Gemeente Veendam Elektronisch
Gemeenteblad Deze berichten staan op www.veendam.nl/gemeenteblad
Week 11 10 maart
nummer 11
Officiële bekendmakingen In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten van de gemeente Veendam. Dit zijn bekendmakingen van (ontwerp-) besluiten die de gemeente verplicht is te publiceren. Het gaat bijvoorbeeld om aanvragen van vergunningen, vergaderingen van de gemeenteraad, verordeningen en meldingen. Het Elektronisch Gemeenteblad verschijnt wekelijks op dinsdag op www.veendam.nl. Bekendmakingen per e-mail Naast het gemeenteblad kunt u zich ook abonneren op de wettelijke bekendmakingen via overheid.nl. U vindt dan de wettelijke bekendmakingen over uw directe woonomgeving in uw e-mail.
De volgende uitgave is op 17 maart 2015.
Pagina 2
Pagina 3
Pagina 15
Omgevingsvergunning
Besluit aanwijzing heffings- en invorderingsambtenaar Veendam
Beleidsregels maatwerk bestuurlijke boete Pw/Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Veendam 2015
Wet milieubeheer Beleidsregels Terugvordering en Verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ gemeente Veendam 2015
Pagina 21
Pagina 23
Pagina 27
Beleidsregels individuele inkomenstoeslag
Beleidsregels individuele studietoeslag gemeente Veendam 2015
Adressen en overige gegevens
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
1
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 10 maart 2015
Gemeenteberichten Omgevingsvergunning
Voor
: het oprichten van een botendemontage bedrijf Locatie : Beneden Verlaat 75, 9645 BM Veendam Datum ontvangst : 25 februari 2015 (V2015.031)
Wilt u in of om uw woning of bedrijf gaan bouwen, verbouwen, slopen, installeren? Of iets anders in uw woonomgeving veranderen, zoals een boom kappen of een inrit aanleggen? Dan heeft u in veel gevallen een vergunning nodig.
Voor : het uitbreiden van een loods Locatie : Ommelanderwijk 164, 9644 TR Veendam Datum ontvangst : 2 maart 2015 (V2015.034)
Wanneer heeft u een vergunning nodig? Op www.omgevingsloket.nl kunt u een vergunningcheck doen. U ziet dan of u een omgevingsvergunning moet aanvragen óf een melding moet doen.
Voor : het kappen van een boom Locatie : Industrieweg 20, 9641 HM Veendam Datum ontvangst : 2 maart 2015 (V2015.036)
Vergunning aanvragen? U kunt op www.omgevingsloket.nl ook meteen uw vergunning aanvragen. U kunt het aanvraagformulier printen en met pen invullen of meteen digitaal invullen en versturen. Of u kunt de gemeente vragen u een aanvraagformulier toe te sturen. Beslissing of u een vergunning krijgt De omgevingsvergunning heeft twee procedures waarin de gemeente beslist of u een vergunning krijgt: de reguliere procedure en de uitgebreide procedure. Voor de reguliere procedure geldt dat de gemeente binnen acht weken na ontvangst van uw aanvraag moet beslissen of u een vergunning krijgt of niet. De gemeente kan dit eenmalig met zes weken verlengen. Beslist de gemeente dan nog niet, dan wordt de vergunning automatisch (van rechtswege) verleend. Voor ingewikkelde aanvragen geldt de uitgebreide procedure. Hierbij moet de gemeente binnen 26 weken beslissen. Ook dit kan de gemeente met zes weken verlengen. Bij deze procedure kan de vergunning daarna echter niet automatisch (van rechtswege) worden verleend. Bezwaar en beroep reguliere procedure Belanghebbenden die het niet eens zijn met de beslissing op uw vergunningaanvraag, kunnen bezwaar maken bij de gemeente. Het bezwaarschrift moet binnen zes weken na de verzenddatum van de brief waarin het besluit staat, ingediend zijn bij de gemeente. Tegen de beslissing op dit bezwaarschrift, kan beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. In sommige gevallen kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Aanvragen omgevingsvergunningen Burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam maken bekend dat zij in de afgelopen periode de volgende aanvragen voor omgevingsvergunning hebben ontvangen:
Verleende omgevingsvergunningen (reguliere procedure) Burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam maken bekend dat zij in de afgelopen periode de volgende omgevingsvergunning hebben verleend: Verzonden op 3 maart 2015 Voor : het kappen van een boom Locatie : Gelrelaan 96, 9642 HJ Veendam Datum besluit : 3 maart 2015 (V2015.006)
Wet Milieubeheer Burgemeester en wethouders van Veendam maken bekend dat in het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) de onderstaande melding is ontvangen van: Zechstein Minerals B.V. voor het veranderen van de inrichting op het perceel Transportweg 15, 9645 KZ Veendam. De melding ligt van donderdag 12 maart 2015 tot donderdag 23 april 2015 ter inzage in het gemeentehuis op werkdagen tijdens kantooruren alsmede buiten kantooruren volgens telefonische afspraak (tel. 0598 65 22 22).
Evenementen en activiteiten Op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening dient voor het houden van een evenement schriftelijk een vergunning te worden aangevraagd bij de gemeente. Het verzoek dient minimaal acht weken voor het tijdstip waarop de vergunning benodigd is bij de gemeente te worden ingediend. Voor kleinschalige activiteiten kan worden volstaan met een melding. Deze melding ‘klein evenement‘ dient minimaal drie weken van tevoren bij de gemeente te worden ingediend.
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
2
Elektronisch
Gemeenteblad Zienswijzen en bezwaren Binnen twee weken na bekendmaking van de aanvraag kunnen belanghebbenden schriftelijk hun zienswijze naar voren brengen. Gedurende die termijn kunnen op het gemeentehuis de aanvragen worden ingezien. Binnen zes weken na de dag van bekendmaking van de beslissing kan schriftelijk bezwaar worden gemaakt bij het bestuursorgaan dat de beslissing heeft genomen. Informatie Voor meer informatie en/of schriftelijke reacties (zienswijzen) kunt u zich wenden tot de gemeente Veendam. Op www.veendam.nl/digitaalloket kunt u de aanvraag- en meldingsformulieren downloaden. Meldingen • 14 maart 2015, briefnr.201505051, voor het houden van de campgne voor de Provinciale Statenverkiezingen van 12.00 uur tot 16.00 uur op het Veenlustplein te Veendam; Aanvragen • 27 april 2015, briefnr.201504961, voor het organiseren van de Toeterrit van 08.00 tot 17.00 uur met start en finish op de parkeerplaats aan het Beneden Westerdiep (nabij de Toeter), waarbij stapvoets door de Kerkstraat wordt gereden; • 25 april 2015, briefnr.201504825, voor het houden van de All Time Muziekfestival van 20.00 uur tot 02.00 uur (in de feesttent achter het gebouw tot 01.00 uur) en het plaatsen van een garderobetent voor de ingang van Hotel Parkzicht, Museumplein 3 te Veendam; • 25 t/m 29 maart en 7 t/m 11 oktober 2015, briefnr.201505137, voor het houden van de kermis op het Museumplein te Veendam; Verleende vergunningen • 24 en 25 mei 2015, briefnr.201505128, voor het houden van De Lentedagen, inhoudende een fair met pagodetenten, stands, speeltoestellen en een muziektent op het terrein rondom de Borgrswoldhoeve en daarbij de Flyboard demonstraties op het water.
Besluit aanwijzing heffings- en invorderingsambtenaar Veendam Het college van burgemeester en wethouders van Veendam gelet op artikel 2.1 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Veendam; besluit: Mevrouw M. Heidekamp-Prins, concernmanager Dienstverlening van de werkorganisatie van de gemeente Pekela en Veendam (De Kompanjie) te benoemen als onbezoldigd ambtenaar van de gemeente Veendam, tevens aan te wijzen
Week 11 10 maart 2015
als gemeenteambtenaar, als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en c, van de Gemeentewet voor alle belastingen en heffingen van de gemeente Veendam. Dit besluit treedt in werking op 27 februari 2015.
Beleidsregels Terugvordering en Verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ gemeente Veendam 2015 Burgemeester en Wethouders van de gemeente Veendam hebben op 3 maart 2015 besloten om de “Beleidsregels Terugvordering en Verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Veendam 2015” vast te stellen. Deze regels dienen ter invulling van de bevoegdheid om over te kunnen gaan tot terugvordering en verhaal van uitkering. De wettelijke grondslag hiervoor ligt in de artikelen artikelen 58, 59 en 62 van de Participatiewet, respectievelijk artikelen 25 en 26 IOAW, artikelen 25 en 26 IOAZ en artikelen 45, 46 en 47 Bbz. Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de vigerende beleidsregels inzake terugvordering en verhaal van de gemeente Veendam. Beleidsregels Terugvordering en Verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ gemeente Veendam 2015 Hoofdstuk 1.Begripsbepaling Artikel 1. Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in wetten waarop deze beleidsregels betrekking hebben en de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek 2. Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder: a. Abw: Algemene bijstandswet; b. Bbz: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004; c. belanghebbende: de persoon die in aanmerking wenst te komen voor een uitkering of bijstand, hieronder worden tevens de eventuele partner en de ten laste komende kinderen gerekend; d. Awb: Algemene wet bestuursrecht; e. BW: Burgerlijk Wetboek; f. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam; g. dringende reden: onaanvaardbaarheid van sociale en/of financiële consequenties voor de belanghebbende; h. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
3
Elektronisch
Gemeenteblad i. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; j. regeling: onderhavige beleidsregels terugvordering en verhaal; k. Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; l. uitkering: bijstandsuitkering Wet werk en bijstand, inkomensvoorziening IOAW, IOAZ en Bbz; m. WWB: Wet werk en bijstand; n. Pw: participatiewet. Hoofdstuk 2. Beleidsregels terugvordering Paragraaf 2.1 Toepassingsgebied hoofdstuk 2 Artikel 2. Toepassingsgebied beleidsregels terugvordering en invordering 1. De regeling is van toepassing op terugvorderingen ingevolge de Pw, IOAW, IOAZ en Bbz . 2. De artikelen 6 tot en met 19 en artikel 25 van deze regeling zijn van overeenkomstige toepassing op vorderingen op belanghebbenden ingevolge onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW) voor zover in het BW niet dwingend anders bepaald. 3. De regeling is niet van toepassing op vorderingen die worden gedekt door pand- of hypotheekrecht op een zaak behoudens het gestelde in artikel 6 lid 2 sub b en artikel 7 lid 5 van deze regeling. Paragraaf 2.2 Herziening, intrekking en terugvordering Artikel 3. Herzienings- en intrekkingsbevoegdheid 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om in alle gevallen het recht op bijstand, de uitkering, te herzien of in te trekken overeenkomstig het bepaalde in artikel 54 lid 3 en lid 4 Pw, respectievelijk artikel 17 lid 3 en lid 4 IOAW en artikel 17 lid 3 en lid 4 IOAZ en artikel 44 Bbz, tenzij in deze regeling anders is bepaald. 2. Lid 1 is niet van toepassing indien er sprake is van een dringende reden. Artikel 4. Terugvorderingsbevoegdheid 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om in alle gevallen de kosten van uitkering, de inkomensvoorziening terug te vorderen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 58 en 59 van de Pw, respectievelijk artikelen 25 en 26 IOAW, artikelen 25 en 26 IOAZ en artikel 45, 46 en 47 Bbz, tenzij in deze regeling anders is bepaald.
Week 11 10 maart 2015
2. Lid 1 is niet van toepassing indien er sprake is van een dringende reden. Artikel 5. Terugvordering: bruto of netto 1. Het college vordert in beginsel de vordering bruto van belanghebbende terug. 2. Indien de vordering evenwel betrekking heeft op het lopende boekjaar en belanghebbende de vordering voldoet vóór het einde van het boekjaar, kan belanghebbende volstaan met een nettobetaling van de vordering. Bij uitblijven van volledige voldoening van de vordering vóór het einde van het boekjaar, wordt het restant van de vordering alsnog gebruteerd. 3. Indien sprake is van een vordering, die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet verweten kan worden dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft is voldaan, kan volstaan worden met een nettobetaling van de vordering. 4. Indien sprake is van een dringende reden vindt geen brutering van de vordering plaats door het college. Paragraaf 2.3 Kwijtschelding en afkoop Artikel 6. Gedeeltelijke kwijtschelding bij schuldregeling 1. Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang; en d. het verzoek tot medewerking aan een schuldsanering /-bemiddeling wordt ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie of een Nederlandse gemeente. 2. Van kwijtschelding als bedoeld in lid 1 wordt afgezien indien: a. de terugvordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht; of
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
4
Elektronisch
Gemeenteblad b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken, behoudens voor zover de vordering niet op die zaken verhaald kan worden. 3. In afwijking van lid 2 sub a kan toch kwijtschelding worden verleend in geval van vorderingen voortgekomen uit schending inlichtingenplicht, wanneer, naast de voorwaarden genoemd in het eerste lid, minimaal de helft van de oorspronkelijke schuld is of wordt voldaan of belanghebbende minimaal gedurende 60 maanden voorafgaand aan het verzoek volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan. 4. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen. 5. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een vordering wordt ingetrokken of ten nadelen van de belanghebbende gewijzigd indien: a. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of b. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. Artikel 7. Kwijtschelding anders dan bij schuldregeling 1. Op verzoek van de belanghebbende gaan burgemeester en wethouders over tot kwijtschelding van het restant van de vordering indien de belanghebbende: a. voorafgaand aan het verzoek minimaal 60 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting; en b. tenminste 75% van de vordering heeft betaald. 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid gaat het college op het verzoek van belanghebbende tot kwijtschelding van het restant van de vordering, welke is ontstaan als gevolg van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, over indien de belanghebbende: a. voorafgaand aan het verzoek minimaal 120 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting; en b. tenminste 90 % van de vordering heeft betaald; en c. de vordering is ontstaan vóór 1 januari 2013. 3. Het college besluit niet tot kwijtschelding indien belanghebbende in de periode van 60 maanden voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan 1 keer, verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan dan wel zijn aflossingsverplichtingen. 4. Kwijtschelding van een vordering die gebaseerd is op een terugvorderingsbesluit ingevolge
Week 11 10 maart 2015
artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 Pw, artikel 25 lid 2 IOAW of artikel 25 lid 2 IOAZ of artikel 45 Bbz is niet mogelijk. 5. Kwijtschelding van een vordering welke wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken is niet mogelijk. Artikel 8. Gedeeltelijke kwijtschelding van leenbijstand 1. In afwijking van artikel 7 geldt voor de kwijtschelding van vorderingen uit leenbijstand voor inrichtingskosten de regeling dat indien belanghebbende gedurende 36 maandtermijnen volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan, het restant van de vordering ambtshalve volledig wordt kwijtgescholden. 2. In alle overige gevallen is kwijtschelding ingevolge lid 1 niet mogelijk indien de leenbijstand aan belanghebbende is verstrekt ingevolge artikel 48 lid 2 Pw. Artikel 9. Afkoop schuld 1. Op verzoek van de belanghebbende stemt het college in met het verzoek tot afkoop van het restant van de vordering indien de belanghebbende: a. voorafgaand aan het verzoek minimaal 60 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting; en b. een bedrag in één keer aflost waardoor de belanghebbende, tezamen met de reeds gedane betalingen, 75% van de vordering heeft betaald. 2. In afwijking van het gestelde in lid 1 gaat het college op het verzoek van belanghebbende tot afkoop van het restant van de vordering, welke is ontstaan als gevolg van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, over indien de belanghebbende: a. voorafgaand aan het verzoek minimaal 120 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting; en b. een bedrag in één keer aflost waardoor de belanghebbende, tezamen met de reeds gedane betalingen, 90% van de vordering heeft betaald; en c. de vordering is ontstaan vóór 1 januari 2013. 3. Het college stemt niet in met afkoop indien belanghebbende in de periode van 60 maanden voorafgaande aan het verzoek tot afkoop, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan 1 keer verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan dan wel zijn aflossingsverplichtingen.
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
5
Elektronisch
Gemeenteblad 4. Afkoop van een vordering die gebaseerd is op een terugvorderingsbesluit ingevolge artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 Pw, artikel 25 lid 2 IOAW of artikel 25 lid 2 IOAZ of artikel 45 Bbz is niet mogelijk. 5. Afkoop van een vordering welke wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken is niet mogelijk. Paragraaf 2.4 Invordering van een teruggevorderde uitkering Artikel 10. Inhoud besluit tot terugvordering 1. Een besluit tot terugvordering vermeldt: a. tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen uitkering wordt teruggevorderd; b. de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald door belanghebbende; c. de mogelijkheid voor belanghebbende om voor het verstrijken van de betalingstermijn, zoals genoemd in het besluit, een betalingsvoorstel te doen en/of een verzoek in te dienen tot een betalingsregeling; d. op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd waaronder tevens begrepen: de aankondiging dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling derden voor rekening van belanghebbende zijn. 2. De termijn van betaling, zoals benoemd in lid 1 sub b, wordt in het besluit tot terugvordering in beginsel gesteld op 6 weken. Artikel 11. Betalingsvoorstel 1. Op verzoek van belanghebbende tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel stelt het college de maandelijkse aflossingsverplichting van belanghebbende vast. 2. Binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in lid 1. Het besluit vermeldt: a. de maandelijkse aflossingverplichting; b. de datum van ingang van de aflossingsverplichting; c. de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, ten uitvoer wordt gelegd waaronder tevens begrepen: de aankondiging dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling derden voor rekening van belanghebbende zijn. 3. In het verlengde van lid 2 sub c, zal aan belanghebbende in het besluit tevens worden medegedeeld dat, bij gebreke van tijdige betaling, de vordering in zijn geheel, zonder verdere vooraankondiging, ineens opeisbaar wordt en dat het college in dat geval niet langer gehouden is aan de vastgestelde aflossingsverplichting ingevolge lid 2 sub a.
Week 11 10 maart 2015
Artikel 12. Aflossingsverplichting 1. Indien belanghebbende een inkomen heeft op bijstandsniveau, bedraagt de aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag. 2. Indien de vordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, bedraagt de aflossingsverplichting het maximaal mogelijk te verrekenen bedrag per maand. 3. De aflossingsverplichting voor belanghebbenden met een inkomen boven bijstandsniveau bedraagt: a. Indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht: 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag vermeerderd met 60% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. b. In de overige omstandigheden: 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag, vermeerderd met 50% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. 4. De belanghebbende die een Pw-, IOAW-, IOAZ-, Bbz-uitkering heeft ontvangen wordt, wat betreft de hoogte van de vast te stellen aflossingsverplichting, gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van de uitkering gelijkgesteld met een Pw-, IOAW-, IOAZ of bbz-uitkeringsgerechtigde. 5. In geval van beslaglegging door een derde, andere schuldeiser dan het college, kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op 10% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, zijnde de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d lid 1 en 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Artikel 13. Afbetaling in 36 maanden 1. Een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende kan achterwege blijven indien belanghebbende een betalingsvoorstel heeft gedaan aan het college op basis waarvan de vordering zal zijn voldaan binnen een periode van 36 maanden te rekenen vanaf het moment van ingang van de aflossingsverplichting. 2. Het college kan het verzoek van belanghebbende ingevolge lid 1 afwijzen indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht dan wel indien belanghebbende in de periode van 60 maanden voorafgaande aan het verzoek, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan 1 keer verwijtbaar, niet, niet tijdig
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
6
Elektronisch
Gemeenteblad of niet volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan. Artikel 14. Aflossingscapaciteit en vermogen 1. Het verzoek van belanghebbende tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel kan door het college worden afgewezen indien belanghebbende beschikt over vermogen dat, gelet op de omstandigheden van belanghebbende, redelijkerwijs te gelde gemaakt kan worden. 2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen: het aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 lid 3 Pw. 3. Indien het college toepassing geeft aan lid 1, vermeldt het besluit de reden van het opleggen van de aflossingsverplichting ineens. Artikel 15. Tussentijdse wijziging van aflossingsverplichting door het college Het college is bevoegd om tussentijds de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting te verhogen c.q. te verlagen, dan wel te wijzigen in een aflossingsverplichting ineens ingevolge artikel 14, lid 1, indien een draagkrachtonderzoek daartoe aanleiding geeft. Artikel 16. Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door belanghebbende 1. Belanghebbende kan een verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot wijziging van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting. 2. Binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in lid 1. 3. Het besluit wordt genomen met inachtneming van de regels zoals neergelegd in de artikelen 12, 13 en 14 van deze regeling. Artikel 17. Aanmaning, dwangbevel, beslag en verrekening 1. Indien de belanghebbende niet tot betaling van de vordering overgaat dan wel niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde of overeengekomen aflossingsverplichting niet meer nakomt, dan ontvangt belanghebbende een aanmaning tot nakoming van zijn aflossingsverplichtingen. 2. In de aanmaning wordt de termijn van betaling gesteld op 2 weken. De termijn van 2 weken gaat in op de dag na de dag waarop de aanmaning is verzonden.
Week 11 10 maart 2015
3. Indien belanghebbende na verzending van de aanmaning in gebreke blijft tot tijdige en volledige betaling, vaardigen burgemeester en wethouders een dwangbevel uit. Na betekening wordt het dwangbevel middels beslaglegging ten uitvoer gelegd indien niet binnen de gestelde termijn tot betaling is overgegaan. De voorschriften ingevolge de Awb en Rv worden in acht genomen. 4. Indien het college, ingevolge artikel 60 lid 3 Pw, 28 lid 2 IOAW of artikel 28 lid 2 IOAZ, de bevoegdheid heeft tot verrekening van de vordering met een lopende uitkering of inkomensvoorziening ingevolge de Pw, IOAW of IOAZ, dan maakt het college gebruik van deze bevoegdheid. Ingevolge artikel 4:93 Awb wordt belanghebbende in kennis gesteld van de verrekening met de uitkering onder vermelding van de hoogte van het bedrag van de verrekening. Artikel 18. Afzien van (verdere) invordering 1. Het college is bevoegd om in individuele situaties af te zien van (verdere) invordering wanneer het totaal van de (restant)vordering(en) minder bedraagt dan € 150 en het treffen van (verdere) invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet (langer) doelmatig is. 2. Bij een totaal van de (restant)vordering(en) van € 150 en meer kan het college ook omwille van doelmatigheidsredenen besluiten van (verdere) invordering af te zien indien incasso van de vordering gedurende vijf jaren onmogelijk is gebleken en ook niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten. 3. Indien het totaal van de (restant)vordering(en) het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht en is ontstaan na 1 januari 2013 kan niet afgezien worden van invordering. 4. Indien het totaal van de (restant)vordering(en) het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, ontstaan is vóór 1 januari 2013 en € 5.000 of meer bedraagt, kan het totaal van de (restant)vordering(en) slechts dan worden afgeboekt indien incasso van de vordering gedurende 120 maanden onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten. Artikel 19. Opschorting invordering Het college schort de invordering in het geval van een bezwaar- of beroepschrift tegen het besluit tot terugvordering op als de onmiddellijke invordering onevenredig belastend is voor de belanghebbende.
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
7
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 10 maart 2015
Hoofdstuk 3. Beleidsregels verhaal
Hoofdstuk 4. Slotbepalingen
Paragraaf 3.1 Verhaalsbevoegdheid
Artikel 25. Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien toepassing van de regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 20. Verhaalsbevoegdheid Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid om de kosten van een uitkering ingevolge de Pw te verhalen overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 6.5 Pw, tenzij in deze regeling anders is bepaald. Paragraaf 3.2 Afzien van verhaal Artikel 21. Afzien van verhaal 1. Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit ingevolge artikel 62 en 62f Pw indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50 per maand of € 600 per jaar. 2. Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van het nemen van een verhaalsbesluit indien daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn. Paragraaf 3.3 Ingangsdatum verhaalsbijdrage Artikel 22. Ingangsdatum verhaalsbijdrage De verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 Pw wordt opgelegd met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving. Paragraaf 3.4 Heronderzoeken Artikel 23. (Her-) onderzoek naar draagkracht Eens per 36 maanden wordt er onderzoek gedaan naar de draagkracht van belanghebbende. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de verhaalsbijdrage gewijzigd vastgesteld. Paragraaf 3.5 Invordering verhaalsbijdragen Artikel 24. Invordering van verhaalsbijdragen Indien belanghebbende een door de rechter vastgestelde verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62, 62f Pw of een verhaalsbesluit ingevolge artikel 62b Pw niet voldoet, zijn de artikelen 6 tot en met 18 uit hoofdstuk 2 van deze regeling analoog van toepassing.
Artikel 26. Inwerkingtreding Deze regeling treedt na bekendmaking in werking met ingang van 1 januari 2015 en vervangt de bestaande beleidsregels inzake terugvordering en verhaal van de gemeente Veendam. Artikel 27. Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Veendam 2015.
Toelichting beleidsregels Terugvordering en Verhaal Algemeen De onderhavige beleidsregels maken een onderscheid tussen het terugvorderen van een uitkering en het verhalen van kosten van bijstand. Dit zijn twee aparte zaken. • Terugvordering heeft betrekking op het terughalen van teveel of ten onrechte verleend uitkering. De uitkering wordt teruggevorderd van degene aan wie de uitkering is uitbetaald, dus van de uitkeringsgerechtigde zelf. • Bij verhaal gaat het om het terugkrijgen van de kosten van een uitkering van een andere persoon dan de uitkeringsgerechtigde, bijvoorbeeld in verband met: - de onderhoudsplicht; - verhaal op nalatenschappen; - verhaal i.v.m. schenkingen. In de Pw, IOAW, IOAZ en Bbz heeft wetgever de terugvordering van ten onrechte verleende uitkering geregeld. De systematiek is voor genoemde wetten grotendeels hetzelfde. Verhaalsrecht is gerelateerd aan de Pw. De IOAW, IOAZ en Bbz kennen de mogelijkheid tot verhaal niet. Zowel het terugvorderen en verhalen van een uitkering is door wetgever benoemd als een bevoegdheid. Hieruit volgt dat de gemeenten zelf tot een afweging en dus beleid moeten komen. Hetzelfde geldt wat betreft het invorderen van kosten. Weliswaar biedt wetgeving een kader - denk hierbij ook aan de Algemene wet bestuursrecht - het is evenwel aan de gemeente om de systematiek middels de opmaak van beleidsregels nader vorm te geven.
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
8
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 10 maart 2015
Door vaststelling van deze beleidsregels beoogt het college enerzijds een meer slagvaardiger en doelgerichter uitvoeringspraktijk mogelijk te maken, anderzijds om aan de klant rechtszekerheid te bieden voor wat betreft de wijze waarop het college aan de gegeven beleidsruimte invulling geeft.
term is bedoeld als verzamelnaam en duidt op de bijstandsuitkering ingevolge Pw en de uitkeringen ingevolge IOAW, IOAZ en Bbz.
Bij de opmaak van de beleidsregels zijn nadrukkelijk de volgende uitgangspunten in ogenschouw genomen: • hoofdregel is dat een schuld volledig moet worden terugbetaald. Eigen verantwoordelijkheid van de burger staat voorop. • altijd rigide vasthouden aan deze hoofdregel kan betekenen dat burgers (financieel) in de knel komen. Met name via de bepalingen over kwijtschelding, afkoop van schulden en de bepaling van de aflossingscapaciteit is dan ook getracht om een goede balans te vinden tussen de belangen van de gemeente als schuldeiser enerzijds en de belangen van de burger als debiteur anderzijds. Ook voor oninbare vorderingen zijn praktische regels opgenomen. Iets abstracter beredeneerd: de gemeente dient een maatschappelijk (economisch) belang indien zij de belangen van de burger als debiteur nadrukkelijk in haar besluitvorming betrekt. Met name ook bezien vanuit die invalshoek is het van belang om oog te hebben voor de persoonlijke situatie van de debiteur. Feitelijk gaat het dan om ook om armoedebeleid. • ook vanuit het oogpunt van efficiency en effectiviteit zijn beleidsmatig keuzes gemaakt. In de bepalingen inzake de zogenaamde kruimelbedragen (artikel 18 lid 1 van de beleidsregel) laat zich dat bijvoorbeeld heel expliciet voelen. Bij de opmaak van de beleidsregels is in die zin ook telkens een globale kosten-baten-analyse gemaakt: welke inspanning en activiteiten zijn reëel en gewenst om te komen tot de invordering van schulden? • fraude mag niet lonen. Dat is het uitgangspunt. Ook hier is evenwel de balans gezocht in relatie tot efficiency en effectiviteit en de belangen van de debiteur. In de beleidsregels zie je dan ook terug dat bijvoorbeeld ook in geval van fraudeschulden mogelijkheden bestaan voor kwijtschelding en afkoop van schuld. Wel is er telkenmale, vanuit het benoemde principe dat fraude niet mag lonen, bewust voor gekozen om de criteria voor fraudeschulden te verzwaren ten opzichte van nietfraude-schulden.
Artikel 1. Begripsbepalingen Als het gaat om verhaal en terugvordering, is er een duidelijke samenhang met de Algemene wet bestuursrecht. Dat is evident. Maar ook met het civiele recht bestaat een duidelijke samenhang. Het verhaalsrecht is feitelijk een direct afgeleide van het personen- en familierecht (BW boek 1) waardoor begrippen zoals gehanteerd in het familierecht ook gebruikelijk zijn in de verhaalspraktijk. Maar denk bijvoorbeeld ook aan de invordering van vorderingen: begrippen als “executiekosten”, “verzuim” en “minnelijk” zijn afkomstig uit het privaatrecht en hebben in de bijstandspraktijk dezelfde betekenis.
Artikelgewijze toelichting
Tot slot nog het volgende In de Pw wordt gesproken over een bijstandsuitkering. De IOAW, IOAZ en Bbz spreken over een uitkering. Kortom, wetgever werkt met verschillende termen. Uit praktisch oogpunt wordt in deze beleidsregels de term uitkering gebezigd. Deze
Artikel 2. Toepassingsgebied beleidsregels terugvordering De onderhavige beleidsregels zijn, wat betreft de terugvorderingsparagraaf, van toepassing op terugvorderingen ingevolge de Pw, IOAW, IOAZ en Bbz. De verhaalsparagraaf ziet louter toe op de Pw. Dit laatste houdt verband met het feit dat verhaal ingevolge de IOAW, IOAZ en Bbz niet mogelijk is. Via lid 2 zijn de beleidsregels inzake invordering eveneens van toepassing op vorderingen voortkomend uit onverschuldigde betaling. Als concreet voorbeeld kan hier worden genoemd: de vorderingen die ontstaan op burgers vanwege onterechte verstrekte persoonsgebonden budgetten ingevolge wet Maatschappelijke Ondersteuning. Indien vorderingen worden gedekt door een zekerheidsrecht (pand of hypotheek), zijn de onderhavige beleidsregels niet van toepassing. De regels inzake pand en hypotheek zijn dusdanig specifiek (en bieden dusdanige garantie) dat de regeling niet van toepassing is op vorderingen die worden gedekt door pand of hypotheek. Artikel 3. Herzienings- en intrekkingsbesluit Herziening en intrekking van de uitkering, vormen een belangrijke grondslag voor de terugvordering. Evenals terugvordering van een uitkering is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op uitkering door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algemene bevoegdheid van de gemeente. Het college maakt in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen, gebruik van deze bevoegdheid. In die zin is lid 1 van dit artikel dwingend geformuleerd.
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
9
Elektronisch
Gemeenteblad Lid 2 formuleert de uitzondering op het lid 1: herziening of intrekking vindt niet plaats indien er sprake is van een dringende reden. Voor een nadere toelichting van de betekenis van dringende redenen sluit het college zich aan bij de criteria zoals die zijn ontwikkeld binnen de reguliere jurisprudentie van de bestuursrechter. Twee punten worden hierover nog nadrukkelijk opgemerkt. Bij de beoordeling van dringende redenen is het gebruikelijk dat een onderscheid gemaakt wordt tussen omstandigheden die toerekenbaar zijn aan de klant en omstandigheden die toerekenbaar zijn aan het bestuursorgaan. In de laatste situatie is de toepasselijkheid van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van groot belang, in het bijzonder het zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel. Overigens hoeft het college, indien zij besluit om geheel van herziening of intrekking af te zien, de belanghebbende in beginsel niet op de hoogte te stellen van dit besluit. Dit is anders indien de belanghebbende er zelf om heeft verzocht. Het is overigens wel goed om altijd in het dossier te vermelden of het college besloten heeft om van de bevoegdheid tot herziening/intrekking geen gebruik te maken. Artikel 4. Terugvorderingsbevoegdheid Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer een uitkering moet worden teruggevorderd, is lid 1, bij wijze van hoofdregel dwingend geformuleerd. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels, rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De uitkering wordt teruggevorderd van degene aan wie de uitkering ten onrechte is verleend: de belanghebbende. Een gezinsuitkering wordt van alle gezinsleden teruggevorderd. In gevallen van een verzwegen partner wordt ook van de verzwegen partner teruggevorderd (artikel 59 lid 2 Pw, artikel 26 lid 2 IOAW en artikel 26 lid 2 IOAZ). Alle gezinsleden van wie de uitkering wordt teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering (artikel 59 lid 3 Pw, artikel 26 lid 3 IOAW, artikel 26 lid 3 IOAZ). Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen, kunnen andere ge-
Week 11 10 maart 2015
zinsleden voor het gehele (restant) bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente. Ingevolge lid 2 kan worden afgezien van terugvordering wegens dringende redenen. Voor een nadere toelichting van de betekenis van dringende redenen sluit het college zich aan bij de criteria zoals die zijn ontwikkeld binnen de reguliere jurisprudentie van de bestuursrechter. Zie ook het gestelde in de inleiding rond het begrip 'dringende reden'. Twee punten worden hierover nog nadrukkelijk opgemerkt. Bij de beoordeling van dringende redenen is het gebruikelijk dat een onderscheid gemaakt wordt tussen omstandigheden die toerekenbaar zijn aan de klant en omstandigheden die toerekenbaar zijn het bestuursorgaan. In de laatste situatie is de toepasselijkheid van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van groot belang, in het bijzonder het zorgvuldigheids-, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van een redelijke belangenafweging. Artikel 5. Terugvordering: bruto of netto Een uitkering wordt netto uitbetaald. De gemeente draagt evenwel net als een werkgever hierover loonbelasting, premies volksverzekering en de inkomensafhankelijke bijdrage af aan de belastingdienst en het UWV. De gemeente betaalt dus in feite een bruto uitkering. Bij terugvordering van een ten onrechte verstrekte uitkering kan het college daarom de uitkering bruto terugvorderen van de belanghebbende. Dit volgt uit artikel 58 lid 4 Pw, artikel 25 lid 4 IOAW, artikel 25 lid 4 IOAZ en artikel 46 Bbz. De hoogte van het terugvorderingsbedrag wordt berekend aan de hand van hetgeen in totaal aan loonbelasting en premies aan de belastingdienst en het UWV is afgedragen. Ingevolge lid 1 is de hoofdregel dat uitkeringsgelden bruto dienen te worden terugbetaald. In de volgende gevallen ziet het college af van brutering en wordt alleen de netto uitkering teruggevorderd: • indien de vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar én belanghebbende de vordering voldoet vóór het einde van het boekjaar (lid 2) of; • indien er sprake is van een vordering die buiten toedoen van belanghebbende is ontstaan en belanghebbende niet kan worden verweten dat deze niet in het lopende kalenderjaar wordt voldaan (lid 3). Bijvoorbeeld een administratieve fout van de gemeente;
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
10
Elektronisch
Gemeenteblad • indien sprake is van een dringende reden (lid 4). Voor wat betreft het begrip dringende reden wordt hierbij verwezen naar de toelichting bij artikel 4 lid 2. Hierbij wordt opgemerkt dat als de gemeente toch wil overgaan tot brutering, omdat belanghebbende bijvoorbeeld weigert af te lossen, dan moet dit in het besluit inzake het opleggen van de aflossing reeds aangekondigd zijn. Artikel 6. Gedeeltelijke kwijtschelding bij schuldregeling Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. Een dergelijke bepaling komt in de Pw, IOAW, IOAZ en Bbz niet voor. In deze beleidsregel is het oude artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen. De belangrijkste verschillen met artikel 78a Abw zijn het gestelde in het eerste lid onder sub d en derde lid van de beleidsregel. Door in het eerste lid sub d als voorwaarde te stellen dat een bij de NVVK aangesloten bemiddelingsorganisatie betrokken is bij de schuldsanering, wordt beoogd een kwaliteitscriterium in te bouwen. Omdat niet alle collega-gemeenten standaard bij de NVVK zijn aangesloten, maar de gemeente Veendam wel graag haar medewerking wil kunnen verlenen aan een verzoek gedaan door een gemeente, is naast de bij de NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie ook expliciet melding gemaakt van Nederlandse gemeenten. In derde lid van de beleidsregel wordt gesteld dat ook (gedeeltelijke) kwijtschelding van een fraudeschuld mogelijk moet kunnen zijn indien belanghebbende minimaal de helft van de schuld voldoet of heeft voldaan of minimaal een periode van 60 maanden voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding correct aan zijn afbetalingsverplichting heeft voldaan. Hoewel het principe dient te gelden dat fraude niet lonend mag zijn, moet het mogelijk kunnen zijn dat mensen die kennelijk in dusdanig financiële moeilijkheden zitten dat schuldsanering c.q. bemiddeling aan de orde is, ondanks hun frauduleus gedrag, in aanmerking komen voor kwijtschelding. Let wel, de vordering moet dan ontstaan zijn vóór 1 januari 2013. Op deze datum is de wet Boeten in werking getreden en is het kwijtschelden van fraudevorderingen niet meer mogelijk. Artikel 7. Kwijtschelding anders dan bij schuldregeling Ingevolge artikel 7 kan iedere debiteur voor kwijtschelding van de restant-vordering in aanmerking komen indien men
Week 11 10 maart 2015
voorafgaand aan het verzoek gedurende minimaal 60 of 120 maanden volledig aan de afbetalingsverplichting heeft voldaan en minstens 75% dan wel 90% van de vordering heeft betaald. Ook ingevolge dit artikel is het dus mogelijk gemaakt dat fraudeschulden die zijn ontstaan vóór 1 januari 2013 voor kwijtschelding in aanmerking kunnen komen, zij het onder de verzwaarde criteria van 120 maanden afbetaling en 90% aflossing. Ingevolge lid 3 is nog een extra verzwaring ingebouwd, zowel geldend voor de vorderingen die onder lid 1 als onder lid 2 vallen: degene die een beroep doet op kwijtschelding mag in de 60 maanden voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding niet herhaaldelijk zijn inlichtingenplicht hebben geschonden alsook dient hij gedurende 60 maanden aan al zijn aflossingsverplichtingen jegens de gemeente te hebben voldaan. Ingevolge lid 3 zou het verzoek tot kwijtschelding dus afgewezen kunnen worden, omdat de debiteur weliswaar op de huidige vordering correct en tijdig gedurende 60 maanden heeft betaald, maar niet op een andere vordering waarop hij voordien diende af te lossen. Middels lid 4 van deze beleidsregel wordt voorkomen dat belanghebbende voor kwijtschelding in aanmerking zou kunnen komen indien het gaat om een terugvorderingsschuld ingevolge artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 Pw, artikel 25 lid 2 IOAW, artikel 25 lid 2 IOAZ en artikel 46 Bbz (achteraf verkregen middelen of een achteraf verkregen vergoeding voor kosten, waarvoor met het oog op die bestemming bijstand is verleend). Gelet op het (achteraf) concreet ontvangen van gelden door belanghebbende waardoor hij staat is c.q. moet worden geacht om de ontvangen bijstand (ineens) terug te betalen aan de gemeente, wordt kwijtschelding in die gevallen ingevolge artikel 6 niet aan de orde geacht. Artikel 8. Gedeeltelijke kwijtschelding bij leenbijstand Uitgangspunt is dat een lening bij de Volkskredietbank (VKB) als een voorliggende voorziening dient te gelden. Indien een lening bij de VKB niet aan de orde kan zijn, heeft het uitgangspunt te gelden dat leenbijstand voor inrichtingskosten wordt verstrekt met daaraan gekoppeld een aflossingsverplichting voor de duur van 36 maanden. Indien na 36 maanden de leenbijstand niet volledig is afgelost wordt het restant van de vordering ambtshalve kwijtgescholden. Een verzoek
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
11
Elektronisch
Gemeenteblad tot kwijtschelding behoeft belanghebbende dus niet in te dienen. Ingevolge lid 2 is kwijtschelding redelijkerwijs evenwel niet aan de orde indien de leenbijstand is verstrekt ingevolge artikel 48 lid 2 Pw: • bijstand verstrekt in een situatie waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode (zelf) in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien; • de noodzaak tot bijstandsverlening is het gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; • het betreft een te betalen waarborgsom; • bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast. Artikel 9. Afkoop schuld Deze beleidsregel is qua strekking en inhoud gelijk aan artikel 7 van de regeling met dien verstande dat artikel 9 over afkoop gaat en niet over kwijtschelding. Indien mensen middels betaling van een (rest-)bedrag ineens, naast de overig gestelde criteria, feitelijk tot een betaling van 75% dan wel 90% komen, is afkoop tegen finale kwijting mogelijk en ontstaat feitelijk dezelfde situatie als in geval van kwijtschelding ingevolge artikel 7, namelijk het niet meer te hoeven betalen van 25% dan wel 10% van de (restant-)vordering. Artikel 10. Inhoud besluit tot terugvordering Een besluit tot terugvordering vermeldt: a. hetgeen teruggevorderd wordt; b. de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald; c. de mogelijkheid voor belanghebbende om voor het verstrijken van de betalingstermijn, zoals genoemd in het besluit, een betalingsvoorstel te doen en/of een verzoek in te dienen tot een betalingsregeling; d. op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd waaronder tevens begrepen: de aankondiging dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling derden voor rekening van belanghebbende zijn. Ingevolge lid 2 van de beleidsregel dient tot slot in de beschikking te worden vermeld dat de termijn van betaling 6 weken is. Deze termijn is gebaseerd op artikel 4:87 Awb. De betaling geschiedt binnen 6 weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.
Week 11 10 maart 2015
Artikel 11. Betalingsvoorstel Ingevolge artikel 10 lid 1 sub a van deze regeling wordt aan mensen in de terugvorderings-beschikking de mogelijkheid geboden om een voorstel te doen tot gespreide betaling van de schuld. Op een dergelijk voorstel van belanghebbende dient de gemeente binnen 8 weken na ontvangst te beschikken. Indien de betalingsregeling tot stand komt en belanghebbende vervolgens op enig moment zijn betalingen staakt, is het van belang dat de gemeente het heft in handen neemt c.q. kan nemen. Zie hiertoe het gestelde niet alleen in lid 2 sub c van het artikel, maar met name ook lid 3 van het artikel. De vordering is in dat geval weer ineens opeisbaar c.q. de gemeente is niet langer gehouden aan de betalingsregeling. Artikel 12. Aflossingsverplichting De aflossingsverplichting ingevolge artikel 11 wordt berekend naar draagkracht. In het onderhavige artikel 12 zijn deze draagkrachtregels neergelegd. Hierbij gelden de navolgende uitgangspunten: Lid 1: Mensen met een inkomen op bijstandsniveau hebben een aflossingsverplichting van 6% van de voor hun geldende toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantiegeld. Lid 2: Bij fraudeurs wordt een maximale aflossing gehanteerd (aansluitend bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierbij wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Bij deze keuze wordt de berekeningssystematiek ingevolge Rv gevolgd. Ingevolge artikel 475d vijfde lid Rv kan de gemeente formeel niet volstaan met het bepalen van een percentage van 10% maar dienen correctiefactoren als ziektekosten en woonlasten in ogenschouw te worden. Lid 3: Indien mensen een inkomen hebben boven bijstandsniveau wordt qua aflossings-verplichting een nadrukkelijker onderscheid gemaakt tussen fraude- en niet fraudevorderingen. In geval van fraudevorderingen bedraagt de aflossing 10% van de bijstandsnorm (inclusief vakantiegeld) plus 60% van het verschil tussen het nettoinkomen (inclusief vakantiegeld) en de netto bijstandsnorm (inclusief vakantiegeld). In geval van andere vorderingen bedraagt de aflossing 6% plus 50% van het verschil. Lid 4: Vanwege de zogenaamde armoedeval-problematiek alsook een financiële stimulans tot werkaanvaarding, is bepaald dat mensen na beëindiging van hun uitkering nog voor
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
12
Elektronisch
Gemeenteblad 12 maanden worden gelijkgesteld met uitkeringsgerechtigden als het gaat om het bepalen van de aflossingsverplichting. Lid 5: Ingevolge de leden 1 tot en met 4 staat de gemeente voor een invorderingsbeleid dat soepeler is dan wettelijke norm ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De uitgangspunten van een dergelijk beleid kunnen evenwel teniet worden gedaan in geval van beslaglegging door een derde. In geval een andere schuldeiser gaat invorderen met inachtneming van de beslagvrije voet, wordt de financiële armslag zoals de gemeente die aan mensen gunde niet meer gevoeld. In dergelijke gevallen staat het de gemeente vrij om alsnog tot invordering over te gaan conform Rv. Let wel, het gaat hier om een zogenaamde “kan”- bepaling. Het betreft dus geen verplichting. Achterliggende gedachte daarbij is om de medewerkers de ruimte te geven om, indien een dergelijke situatie ontstaat, met de andere schuldeiser(s) in gesprek te treden en afspraken over de inning / verdeling van de in te vorderen gelden te maken dan wel bijvoorbeeld een debiteur aan te melden voor schuldhulpverlening.
Week 11 10 maart 2015
Artikel 15. Tussentijdse wijziging van aflossingsverplichting door het college Een eenmaal door het college vastgestelde aflossingsverplichting kan door het college in de toekomst worden gewijzigd op basis van een jaarlijks draagkrachtonderzoek. De debiteuren, die hun verplichtingen nakomen worden verder niet onderzocht. De actie wordt gericht op hen, die hun verplichtingen niet nakomen. Dit uit oogpunt van efficiency en effectiviteit. Artikel 16. Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door belanghebbende De belanghebbende kan altijd een verzoek indienen bij het college tot een wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting. Met inachtneming van de Awb, neemt het college vervolgens een tijdig besluit. Artikel 17. Aanmaning, dwangbevel, beslag en verrekening In de uitvoeringspraktijk wordt onderscheid gemaakt tussen een aanmaning en een dwangbevel. Aanmaning zijn brieven waarin belanghebbende, vanwege uitblijven betaling, sec wordt verzocht om alsnog tot betaling over te gaan. Tegen de brieven staat geen bezwaar en beroep open.
Artikel 13. Afbetaling in 36 maanden Om praktische redenen kan een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende achterwege blijven indien de belanghebbende aan de gemeente een betalingsvoorstel doet waardoor de schuld binnen 36 maanden is afbetaald.
Indien betaling na verzending van de aanmaning uitblijft, vaardigen burgemeester en wethouders een dwangbevel uit. Zie lid 3. Zie ook artikel 60 lid 2 Pw, artikel 28 lid 1 IOAW en artikel 28 lid 1 IOAZ. De regels met betrekking tot het dwangbevel zijn bepaald in de Algemene wet bestuursrecht: artikel 4:114 e.v. Awb.
Indien het gaat om een fraudevordering dan wel belanghebbende in het verleden herhaaldelijk zijn betalingsverplichting niet afdoende is nagekomen, kan de gemeente ingevolge lid 2 besluiten om niet op het betalingsvoorstel van belanghebbende in te gaan en alsnog een aflossingsverplichting te hanteren in overeenstemming met artikel 12 van deze regeling.
Indien ook na het uitvaardigen van het dwangbevel betaling uitblijft, zal de gemeente executiemaatregelen moeten nemen ter invordering (lid 3). Het stramien daartoe is neergelegd in landelijke regelgeving (met name Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Artikel 14. Aflossingscapaciteit en vermogen Ingevolge dit artikel heeft de gemeente de mogelijkheid om (deels) af te zien van een maandelijkse betalingsregeling indien blijkt dat belanghebbende beschikt over vermogen dat hij redelijkerwijs ten gelde kan maken. Ingevolge lid 2 blijft het vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 lid 3 Pw buiten beschouwing.
Naast de systematiek van invordering via dwangbevel / beslaglegging, kan de gemeente ook invorderen via verrekening met een lopende uitkering van de gemeente, een andere gemeente of een andere uitkerende instantie (artikel 60a Pw). Daartoe is in Pw, IOAW en IOAZ een wettelijke basis gecreëerd. Voor de Bbz is hier de Pw vanzelfsprekend van toepassing. Tegen een besluit tot verrekening (veelal gekoppeld / geïntegreerd in een besluit tot terugvordering) staat bezwaar en beroep open. Ingevolge artikel 4:87 Awb dient het college in geval van een besluit tot terugvordering de belanghebbende een betalings-
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
13
Elektronisch
Gemeenteblad termijn te gunnen van minimaal 6 weken. Deze regel laat onverlet dat de gemeente niet aan deze termijn gehouden is in geval van verrekening. In artikel 4:93 lid 3 Awb wordt immers bepaald dat de verrekening terugwerkt overeenkomstig artikel 6:129 BW tot aan het tijdstip waarop de verrekeningsbevoegdheid is ontstaan. Het besluit tot verrekening kan dus per direct ten uitvoer worden gelegd. Een dwangbevel is in dergelijke situaties niet noodzakelijk. Artikel 18. Afzien van (verdere) invordering Binnen de debiteurenuitvoeringspraktijk doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten van de uitvoering van invorderingsmaatregelen niet langer in verhouding staan tot de hoogte van een (restant-)vordering. De doelmatigheidstoets in lid 1 beoogt in die zin nadrukkelijk aan de medewerker terugvordering en verhaal een grote beoordelingsvrijheid te geven om in individuele gevallen af te zien van (verdere) invordering van vorderingen < € 150. Gaat het om (restant-)vorderingen van € 150 tot € 5.000 dan geldt ingevolge het lid 2 als aanvullende voorwaarde dat incasso gedurende 60 maanden onmogelijk is gebleken alsook niet aannemelijk is dat belanghebbende in de toekomst tot betaling zal overgaan. Gaat het om (restant-)vorderingen van € 5.000 of meer dan bedraagt deze termijn, ingevolge lid 3, 120 maanden. Betreft het vorderingen die betrekking hebben op het schenden van de inlichtingenverplichting en ontstaan na 1 januari 2013, dan kan niet afgezien worden van verdere invordering. Artikel 19. Opschorting invordering Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de belanghebbende tegen het besluit tot terugvordering heeft geen schorsende werking. Wel kan de belanghebbende de voorzieningenrechter van de rechtbank (of van de CRvB) hangende een bezwaar- of beroepsprocedure verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder begrepen een schorsing. Het zal echter niet altijd verstandig zijn om direct over te gaan tot invordering. Zolang het besluit niet onherroepelijk is, bestaat het risico dat de gemeente, indien achteraf blijkt dat het besluit ten onrechte genomen is, geconfronteerd wordt met een schadevergoedingsactie van belanghebbende. Een besluit is onherroepelijk wanneer er voor belanghebbende geen mogelijkheden van bezwaar of beroep meer open staan. Dit is 6 weken na het besluit of de rechterlijke uitspraak. De gemeente zal, zolang het besluit niet onherroepelijk is, niet alleen moeten kijken naar haar belangen maar ook naar de belangen van de (vermeende) schuldenaar.
Week 11 10 maart 2015
Indien het treffen van executiemaatregelen hangende bezwaar/beroep onevenredig belastend is voor belanghebbende is de gemeente ingevolge artikel 19 gehouden om de invordering op te schorten. Tegen een aanmaning en dwangbevel is geen bezwaar en beroep mogelijk. Tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is verzet mogelijk bij de rechtbank. Artikel 20. Verhaalsbevoegdheid Artikel 61 Pw is een zogeheten 'kan-bepaling'. Verhaal is derhalve een bevoegdheid van het college en niet een verplichting. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden verhaald, is lid 1 bij wijze van hoofdregel dwingend geformuleerd. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels, rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook artikel 25 van deze regeling (hardheidsclausule) kan een rol spelen. Verhalen van uitkeringskosten speelt in geval van de Pw. Artikel 21. Afzien van verhaal Ingevolge lid 1 wordt van verhaal afgezien indien het verhaalsbedrag lager is dan € 50 per maand of € 600 per jaar. De keuze voor deze beperking is, gelijk artikel 18 van deze beleidsregels, ingegeven door redenen van doelmatigheid c.q. een kosten-baten-analyse. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de gemeente geheel of gedeeltelijk van verhaal kan afzien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn. In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Uit de aard der zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk. Artikel 22. Ingangsdatum verhaalsbijdrage In het kader van de rechtszekerheid is bepaald om de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage te bepalen op de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van belanghebbende. Let wel: indien de belanghebbende niet overgaat tot betalen en de gemeente een verhaalsprocedure start bij de rechtbank, zal de rechtbank de ingangsdatum van verhaal anders vaststellen indien het tijdvak groot is tussen de door de gemeente vastgestelde in-
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
14
Elektronisch
Gemeenteblad gangsdatum van verhaal en het aanhangig maken van de procedure. Artikel 23. (Her-)onderzoek naar draagkracht Verhaalsonderzoeken zijn intensief en blijken in de praktijk slechts in beperkte mate te leiden tot gewijzigde vaststelling van een verhaalsbijdrage. Om die reden is bepaald dat verhaalsonderzoeken eens in de 36 maanden plaatsvinden, waarbij de termijn verkort wordt (naar 12 maanden) als te verwachten is dat er eerder wijzigingen in de inkomenssituatie van de onderhoudsplichtige kunnen plaatsvinden. Hierbij valt te denken aan het aflopen van aflossingsverplichtingen, zelfstandigen met wisselende inkomens, etc. Artikel 24. Invordering van verhaalsbijdragen Op het moment dat de gemeente een verhaalsbesluit heeft genomen en belanghebbende betaalt niet, dan is een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van dit artikel de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen met dien verstande dat de invordering van verhaals-vorderingen gelijk worden gesteld met terugvorderingen niet zijnde fraudevorderingen. Artikel 25. Hardheidsclausule Indien de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden leiden, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik gemaakt te worden om het scheppen van precedenten tegen te gaan. Overigens laat dit artikel de werking van artikel 4:84 Awb onverlet. Artikel 26 Inwerkingtreding Deze regeling treedt na bekendmaking in werking met ingang van 1 januari 2015 en vervangt per die datum de bestaande beleidsregels/werkwijze inzake terugvordering en verhaal van Veendam. De hoofdregel is dus dat deze nieuwe regeling niet alleen geldt voor situaties van terug- en invordering en verhaal gelegen na datum inwerkingtreding, maar ook voor reeds bestaande rechtsverhoudingen op die datum. Artikel 27 Citeertitel Dit artikel behoeft geen toelichting.
Week 11 10 maart 2015
Beleidsregels maatwerk bestuurlijke boete Pw/Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Veendam 2015 Burgemeester en Wethouders van de gemeente Veendam hebben op 3 maart 2015 besloten om de “Beleidsregels maatwerk bestuurlijke boete Pw/Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Veendam 2015” vast te stellen. Deze regels geven nadere invulling aan de bevoegdheden die de gemeente heeft om maatwerk te bieden in het huidig handhavingsbeleid, waarbij rekening is gehouden met de rechtszekerheid bij gelijksoortige gevallen. De wettelijke grondslag hiervoor ligt in de artikelen 18a van de Pw en 20a van de IOAW/IOAZ . Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de “Beleidsregels maatwerk bestuurlijke boete WWB/Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Veendam 2014”. Beleidsregels maatwerk bestuurlijke boete Pw/Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Veendam 2015 Artikel 1. Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (Pw), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen IOAZ), de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Suwi) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder: a. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam; b. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken als genoemd in artikel 1:2 Awb; c. uitkering: de door het college verleende (bijzondere) bijstand in het kader van de Pw of de uitkering voor levensonderhoud in het kader van de Bbz 2004; d. inkomensvoorziening: inkomensvoorziening ingevolge de IOAW of IOAZ; e. inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid Pw, artikel 13, eerste lid van de IOAW/IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi; f. boete: bestuurlijke boete genoemd in artikel 18a van
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
15
Elektronisch
Gemeenteblad de Pw en in artikel 20a van de IOAW/IOAZ; g. nulfraude: schending van de inlichtingenplicht waarbij geen sprake is van teveel of ten onrechte verstrekte uitkering/inkomensvoorziening; h. benadelingsbedrag: bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid van Pw dan wel artikel 13, eerste lid van de IOAW/IOAZ, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering/inkomensvoorziening is ontvangen. Artikel 2. Algemene bepaling wettelijke bevoegdheid Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot: a. het volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, op grond van artikel 18a, vierde lid van de Pw en artikel 20a, vierde lid van de IOAW/IOAZ; b. het verlagen van de bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid, op grond van artikel 18a, zevende lid onder a van de Pw en artikel 20a, zevende lid onder a van de IOAW/IOAZ; c. het afzien van het opleggen van een boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, op grond van artikel 18a, zevende lid onder b van de Pw en artikel 20a, zevende lid onder b van de IOAW/IOAZ. Artikel 3. Algemene uitgangspunten bij het bepalen van de verwijtbaarheid 1. Het college deelt bij de toekenning van een uitkering aan de belanghebbende mee welke feiten en omstandigheden hij spontaan aan het college moet melden. Het college gaat er dan ook, tenzij bijzondere omstandigheden op het tegendeel wijzen, steeds van uit dat het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze feiten en omstandigheden van invloed kunnen zijn op de uitkering; 2. Van een belanghebbende kan een redelijke inspanning worden gevergd om op de hoogte te raken van feiten en omstandigheden bij anderen die van invloed kunnen zijn op zijn uitkering/inkomensvoorziening. Het enkele feit dat die ander de belanghebbende niet spontaan van een relevante omstandigheid op de hoogte heeft gesteld, impliceert niet dat het niet melden daarvan niet of slechts in verminderde mate aan de belanghebbende kan worden verweten. 3. Ontbreekt iedere vorm van verwijtbaarheid dan wordt op grond van artikel 5:41 Awb afgezien van het opleggen van een boete of het geven van een schriftelijke waarschuwing.
Week 11 10 maart 2015
Hoofdstuk 2 Verwijtbaarheid bij opleggen boete Artikel 4. Het ontbreken van verwijtbaarheid Indien de belanghebbende het niet nakomen van een verplichting niet kan worden verweten omdat hij op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen, is er geen sprake van verwijtbaarheid. Artikel 5. Schriftelijke waarschuwing In plaats van een boete wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven als de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan verstrekte uitkering of inkomensvoorziening. Artikel 6. Verminderde verwijtbaarheid 1. De mate waarin de schending van de inlichtingenplicht de belanghebbende kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeerde op het moment waarop hij zijn verplichting had moeten nakomen. 2. Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten leiden de criteria op grond van artikel 2a, tweede lid van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten in ieder geval tot verminderde verwijtbaarheid, indien: a. de belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenplicht te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt; b. de belanghebbende verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen; c. de belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voor dat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belang hebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenplicht; 3. Onverminderd het gestelde in artikel 2a, tweede lid van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten is er eveneens sprake van verminderde verwijtbaarheid indien: a. er sprake is van een samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samen-
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
16
Elektronisch
Gemeenteblad hang beschouwd wel, leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid; dan wel b. er anderszins sprake is van omstandigheden, die leiden tot verminderde verwijtbaarheid. Artikel 7. Verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden Naast verminderde verwijtbaarheid kunnen er omstandigheden van persoon en gezin zijn die aanleiding zijn om de bestuurlijke boete te verlagen. Het gaat dan om omstandigheden die voor betrokkenen of het gezin zo zijn dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid en billijkheid zouden overschrijden. Artikel 8. Geen verminderde verwijtbaarheid Naast de in artikel 3 genoemde uitgangspunten is er eveneens geen sprake van verminderde verwijtbaarheid indien: a. de belanghebbende de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet begrijpt, omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst; b. de belanghebbende langere tijd niet in staat is zijn belangen te behartigen. Artikel 9. Dringende redenen Het college ziet af van het opleggen van een boete bij dringende redenen, conform artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Van een dringende reden kan sprake zijn als het opleggen van een boete, in het individuele geval, vanwege zeer uitzonderlijke bijzondere omstandigheden onaanvaardbare consequenties zou hebben. Artikel 10. Hoogte boete bij verminderde verwijtbaarheid Indien het college heeft vastgesteld dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid, zoals bedoeld in artikel 6, stelt het college de boete vast op 10% van het benadelingsbedrag met een minimum van € 150.
Week 11 10 maart 2015
ning naar de norm van een gehuwden ontvingen, en aan wie een boete vanwege deze schending is opgelegd, zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de boete. Artikel 13. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college dienaangaande paragraaf 6.4 van de Pw, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college. Artikel 14. Citeertitel Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels maatwerk bestuurlijke boete Pw/Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Veendam 2015”. Artikel 15. Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de “Beleidsregels maatwerk bestuurlijke boete WWB/Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Veendam 2014”. Algemene toelichting Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Deze wet is een zogeheten Verzamelwet op het gebied van de sociale zekerheidswetgeving. Eén van de wijzigingen, die uit deze Verzamelwet voortvloeit en van toepassing is op voormelde sociale zekerheidswetten, is de herinvoering van het boetestelsel met als beoogd resultaat dat strafverhoging c.q. oplegging van een boete naast het terugvorderen van de ten onrechte verstrekte bijstand of inkomensvoorziening afschrikkend werkt voor de overtreder van de inlichtingenplicht. Bij het opleggen van een boete heeft de gemeente vrijwel geen beleidsvrijheid. Deze is beperkt tot: - toepassen van de mogelijkheid van een schriftelijke waarschuwing; - de invulling van het begrip ‘verminderde verwijtbaarheid’.
Hoofdstuk 3 Overige bepalingen Artikel 11. Zienswijze Bij een boete van minimaal € 340 wordt de belanghebbende verzocht schriftelijk zijn zienswijze te geven op het voornemen tot boeteoplegging binnen een door het college te bepalen termijn. Artikel 12. Hoofdelijke aansprakelijkheid De belanghebbenden, die op het moment van de schending van de inlichtingenplicht een uitkering of inkomensvoorzie-
In situaties waarin het schenden van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag heeft het college de bevoegdheid om geen boete op te leggen, maar te volstaan met het geven van een waarschuwing. Daarnaast kan het college de boete verlagen wanneer er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Om tot uniforme criteria te komen zijn de criteria overgenomen, zoals die al werden toegepast in de sociale zekerheidswetgeving door het UWV en de SVB (= Algemene Maatregel van Bestuur).
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
17
Elektronisch
Gemeenteblad De bedoeling hiervan is dat binnen alle socialezekerheidswetten eenzelfde boeteprocedure gehanteerd wordt. Hoewel niet limitatief staat het de gemeente niet vrij hier sterk van af te wijken. Extra criteria met betrekking tot verminderde verwijtbaarheid kunnen worden vastgelegd in gemeentelijke beleidsregels. In de alledaagse uitvoering, maar ook tijdens de bezwaarprocedures, is in de afgelopen tijd gebleken dat het huidig gemeentelijke handhavingsbeleid onvoldoende handvaten biedt tot het verlenen van ‘maatwerk’. Met onderhavige beleidsregels wordt nader praktische invulling gegeven aan de bevoegdheden die de gemeente heeft om (meer) maatwerk te bieden, waarbij rekening is gehouden met de rechtszekerheid bij gelijksoortige gevallen. Tenslotte, de Awb maakt onderscheid tussen een lichte en een zware boeteprocedure, waarbij het college bij de lichte procedure keuzes kan maken met betrekking tot het verzenden van de rapportage en het horen van de belanghebbende. Nadere invulling van deze keuzes zijn ook in deze beleidsregels vastgelegd. Het college doet overeenkomstig de ‘Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude’ in bepaalde situaties aangifte bij het Openbaar Ministerie bij een benadelingsbedrag gelijk aan dan wel lager dan € 50.000. Eén van deze situaties is als er sprake is van een combinatie met andere strafbare feiten of als er sprake is van recidive met een totaal fraudebedrag boven de € 50.000. Artikelgewijze toelichting Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1. Begripsbepalingen Dit artikel behoeft geen nadere uitleg. Artikel 2. Algemene bepaling wettelijke bevoegdheid In sub a maakt het college gebruik van de bevoegdheid om te volstaan met een waarschuwing bij schending van de inlichtingenplicht voor zover dit niet heeft geleid tot teveel verstrekte uitkering of inkomensvoorziening en er niet reeds eerder sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht. Bij schending van de inlichtingenplicht kan het ook gaan om vergissingen en slordigheden (nalatigheid) van de belanghebbende. Bijvoorbeeld een belanghebbende die zijn vakantie te laat meldt zonder dat dit gevolgen heeft voor het recht op
Week 11 10 maart 2015
uitkering of de inkomensvoorziening. Het gaat dan om zogeheten nulfraude (er is geen sprake van te veel of ten onrechte verstrekte uitkering of inkomensvoorziening). In die gevallen wordt bij een eerste overtreding volstaan met een waarschuwing. Heeft belanghebbende in de voorafgaande twee jaar eerder een waarschuwing gehad dan is het college verplicht een boete op te leggen ongeacht of er sprake is van wel of geen ten onrechte verstrekte uitkering/inkomensvoorziening. In sub b is bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om de boete te verlagen als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De voorwaarde om een boete te kunnen opleggen is dat aangetoond is dat de belanghebbende verwijtbaar heeft gehandeld door de regels te overtreden. Soms valt die verwijtbaarheid de belanghebbende niet volledig aan te rekenen. De wet geeft het college de bevoegdheid de boete in dat geval voor een lager bedrag op te leggen. In artikel 6 van deze beleidsregels wordt hierop nader ingegaan. In sub c is bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om te kunnen afzien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen. Er kunnen in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van het opleggen van een boete kan worden afgezien. Indien het opleggen van een boete te ernstige gevolgen voor de belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, dan kan het college op grond van de in artikel 4:84 Awb opgenomen bevoegdheid gemotiveerd besluiten om niet tot het opleggen van een boete over te gaan. De vraag wat onder deze zogeheten dringende redenen wordt verstaan, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. Bij dringende redenen is echter altijd uitsluitend sprake van redenen van immateriële aard. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. Artikel 3. Algemene uitgangspunten bij het bepalen van de verwijtbaarheid. Lid 1. Op grond van de omschrijving van de inlichtingenverplichting is belanghebbende verplicht om het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht, de hoogte of de duur van de uitkering. In verband met het begrip ‘redelijkerwijs’ wordt bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid rekening gehouden met het feit dat het college in verband met de toekenning van een uitkering aan belang-
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
18
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 10 maart 2015
hebbende meedeelt welke feiten en omstandigheden hij spontaan moet melden. De uitvoering kan er dan ook, tenzij bijzondere omstandigheden het tegendeel bewijzen, van uitgaan dat het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze feiten en omstandigheden van invloed kunnen zijn op de uitkering.
gelijk maakte om aan zijn verplichting te voldoen, zoals een plotselinge ziekenhuisopname. Het besluit dat afgezien wordt van het opleggen van een boete telt niet mee voor de bepaling van de recidive en mag niet verward worden met het besluit een waarschuwing op te leggen. Dit laatste besluit telt wel mee voor de recidive.
Lid 2. Voorts wordt van de belanghebbende een redelijke inspanning gevergd om op de hoogte te geraken van feiten en omstandigheden bij anderen die van invloed kunnen zijn op de uitkering (b.v. de inkomensgegevens van een inwonend meerderjarig kind). Het enkele feit dat die ander de belanghebbende niet spontaan van een relevante omstandigheid op de hoogte heeft gesteld, impliceert niet dat het niet melden daarvan niet of slechts in verminderde mate aan belanghebbende kan worden verweten.
Artikel 5. Schriftelijke waarschuwing Op grond van artikel 18a, vierde lid PW en artikel 20a, vierde lid IOAW/IOAZ is het college bevoegd om bij een eerste overtreding van de inlichtingenplicht, waarbij geen sprake is van een benadelingsbedrag, af te zien van het opleggen van een bestuurlijke boete en te volstaan met een waarschuwing. Een waarschuwing wordt altijd schriftelijk opgelegd.
Lid 3. In aansluiting bij de bepalingen in de artikelen 40 t/m 43 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is er geen sprake van verwijtbaarheid als de gedraging niet strafbaar is bijvoorbeeld: overmacht, noodweerexces, uitvoering wettelijke voorschrift, op ambtelijk bevel. Het is ook mogelijk dat de belanghebbende niets te verwijten valt door verkeerd handelen van de gemeente zelf. Bijvoorbeeld in de volgende situaties: • Belanghebbende heeft wel een signaal gegeven dat hij te veel uitkering heeft ontvangen, maar de gemeente doet meer dan een redelijke termijn lang niets met dit signaal. • De gemeente heeft tijdens een contactmoment geconstateerd dat betrokkene mogelijk (meer) inkomsten gaat krijgen en geeft aan daar zelf (de gemeente dus) bij een heronderzoek op terug te komen. Vervolgens wordt dit heronderzoek niet of niet op tijd uitgevoerd. Hoofdstuk 2 Verwijtbaarheid bij opleggen boete Artikel 4. Het ontbreken van verwijtbaarheid. Op grond van artikel 5:41 van de Awb kan een bestuursorgaan geen bestuurlijke boete opleggen voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Belanghebbende zal hiervoor een beroep moeten doen op afwezigheid van alle schuld en deze afwezigheid aannemelijk moeten maken. Uitlatingen door het college waaraan belanghebbende het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat hij geen overtreding zou begaan, kunnen zorgen voor het ontbreken van verwijtbaarheid (zie artikel 3, lid 3). Hier moet bijvoorbeeld gedacht worden aan onvoorziene omstandigheden die het de belanghebbende feitelijk onmo-
Artikel 6. Verminderde verwijtbaarheid De mate, waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de belanghebbende zijn verplichting had moeten nakomen. In artikel 2a, tweede lid van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten zijn 3 criteria gegeven die in ieder geval leiden tot verminderde verwijtbaarheid bij overtreding van de inlichtingenverplichting. Deze criteria zijn niet limitatief en dit betekent dat het college bij de bepaling van de hoogte van de boete ook in andere concrete situaties nog rekening kan houden met andere omstandigheden die kunnen leiden tot een verminderde verwijtbaarheid. Daarom zijn aan dit artikel nog 2 criteria toegevoegd. Verminderde verwijtbaarheid wordt allereerst vastgesteld aan de hand van de onder a. b. en c. vermelde criteria. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan: a. problemen in de thuissituatie waardoor de belanghebbende onder ernstige psychische druk staat, zoals een ernstige zieke of het overlijden van de partner of een kind; b. de situatie dat de geestelijke toestand van de betrokkene zelf zodanig is dat de gedraging niet volledig kan worden toegerekend. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de persoon die in verband met zijn geestelijke vermogens administratief onbekwaam is en tijdelijk de ondersteuning mist van een partner of gezinslid. Indien de betrokkene, gelet op zijn geestelijke toestand, structureel niet in staat is de inlichtingenverplichting na te komen, is er reden dat een wettelijke vertegenwoordiger deze verplichting, namens de betrokkene, nakomt en leidt dit niet tot verminderde verwijtbaarheid; c. de situatie dat belanghebbende alsnog op eigen initiatief de juiste informatie levert en de nalatigheid daardoor tijdig
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
19
Elektronisch
Gemeenteblad corrigeert. Indien de juiste informatie alsnog wordt gegeven in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting dan levert dit evenwel geen omstandigheid op die leidt tot verminderde verwijtbaarheid. Mocht in een enkel geval blijken dat toch sprake is van bijzondere omstandigheden die niet precies binnen die criteria vallen, maar die in hun gezamenlijkheid toch verminderde verwijtbaarheid rechtvaardigen dan kan in het enkele geval worden beslist dat de boete wordt gematigd. Artikel 7. Verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden Daar waar de criteria voor verminderde verwijtbaarheid toezien op de situatie ten tijde van de overtreding, wordt bij de bijzondere omstandigheden gekeken naar de gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. In het bijzonder valt hierbij te denken aan het voorkomen van ongewenste gevolgen voor inwonende minderjarige kinderen of een (lopend) schuldsaneringstraject. Het verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden is altijd maatwerk. Artikel 8. Geen verminderde verwijtbaarheid In artikel 3 worden de algemene uitgangspunten genoemd om te bepalen of er sprake is van volledige verwijtbaarheid. In dit artikel wordt onder a ingegaan op de situatie dat de belanghebbende de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Er is bepaald dat de belanghebbende zich in zo’n geval niet kan beroepen op verminderde verwijtbaarheid, omdat van de belanghebbende wordt verwacht dat hij zich laat informeren over de betekenis van stukken van de gemeente. Dit artikel noemt onder b ook de situatie waarin een belanghebbende langere tijd niet in staat is zijn belangen te behartigen. Van de belanghebbende wordt verwacht dat hij in dat geval ervoor zorgt dat een ander zijn zaken regelt. Dit is dus evenmin een situatie waarin de belanghebbende zich kan beroepen op verminderde verwijtbaarheid. Artikel 9. Dringende redenen. Op grond van artikel 18a, lid 7, sub b PW en artikel 20a, lid 7, sub b IOAW/IOAZ kan het college afzien van het opleggen van een boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Wat dringende redenen zijn is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Het moet gaan om onaanvaardbare consequenties met
Week 11 10 maart 2015
betrekking tot de financiële en sociale situatie voor belanghebbende en/of diens gezin, zoals een dreigende huisuitzetting of het onbehandeld laten van een ernstig zieke partner/gezinslid. Daarbij moet worden opgemerkt dat ernstige financiële gevolgen op zichzelf alleen geen reden zijn om van een boete af te zien. Artikel 10. Hoogte boete bij verminderde verwijtbaarheid Wanneer er sprake is van “verminderde verwijtbaarheid” wordt die verminderde verwijtbaarheid tot uiting gebracht door in die gevallen een boete van 10% van het benadelingsbedrag met een minimum van € 150 op te leggen. Hoofdstuk 3 Overige bepalingen Artikel 11. Zienswijze Bij een boete van minimaal € 340 is de gemeente verplicht de belanghebbende in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze te geven. Het bieden van deze mogelijkheid stelt de belanghebbende in staat om voorafgaand aan het opleggen van de boete eventuele argumenten voor de weging van de mate van verwijtbaarheid, die van invloed kunnen zijn (op de hoogte van) de boeteoplegging, aan te dragen. Uit praktische overwegingen is gekozen voor de schriftelijke procedure. De belanghebbende krijgt schriftelijk een voornemen tot het opleggen van een boete en de uitnodiging om vóór een door het college te bepalen datum te reageren. De belanghebbende wordt medegedeeld dat hij niet verplicht is zijn zienswijze te geven (= cautie). Artikel 12. Hoofdelijke aansprakelijkheid Uitgangspunt is dat beide partners/belanghebbenden verantwoordelijk zijn voor de boetewaardige gedraging voor zover de boetewaardige gedraging heeft plaatsgevonden over een periode waarin men een uitkering naar de norm van een echtpaar ontving. Hieruit vloeit voort dat beiden ook hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van de boete, ook in het geval de relatie niet meer voortduurt. Dit betekent dat het voor de gemeente niet relevant is of beide (ex-) partners/belanghebbenden gezamenlijk dan wel één van beide partners/belanghebbenden de boete terugbetalen/terugbetaalt. De overige artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
20
Elektronisch
Gemeenteblad Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Veendam 2015 Burgemeester en Wethouders van de gemeente Veendam hebben op 3 maart 2015 besloten om de “Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Veendam 2015”vast te stellen. Deze regels geven nadere invulling aan de discretionaire bevoegdheid die de gemeente heeft om een individuele inkomenstoeslag te verlenen. De wettelijke grondslag hiervoor ligt in artikel36 van de Participatiewet. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015. Beleidsregels Individuele Inkomenstoeslag gemeente Veendam 2015 Artikel 1. Begrippen 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet. 2. Deze regeling verstaat onder: a. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam; b. peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt; c. referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum; d. maatregel: verlaging van de bijstand; e. verordening: verordening maatschappelijke participatie en individuele inkomenstoeslag gemeente Veendam 2015; f. wet: participatiewet. Artikel 2. Recht op individuele inkomenstoeslag Het college verleent een persoon op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in de verordening, deze beleidsregels en artikel 36 van de wet. Artikel 3. Geen recht op individuele inkomenstoeslag 1. Het college verleent geen individuele inkomenstoeslag: a. als er in de laatste 12 maanden van de referteperiode sprake is geweest van het schenden van de informatieplicht met benadeling waarvoor een boete is opgelegd. b. als in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een gedraging van de tweede of derde categorie als bedoeld in artikelen 7, onder b en c, en 8, onder b en c, van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Veendam 2015 of wegens
Week 11 10 maart 2015
schending van de verplichtingen, genoemd in artikel 18, lid 4, van de wet. Een waarschuwing wordt hier niet als maatregel beschouwd. 2. Het eerste lid geldt niet voor gedragingen die hebben plaatsgevonden en maatregelen die zijn opgelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregels. Artikel 4. Zicht op inkomensverbetering 1. Het college beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval of de aanvrager geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Hierbij neemt het college in ieder geval in aanmerking: a. de krachten en bekwaamheden van de aanvrager; b. de inspanningen die de aanvrager heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. 2. Belanghebbende wordt in elk geval geacht geen uitzicht op inkomensverbetering te hebben, indien hij is ingedeeld op trede 1, 2, 3 en 4 van de Participatieladder. 3. Belanghebbende wordt in elk geval geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben, indien hij inkomsten uit arbeid onder de inkomensgrens ontvangt, waarbij bewust voor een deeltijdbaan is gekozen, maar hij wel het potentieel heeft om zijn inkomen te verbeteren. Artikel 5. Vaststelling hoogte inkomen 1. Wanneer de belanghebbende 36 maanden of langer voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een bijstandsuitkering, hoeven er geen bewijsstukken worden aangeleverd. 2. In andere gevallen moet het inkomen van de belanghebbende gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld. Dat wordt als volgt gedaan: a. aan de hand van bewijsstukken van netto-inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum, zoals afschriften bankrekening, loonstroken etc., en: b. aan de hand van jaaropgaven of andere jaaroverzichten van inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum. 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien: a. de belanghebbende de hiervoor genoemde bewijsstukken niet of niet geheel kan leveren maar bewijsstukken aanlevert die voldoende inzicht geven in het inkomen gedurende 36 maanden voorafgaande aan de peildatum. b. de belanghebbende in de voorgaande jaren een individuele inkomenstoeslag of langdurigheidstoeslag is toegekend en alleen bewijsstukken van inkomsten en vermogen van het jaar voorafgaande aan de peildatum aanlevert.
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
21
Elektronisch
Gemeenteblad Artikel 6. Peildatum vermogenstoets Bij de vermogenstoets wordt het vermogen in aanmerking genomen waarover de belanghebbende op de peildatum beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Artikel 7. Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 8. Inwerkingtreding en intrekken oude beleidsregels Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015. Artikel 9. Citeertitel Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: “Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Veendam 2015”.
Week 11 10 maart 2015
Voor de langdurigheidstoeslag gold dat het college de langdurigheidstoeslag moest verlenen als een belanghebbende voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Onder de Participatiewet kan het college een individuele inkomenstoeslag verlenen. Het toekennen van een individuele inkomenstoeslag is daarmee een bevoegdheid geworden en geen verplichting. Dit kan ertoe leiden dat het college ook kan afzien van het toekennen van een individuele inkomenstoeslag, ook al voldoet een belanghebbende wel aan de wettelijke voorwaarden voor een dergelijke toeslag. Met deze beleidsregels geeft het college invulling aan deze discretionaire bevoegdheid. Artikelsgewijze toelichting De artikelen 1, 2, 3 en 4 behoeven geen toelichting. Artikel 5. Vaststelling hoogte inkomen Hier staat beschreven hoe dient te worden omgegaan met de vaststelling van de middelen in het algemeen (inkomen en vermogen) en bij specifieke doelgroepen.
Algemene toelichting Algemeen De gemeenteraad van de gemeente Veendam heeft op de raadsvergadering van 24 november 2014 de Verordening individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag Veendam 2015 vastgesteld. In deze verordening wordt het college opgedragen regelingen op te stellen ter uitvoering van de verordening. Met deze beleidsregels wordt uitvoering gegeven aan deze opdracht. Individuele inkomenstoeslag Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. De gedachte achter de langdurigheidstoeslag was, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag.
Vermogen • Als het vermogen van de aanvrager lager is dan het vrij te laten vermogen conform de wet, dan wordt dit vermogen niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van de draagkracht. Deze vermogensgrens is te vinden in artikel 34 lid 3 van de wet. • Voor de vaststelling van het vermogen mogen de middelen als bedoeld in artikel 34 lid 2 van de wet mee worden gerekend. De middelen als bedoeld in artikel 34 lid 2 van de wet worden niet tot het vermogen van belanghebbende gerekend met uitzondering van spaargeld gespaard tijdens de uitkeringsperiode. Dit spaargeld wordt voor 100% meegerekend. • Bij de waarde vaststelling van de auto en de motor wordt uitgegaan van de koerslijst van de ANWB/BOVAG. Indien de auto en motor niet is opgenomen in deze lijst wordt uitgegaan van de prijs die gangbaar is voor occasions van hetzelfde type en bouwjaar. Informatie daarover wordt ingewonnen bij dealers en sites op internet met tweedehands auto’s en motors. • De waarde van caravans, scooters, brommobielen en elektrische fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de prijs die gangbaar is voor occasions van hetzelfde type en hetzelfde bouwjaar. Informatie daarover wordt ingewonnen bij dealers en sites op internet met tweedehands goederen. • De waarde van voertuigen ouder dan 25 jaar wordt vastgesteld aan de hand van een taxatierapport of schouwingsrapport. Dit rapport moet door de belanghebbende worden overgelegd. De kosten van dit taxatierapport of
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
22
Elektronisch
Gemeenteblad schouwingsrapport komen voor rekening van belanghebbende. Het taxatierapport of schouwingsrapport mag maximaal 3 jaar oud zijn. Inkomen • Het in aanmerking te nemen inkomen wordt bepaald aan de hand van het inkomen op het moment van de aanvraag. • Bij onregelmatige inkomsten is het gemiddelde inkomen in de zes maanden voorafgaande aan de maand van aanvraag bepalend. Achterliggende gedachte is dat bijvoorbeeld als er sprake is van seizoensarbeid een periode van zes maanden een representatief beeld geeft van de inkomsten waarover de belanghebbende kan beschikken. Bij een korte periode kan een vertekend beeld optreden (bijvoorbeeld als in de zomer wordt aangevraagd en de belanghebbende heeft een nul-urencontract bij een camping of bungalowpark). • In afwijking van artikel 35 lid 1 van de wet worden de middelen als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub h van de wet (inkomsten uit arbeid van de tot zijn last komende kinderen, alsmede door hen ontvangen uitkeringen inzake werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, tenzij het de verlening van bijzondere bijstand betreft voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan van die kinderen) niet tot het inkomen gerekend. Alle andere middelen opgesomd in artikel 31 lid 2 van de wet worden wel tot het inkomen gerekend. • De middelen bedoeld in artikel 33 lid 5 van de wet (particuliere oudedagsvoorziening tot een bepaald bedrag) wordt niet tot het inkomen van belanghebbende gerekend. • Inkomsten uit arbeid van inwonende kinderen (artikel 31 lid 2 onderdeel h van de wet) worden niet vrijgelaten, indien het bijzondere bijstand betreft voor het minderjarige kind zelf. Wajong • Een Wajong-uitkering kent normen voor alleenstaande en alleenstaande ouder. Deze percentages wijken vaak iets af van de wet. • Een doeluitkering verstrekt aan de jonggehandicapte door het UWV voor de extra kosten die men heeft vanwege een handicap dient altijd buiten beschouwing gelaten te worden. • Een jonggehandicaptenkorting van de belastingen wordt bij de vaststelling van het inkomen van Wajongers tot 27 jaar wel meegenomen; bij Wajongers van 27 jaar en ouder wordt deze korting niet meegenomen.
Week 11 10 maart 2015
Zelfstandigen • Het jaarinkomen van zelfstandigen wordt achteraf berekend op basis van aangeleverde jaarcijfers. • Het jaarinkomen wordt berekend over een boekjaar. • Bij de berekening van het vermogen van zelfstandigen wordt aangesloten bij de berekening van het vermogen zoals hierboven is opgenomen. Artikel 6. Peildatum vermogenstoets Indien op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner is uitgesloten op grond van artikel 11 of 13 van de wet, dan kan de andere partner wel recht hebben op de individuele inkomenstoeslag van een alleenstaande (ouder). Omdat belanghebbende wel beschouwd dient te worden als gehuwde, dient wel het gezinsinkomen te worden getoetst aan de norm van artikel 21 onderdeel b van de wet. Ook het inkomen en vermogen van de niet rechthebbende echtgenoot zal aan de eis van artikel 36 de wet moeten voldoen. Indien op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 36, hebben beide partners geen recht. Indien de belanghebbende in de referteperiode meerdere partners heeft gehad, dienen de inkomsten en het vermogen van die partners te worden meegenomen in de inkomenstoets. De overige artikelen spreken voor zich en behoeven derhalve ook geen nadere toelichting.
Beleidsregels individuele studietoeslag gemeente Veendam 2015 Burgemeester en Wethouders van de gemeente Veendam hebben op 3 maart 2015 besloten om de “Beleidsregels individuele studietoeslag gemeente Veendam 2015”vast te stellen. Deze regels geven nadere invulling aan de bevoegdheid die de gemeente heeft om een individuele studietoeslag te verlenen. De wettelijke grondslag hiervoor ligt in artikel36b van de Participatiewet. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015.
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
23
Elektronisch
Gemeenteblad Beleidsregels individuele studietoeslag gemeente Veendam 2015 Artikel 1. Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet Bestuursrecht. 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder: a. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam; b. doelgroep: een belanghebbende die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 36b, eerste lid Participatiewet. Artikel 2. Aanvraag 1. De peildatum is de datum van de dag waarop de aanvraag voor de studietoeslag wordt ingediend. 2. Voor het bepalen of belanghebbende recht heeft op de studietoeslag wordt de situatie op de peildatum beoordeeld. 3. Voor toepassing van artikel 4 van de Verordening studietoeslag Veendam 2015 wordt ook de peildatum aangehouden. Artikel 3. Voorwaarden toekenning 1. Belanghebbende dient aan te tonen dat hij tot de doelgroep behoort aan de hand van een recent medisch rapport op basis van medisch onderzoek gericht op de handicap. Dit onderzoek moet zijn uitgevoerd door een erkende keuringsarts en mag niet langer dan twee jaar geleden hebben plaatsgevonden. 2. Belanghebbende dient bij de aanvraag daarenboven de volgende bewijsstukken te overleggen: a. bewijsstuk dat hij studiefinanciering ontvangt zoals bedoeld in artikel 36 b van de Participatiewet lid 1b; b. bewijsstuk van betaling collegegeld of schoolgeld; c. bewijsstuk van inschrijving bij school of universiteit; 3. Indien de bewijsstukken genoemd in het vorige lid niet volledig worden overlegd, bestaat er geen recht op de studietoeslag. 4. Indien het college heeft vastgesteld dat belanghebbende behoort tot de doelgroep zoals bedoeld in artikel 36b lid 1d van de Participatiewet, dan kan het college maximaal 5 jaar bij vervolgaanvragen voor de studietoeslag ervan uitgaan dat er bij belanghebbende nog steeds sprake is van een arbeidshandicap.
Week 11 10 maart 2015
Artikel 4. Uitsluitingen 1. Uitgesloten van het recht op de studietoeslag zijn: a. Belanghebbenden die in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben als meerderjarige bloed- of aanverwanten in de eerste en/of tweede graad; b. Belanghebbenden tot 21 jaar; c. Belanghebbenden die reeds 5 jaar de studietoeslag hebben ontvangen; d. Belanghebbenden die in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag. 2. Als belanghebbende geen medisch rapport kan overleggen dan wel niet meewerkt aan het onderzoek zoals bedoeld in lid 3 van artikel 3, dan bestaat er geen recht op de studietoeslag. Artikel 5. Betaling 1. Als belanghebbende in aanmerking komt voor de studietoeslag, wordt deze als één bedrag uitbetaald. Indien blijkt dat belanghebbende na de peildatum niet meer tot de doelgroep behoort, kan het college besluiten om de toeslag terug te vorderen. 2. Indien blijkt dat belanghebbende foutieve informatie heeft verstrekt bij de aanvraag, dan kan het college de studietoeslag terugvorderen op grond van de artikelen 54 en 58 van de Participatiewet. Artikel 6. Hardheidsclausule Het college kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregel leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van de verordening of deze beleidsregels af te wijken. Artikel 7. Citeertitel Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels Individuele studietoeslag gemeente Veendam 2015. Artikel 8. Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015. Toelichting beleidsregels Individuele Studietoeslag Algemene toelichting Per 1 januari 2015 kunnen gemeenten aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b lid 1 Participatiewet een individuele studietoeslag toekennen. Deze toeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5 onderdeel d Participatiewet).
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
24
Elektronisch
Gemeenteblad De gemeenteraad moet op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel c Participatiewet in een verordening regels stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. De gemeenteraad van gemeente Veendam heeft op 24 november 2014 de Verordening individuele studietoeslag gemeente Veendam 2015 vastgesteld. Het college kan aan een belanghebbende een individuele studietoeslag toekennen, maar heeft hiertoe beleidsruimte. In beleidsregels kan het college nadere voorwaarden verbinden aan het recht op individuele studietoeslag. Dit brengt met zich mee dat het college ook kan bepalen dat sommige doelgroepen worden uitgesloten van het recht op studietoeslag. Het inperken van de doelgroep kan formeel niet geregeld worden in de verordening individuele studietoeslag. De verordeningsopdracht van de gemeenteraad biedt hiervoor geen grondslag. Daarom kan uitsluitend het college - als uitvoerder van het verstrekken van een individuele studietoeslag - regels stellen over hoe wordt omgegaan met de bevoegdheid een individuele studietoeslag te verstrekken. Deze beleidsregels betreffen een nadere invulling van de uitvoering van de Verordening individuele studietoeslag gemeente Veendam 2015. Artikelgewijze toelichting Artikel 2. Aanvraag Bepalend voor het recht op de studietoeslag is de situatie op de peildatum: dit is de datum waarop belanghebbende de aanvraag indient voor de studietoeslag. Op deze datum wordt beoordeeld of belanghebbende aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor de studietoeslag. Artikel 3. Voorwaarden toekenning Om in aanmerking te kunnen komen voor de studietoeslag, moet belanghebbende tot de doelgroep behoren: dit betekent o.a. dat objectief moet worden vastgesteld of belanghebbende niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. Het vaststellen of er sprake is van een zodanige beperking/handicap dat belanghebbende niet het minimumloon kan verdienen, wil het college zowel voor belanghebbende als voor de uitvoering zo eenvoudig, snel en met zo laag mogelijke kosten laten plaatsvinden. Dit betekent dat belanghebbende dit zelf dient aan te tonen aan de hand van objectieve medische rapportages die belanghebbende al in
Week 11 10 maart 2015
bezit heeft, bijvoorbeeld in verband met een Wajong-uitkering. Mocht belanghebbende een dergelijke rapportage hebben, dan mag deze niet ouder dan 2 jaar zijn. Verklaringen van huisartsen of medisch specialisten zijn niet toegestaan. Het moet gaan om rapportages die opgesteld zijn door een objectieve erkende keuringsarts, bijvoorbeeld een verzekeringsarts van het UWV. Als belanghebbende geen medische rapportage ter beschikking heeft die voldoet aan het gestelde in lid 2 en niet meewerkt aan het onderzoek zoals genoemd in lid 3, dan is er geen recht op de studietoeslag. Artikel 4. Uitsluitingen In artikel 4 zijn nadere voorwaarden gesteld ter inkadering van de doelgroep. In lid 1 is bepaald dat de volgende doelgroepen zijn uitgesloten van het recht op studietoeslag: a. Belanghebbenden die in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben met volwassen bloed- of aanverwanten in de eerste en/of tweede graad. Bijvoorbeeld studenten die inwonen bij hun ouders worden uitgesloten van het recht op studietoeslag. b. Studenten tot 21 jaar worden ook uitgesloten in verband met beroep op de onderhoudsplicht van de ouders. c. Tot 30 jaar bestaat er recht op studiefinanciering; bij studenten die vóór hun 30e jaar starten met de opleiding, loopt de WSF door. Om te voorkomen dat we de studietoeslag jarenlang verstrekken aan belanghebbende die langer dan de normale studietermijn studeert, is in lid c bepaald dat het college maximaal 5 jaar aan belanghebbende een studietoeslag verstrekken. Dit kan aaneengesloten zijn of met onderbrekingen, in ieder geval niet langer dan 5 jaar. Hierin is rekening gehouden met een extra studiejaar vanwege de arbeidshandicap. d. Ook personen die al in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag, worden uitgesloten van de studietoeslag. In lid 2 is bepaald welke bewijsstukken moeten worden overlegd om in aanmerking te komen voor de studietoeslag. Bepalend hierin is de peildatum: op deze datum moet belanghebbende studiefinanciering ontvangen, daadwerkelijk ingeschreven staan bij de opleiding en het schoolgeld/collegegeld betaald hebben. In lid 3 is geregeld dat in gevallen het college heeft vastgesteld dat belanghebbende tot de doelgroep behoort van de studietoeslag, deze vaststelling gedurende 5 jaar geldig blijft. Dit betreft alleen de medische kant van de beoordeling. Uiter-
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
25
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 10 maart 2015
aard moet belanghebbende voldoen aan de overige voorwaarden om in aanmerking te komen voor de studietoeslag. Met deze werkwijze wordt voorkomen dat het college ieder jaar bij een vervolgaanvraag een medische rapportage moet opvragen c.q. het onderzoek op grond van artikel 3 lid 3 van deze beleidsregels moet laten uitvoeren. Met deze werkwijze gaat het college ervan uit dat een arbeidshandicap “chronisch” is, in ieder geval voor de periode van 5 kalenderjaren. Artikel 5. Betaling De inlichtingenverplichting is ook van toepassing op de individuele studietoeslag. Op grond van artikel 17 Participatiewet geldt de inlichtingenplicht ook voor de bijzondere bijstand (individuele studietoeslag) voor die feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de vaststelling van het recht op individuele studietoeslag. Indien de inlichtingenverplichting niet of onbehoorlijk is nagekomen, waardoor ten onrechte individuele studietoeslag is verstrekt, is herziening/intrekking en terugvordering aan de orde op grond van artikel 54 lid 3 Participatiewet en artikel 58 lid 1 Participatiewet. De overige artikelen spreken voor zich en behoeven daardoor geen uitleg.
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
26
Elektronisch
Gemeenteblad Adres gemeente Veendam Raadhuisplein 5 - 9641 AW Veendam Postbus 20004 - 9640 PA Veendam Telefoon : (0598) 652 222 Fax : (0598) 652 250 E-mail :
[email protected] Website : www.veendam.nl Gemeentebestuur via het bestuurssecretariaat, t. (059) 652 222 of per mail.
Week 11 10 maart 2015
Openingstijden Alleen met afspraak Maandag t/m woensdag 9.00 - 16.00 uur Donderdag 9.00 - 20.00 uur Vrijdag 9.00 -15.00 uur Telefonisch bereikbaar Maandag 8.00 - 16.30 uur Dinsdag t/m donderdag 8.30 - 16.30 uur Vrijdag 8.30 - 16.00 uur
Burgemeester Sipke Swierstra
[email protected]
Wethouder Bert Wierenga
[email protected]
Wethouder Henk Jan Schmaal
[email protected]
Wethouder Jaap Velema
[email protected]
Wethouder André Hammenga
[email protected]
Gemeentesecretaris Arend Castelein
[email protected]
U kunt contact opnemen met de raadsleden via de raadsgriffier, t. (0598) 652 222 of u kunt kijken op www.veendam.nl voor de contactgegevens van de raadsleden.
Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina
27