemingen hebben ervoor gekozen om zelf alle lasten van WW en dergelijke te dragen. Binnen de nutssector zijn de energiebedrijven namelijk eigen-risicodrager wat betreft de uitkeringen aan werkloze werknemers uit de sector. Werknemers hebben wel steeds premie voor de WW betaald, maar die is vervolgens in de algemene middelen van de desbetreffende bedrijven opgegaan. Ook de werkgeversbijdrage voor WW is niet aan een risicodragend fonds afgedragen. Deze keuze is in het verleden gemaakt, omdat de bedrijven altijd een werkgelegenheidsgarantie binnen de sector afgaven. Nu deze garantie niet langer wordt afgegeven, moeten de energiebedrijven bij ontslag van de werknemers de uitkeringsverplichting waarmaken. Dus als door splitsing en overnames van bedrijven boventalligheid van personeel ontstaat, dienen vooraf in de ondernemingen drie stappen te worden genomen; • het maken van een omvangrijke financiële reservering vooruitkeringen; • het maken van een reservering voor eventuele ontslagvergoeding (volgens de kantonrechterformule); • het maken van een Sociaal Fonds voor personeel in de commerciële tak van het gesplitste bedrijf. Voordat de aandeelhouders hun aandelen van de hand doen, zullen al deze voorzieningen moeten worden ingesteld, wat zijn weerslag zal hebben op de uiteindelijke opbrengst van de aandelenverkoop. 4. Cross Border Lease-effecten lopen in de miljarden. Om fiscale redenen hebben energiebedrijven hun netwerken en electriciteitscentrales aan Amerikaanse investeerders verkocht en teruggeleased. Zowel de Amerikaanse investeerder als de Nederlandse onderneming hebben daar voordeel van. Deze US Cross Border Leasetransacties (CBL’s) hebben de Nederlandse energieconcerns vanaf 1994 900 miljoen euro opgeleverd, met dank aan de Amerikaanse fiscus.
14
Maar de kredietwaardigheid van de Nederlandse energiebedrijven is daarin uiteraard cruciaal. De Amerikanen willen geen risico lopen. Als die kredietwaardigheid terugloopt, mogen de CBL’s worden beëindigd en kunnen de Amerikaanse investeerders een vergoeding opeisen van de Nederlandse energieconcerns. De hoogte hiervan hangt samen met het voordeel dat de Amerikanen bij voortzetting (tot wel 20 jaar) genoten zouden hebben. De maximaal overeengekomen vergoedingen worden geraamd op twee miljard dollar. Dit kan worden geclaimd bij de Nederlandse energieconcerns. Standard & Poor’s heeft de ratings van de bedrijven op 1 april 2004 vanwege de dreigende unbundling al several notches verlaagd ten opzichte van de geldende A+, zodat afgesplitste productie- en leveringsbedrijven uitkomen op niet meer dan B-niveau. Het is dan ook aannemelijk dat de CBL’s tussentijds zullen worden opgezegd en vergoedingen zullen worden opgeëist, meent de heer P. den Oetelaar van ESSENT in de uitgave Economische Statistische Berichten van 20/08/04, p. 390. Kortom, een verticaal geïntegreerd energiebedrijf levert veel meer rendement en vermogen op, wat zich vertaalt in meer dividend. 5. Privatisering Op korte termijn zal duidelijkheid moeten ontstaan over de privatisering van de energiedistributiebedrijven. Het LME is tegen volledige privatisering van de energiesector. Deze sector is van zo vitaal belang voor Nederland dat deze niet in meerderheid in handen mag komen van particuliere eigenaren. Conclusie De eigenaren/aandeelhouders van de energiebedrijven in Nederland zullen zich veel grondiger moeten bezinnen op de plannen van minister Brinkhorst voor de waarde van hun bezit, de claims die boven de markt hangen en hun inkomstenstroom uit dividenden.
15
Onze consumenten Unbundling kost geld, heel veel geld. Dit zal betekenen dat de consument meer gaat betalen, niet minder. Minister Brinkhorst onderbouwt op geen enkele manier dat de gevolgen van unbundling voor de consument positief zullen uitvallen, terwijl toch het consumentenbelang zijn ‘leitmotiv’ is. Als we alle kosten van de splitsing van de bedrijven optellen en per huishouden omslaan, vindt per huishouden een stijging plaats van jaarlijks € 72 gedurende de eerste vijf jaar (zie bijlage 13). Nederland heeft internationaal gezien goede netwerken wat betreft de combinatie van efficiency en kwaliteit. De tarieven van de Nederlandse netwerk-bedrijven zijn relatief laag. De vraag is of, gelet op de veronderstelde overname door buitenlandse bedrijven, dit op termijn ook zo zal blijven. Conclusie Het LME is ervan overtuigd dat vanwege de unbundling de energieprijs voor de consument niet omlaag gaat en dat de kwaliteit van de energievoorziening onder druk komt te staan.
De leveringszekerheid De leveringszekerheid kan onder druk komen te staan als de energievoorziening in buitenlandse handen komt. De investeringsbereidheid van buitenlandse bedrijven zal minder worden naarmate er minder sprake is van onmiddellijk rendement. De brief van de minister van juni 2004 over leveringszekerheid staat bol van verwachtingen. Maar dat zijn geen garanties voor leveringszekerheid (bijlage 3). In de komende dertig jaar moet volgens het Internationale Energie Agentschap in de EU voor € 40 miljard per jaar worden geïnvesteerd in productiecapaciteit. Vraag is of dat verbijsterende bedrag ook wordt gehaald. Maar als bijvoorbeeld in onze toekomstige leverancier Duitsland te weinig wordt geïnvesteerd, wordt Nederland domweg minder of soms helemaal niet van stroom voorzien.
16
In Nederland moet 20% overcapaciteit worden aangehouden. Dat is niet rendabel voor een buitenlands bedrijf. Dus de animo om hier te investeren, zal ook niet groot zijn. Conclusie Het LME vindt dat minister Brinkhorst of de Tweede Kamer moet nagaan wat de Nederlandse energiebedrijven voor de overheid kunnen betekenen op het vlak van de energievoorziening en de leveringszekerheid.
De werknemers De medewerkers zijn trots op het bedrijf waar zij werken en hebben er erg veel last van dat op een aantal fronten fouten worden opgeblazen tot vermeende structurele misstappen. Structurele misstappen worden niet gemaakt. Er ontstaat langzamerhand onrust vanwege alles wat over onze bedrijven gezegd wordt. Wanneer de plannen van de minister doorgaan, zal er sprake zijn van een sterke vermindering van de werkgelegenheid. Het gaat dan niet over de warme sanering die toch zal moeten plaatsvinden, maar een drastische sanering ten gevolge van overnames door buitenlanders. Uit het rapport van de Boston Consultancy Group blijkt dat er binnen de sector reductie gaat plaatsvinden van 2000 tot 3000 fte’s. Bij het door de minister gretig gebruikte voorbeeld van vrijwillige splitsing bij Intergas, betekent die splitsing een verlies van een derde van alle banen. Volgens het LME zal de terugloop in de indirecte sector een tweevoud van de terugloop in de directe werkgelegenheid zijn. Dus 2 x 2000 tot plusminus 3000 is 4000 tot 6000 banen. In de toeleveringsbedrijven zal het een viervoud zijn van wat er in de directe werkgelegenheid gebeurt. Dus nog eens 8000 tot 12.000 banen. In zijn totaliteit resulteert dit dan in een verlies van 14.000 tot 21.000 fte’s voor de hele sector in ruime zin. Wanneer vanwege de unbundling alleen een magere netbeheerder overblijft, dan zal er binnen de sector onmiddellijk een nóg grotere terugloop zijn (bijlage 9). Conclusie Het LME vraagt aandacht voor de positie van de werknemers.
17
Waarom ook het gas niet? Er is zoveel samenhang tussen elektriciteit en gas, dat het merkwaardig is dat gas van de unbundling wordt uitgezonderd. De materie blijkt zo complex dat de eerstkomende tijd wordt afgezien van verdere herstructurering van het gasgebouw. Ten aanzien van gas oordeelt de politiek dus dat duidelijkheid boven onomkeerbare keuzes gaat. Het LME vraagt zich af waarom een dergelijke stellingname niet zou gelden voor de elektriciteitssector (bijlage 1).
Rechtsongelijkheid Er is sprake van rechtsongelijkheid wanneer gekeken wordt naar TPG, KPN, Schiphol en Tennet. Zo kreeg TPG de mogelijkheid om te groeien en mag Tennet als 100% staatsbedrijf zich in commerciële activiteiten storten. Conclusie Op basis van alle bovengenoemde overwegingen is het LME absoluut tégen unbundling. *****
18
4. De onderzoeksrapporten The Boston Consulting Group: splitsing heilloos The Boston Consulting Group (mei 2003, Keeping the lights on) geeft aan wat de gevolgen van unbundling inhouden: • een verhoging van de operationele kosten vanwege het wegvallen van schaalvoordelen en synergie; • verhoging van de financieringskosten, omdat de herfinanciering van leningen aanmerkelijk duurder wordt; • het verzwakken van de concurrentiepositie; • afsplitsing van de netwerken leidt tot een terugloop van de jaarlijkse investeringscapaciteit met 75% en oplopende kapitaalkosten van 12%; • het verlies aan werkgelegenheid zal in de sector door buitenlandse overnames oplopen tot 2000/3000 fte’s; • de groeimogelijkheden van de divisies worden fors beperkt; • de kans op behoud van zelfstandigheid wordt hoogst onzeker en de noodzaak om een geschikte buitenlandse partner te vinden, wordt steeds groter.
Intern rapport energiebedrijven: zelfs uitblinken kán! (juli 2004) De energiebedrijven hebben laten onderzoeken of er een toekomst voor de Nederlandse energiebedrijven mogelijk is. Zij komen tot vier scenario’s die haalbaar zijn en waaruit de ondernemingen kunnen kiezen. Zij geloven zelfs dat "de Nederlandse electriciteitssector kansen heeft om uit te blinken". De onderling samenhangende groeimogelijkheden zijn: • De Nederlandse energiebedrijven moeten optreden als snelle groeier in bepaalde marktsegmenten in Duitsland; • De Nederlandse energiebedrijven moeten optreden als investeerder in voldoende voorzieningszekerheid in Nederland en daarbuiten; • De Nederlandse energiebedrijven moeten een internationale voortrekker zijn in de volgende generaties duurzame energieproductie; • De Nederlandse energiebedrijven moeten optreden als een internationale specialist in netwerkmanagement.
*****
19
20
5. De mening van de vier grote energiebedrijven ESSENT, DELTA, NUON en ENECO Energie hebben in een brief d.d. 22 oktober 2004 gereageerd op het plan van aanpak van de minister. Zij menen dat gedwongen splitsing een niet noodzakelijke maatregel is om eerlijke marktconcurrentie en leveringszekerheid te bereiken. Hun argumenten komen hierop neer: 1. Een kosten/batenanalyse van splitsing ontbreekt. 2. Het kunnen concurreren met energiedotcombedrijven biedt geen toekomst voor energiebedrijven, omdat onze bedrijven op flinke afstand worden gezet van de echte concurrenten, namelijk de grote Europese geïntegreerde energiespelers. 3. Niet wet op wet stapelen. In de recent aangenomen I&I-wet zijn al maatregelen genomen om de onafhankelijkheid van de netbeheerder aan te scherpen. De DTe zal eerst een kans moeten krijgen te bewijzen hoe effectief het toezicht kan zijn met deze aangescherpte wetgeving, alvorens te besluiten tot een zeer ingrijpende structuurmaatregel zoals de splitsing. 4. Onderschatting van de met splitsing gemoeide kosten, die weer op de consument zullen worden afgewenteld. 5. Daarnaast valt te verwachten dat de splitsing een jarenlange interne gerichtheid bij de energiebedrijven met zich meebrengt, waar de dienstverlening naar de klant onverhoopt onder te lijden kan hebben. 6. Splitsing is inconsistent met de doelstellingen van het industriebeleid. De splitsing verzwakt de Nederlandse energiesector, die immers in een nadelige positie wordt gebracht ten opzichte van buitenlandse (geïntegreerde) concurrenten. 7. In de Industriebrief wordt geconstateerd dat Nederland bij de implementatie van EU-regelgeving, vergeleken met andere landen, soms verder gaat dan strikt noodzakelijk is. Het splitsingsvoornemen van het kabinet zal in het licht van dit recent geformuleerde industriebeleid herzien moeten worden. 8. ‘Europa’ volgt het Nederlandse voorbeeld niet. Er bestaat geen enkele aanwijzing dat de splitsingsplannen navolging zullen krijgen in andere Europese lidstaten. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de Commissie een eventueel voorstel tot ownership unbundling door de Raad van Energieministers zal krijgen. 9. Aandeelhouders zijn géén voorstander van splitsing. In een aantal provincies, waaronder de provincies Gelderland, Limburg en NoordHolland, zijn recent moties aangenomen met de strekking dat de Provinciale Staten tegen splitsing zijn. Belangrijke constateringen in de moties zijn: onvoldoende duidelijkheid over de effecten van splitsing op de investeringsbereidheid van de energiebedrijven, nadelige financiële gevolgen voor de consument van enkele tientallen
21
euro’s per jaar per aansluiting en de onzekerheden rond de omvang en mogelijke compensatie van de verwachte waardedaling van het bedrijf na splitsing. De provincie Friesland is de enige aandeelhouder die zich publiekelijk uitlaat voorstander van splitsing te zijn. 10. Splitsing heeft een negatief effect op investeringsplannen van de energiebedrijven. Recente ervaringen in (potentiële) productiedeals leren dat contractpartijen en financiers een behoudende houding aannemen, omdat de splitsing als een zwaard van Damocles boven de energiebedrijven hangt. Na splitsing neemt de kredietwaardigheid van het afgesplitste commerciële deel van de onderneming af en zijn investeringen in productiecapaciteit onmiskenbaar moeilijker te realiseren. 11. Investeerders zijn geen voorstander van gesplitste bedrijven. Veel investeerders hebben ongerust geïnformeerd naar de Nederlandse ontwikkelingen rond splitsing. De ABN-AMRO schrijft in haar sectoranalyse van september 2004 het volgende1 : "We consider that the Minister has not paid enough attention to the possible consequences of his proposals in the capital markets.".
Ook de rating agencies, zoals Standard & Poor’s, hebben al fors kritische geluiden laten horen en de sector op een ‘negative credit watch’ gezet. Dat heeft op zich al geleid tot hogere financieringskosten. Bovendien zijn de prijzen van de obligatieleningen van de Nederlandse energiebedrijven gedaald en daarmee het rendement voor de beleggers. 12. Er kleven vooral fundamentele Europees-rechtelijke bezwaren aan het voornemen van het ministerie om bedrijven die actief zijn in levering en/of productie van energie, uit te sluiten als minderheidsaandeelhouder in de netbeheerder. Het fundamentele recht van vrij kapitaalverkeer zal immers niet toestaan dat geïntegreerde buitenlandse energiebedrijven worden buitengesloten van de aankoop van aandelen in een netbeheerder. De voorgestelde ownership unbundling zal dus mogelijk een kort leven hebben en er per saldo slechts in resulteren dat de Nederlandse energiesector eenvoudig in buitenlandse handen kan komen.
*****
1
22
ABN AMRO, sectoranalyse ”Breaking up is hard to do”, 15 september 2004, p.21
6. Andere opinies • De DTe De DTe vindt volledige splitsing buitenproportioneel. Er zijn alternatieven denkbaar, die erop neerkomen dat de DTe nog een aantal extra bevoegdheden moet krijgen om ervoor te zorgen dat de onafhankelijkheid van de netbedrijven optimaal is geborgd. • De Algemene Energieraad Uit de rapporten van de Algemene Energieraad van respectievelijk december 2003 en maart 2004 blijkt ondubbelzinnig dat de raad niet voor unbundling is. De energieprijs zal omhooggaan, de energiebedrijven zullen de unbundling juridisch aanvechten en in feite wordt daarmee het consumentenbelang niet gediend. De Energieraad is bereid met het LME mee te denken en geeft het LME het advies contact op te nemen met de Europese Commissie ten aanzien van het voornemen van unbundling, alsook om het Gasdossier te betrekken in het onderzoek. • De NS De splitsing van de ‘oude’ NS is voor de NS zeer duur geweest. Er is geen extra winst gemaakt en het operationele werk heeft daar veel onder geleden. De heer T. Stelwagen, oud-lid van de Raad van Bestuur van de NS, zegt dan ook: "Waarom zou dit bij de energiesector anders zijn?" De vraag is of de overheid te zijner tijd bereid is om te investeren in netten. In zijn algemeenheid heeft de overheid geen of te weinig geld voor dit type investeringen. • De Metaalunie Voor de leden van de Metaalunie maakt het niet uit wie de energie levert, als de prijs maar goed is en de levering is geborgd. • VNO-NCW VNO-NCW is tegen het splitsingsidee omdat daarmee wordt vooruitgelopen op Europa. VNO-NCW kan geen voorstander zijn van één nationale ‘kampioen’ in de energiesector, omdat een dergelijke grote fusie niet goed valt bij de grote afnemers. Wanneer een energiebedrijf in buitenlandse handen is, hoeft dat geen probleem te zijn. Volgens VNO-NCW investeert een bedrijf waar het ondernemersklimaat het beste is. *****
23
24
7. Bijlagen Door het LME geïnterviewde personen 1. 2. 3. 4.
5.
6. 7. 8. 9. 10.
11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
Vanaf maart 2004: 8 juli 2004:
diverse politieke aandeelhouders de heer M. van den Berg, lid van het Europees Parlement voor de PvdA 21 juli 2004: de heer G.J.L. Zijl, directeur DTe, en mevrouw D. Haenen, clustermanager Toezicht 22 juli 2004: De heer J. Korff, voorzitter Algemene Energieraad, de heer F. Munnichs, directeur Federatiezaken en de heer S. Bakker, manager Juridische Zaken 26 juli 2004: de heer K. Voormeulen, oud-vakbondsbestuurder ABVAKABO en de heer C. Ritzema, oud-vakbondsbestuurder CFO 26 juli 2004 : de heer T. Stelwagen, oud-lid Raad van Bestuur NS 29 juli 2004 : de heer F. de Groot, secretaris VNO-NCW 10 augustus 2004: de heer K. Wiechers, lid Algemene Energieraad 11 augustus 2004: de heer L. de Waal, voorzitter FNV 17 augustus 2004: mevrouw B. Verhoeven, vice-voorzitter MKB en bestuurslid Metaalunie, en de heer H.J. Keyzer, directeur Metaalunie 17 augustus 2004: de heer G. Lankhorst, directeur-generaal Economische Zaken, en de heer J. Stremler, senior-beleidsmedewerker EZ 24 augustus 2004: de heren R. Paping en J. van Herpen van ABVAKABO 26 augustus 2004: de heer P. Dijkstra, directeur NRE en de heer F. Derks, concernsecretaris NRE 30 augustus 2004: de heer M. Boersma, voorzitter Raad van Bestuur ESSENT en de heer H. Huigen, communicatie-adviseur ESSENT 30 augustus 2004: de heer R. Blom, voorzitter Raad van Bestuur ENECO 2 september 2004: de heer L. van Halderen, voorzitter Raad van Bestuur NUON 10 september 2004: de heer Th. Quist, landelijk bestuurder CNV Publieke Zaak 20 september 2004: de heer D. Luteijn, voorzitter Raad van Bestuur DELTA
*****
25