Elektronisch
Gemeenteblad Gemeente Pekela
Week 50 10 december 2014
Elektronisch
Gemeenteblad Deze berichten staan op www.pekela.nl/gemeenteblad
Week 11 11 maart 2015
nummer 10
Officiële bekendmakingen In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten van de gemeente Pekela. Dit zijn bekendmakingen van (ontwerp-) besluiten die de gemeente verplicht is te publiceren. Het gaat bijvoorbeeld om aanvragen van vergunningen, vergaderingen van de gemeenteraad, verordeningen en meldingen.
Het Elektronisch Gemeenteblad verschijnt wekelijks op woensdag op www.pekela.nl.
Bekendmakingen per e-mail Naast het gemeenteblad kunt u zich ook abonneren op de wettelijke bekendmakingen via overheid.nl. U vindt dan de wettelijke bekendmakingen over uw directe woonomgeving in uw e-mail.
De volgende uitgave is op 18 maart 2015.
Pagina 2
Pagina 3
Pagina 15
Omgevingsvergunning
Besluit aanwijzing heffings- en
Activiteiten & Evenementen
Beleidsregels Terugvordering en Verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Pekela 2015
Beleidsregels maatwerk bestuurlijke boete Pw/Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Pekela 2015
Pagina 20
Pagina 23
Pagina 25
Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Pekela 2015
Beleidsregels individuele studietoeslag gemeente Pekela 2015
Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Pekela 2015
Pagina 52 Adressen en overige gegevens
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
1
Elektronisch
Gemeenteblad Gemeenteberichten Omgevingsvergunning Wilt u in of om uw woning of bedrijf gaan bouwen, verbouwen, slopen, installeren? Of iets anders in uw woonomgeving veranderen, zoals een boom kappen of een inrit aanleggen? Dan heeft u in veel gevallen een vergunning nodig. Wanneer heeft u een vergunning nodig? Op www.omgevingsloket.nl kunt u een vergunningcheck doen. U ziet dan of u een omgevingsvergunning moet aanvragen of een melding moet doen. Vergunning aanvragen? U kunt op www.omgevingsloket.nl ook meteen uw vergunning aanvragen. U kunt het aanvraagformulier printen en met pen invullen of meteen digitaal invullen en versturen. Of u kunt de gemeente vragen u een aanvraagformulier toe te sturen. Beslissing of u een vergunning krijgt De omgevingsvergunning heeft twee procedures waarin de gemeente beslist of u een vergunning krijgt: de reguliere procedure en de uitgebreide procedure. Voor de reguliere procedure geldt dat de gemeente binnen acht weken na ontvangst van uw aanvraag moet beslissen of u een vergunning krijgt of niet. De gemeente kan dit eenmalig met zes weken verlengen. Beslist de gemeente dan nog niet, dan wordt de vergunning automatisch (van rechtswege) verleend. Voor ingewikkelde aanvragen geldt de uitgebreide procedure. Hierbij moet de gemeente binnen 26 weken beslissen. Ook dit kan de gemeente met zes weken verlengen. Bij deze procedure kan de vergunning daarna echter niet automatisch (van rechtswege) worden verleend. Bezwaar en beroep reguliere procedure Belanghebbenden die het niet eens zijn met de beslissing op uw vergunningaanvraag, kunnen bezwaar maken bij de gemeente. Het bezwaarschrift moet binnen zes weken na de verzenddatum van de brief waarin het besluit staat, ingediend zijn bij de gemeente. Tegen de beslissing op dit bezwaarschrift, kan beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. In sommige gevallen kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Aanvragen omgevingsvergunningen Burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela maken bekend dat zij in de afgelopen periode de volgende aanvraag voor omgevingsvergunningen hebben ontvangen:
Week Week 50 10 11december 11 maart 2015 2014
Voor Locatie
: het plaatsen van een tuinhuis : Onstwedderweg 52, 9663 BC Nieuwe Pekela Datum ontvangst : 2 maart 2015 (P2015.019) Verleende omgevingsvergunningen (reguliere procedure) Burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela maken bekend dat zij in de afgelopen periode de volgende omgevingsvergunningen hebben verleend: Verzonden op 3 maart 2015 Voor : het kappen van een bosperceel Locatie : Britanniawijk 1, 9665 BS Oude Pekela Datum besluit : 27 februari 2015 (P2015.006) Verzonden 4 maart 2015 Voor : het constructief wijzigen van de kap van de woonboerderij Locatie : Albert Reyndersstraat A 87, 9663 PH Nieuwe Pekela Datum besluit : 4 maart 2015 (P2015.004)
Activiteiten & Evenementen Aanvraag: Op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening dient voor het houden van een evenement schriftelijk een vergunning te worden aangevraagd bij de gemeente. Het verzoek dient minimaal 8 weken voor het tijdstip waarop de vergunning benodigd is bij de gemeente te worden ingediend. Voor kleinschalige activiteiten kan worden volstaan met een melding. Deze melding ‘klein evenement‘ dient minimaal 3 weken van tevoren bij de gemeente te worden ingediend. Zienswijzen en bezwaren: Binnen 2 weken na bekendmaking van de aanvraag kunnen belanghebbenden schriftelijk hun zienswijze naar voren brengen. Gedurende die termijn kunnen op het gemeentehuis de aanvragen worden ingezien. Binnen 6 weken na de dag van bekendmaking van de beslissing kan schriftelijk bezwaar worden gemaakt bij het bestuursorgaan dat de beslissing heeft genomen. Het adres waar het naartoe gezonden moet worden is: Gemeente Pekela, Postbus 20.000, 9665 ZM Oude Pekela.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
2
Elektronisch
Gemeenteblad Informatie Voor meer informatie en/of schriftelijke reacties (zienswijzen) kunt u zich wenden tot Afdeling Vergunningen & Handhaving. Via het digitaal loket op de website van de gemeente Pekela kunt u de aanvraag- en meldingsformulieren downloaden. Melding: • 12 april 2015, briefnummer 201505038, voor het houden van behendigheidsritten met vierwiel aangedreven auto’s (4X4 rijden) van 10.00 tot 16.00 uur op het terrein zandwinning Heeresveld te Nieuwe Pekela Ingediende aanvragen: • 18 april 2015, briefnummer 20150539, voor het houden van een Duurzaamheidsmarkt van 9.00 tot 16.00 uur op het plein voor de ingang van en in het winkelcentrum De Helling te Oude Pekela
Week 11 11 maart 2015
Beleidsregels Terugvordering en Verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Pekela 2015 Burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela hebben op 24 februari 2015 besloten om de “Beleidsregels Terugvordering en Verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Pekela 2015”vast te stellen. Deze regels dienen ter invulling van de bevoegdheid om over te kunnen gaan tot terugvordering en verhaal van uitkering. De wettelijke grondslag hiervoor ligt in de artikelen artikelen 58, 59 en 62 van de Participatiewet, respectievelijk artikelen 25 en 26 IOAW, artikelen 25 en 26 IOAZ en artikelen 45, 46 en 47 Bbz. Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de vigerende beleidsregels inzake terugvordering en verhaal van de gemeente Pekela.
Besluit aanwijzing heffings- en invorderingsambtenaar Pekela Het college van burgemeester en wethouders van Pekela, gelet op artikel 2.1 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Pekela; besluit: mevrouw M. Heidekamp-Prins, concernmanager Dienstverlening van de werkorganisatie van de gemeente Pekela en Pekela (De Kompanjie) te benoemen als onbezoldigd ambtenaar van de gemeente Pekela, tevens aan te wijzen als gemeenteambtenaar, als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en c, van de Gemeentewet voor alle belastingen en heffingen van de gemeente Pekela. Dit besluit treedt in werking op 27 februari 2015. Pekela, 24 februari 2015 Het college van burgemeester en wethouders voornoemd, de burgemeester, de secretaris,
Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ gemeente Pekela 2015 Hoofdstuk 1.Begripsbepaling Artikel 1. Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in wetten waarop deze beleidsregels betrekking hebben en de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek 2. Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder: a. Abw: Algemene bijstandswet; b. Bbz: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004; c. belanghebbende: de persoon die in aanmerking wenst te komen voor een uitkering of bijstand, hieronder worden tevens de eventuele partner en de ten laste komende kinderen gerekend; d. Awb: Algemene wet bestuursrecht; e. BW: Burgerlijk Wetboek; f. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela; g. dringende reden: onaanvaardbaarheid van sociale en/of financiële consequenties voor de belanghebbende; h. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
3
Elektronisch
Gemeenteblad i. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; j. regeling: onderhavige beleidsregels terugvordering en verhaal; k. Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; l. uitkering: bijstandsuitkering Wet werk en bijstand, inkomensvoorziening IOAW, IOAZ en Bbz; m. WWB: Wet werk en bijstand; n. Pw: participatiewet. Hoofdstuk 2. Beleidsregels terugvordering Paragraaf 2.1 Toepassingsgebied hoofdstuk 2 Artikel 2. Toepassingsgebied beleidsregels terugvordering en invordering 1. De regeling is van toepassing op terugvorderingen ingevolge de Pw, IOAW, IOAZ en Bbz . 2. De artikelen 6 tot en met 19 en artikel 25 van deze regeling zijn van overeenkomstige toepassing op vorderingen op belanghebbenden ingevolge onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW) voor zover in het BW niet dwingend anders bepaald. 3. De regeling is niet van toepassing op vorderingen die worden gedekt door pand- of hypotheekrecht op een zaak behoudens het gestelde in artikel 6 lid 2 sub b en artikel 7 lid 5 van deze regeling. Paragraaf 2.2 Herziening, intrekking en terugvordering Artikel 3. Herzienings- en intrekkingsbevoegdheid 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om in alle gevallen het recht op bijstand, de uitkering, te herzien of in te trekken overeenkomstig het bepaalde in artikel 54 lid 3 en lid 4 Pw, respectievelijk artikel 17 lid 3 en lid 4 IOAW en artikel 17 lid 3 en lid 4 IOAZ en artikel 44 Bbz, tenzij in deze regeling anders is bepaald. 2. Lid 1 is niet van toepassing indien er sprake is van een dringende reden. Artikel 4. Terugvorderingsbevoegdheid 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om in alle gevallen de kosten van uitkering, de inkomensvoorziening terug te vorderen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 58 en 59 van de Pw, respectievelijk artikelen 25 en 26 IOAW, artikelen 25 en 26 IOAZ en artikel 45, 46 en 47 Bbz, tenzij in deze regeling anders is bepaald.
Week 11 11 maart 2015
Artikel 5. Terugvordering: bruto of netto 1. Het college vordert in beginsel de vordering bruto van belanghebbende terug. 2. Indien de vordering evenwel betrekking heeft op het lopende boekjaar en belanghebbende de vordering voldoet vóór het einde van het boekjaar, kan belanghebbende volstaan met een nettobetaling van de vordering. Bij uitblijven van volledige voldoening van de vordering vóór het einde van het boekjaar, wordt het restant van de vordering alsnog gebruteerd. 3. Indien sprake is van een vordering, die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet verweten kan worden dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft is voldaan, kan volstaan worden met een nettobetaling van de vordering. 4. Indien sprake is van een dringende reden vindt geen brutering van de vordering plaats door het college. Paragraaf 2.3 Kwijtschelding en afkoop Artikel 6. Gedeeltelijke kwijtschelding bij schuldregeling 1. Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang; en d. het verzoek tot medewerking aan een schuldsanering /-bemiddeling wordt ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie of een Nederlandse gemeente. 2. Van kwijtschelding als bedoeld in lid 1 wordt afgezien indien: a. de terugvordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht; of b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken, behoudens voor zover de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.
2. Lid 1 is niet van toepassing indien er sprake is van een dringende reden.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
4
Elektronisch
Gemeenteblad 3. In afwijking van lid 2 sub a kan toch kwijtschelding worden verleend in geval van vorderingen voortgekomen uit schending inlichtingenplicht, wanneer, naast de voorwaarden genoemd in het eerste lid, minimaal de helft van de oorspronkelijke schuld is of wordt voldaan of belanghebbende minimaal gedurende 60 maanden voorafgaand aan het verzoek volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan. 4. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen. 5. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een vordering wordt ingetrokken of ten nadelen van de belanghebbende gewijzigd indien: a. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of b. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. Artikel 7. Kwijtschelding anders dan bij schuldregeling 1. Op verzoek van de belanghebbende gaan burgemeester en wethouders over tot kwijtschelding van het restant van de vordering indien de belanghebbende: a. voorafgaand aan het verzoek minimaal 60 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting; en b. tenminste 75% van de vordering heeft betaald. 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid gaat het college op het verzoek van belanghebbende tot kwijtschelding van het restant van de vordering, welke is ontstaan als gevolg van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, over indien de belanghebbende: a. voorafgaand aan het verzoek minimaal 120 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting; en b. tenminste 90 % van de vordering heeft betaald; en c. de vordering is ontstaan vóór 1 januari 2013. 3. Het college besluit niet tot kwijtschelding indien belanghebbende in de periode van 60 maanden voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan 1 keer, verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan dan wel zijn aflossingsverplichtingen. 4. Kwijtschelding van een vordering die gebaseerd is op een terugvorderingsbesluit ingevolge artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 Pw, artikel 25 lid 2 IOAW of artikel 25 lid 2 IOAZ of artikel 45 Bbz is niet mogelijk.
Week 11 11 maart 2015
5. Kwijtschelding van een vordering welke wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken is niet mogelijk. Artikel 8. Gedeeltelijke kwijtschelding van leenbijstand 1. In afwijking van artikel 7 geldt voor de kwijtschelding van vorderingen uit leenbijstand voor inrichtingskosten de regeling dat indien belanghebbende gedurende 36 maandtermijnen volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan, het restant van de vordering ambtshalve volledig wordt kwijtgescholden. 2. In alle overige gevallen is kwijtschelding ingevolge lid 1 niet mogelijk indien de leenbijstand aan belanghebbende is verstrekt ingevolge artikel 48 lid 2 Pw. Artikel 9. Afkoop schuld 1. Op verzoek van de belanghebbende stemt het college in met het verzoek tot afkoop van het restant van de vordering indien de belanghebbende: a. voorafgaand aan het verzoek minimaal 60 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting; en b. een bedrag in één keer aflost waardoor de belanghebbende, tezamen met de reeds gedane betalingen, 75% van de vordering heeft betaald. 2. In afwijking van het gestelde in lid 1 gaat het college op het verzoek van belanghebbende tot afkoop van het restant van de vordering, welke is ontstaan als gevolg van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, over indien de belanghebbende: a. voorafgaand aan het verzoek minimaal 120 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting; en b. een bedrag in één keer aflost waardoor de belanghebbende, tezamen met de reeds gedane betalingen, 90% van de vordering heeft betaald; en c. de vordering is ontstaan vóór 1 januari 2013. 3. Het college stemt niet in met afkoop indien belanghebbende in de periode van 60 maanden voorafgaande aan het verzoek tot afkoop, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan 1 keer verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan dan wel zijn aflossingsverplichtingen. 4. Afkoop van een vordering die gebaseerd is op een terugvorderingsbesluit ingevolge artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 Pw, artikel 25 lid 2 IOAW of artikel 25 lid 2 IOAZ of artikel 45 Bbz is niet mogelijk.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
5
Elektronisch
Gemeenteblad 5. Afkoop van een vordering welke wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken is niet mogelijk. Paragraaf 2.4 Invordering van een teruggevorderde uitkering Artikel 10. Inhoud besluit tot terugvordering 1. Een besluit tot terugvordering vermeldt: a. tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen uitkering wordt teruggevorderd; b. de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald door belanghebbende; c. de mogelijkheid voor belanghebbende om voor het verstrijken van de betalingstermijn, zoals genoemd in het besluit, een betalingsvoorstel te doen en/of een verzoek in te dienen tot een betalingsregeling; d. op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd waaronder tevens begrepen: de aankondiging dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling derden voor rekening van belanghebbende zijn. 2. De termijn van betaling, zoals benoemd in lid 1 sub b, wordt in het besluit tot terugvordering in beginsel gesteld op 6 weken. Artikel 11. Betalingsvoorstel 1. Op verzoek van belanghebbende tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel stelt het college de maandelijkse aflossingsverplichting van belanghebbende vast. 2. Binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in lid 1. Het besluit vermeldt: a. de maandelijkse aflossingverplichting; b. de datum van ingang van de aflossingsverplichting; c. de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, ten uitvoer wordt gelegd waaronder tevens begrepen: de aankondiging dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling derden voor rekening van belanghebbende zijn. 3. In het verlengde van lid 2 sub c, zal aan belanghebbende in het besluit tevens worden medegedeeld dat, bij gebreke van tijdige betaling, de vordering in zijn geheel, zonder verdere vooraankondiging, ineens opeisbaar wordt en dat het college in dat geval niet langer gehouden is aan de vastgestelde aflossingsverplichting ingevolge lid 2 sub a. Artikel 12. Aflossingsverplichting 1. Indien belanghebbende een inkomen heeft op bijstandsniveau, bedraagt de aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag.
Week 11 11 maart 2015
2. Indien de vordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, bedraagt de aflossingsverplichting het maximaal mogelijk te verrekenen bedrag per maand. 3. De aflossingsverplichting voor belanghebbenden met een inkomen boven bijstandsniveau bedraagt: a. Indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht: 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag vermeerderd met 60% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. b. In de overige omstandigheden: 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag, vermeerderd met 50% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. 4. De belanghebbende die een Pw-, IOAW-, IOAZ-, Bbz-uitkering heeft ontvangen wordt, wat betreft de hoogte van de vast te stellen aflossingsverplichting, gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van de uitkering gelijkgesteld met een Pw-, IOAW-, IOAZ of bbz-uitkeringsgerechtigde. 5. In geval van beslaglegging door een derde, andere schuldeiser dan het college, kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op 10% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, zijnde de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d lid 1 en 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Artikel 13. Afbetaling in 36 maanden 1. Een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende kan achterwege blijven indien belanghebbende een betalingsvoorstel heeft gedaan aan het college op basis waarvan de vordering zal zijn voldaan binnen een periode van 36 maanden te rekenen vanaf het moment van ingang van de aflossingsverplichting. 2. Het college kan het verzoek van belanghebbende ingevolge lid 1 afwijzen indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht dan wel indien belanghebbende in de periode van 60 maanden voorafgaande aan het verzoek, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan 1 keer verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan. Artikel 14. Aflossingscapaciteit en vermogen 1. Het verzoek van belanghebbende tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel kan door het
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
6
Elektronisch
Gemeenteblad college worden afgewezen indien belanghebbende beschikt over vermogen dat, gelet op de omstandigheden van belanghebbende, redelijkerwijs te gelde gemaakt kan worden. 2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen: het aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 lid 3 Pw. 3. Indien het college toepassing geeft aan lid 1, vermeldt het besluit de reden van het opleggen van de aflossingsverplichting ineens. Artikel 15. Tussentijdse wijziging van aflossingsverplichting door het college Het college is bevoegd om tussentijds de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting te verhogen c.q. te verlagen, dan wel te wijzigen in een aflossingsverplichting ineens ingevolge artikel 14, lid 1, indien een draagkrachtonderzoek daartoe aanleiding geeft. Artikel 16. Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door belanghebbende 1. Belanghebbende kan een verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot wijziging van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting. 2. Binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in lid 1. 3. Het besluit wordt genomen met inachtneming van de regels zoals neergelegd in de artikelen 12, 13 en 14 van deze regeling. Artikel 17. Aanmaning, dwangbevel, beslag en verrekening 1. Indien de belanghebbende niet tot betaling van de vordering overgaat dan wel niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde of overeengekomen aflossingsverplichting niet meer nakomt, dan ontvangt belanghebbende een aanmaning tot nakoming van zijn aflossingsverplichtingen. 2. In de aanmaning wordt de termijn van betaling gesteld op 2 weken. De termijn van 2 weken gaat in op de dag na de dag waarop de aanmaning is verzonden. 3. Indien belanghebbende na verzending van de aanmaning in gebreke blijft tot tijdige en volledige betaling, vaardigen burgemeester en wethouders een dwangbevel uit. Na betekening wordt het dwangbevel middels beslaglegging ten uitvoer gelegd indien niet binnen de gestelde termijn tot betaling is overgegaan. De voorschriften ingevolge de Awb en Rv worden in acht genomen. 4. Indien het college, ingevolge artikel 60 lid 3 Pw, 28 lid 2
Week 11 11 maart 2015
IOAW of artikel 28 lid 2 IOAZ, de bevoegdheid heeft tot verrekening van de vordering met een lopende uitkering of inkomensvoorziening ingevolge de Pw, IOAW of IOAZ, dan maakt het college gebruik van deze bevoegdheid. Ingevolge artikel 4:93 Awb wordt belanghebbende in kennis gesteld van de verrekening met de uitkering onder vermelding van de hoogte van het bedrag van de verrekening. Artikel 18. Afzien van (verdere) invordering 1. Het college is bevoegd om in individuele situaties af te zien van (verdere) invordering wanneer het totaal van de (restant)vordering(en) minder bedraagt dan € 150 en het treffen van (verdere) invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet (langer) doelmatig is. 2. Bij een totaal van de (restant)vordering(en) van € 150 en meer kan het college ook omwille van doelmatigheidsredenen besluiten van (verdere) invordering af te zien indien incasso van de vordering gedurende vijf jaren onmogelijk is gebleken en ook niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten. 3. Indien het totaal van de (restant)vordering(en) het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht en is ontstaan na 1 januari 2013 kan niet afgezien worden van invordering. 4. Indien het totaal van de (restant)vordering(en) het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, ontstaan is vóór 1 januari 2013 en € 5.000 of meer bedraagt, kan het totaal van de (restant)vordering(en) slechts dan worden afgeboekt indien incasso van de vordering gedurende 120 maanden onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten. Artikel 19. Opschorting invordering Het college schort de invordering in het geval van een bezwaar- of beroepschrift tegen het besluit tot terugvordering op als de onmiddellijke invordering onevenredig belastend is voor de belanghebbende.
Hoofdstuk 3. Beleidsregels verhaal Paragraaf 3.1 Verhaalsbevoegdheid Artikel 20. Verhaalsbevoegdheid Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid om de kosten van een uitkering ingevolge de Pw te verhalen overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 6.5 Pw, tenzij in deze regeling anders is bepaald.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
7
Elektronisch
Gemeenteblad Paragraaf 3.2 Afzien van verhaal Artikel 21. Afzien van verhaal 1. Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit ingevolge artikel 62 en 62f Pw indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50 per maand of € 600 per jaar. 2. Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van het nemen van een verhaalsbesluit indien daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn. Paragraaf 3.3 Ingangsdatum verhaalsbijdrage Artikel 22. Ingangsdatum verhaalsbijdrage De verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 Pw wordt opgelegd met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving. Paragraaf 3.4 Heronderzoeken Artikel 23. (Her-) onderzoek naar draagkracht Eens per 36 maanden wordt er onderzoek gedaan naar de draagkracht van belanghebbende. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de verhaalsbijdrage gewijzigd vastgesteld. Paragraaf 3.5 Invordering verhaalsbijdragen Artikel 24. Invordering van verhaalsbijdragen Indien belanghebbende een door de rechter vastgestelde verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62, 62f Pw of een verhaalsbesluit ingevolge artikel 62b Pw niet voldoet, zijn de artikelen 6 tot en met 18 uit hoofdstuk 2 van deze regeling analoog van toepassing.
Hoofdstuk 4. Slotbepalingen Artikel 25. Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien toepassing van de regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 26. Inwerkingtreding Deze regeling treedt na bekendmaking in werking met ingang van 1 januari 2015 en vervangt de bestaande beleidsregels inzake terugvordering en verhaal van de gemeente Pekela.
Week 11 11 maart 2015
Artikel 27. Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Pekela 2015.
Toelichting beleidsregels Terugvordering en Verhaal Algemeen De onderhavige beleidsregels maken een onderscheid tussen het terugvorderen van een uitkering en het verhalen van kosten van bijstand. Dit zijn twee aparte zaken. • Terugvordering heeft betrekking op het terughalen van teveel of ten onrechte verleend uitkering. De uitkering wordt teruggevorderd van degene aan wie de uitkering is uitbetaald, dus van de uitkeringsgerechtigde zelf. • Bij verhaal gaat het om het terugkrijgen van de kosten van een uitkering van een andere persoon dan de uitkeringsgerechtigde, bijvoorbeeld in verband met: - de onderhoudsplicht; - verhaal op nalatenschappen; - verhaal i.v.m. schenkingen. In de Pw, IOAW, IOAZ en Bbz heeft wetgever de terugvordering van ten onrechte verleende uitkering geregeld. De systematiek is voor genoemde wetten grotendeels hetzelfde. Verhaalsrecht is gerelateerd aan de Pw. De IOAW, IOAZ en Bbz kennen de mogelijkheid tot verhaal niet. Zowel het terugvorderen en verhalen van een uitkering is door wetgever benoemd als een bevoegdheid. Hieruit volgt dat de gemeenten zelf tot een afweging en dus beleid moeten komen. Hetzelfde geldt wat betreft het invorderen van kosten. Weliswaar biedt wetgeving een kader - denk hierbij ook aan de Algemene wet bestuursrecht - het is evenwel aan de gemeente om de systematiek middels de opmaak van beleidsregels nader vorm te geven. Door vaststelling van deze beleidsregels beoogt het college enerzijds een meer slagvaardiger en doelgerichter uitvoeringspraktijk mogelijk te maken, anderzijds om aan de klant rechtszekerheid te bieden voor wat betreft de wijze waarop het college aan de gegeven beleidsruimte invulling geeft. Bij de opmaak van de beleidsregels zijn nadrukkelijk de volgende uitgangspunten in ogenschouw genomen: • hoofdregel is dat een schuld volledig moet worden terugbetaald. Eigen verantwoordelijkheid van de burger staat voorop. • altijd rigide vasthouden aan deze hoofdregel kan betekenen dat burgers (financieel) in de knel komen. Met name via de bepalingen over kwijtschelding, afkoop van schulden en de bepaling van de aflossingscapaciteit is dan ook
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
8
Elektronisch
Gemeenteblad getracht om een goede balans te vinden tussen de belangen van de gemeente als schuldeiser enerzijds en de belangen van de burger als debiteur anderzijds. Ook voor oninbare vorderingen zijn praktische regels opgenomen. Iets abstracter beredeneerd: de gemeente dient een maatschappelijk (economisch) belang indien zij de belangen van de burger als debiteur nadrukkelijk in haar besluitvorming betrekt. Met name ook bezien vanuit die invalshoek is het van belang om oog te hebben voor de persoonlijke situatie van de debiteur. Feitelijk gaat het dan om ook om armoedebeleid. • ook vanuit het oogpunt van efficiency en effectiviteit zijn beleidsmatig keuzes gemaakt. In de bepalingen inzake de zogenaamde kruimelbedragen (artikel 18 lid 1 van de beleidsregel) laat zich dat bijvoorbeeld heel expliciet voelen. Bij de opmaak van de beleidsregels is in die zin ook telkens een globale kosten-baten-analyse gemaakt: welke inspanning en activiteiten zijn reëel en gewenst om te komen tot de invordering van schulden? • fraude mag niet lonen. Dat is het uitgangspunt. Ook hier is evenwel de balans gezocht in relatie tot efficiency en effectiviteit en de belangen van de debiteur. In de beleidsregels zie je dan ook terug dat bijvoorbeeld ook in geval van fraudeschulden mogelijkheden bestaan voor kwijtschelding en afkoop van schuld. Wel is er telkenmale, vanuit het benoemde principe dat fraude niet mag lonen, bewust voor gekozen om de criteria voor fraudeschulden te verzwaren ten opzichte van nietfraude-schulden. Tot slot nog het volgende In de Pw wordt gesproken over een bijstandsuitkering. De IOAW, IOAZ en Bbz spreken over een uitkering. Kortom, wetgever werkt met verschillende termen. Uit praktisch oogpunt wordt in deze beleidsregels de term uitkering gebezigd. Deze term is bedoeld als verzamelnaam en duidt op de bijstandsuitkering ingevolge Pw en de uitkeringen ingevolge IOAW, IOAZ en Bbz.
Week 11 11 maart 2015
Artikel 2. Toepassingsgebied beleidsregels terugvordering De onderhavige beleidsregels zijn, wat betreft de terugvorderingsparagraaf, van toepassing op terugvorderingen ingevolge de Pw, IOAW, IOAZ en Bbz. De verhaalsparagraaf ziet louter toe op de Pw. Dit laatste houdt verband met het feit dat verhaal ingevolge de IOAW, IOAZ en Bbz niet mogelijk is. Via lid 2 zijn de beleidsregels inzake invordering eveneens van toepassing op vorderingen voortkomend uit onverschuldigde betaling. Als concreet voorbeeld kan hier worden genoemd: de vorderingen die ontstaan op burgers vanwege onterechte verstrekte persoonsgebonden budgetten ingevolge wet Maatschappelijke Ondersteuning. Indien vorderingen worden gedekt door een zekerheidsrecht (pand of hypotheek), zijn de onderhavige beleidsregels niet van toepassing. De regels inzake pand en hypotheek zijn dusdanig specifiek (en bieden dusdanige garantie) dat de regeling niet van toepassing is op vorderingen die worden gedekt door pand of hypotheek. Artikel 3. Herzienings- en intrekkingsbesluit Herziening en intrekking van de uitkering, vormen een belangrijke grondslag voor de terugvordering. Evenals terugvordering van een uitkering is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op uitkering door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algemene bevoegdheid van de gemeente. Het college maakt in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen, gebruik van deze bevoegdheid. In die zin is lid 1 van dit artikel dwingend geformuleerd. Lid 2 formuleert de uitzondering op het lid 1: herziening of intrekking vindt niet plaats indien er sprake is van een dringende reden. Voor een nadere toelichting van de betekenis van dringende redenen sluit het college zich aan bij de criteria zoals die zijn ontwikkeld binnen de reguliere jurisprudentie van de bestuursrechter. Twee punten worden hierover nog nadrukkelijk opgemerkt.
Artikelgewijze toelichting Artikel 1. Begripsbepalingen Als het gaat om verhaal en terugvordering, is er een duidelijke samenhang met de Algemene wet bestuursrecht. Dat is evident. Maar ook met het civiele recht bestaat een duidelijke samenhang. Het verhaalsrecht is feitelijk een direct afgeleide van het personen- en familierecht (BW boek 1) waardoor begrippen zoals gehanteerd in het familierecht ook gebruikelijk zijn in de verhaalspraktijk. Maar denk bijvoorbeeld ook aan de invordering van vorderingen: begrippen als “executiekosten”, “verzuim” en “minnelijk” zijn afkomstig uit het privaatrecht en hebben in de bijstandspraktijk dezelfde betekenis.
Bij de beoordeling van dringende redenen is het gebruikelijk dat een onderscheid gemaakt wordt tussen omstandigheden die toerekenbaar zijn aan de klant en omstandigheden die toerekenbaar zijn aan het bestuursorgaan. In de laatste situatie is de toepasselijkheid van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van groot belang, in het bijzonder het zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel. Overigens hoeft het college, indien zij besluit om geheel van herziening of intrekking af te zien, de belanghebbende in beginsel niet op de hoogte te stellen van dit besluit. Dit is anders indien de belanghebbende er zelf om heeft verzocht.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
9
Elektronisch
Gemeenteblad Het is overigens wel goed om altijd in het dossier te vermelden of het college besloten heeft om van de bevoegdheid tot herziening/intrekking geen gebruik te maken. Artikel 4. Terugvorderingsbevoegdheid Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer een uitkering moet worden teruggevorderd, is lid 1, bij wijze van hoofdregel dwingend geformuleerd. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels, rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De uitkering wordt teruggevorderd van degene aan wie de uitkering ten onrechte is verleend: de belanghebbende. Een gezinsuitkering wordt van alle gezinsleden teruggevorderd. In gevallen van een verzwegen partner wordt ook van de verzwegen partner teruggevorderd (artikel 59 lid 2 Pw, artikel 26 lid 2 IOAW en artikel 26 lid 2 IOAZ). Alle gezinsleden van wie de uitkering wordt teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering (artikel 59 lid 3 Pw, artikel 26 lid 3 IOAW, artikel 26 lid 3 IOAZ). Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen, kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant) bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente. Ingevolge lid 2 kan worden afgezien van terugvordering wegens dringende redenen. Voor een nadere toelichting van de betekenis van dringende redenen sluit het college zich aan bij de criteria zoals die zijn ontwikkeld binnen de reguliere jurisprudentie van de bestuursrechter. Zie ook het gestelde in de inleiding rond het begrip 'dringende reden'. Twee punten worden hierover nog nadrukkelijk opgemerkt. Bij de beoordeling van dringende redenen is het gebruikelijk dat een onderscheid gemaakt wordt tussen omstandigheden die toerekenbaar zijn aan de klant en omstandigheden die toerekenbaar zijn het bestuursorgaan. In de laatste situatie is de toepasselijkheid van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van groot belang, in het bijzonder het zorgvuldigheids-, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van een redelijke belangenafweging.
Week 11 11 maart 2015
Artikel 5. Terugvordering: bruto of netto Een uitkering wordt netto uitbetaald. De gemeente draagt evenwel net als een werkgever hierover loonbelasting, premies volksverzekering en de inkomensafhankelijke bijdrage af aan de belastingdienst en het UWV. De gemeente betaalt dus in feite een bruto uitkering. Bij terugvordering van een ten onrechte verstrekte uitkering kan het college daarom de uitkering bruto terugvorderen van de belanghebbende. Dit volgt uit artikel 58 lid 4 Pw, artikel 25 lid 4 IOAW, artikel 25 lid 4 IOAZ en artikel 46 Bbz. De hoogte van het terugvorderingsbedrag wordt berekend aan de hand van hetgeen in totaal aan loonbelasting en premies aan de belastingdienst en het UWV is afgedragen. Ingevolge lid 1 is de hoofdregel dat uitkeringsgelden bruto dienen te worden terugbetaald. In de volgende gevallen ziet het college af van brutering en wordt alleen de netto uitkering teruggevorderd: • indien de vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar én belanghebbende de vordering voldoet vóór het einde van het boekjaar (lid 2) of; • indien er sprake is van een vordering die buiten toedoen van belanghebbende is ontstaan en belanghebbende niet kan worden verweten dat deze niet in het lopende kalenderjaar wordt voldaan (lid 3). Bijvoorbeeld een administratieve fout van de gemeente;
• indien sprake is van een dringende reden (lid 4). Voor wat betreft het begrip dringende reden wordt hierbij verwezen naar de toelichting bij artikel 4 lid 2. Hierbij wordt opgemerkt dat als de gemeente toch wil overgaan tot brutering, omdat belanghebbende bijvoorbeeld weigert af te lossen, dan moet dit in het besluit inzake het opleggen van de aflossing reeds aangekondigd zijn. Artikel 6. Gedeeltelijke kwijtschelding bij schuldregeling Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. Een dergelijke bepaling komt in de Pw, IOAW, IOAZ en Bbz niet voor. In deze beleidsregel is het oude artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen. De belangrijkste verschillen met artikel 78a Abw zijn het gestelde in het eerste lid onder sub d en derde lid van de beleidsregel.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
10
Elektronisch
Gemeenteblad Door in het eerste lid sub d als voorwaarde te stellen dat een bij de NVVK aangesloten bemiddelingsorganisatie betrokken is bij de schuldsanering, wordt beoogd een kwaliteitscriterium in te bouwen. Omdat niet alle collega-gemeenten standaard bij de NVVK zijn aangesloten, maar de gemeente Pekela wel graag haar medewerking wil kunnen verlenen aan een verzoek gedaan door een gemeente, is naast de bij de NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie ook expliciet melding gemaakt van Nederlandse gemeenten. In derde lid van de beleidsregel wordt gesteld dat ook (gedeeltelijke) kwijtschelding van een fraudeschuld mogelijk moet kunnen zijn indien belanghebbende minimaal de helft van de schuld voldoet of heeft voldaan of minimaal een periode van 60 maanden voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding correct aan zijn afbetalingsverplichting heeft voldaan. Hoewel het principe dient te gelden dat fraude niet lonend mag zijn, moet het mogelijk kunnen zijn dat mensen die kennelijk in dusdanig financiële moeilijkheden zitten dat schuldsanering c.q. bemiddeling aan de orde is, ondanks hun frauduleus gedrag, in aanmerking komen voor kwijtschelding. Let wel, de vordering moet dan ontstaan zijn vóór 1 januari 2013. Op deze datum is de wet Boeten in werking getreden en is het kwijtschelden van fraudevorderingen niet meer mogelijk. Artikel 7. Kwijtschelding anders dan bij schuldregeling Ingevolge artikel 7 kan iedere debiteur voor kwijtschelding van de restant-vordering in aanmerking komen indien men voorafgaand aan het verzoek gedurende minimaal 60 of 120 maanden volledig aan de afbetalingsverplichting heeft voldaan en minstens 75% dan wel 90% van de vordering heeft betaald. Ook ingevolge dit artikel is het dus mogelijk gemaakt dat fraudeschulden die zijn ontstaan vóór 1 januari 2013 voor kwijtschelding in aanmerking kunnen komen, zij het onder de verzwaarde criteria van 120 maanden afbetaling en 90% aflossing. Ingevolge lid 3 is nog een extra verzwaring ingebouwd, zowel geldend voor de vorderingen die onder lid 1 als onder lid 2 vallen: degene die een beroep doet op kwijtschelding mag in de 60 maanden voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding niet herhaaldelijk zijn inlichtingenplicht hebben geschonden alsook dient hij gedurende 60 maanden aan al zijn aflossingsverplichtingen jegens de gemeente te hebben voldaan. Ingevolge lid 3 zou het verzoek tot kwijtschelding dus afgewezen kunnen worden, omdat de debiteur weliswaar op de huidige vordering correct en tijdig gedurende 60 maanden
Week 11 11 maart 2015
heeft betaald, maar niet op een andere vordering waarop hij voordien diende af te lossen. Middels lid 4 van deze beleidsregel wordt voorkomen dat belanghebbende voor kwijtschelding in aanmerking zou kunnen komen indien het gaat om een terugvorderingsschuld ingevolge artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 Pw, artikel 25 lid 2 IOAW, artikel 25 lid 2 IOAZ en artikel 46 Bbz (achteraf verkregen middelen of een achteraf verkregen vergoeding voor kosten, waarvoor met het oog op die bestemming bijstand is verleend). Gelet op het (achteraf) concreet ontvangen van gelden door belanghebbende waardoor hij staat is c.q. moet worden geacht om de ontvangen bijstand (ineens) terug te betalen aan de gemeente, wordt kwijtschelding in die gevallen ingevolge artikel 6 niet aan de orde geacht. Artikel 8. Gedeeltelijke kwijtschelding bij leenbijstand Uitgangspunt is dat een lening bij de Volkskredietbank (VKB) als een voorliggende voorziening dient te gelden. Indien een lening bij de VKB niet aan de orde kan zijn, heeft het uitgangspunt te gelden dat leenbijstand voor inrichtingskosten wordt verstrekt met daaraan gekoppeld een aflossingsverplichting voor de duur van 36 maanden. Indien na 36 maanden de leenbijstand niet volledig is afgelost wordt het restant van de vordering ambtshalve kwijtgescholden. Een verzoek tot kwijtschelding behoeft belanghebbende dus niet in te dienen. Ingevolge lid 2 is kwijtschelding redelijkerwijs evenwel niet aan de orde indien de leenbijstand is verstrekt ingevolge artikel 48 lid 2 Pw: • bijstand verstrekt in een situatie waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode (zelf) in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien; • de noodzaak tot bijstandsverlening is het gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; • het betreft een te betalen waarborgsom; • bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast. Artikel 9. Afkoop schuld Deze beleidsregel is qua strekking en inhoud gelijk aan artikel 7 van de regeling met dien verstande dat artikel 9 over afkoop gaat en niet over kwijtschelding. Indien mensen middels betaling van een (rest-)bedrag ineens, naast de overig
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
11
Elektronisch
Gemeenteblad gestelde criteria, feitelijk tot een betaling van 75% dan wel 90% komen, is afkoop tegen finale kwijting mogelijk en ontstaat feitelijk dezelfde situatie als in geval van kwijtschelding ingevolge artikel 7, namelijk het niet meer te hoeven betalen van 25% dan wel 10% van de (restant-)vordering. Artikel 10. Inhoud besluit tot terugvordering Een besluit tot terugvordering vermeldt: a. hetgeen teruggevorderd wordt; b. de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald; c. de mogelijkheid voor belanghebbende om voor het verstrijken van de betalingstermijn, zoals genoemd in het besluit, een betalingsvoorstel te doen en/of een verzoek in te dienen tot een betalingsregeling; d. op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd waaronder tevens begrepen: de aankondiging dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling derden voor rekening van belanghebbende zijn.
Week 11 11 maart 2015
Lid 2: Bij fraudeurs wordt een maximale aflossing gehanteerd (aansluitend bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierbij wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Bij deze keuze wordt de berekeningssystematiek ingevolge Rv gevolgd. Ingevolge artikel 475d vijfde lid Rv kan de gemeente formeel niet volstaan met het bepalen van een percentage van 10% maar dienen correctiefactoren als ziektekosten en woonlasten in ogenschouw te worden. Lid 3: Indien mensen een inkomen hebben boven bijstandsniveau wordt qua aflossings-verplichting een nadrukkelijker onderscheid gemaakt tussen fraude- en niet fraudevorderingen. In geval van fraudevorderingen bedraagt de aflossing 10% van de bijstandsnorm (inclusief vakantiegeld) plus 60% van het verschil tussen het nettoinkomen (inclusief vakantiegeld) en de netto bijstandsnorm (inclusief vakantiegeld). In geval van andere vorderingen bedraagt de aflossing 6% plus 50% van het verschil.
Ingevolge lid 2 van de beleidsregel dient tot slot in de beschikking te worden vermeld dat de termijn van betaling 6 weken is. Deze termijn is gebaseerd op artikel 4:87 Awb. De betaling geschiedt binnen 6 weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt. Artikel 11. Betalingsvoorstel Ingevolge artikel 10 lid 1 sub a van deze regeling wordt aan mensen in de terugvorderings-beschikking de mogelijkheid geboden om een voorstel te doen tot gespreide betaling van de schuld. Op een dergelijk voorstel van belanghebbende dient de gemeente binnen 8 weken na ontvangst te beschikken.
Lid 4: Vanwege de zogenaamde armoedeval-problematiek alsook een financiële stimulans tot werkaanvaarding, is bepaald dat mensen na beëindiging van hun uitkering nog voor 12 maanden worden gelijkgesteld met uitkeringsgerechtigden als het gaat om het bepalen van de aflossingsverplichting.
Indien de betalingsregeling tot stand komt en belanghebbende vervolgens op enig moment zijn betalingen staakt, is het van belang dat de gemeente het heft in handen neemt c.q. kan nemen. Zie hiertoe het gestelde niet alleen in lid 2 sub c van het artikel, maar met name ook lid 3 van het artikel. De vordering is in dat geval weer ineens opeisbaar c.q. de gemeente is niet langer gehouden aan de betalingsregeling.
In geval een andere schuldeiser gaat invorderen met inachtneming van de beslagvrije voet, wordt de financiële armslag zoals de gemeente die aan mensen gunde niet meer gevoeld. In dergelijke gevallen staat het de gemeente vrij om alsnog tot invordering over te gaan conform Rv. Let wel, het gaat hier om een zogenaamde “kan”- bepaling. Het betreft dus geen verplichting.
Artikel 12. Aflossingsverplichting De aflossingsverplichting ingevolge artikel 11 wordt berekend naar draagkracht. In het onderhavige artikel 12 zijn deze draagkrachtregels neergelegd.
Lid 5: Ingevolge de leden 1 tot en met 4 staat de gemeente voor een invorderingsbeleid dat soepeler is dan wettelijke norm ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De uitgangspunten van een dergelijk beleid kunnen evenwel teniet worden gedaan in geval van beslaglegging door een derde.
Achterliggende gedachte daarbij is om de medewerkers de ruimte te geven om, indien een dergelijke situatie ontstaat, met de andere schuldeiser(s) in gesprek te treden en afspraken over de inning / verdeling van de in te vorderen gelden te maken dan wel bijvoorbeeld een debiteur aan te melden voor schuldhulpverlening.
Hierbij gelden de navolgende uitgangspunten: Lid 1: Mensen met een inkomen op bijstandsniveau hebben een aflossingsverplichting van 6% van de voor hun geldende toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantiegeld.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
12
Elektronisch
Gemeenteblad Artikel 13. Afbetaling in 36 maanden Om praktische redenen kan een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende achterwege blijven indien de belanghebbende aan de gemeente een betalingsvoorstel doet waardoor de schuld binnen 36 maanden is afbetaald. Indien het gaat om een fraudevordering dan wel belanghebbende in het verleden herhaaldelijk zijn betalingsverplichting niet afdoende is nagekomen, kan de gemeente ingevolge lid 2 besluiten om niet op het betalingsvoorstel van belanghebbende in te gaan en alsnog een aflossingsverplichting te hanteren in overeenstemming met artikel 12 van deze regeling. Artikel 14. Aflossingscapaciteit en vermogen Ingevolge dit artikel heeft de gemeente de mogelijkheid om (deels) af te zien van een maandelijkse betalingsregeling indien blijkt dat belanghebbende beschikt over vermogen dat hij redelijkerwijs ten gelde kan maken. Ingevolge lid 2 blijft het vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 lid 3 Pw buiten beschouwing.
Artikel 15. Tussentijdse wijziging van aflossingsverplichting door het college Een eenmaal door het college vastgestelde aflossingsverplichting kan door het college in de toekomst worden gewijzigd op basis van een jaarlijks draagkrachtonderzoek. De debiteuren, die hun verplichtingen nakomen worden verder niet onderzocht. De actie wordt gericht op hen, die hun verplichtingen niet nakomen. Dit uit oogpunt van efficiency en effectiviteit. Artikel 16. Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door belanghebbende De belanghebbende kan altijd een verzoek indienen bij het college tot een wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting. Met inachtneming van de Awb, neemt het college vervolgens een tijdig besluit. Artikel 17. Aanmaning, dwangbevel, beslag en verrekening In de uitvoeringspraktijk wordt onderscheid gemaakt tussen een aanmaning en een dwangbevel. Aanmaning zijn brieven waarin belanghebbende, vanwege uitblijven betaling, sec wordt verzocht om alsnog tot betaling over te gaan. Tegen de brieven staat geen bezwaar en beroep open. Indien betaling na verzending van de aanmaning uitblijft, vaardigen burgemeester en wethouders een dwangbevel uit.
Week 11 11 maart 2015
Zie lid 3. Zie ook artikel 60 lid 2 Pw, artikel 28 lid 1 IOAW en artikel 28 lid 1 IOAZ. De regels met betrekking tot het dwangbevel zijn bepaald in de Algemene wet bestuursrecht: artikel 4:114 e.v. Awb. Indien ook na het uitvaardigen van het dwangbevel betaling uitblijft, zal de gemeente executiemaatregelen moeten nemen ter invordering (lid 3). Het stramien daartoe is neergelegd in landelijke regelgeving (met name Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Naast de systematiek van invordering via dwangbevel / beslaglegging, kan de gemeente ook invorderen via verrekening met een lopende uitkering van de gemeente, een andere gemeente of een andere uitkerende instantie (artikel 60a Pw). Daartoe is in Pw, IOAW en IOAZ een wettelijke basis gecreëerd. Voor de Bbz is hier de Pw vanzelfsprekend van toepassing. Tegen een besluit tot verrekening (veelal gekoppeld / geïntegreerd in een besluit tot terugvordering) staat bezwaar en beroep open. Ingevolge artikel 4:87 Awb dient het college in geval van een besluit tot terugvordering de belanghebbende een betalingstermijn te gunnen van minimaal 6 weken. Deze regel laat onverlet dat de gemeente niet aan deze termijn gehouden is in geval van verrekening. In artikel 4:93 lid 3 Awb wordt immers bepaald dat de verrekening terugwerkt overeenkomstig artikel 6:129 BW tot aan het tijdstip waarop de verrekeningsbevoegdheid is ontstaan. Het besluit tot verrekening kan dus per direct ten uitvoer worden gelegd. Een dwangbevel is in dergelijke situaties niet noodzakelijk. Artikel 18. Afzien van (verdere) invordering Binnen de debiteurenuitvoeringspraktijk doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten van de uitvoering van invorderingsmaatregelen niet langer in verhouding staan tot de hoogte van een (restant-)vordering. De doelmatigheidstoets in lid 1 beoogt in die zin nadrukkelijk aan de medewerker terugvordering en verhaal een grote beoordelingsvrijheid te geven om in individuele gevallen af te zien van (verdere) invordering van vorderingen < € 150. Gaat het om (restant-)vorderingen van € 150 tot € 5.000 dan geldt ingevolge het lid 2 als aanvullende voorwaarde dat incasso gedurende 60 maanden onmogelijk is gebleken alsook niet aannemelijk is dat belanghebbende in de toekomst tot betaling zal overgaan. Gaat het om (restant-)vorderingen van € 5.000 of meer dan bedraagt deze termijn, ingevolge lid 3, 120 maanden. Betreft het vorderingen die betrekking hebben op het schenden van de inlichtingenverplichting en ontstaan na 1 januari 2013, dan kan niet afgezien worden van verdere invordering.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
13
Elektronisch
Gemeenteblad Artikel 19. Opschorting invordering Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de belanghebbende tegen het besluit tot terugvordering heeft geen schorsende werking. Wel kan de belanghebbende de voorzieningenrechter van de rechtbank (of van de CRvB) hangende een bezwaar- of beroepsprocedure verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder begrepen een schorsing. Het zal echter niet altijd verstandig zijn om direct over te gaan tot invordering. Zolang het besluit niet onherroepelijk is, bestaat het risico dat de gemeente, indien achteraf blijkt dat het besluit ten onrechte genomen is, geconfronteerd wordt met een schadevergoedingsactie van belanghebbende. Een besluit is onherroepelijk wanneer er voor belanghebbende geen mogelijkheden van bezwaar of beroep meer open staan. Dit is 6 weken na het besluit of de rechterlijke uitspraak. De gemeente zal, zolang het besluit niet onherroepelijk is, niet alleen moeten kijken naar haar belangen maar ook naar de belangen van de (vermeende) schuldenaar. Indien het treffen van executiemaatregelen hangende bezwaar/beroep onevenredig belastend is voor belanghebbende is de gemeente ingevolge artikel 19 gehouden om de invordering op te schorten. Tegen een aanmaning en dwangbevel is geen bezwaar en beroep mogelijk. Tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is verzet mogelijk bij de rechtbank. Artikel 20. Verhaalsbevoegdheid Artikel 61 Pw is een zogeheten 'kan-bepaling'. Verhaal is derhalve een bevoegdheid van het college en niet een verplichting. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden verhaald, is lid 1 bij wijze van hoofdregel dwingend geformuleerd. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels, rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook artikel 25 van deze regeling (hardheidsclausule) kan een rol spelen. Verhalen van uitkeringskosten speelt in geval van de Pw. Artikel 21. Afzien van verhaal Ingevolge lid 1 wordt van verhaal afgezien indien het verhaalsbedrag lager is dan € 50 per maand of € 600 per jaar. De keuze voor deze beperking is, gelijk artikel 18 van deze beleidsregels, ingegeven door redenen van doelmatigheid c.q. een kosten-baten-analyse. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de gemeente geheel of gedeeltelijk van verhaal kan afzien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, drin-
Week 11 11 maart 2015
gende redenen aanwezig zijn. In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Uit de aard der zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk. Artikel 22. Ingangsdatum verhaalsbijdrage In het kader van de rechtszekerheid is bepaald om de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage te bepalen op de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van belanghebbende. Let wel: indien de belanghebbende niet overgaat tot betalen en de gemeente een verhaalsprocedure start bij de rechtbank, zal de rechtbank de ingangsdatum van verhaal anders vaststellen indien het tijdvak groot is tussen de door de gemeente vastgestelde ingangsdatum van verhaal en het aanhangig maken van de procedure. Artikel 23. (Her-)onderzoek naar draagkracht Verhaalsonderzoeken zijn intensief en blijken in de praktijk slechts in beperkte mate te leiden tot gewijzigde vaststelling van een verhaalsbijdrage. Om die reden is bepaald dat verhaalsonderzoeken eens in de 36 maanden plaatsvinden, waarbij de termijn verkort wordt (naar 12 maanden) als te verwachten is dat er eerder wijzigingen in de inkomenssituatie van de onderhoudsplichtige kunnen plaatsvinden. Hierbij valt te denken aan het aflopen van aflossingsverplichtingen, zelfstandigen met wisselende inkomens, etc. Artikel 24. Invordering van verhaalsbijdragen Op het moment dat de gemeente een verhaalsbesluit heeft genomen en belanghebbende betaalt niet, dan is een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van dit artikel de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen met dien verstande dat de invordering van verhaals-vorderingen gelijk worden gesteld met terugvorderingen niet zijnde fraudevorderingen. Artikel 25. Hardheidsclausule Indien de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden leiden, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
14
Elektronisch
Gemeenteblad Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik gemaakt te worden om het scheppen van precedenten tegen te gaan. Overigens laat dit artikel de werking van artikel 4:84 Awb onverlet. Artikel 26 Inwerkingtreding Deze regeling treedt na bekendmaking in werking met ingang van 1 januari 2015 en vervangt per die datum de bestaande beleidsregels/werkwijze inzake terugvordering en verhaal van Pekela. De hoofdregel is dus dat deze nieuwe regeling niet alleen geldt voor situaties van terug- en invordering en verhaal gelegen na datum inwerkingtreding, maar ook voor reeds bestaande rechtsverhoudingen op die datum. Artikel 27 Citeertitel Dit artikel behoeft geen toelichting.
Beleidsregels maatwerk bestuurlijke boete Pw/Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Pekela 2015 Burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela hebben op 24 februari 2015 besloten om de “Beleidsregels maatwerk bestuurlijke boete Pw/Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Pekela 2015” vast te stellen. Deze regels geven nadere invulling aan de bevoegdheden die de gemeente heeft om maatwerk te bieden in het huidig handhavingsbeleid, waarbij rekening is gehouden met de rechtszekerheid bij gelijksoortige gevallen. De wettelijke grondslag hiervoor ligt in de artikelen 18a van de Pw en 20a van de IOAW/IOAZ . Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de “Beleidsregels maatwerk bestuurlijke boete WWB/Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Pekela 2014”.
Beleidsregels maatwerk bestuurlijke boete Pw/Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Pekela 2015 Artikel 1. Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (Pw), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
Week 11 11 maart 2015
arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen IOAZ), de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Suwi) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder: a. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela; b. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken als genoemd in artikel 1:2 Awb; c. uitkering: de door het college verleende (bijzondere) bijstand in het kader van de Pw of de uitkering voor levensonderhoud in het kader van de Bbz 2004; d. inkomensvoorziening: inkomensvoorziening ingevolge de IOAW of IOAZ; e. inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid Pw, artikel 13, eerste lid van de IOAW/IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi; f. boete: bestuurlijke boete genoemd in artikel 18a van de Pw en in artikel 20a van de IOAW/IOAZ; g. nulfraude: schending van de inlichtingenplicht waarbij geen sprake is van teveel of ten onrechte verstrekte uitkering/inkomensvoorziening; h. benadelingsbedrag: bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid van Pw dan wel artikel 13, eerste lid van de IOAW/IOAZ, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering/inkomensvoorziening is ontvangen. Artikel 2. Algemene bepaling wettelijke bevoegdheid Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot: a. het volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, op grond van artikel 18a, vierde lid van de Pw en artikel 20a, vierde lid van de IOAW/IOAZ; b. het verlagen van de bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid, op grond van artikel 18a, zevende lid onder a van de Pw en artikel 20a, zevende lid onder a van de IOAW/IOAZ; c. het afzien van het opleggen van een boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, op grond van artikel 18a, zevende lid onder b van de Pw en artikel 20a, zevende lid onder b van de IOAW/IOAZ. Artikel 3. Algemene uitgangspunten bij het bepalen van de verwijtbaarheid 1. Het college deelt bij de toekenning van een uitkering aan de belanghebbende mee welke feiten en omstandigheden hij spontaan aan het college moet melden.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
15
Elektronisch
Gemeenteblad Het college gaat er dan ook, tenzij bijzondere omstandigheden op het tegendeel wijzen, steeds van uit dat het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze feiten en omstandigheden van invloed kunnen zijn op de uitkering; 2. Van een belanghebbende kan een redelijke inspanning worden gevergd om op de hoogte te raken van feiten en omstandigheden bij anderen die van invloed kunnen zijn op zijn uitkering/inkomensvoorziening. Het enkele feit dat die ander de belanghebbende niet spontaan van een relevante omstandigheid op de hoogte heeft gesteld, impliceert niet dat het niet melden daarvan niet of slechts in verminderde mate aan de belanghebbende kan worden verweten. 3. Ontbreekt iedere vorm van verwijtbaarheid dan wordt op grond van artikel 5:41 Awb afgezien van het opleggen van een boete of het geven van een schriftelijke waarschuwing. Hoofdstuk 2 Verwijtbaarheid bij opleggen boete Artikel 4. Het ontbreken van verwijtbaarheid Indien de belanghebbende het niet nakomen van een verplichting niet kan worden verweten omdat hij op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen, is er geen sprake van verwijtbaarheid. Artikel 5. Schriftelijke waarschuwing In plaats van een boete wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven als de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan verstrekte uitkering of inkomensvoorziening. Artikel 6. Verminderde verwijtbaarheid 1. De mate waarin de schending van de inlichtingenplicht de belanghebbende kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeerde op het moment waarop hij zijn verplichting had moeten nakomen. 2. Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten leiden de criteria op grond van artikel 2a, tweede lid van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten in ieder geval tot verminderde verwijtbaarheid, indien: a. de belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenplicht te voldoen, maar die emotioneel zo
Week 11 11 maart 2015
ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt; b. de belanghebbende verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen; c. de belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voor dat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belang hebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenplicht; 3. Onverminderd het gestelde in artikel 2a, tweede lid van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten is er eveneens sprake van verminderde verwijtbaarheid indien: a. er sprake is van een samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel, leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid; dan wel b. er anderszins sprake is van omstandigheden, die leiden tot verminderde verwijtbaarheid. Artikel 7. Verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden Naast verminderde verwijtbaarheid kunnen er omstandigheden van persoon en gezin zijn die aanleiding zijn om de bestuurlijke boete te verlagen. Het gaat dan om omstandigheden die voor betrokkenen of het gezin zo zijn dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid en billijkheid zouden overschrijden. Artikel 8. Geen verminderde verwijtbaarheid Naast de in artikel 3 genoemde uitgangspunten is er eveneens geen sprake van verminderde verwijtbaarheid indien: a. de belanghebbende de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet begrijpt, omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst; b. de belanghebbende langere tijd niet in staat is zijn belangen te behartigen. Artikel 9. Dringende redenen Het college ziet af van het opleggen van een boete bij dringende redenen, conform artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Van een dringende reden kan sprake zijn als het opleggen van een boete, in het individuele geval, vanwege zeer uitzonderlijke bijzondere omstandigheden onaanvaardbare consequenties zou hebben. Artikel 10. Hoogte boete bij verminderde verwijtbaarheid Indien het college heeft vastgesteld dat er sprake is van ver
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
16
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 11 maart 2015
minderde verwijtbaarheid, zoals bedoeld in artikel 6, stelt het college de boete vast op 10% van het benadelingsbedrag met een minimum van € 150.
-
Hoofdstuk 3 Overige bepalingen
In situaties waarin het schenden van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag heeft het college de bevoegdheid om geen boete op te leggen, maar te volstaan met het geven van een waarschuwing.
Artikel 11. Zienswijze Bij een boete van minimaal € 340 wordt de belanghebbende verzocht schriftelijk zijn zienswijze te geven op het voornemen tot boeteoplegging binnen een door het college te bepalen termijn. Artikel 12. Hoofdelijke aansprakelijkheid De belanghebbenden, die op het moment van de schending van de inlichtingenplicht een uitkering of inkomensvoorziening naar de norm van een gehuwden ontvingen, en aan wie een boete vanwege deze schending is opgelegd, zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de boete. Artikel 13. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college dienaangaande paragraaf 6.4 van de Pw, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college. Artikel 14. Citeertitel Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels maatwerk bestuurlijke boete Pw/Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Pekela 2015”. Artikel 15. Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de “Beleidsregels maatwerk bestuurlijke boete WWB/Bbz 2004, IOAW en IOAZ gemeente Pekela 2014”. Algemene toelichting Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Deze wet is een zogeheten Verzamelwet op het gebied van de sociale zekerheidswetgeving. Eén van de wijzigingen, die uit deze Verzamelwet voortvloeit en van toepassing is op voormelde sociale zekerheidswetten, is de herinvoering van het boetestelsel met als beoogd resultaat dat strafverhoging c.q. oplegging van een boete naast het terugvorderen van de ten onrechte verstrekte bijstand of inkomensvoorziening afschrikkend werkt voor de overtreder van de inlichtingenplicht. Bij het opleggen van een boete heeft de gemeente vrijwel geen beleidsvrijheid. Deze is beperkt tot:
-
toepassen van de mogelijkheid van een schriftelijke waarschuwing; de invulling van het begrip ‘verminderde verwijtbaarheid’.
Daarnaast kan het college de boete verlagen wanneer er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Om tot uniforme criteria te komen zijn de criteria overgenomen, zoals die al werden toegepast in de sociale zekerheidswetgeving door het UWV en de SVB (= Algemene Maatregel van Bestuur). De bedoeling hiervan is dat binnen alle socialezekerheidswetten eenzelfde boeteprocedure gehanteerd wordt. Hoewel niet limitatief staat het de gemeente niet vrij hier sterk van af te wijken. Extra criteria met betrekking tot verminderde verwijtbaarheid kunnen worden vastgelegd in gemeentelijke beleidsregels. In de alledaagse uitvoering, maar ook tijdens de bezwaarprocedures, is in de afgelopen tijd gebleken dat het huidig gemeentelijke handhavingsbeleid onvoldoende handvaten biedt tot het verlenen van ‘maatwerk’. Met onderhavige beleidsregels wordt nader praktische invulling gegeven aan de bevoegdheden die de gemeente heeft om (meer) maatwerk te bieden, waarbij rekening is gehouden met de rechtszekerheid bij gelijksoortige gevallen. Tenslotte, de Awb maakt onderscheid tussen een lichte en een zware boeteprocedure, waarbij het college bij de lichte procedure keuzes kan maken met betrekking tot het verzenden van de rapportage en het horen van de belanghebbende. Nadere invulling van deze keuzes zijn ook in deze beleidsregels vastgelegd. Het college doet overeenkomstig de ‘Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude’ in bepaalde situaties aangifte bij het Openbaar Ministerie bij een benadelingsbedrag gelijk aan dan wel lager dan € 50.000. Eén van deze situaties is als er sprake is van een combinatie met andere strafbare feiten of als er sprake is van recidive met een totaal fraudebedrag boven de € 50.000. Artikelgewijze toelichting Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1. Begripsbepalingen Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
17
Elektronisch
Gemeenteblad Artikel 2. Algemene bepaling wettelijke bevoegdheid In sub a maakt het college gebruik van de bevoegdheid om te volstaan met een waarschuwing bij schending van de inlichtingenplicht voor zover dit niet heeft geleid tot teveel verstrekte uitkering of inkomensvoorziening en er niet reeds eerder sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht. Bij schending van de inlichtingenplicht kan het ook gaan om vergissingen en slordigheden (nalatigheid) van de belanghebbende. Bijvoorbeeld een belanghebbende die zijn vakantie te laat meldt zonder dat dit gevolgen heeft voor het recht op uitkering of de inkomensvoorziening. Het gaat dan om zogeheten nulfraude (er is geen sprake van te veel of ten onrechte verstrekte uitkering of inkomensvoorziening). In die gevallen wordt bij een eerste overtreding volstaan met een waarschuwing. Heeft belanghebbende in de voorafgaande twee jaar eerder een waarschuwing gehad dan is het college verplicht een boete op te leggen ongeacht of er sprake is van wel of geen ten onrechte verstrekte uitkering/inkomensvoorziening. In sub b is bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om de boete te verlagen als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De voorwaarde om een boete te kunnen opleggen is dat aangetoond is dat de belanghebbende verwijtbaar heeft gehandeld door de regels te overtreden. Soms valt die verwijtbaarheid de belanghebbende niet volledig aan te rekenen. De wet geeft het college de bevoegdheid de boete in dat geval voor een lager bedrag op te leggen. In artikel 6 van deze beleidsregels wordt hierop nader ingegaan. In sub c is bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om te kunnen afzien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen. Er kunnen in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van het opleggen van een boete kan worden afgezien. Indien het opleggen van een boete te ernstige gevolgen voor de belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, dan kan het college op grond van de in artikel 4:84 Awb opgenomen bevoegdheid gemotiveerd besluiten om niet tot het opleggen van een boete over te gaan. De vraag wat onder deze zogeheten dringende redenen wordt verstaan, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. Bij dringende redenen is echter altijd uitsluitend sprake van redenen van immateriële aard. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld.
Week 11 11 maart 2015
Artikel 3. Algemene uitgangspunten bij het bepalen van de verwijtbaarheid. Lid 1. Op grond van de omschrijving van de inlichtingenverplichting is belanghebbende verplicht om het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht, de hoogte of de duur van de uitkering. In verband met het begrip ‘redelijkerwijs’ wordt bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid rekening gehouden met het feit dat het college in verband met de toekenning van een uitkering aan belanghebbende meedeelt welke feiten en omstandigheden hij spontaan moet melden. De uitvoering kan er dan ook, tenzij bijzondere omstandigheden het tegendeel bewijzen, van uitgaan dat het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze feiten en omstandigheden van invloed kunnen zijn op de uitkering. Lid 2. Voorts wordt van de belanghebbende een redelijke inspanning gevergd om op de hoogte te geraken van feiten en omstandigheden bij anderen die van invloed kunnen zijn op de uitkering (b.v. de inkomensgegevens van een inwonend meerderjarig kind). Het enkele feit dat die ander de belanghebbende niet spontaan van een relevante omstandigheid op de hoogte heeft gesteld, impliceert niet dat het niet melden daarvan niet of slechts in verminderde mate aan belanghebbende kan worden verweten. Lid 3. In aansluiting bij de bepalingen in de artikelen 40 t/m 43 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is er geen sprake van verwijtbaarheid als de gedraging niet strafbaar is bijvoorbeeld: overmacht, noodweerexces, uitvoering wettelijke voorschrift, op ambtelijk bevel. Het is ook mogelijk dat de belanghebbende niets te verwijten valt door verkeerd handelen van de gemeente zelf. Bijvoorbeeld in de volgende situaties: • Belanghebbende heeft wel een signaal gegeven dat hij te veel uitkering heeft ontvangen, maar de gemeente doet meer dan een redelijke termijn lang niets met dit signaal. • De gemeente heeft tijdens een contactmoment geconstateerd dat betrokkene mogelijk (meer) inkomsten gaat krijgen en geeft aan daar zelf (de gemeente dus) bij een heronderzoek op terug te komen. Vervolgens wordt dit heronderzoek niet of niet op tijd uitgevoerd. Hoofdstuk 2 Verwijtbaarheid bij opleggen boete
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
18
Elektronisch
Gemeenteblad Artikel 4. Het ontbreken van verwijtbaarheid. Op grond van artikel 5:41 van de Awb kan een bestuursorgaan geen bestuurlijke boete opleggen voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Belanghebbende zal hiervoor een beroep moeten doen op afwezigheid van alle schuld en deze afwezigheid aannemelijk moeten maken. Uitlatingen door het college waaraan belanghebbende het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat hij geen overtreding zou begaan, kunnen zorgen voor het ontbreken van verwijtbaarheid (zie artikel 3, lid 3). Hier moet bijvoorbeeld gedacht worden aan onvoorziene omstandigheden die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakte om aan zijn verplichting te voldoen, zoals een plotselinge ziekenhuisopname. Het besluit dat afgezien wordt van het opleggen van een boete telt niet mee voor de bepaling van de recidive en mag niet verward worden met het besluit een waarschuwing op te leggen. Dit laatste besluit telt wel mee voor de recidive. Artikel 5. Schriftelijke waarschuwing Op grond van artikel 18a, vierde lid PW en artikel 20a, vierde lid IOAW/IOAZ is het college bevoegd om bij een eerste overtreding van de inlichtingenplicht, waarbij geen sprake is van een benadelingsbedrag, af te zien van het opleggen van een bestuurlijke boete en te volstaan met een waarschuwing. Een waarschuwing wordt altijd schriftelijk opgelegd. Artikel 6. Verminderde verwijtbaarheid De mate, waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de belanghebbende zijn verplichting had moeten nakomen. In artikel 2a, tweede lid van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten zijn 3 criteria gegeven die in ieder geval leiden tot verminderde verwijtbaarheid bij overtreding van de inlichtingenverplichting. Deze criteria zijn niet limitatief en dit betekent dat het college bij de bepaling van de hoogte van de boete ook in andere concrete situaties nog rekening kan houden met andere omstandigheden die kunnen leiden tot een verminderde verwijtbaarheid. Daarom zijn aan dit artikel nog 2 criteria toegevoegd. Verminderde verwijtbaarheid wordt allereerst vastgesteld aan de hand van de onder a. b. en c. vermelde criteria. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan: a. problemen in de thuissituatie waardoor de belanghebbende onder ernstige psychische druk staat, zoals een ernstige zieke of het overlijden van de partner of een kind; b. de situatie dat de geestelijke toestand van de betrokkene zelf zodanig is dat de gedraging niet volledig kan worden
Week 11 11 maart 2015
toegerekend. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de persoon die in verband met zijn geestelijke vermogens administratief onbekwaam is en tijdelijk de ondersteuning mist van een partner of gezinslid. Indien de betrokkene, gelet op zijn geestelijke toestand, structureel niet in staat is de inlichtingenverplichting na te komen, is er reden dat een wettelijke vertegenwoordiger deze verplichting, namens de betrokkene, nakomt en leidt dit niet tot verminderde verwijtbaarheid; c. de situatie dat belanghebbende alsnog op eigen initiatief de juiste informatie levert en de nalatigheid daardoor tijdig corrigeert. Indien de juiste informatie alsnog wordt gegeven in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting dan levert dit evenwel geen omstandigheid op die leidt tot verminderde verwijtbaarheid. Mocht in een enkel geval blijken dat toch sprake is van bijzondere omstandigheden die niet precies binnen die criteria vallen, maar die in hun gezamenlijkheid toch verminderde verwijtbaarheid rechtvaardigen dan kan in het enkele geval worden beslist dat de boete wordt gematigd. Artikel 7. Verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden Daar waar de criteria voor verminderde verwijtbaarheid toezien op de situatie ten tijde van de overtreding, wordt bij de bijzondere omstandigheden gekeken naar de gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. In het bijzonder valt hierbij te denken aan het voorkomen van ongewenste gevolgen voor inwonende minderjarige kinderen of een (lopend) schuldsaneringstraject. Het verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden is altijd maatwerk. Artikel 8. Geen verminderde verwijtbaarheid In artikel 3 worden de algemene uitgangspunten genoemd om te bepalen of er sprake is van volledige verwijtbaarheid. In dit artikel wordt onder a ingegaan op de situatie dat de belanghebbende de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Er is bepaald dat de belanghebbende zich in zo’n geval niet kan beroepen op verminderde verwijtbaarheid, omdat van de belanghebbende wordt verwacht dat hij zich laat informeren over de betekenis van stukken van de gemeente. Dit artikel noemt onder b ook de situatie waarin een belanghebbende langere tijd niet in staat is zijn belangen te behartigen. Van de belanghebbende wordt verwacht dat hij in dat geval ervoor zorgt dat een ander zijn zaken regelt.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
19
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 11 maart 2015
Dit is dus evenmin een situatie waarin de belanghebbende zich kan beroepen op verminderde verwijtbaarheid.
partners/belanghebbenden de boete terugbetalen/terugbetaalt.
Artikel 9. Dringende redenen. Op grond van artikel 18a, lid 7, sub b PW en artikel 20a, lid 7, sub b IOAW/IOAZ kan het college afzien van het opleggen van een boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Wat dringende redenen zijn is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Het moet gaan om onaanvaardbare consequenties met betrekking tot de financiële en sociale situatie voor belanghebbende en/of diens gezin, zoals een dreigende huisuitzetting of het onbehandeld laten van een ernstig zieke partner/gezinslid. Daarbij moet worden opgemerkt dat ernstige financiële gevolgen op zichzelf alleen geen reden zijn om van een boete af te zien.
De overige artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Artikel 10. Hoogte boete bij verminderde verwijtbaarheid Wanneer er sprake is van “verminderde verwijtbaarheid” wordt die verminderde verwijtbaarheid tot uiting gebracht door in die gevallen een boete van 10% van het benadelingsbedrag met een minimum van € 150 op te leggen. Hoofdstuk 3 Overige bepalingen Artikel 11. Zienswijze Bij een boete van minimaal € 340 is de gemeente verplicht de belanghebbende in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze te geven. Het bieden van deze mogelijkheid stelt de belanghebbende in staat om voorafgaand aan het opleggen van de boete eventuele argumenten voor de weging van de mate van verwijtbaarheid, die van invloed kunnen zijn (op de hoogte van) de boeteoplegging, aan te dragen. Uit praktische overwegingen is gekozen voor de schriftelijke procedure. De belanghebbende krijgt schriftelijk een voornemen tot het opleggen van een boete en de uitnodiging om vóór een door het college te bepalen datum te reageren. De belanghebbende wordt medegedeeld dat hij niet verplicht is zijn zienswijze te geven (= cautie). Artikel 12. Hoofdelijke aansprakelijkheid Uitgangspunt is dat beide partners/belanghebbenden verantwoordelijk zijn voor de boetewaardige gedraging voor zover de boetewaardige gedraging heeft plaatsgevonden over een periode waarin men een uitkering naar de norm van een echtpaar ontving. Hieruit vloeit voort dat beiden ook hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van de boete, ook in het geval de relatie niet meer voortduurt. Dit betekent dat het voor de gemeente niet relevant is of beide (ex-) partners/belanghebbenden gezamenlijk dan wel één van beide
Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Pekela 2015 Burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela hebben op 24 februari 2015 besloten om de “Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Pekela 2015” vast te stellen. Deze regels geven nadere invulling aan de discretionaire bevoegdheid die de gemeente heeft om een individuele inkomenstoeslag te verlenen. De wettelijke grondslag hiervoor ligt in artikel36 van de Participatiewet. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015. Beleidsregels Individuele Inkomenstoeslag gemeente Pekela 2015 Artikel 1. Begrippen 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet. 2. Deze regeling verstaat onder: a. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela; b. peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt; c. referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum; d. maatregel: verlaging van de bijstand; e. verordening: verordening maatschappelijke participatie en individuele inkomenstoeslag gemeente Pekela 2015; f. wet: participatiewet. Artikel 2. Recht op individuele inkomenstoeslag Het college verleent een persoon op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in de verordening, deze beleidsregels en artikel 36 van de wet.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
20
Elektronisch
Gemeenteblad Artikel 3. Geen recht op individuele inkomenstoeslag 1. Het college verleent geen individuele inkomenstoeslag: a. als er in de laatste 12 maanden van de referteperiode sprake is geweest van het schenden van de informatieplicht met benadeling waarvoor een boete is opgelegd. b. als in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een gedraging van de tweede of derde categorie als bedoeld in artikelen 7, onder b en c, en 8, onder b en c, van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Pekela 2015 of wegens schending van de verplichtingen, genoemd in artikel 18, lid 4, van de wet. Een waarschuwing wordt hier niet als maatregel beschouwd. 2. Het eerste lid geldt niet voor gedragingen die hebben plaatsgevonden en maatregelen die zijn opgelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregels. Artikel 4. Zicht op inkomensverbetering 1. Het college beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval of de aanvrager geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Hierbij neemt het college in ieder geval in aanmerking: a. de krachten en bekwaamheden van de aanvrager; b. de inspanningen die de aanvrager heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. 2. Belanghebbende wordt in elk geval geacht geen uitzicht op inkomensverbetering te hebben, indien hij is ingedeeld op trede 1, 2, 3 en 4 van de Participatieladder. 3. Belanghebbende wordt in elk geval geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben, indien hij inkomsten uit arbeid onder de inkomensgrens ontvangt, waarbij bewust voor een deeltijdbaan is gekozen, maar hij wel het potentieel heeft om zijn inkomen te verbeteren. Artikel 5. Vaststelling hoogte inkomen 1. Wanneer de belanghebbende 36 maanden of langer voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een bijstandsuitkering, hoeven er geen bewijsstukken worden aangeleverd. 2. In andere gevallen moet het inkomen van de belanghebbende gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld. Dat wordt als volgt gedaan: a. aan de hand van bewijsstukken van netto-inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum, zoals afschriften bankrekening, loonstroken etc., en: b. aan de hand van jaaropgaven of andere jaaroverzichten van inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum. 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien: a. de belanghebbende de hiervoor genoemde bewijsstukken niet of niet geheel kan leveren maar bewijs-
Week 11 11 maart 2015
stukken aanlevert die voldoende inzicht geven in het inkomen gedurende 36 maanden voorafgaande aan de peildatum. b. de belanghebbende in de voorgaande jaren een individuele inkomenstoeslag of langdurigheidstoeslag is toegekend en alleen bewijsstukken van inkomsten en vermogen van het jaar voorafgaande aan de peildatum aanlevert. Artikel 6. Peildatum vermogenstoets Bij de vermogenstoets wordt het vermogen in aanmerking genomen waarover de belanghebbende op de peildatum beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Artikel 7. Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 8. Inwerkingtreding en intrekken oude beleidsregels Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015. Artikel 9. Citeertitel Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: “Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Pekela 2015”. Algemene toelichting Algemeen De gemeenteraad van de gemeente Pekela heeft op de raadsvergadering van 24 november 2014 de Verordening individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag Pekela 2015 vastgesteld. In deze verordening wordt het college opgedragen regelingen op te stellen ter uitvoering van de verordening. Met deze beleidsregels wordt uitvoering gegeven aan deze opdracht. Individuele inkomenstoeslag Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. De gedachte achter
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
21
Elektronisch
Gemeenteblad de langdurigheidstoeslag was, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Voor de langdurigheidstoeslag gold dat het college de langdurigheidstoeslag moest verlenen als een belanghebbende voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Onder de Participatiewet kan het college een individuele inkomenstoeslag verlenen. Het toekennen van een individuele inkomenstoeslag is daarmee een bevoegdheid geworden en geen verplichting. Dit kan ertoe leiden dat het college ook kan afzien van het toekennen van een individuele inkomenstoeslag, ook al voldoet een belanghebbende wel aan de wettelijke voorwaarden voor een dergelijke toeslag. Met deze beleidsregels geeft het college invulling aan deze discretionaire bevoegdheid. Artikelsgewijze toelichting De artikelen 1, 2, 3 en 4 behoeven geen toelichting. Artikel 5. Vaststelling hoogte inkomen Hier staat beschreven hoe dient te worden omgegaan met de vaststelling van de middelen in het algemeen (inkomen en vermogen) en bij specifieke doelgroepen. Vermogen • Als het vermogen van de aanvrager lager is dan het vrij te laten vermogen conform de wet, dan wordt dit vermogen niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van de draagkracht. Deze vermogensgrens is te vinden in artikel 34 lid 3 van de wet. • Voor de vaststelling van het vermogen mogen de middelen als bedoeld in artikel 34 lid 2 van de wet mee worden gerekend. De middelen als bedoeld in artikel 34 lid 2 van de wet worden niet tot het vermogen van belanghebbende gerekend met uitzondering van spaargeld gespaard tijdens de uitkeringsperiode. Dit spaargeld wordt voor 100% meegerekend. • Bij de waarde vaststelling van de auto en de motor wordt uitgegaan van de koerslijst van de ANWB/BOVAG. Indien de auto en motor niet is opgenomen in deze lijst wordt uitgegaan van de prijs die gangbaar is voor occasions van hetzelfde type en bouwjaar. Informatie daarover wordt ingewonnen bij dealers en sites op internet met tweedehands auto’s en motors. • De waarde van caravans, scooters, brommobielen en elektrische fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de prijs die gangbaar is voor occasions van hetzelfde type en
Week 11 11 maart 2015
hetzelfde bouwjaar. Informatie daarover wordt ingewonnen bij dealers en sites op internet met tweedehands goederen. • De waarde van voertuigen ouder dan 25 jaar wordt vastgesteld aan de hand van een taxatierapport of schouwingsrapport. Dit rapport moet door de belanghebbende worden overgelegd. De kosten van dit taxatierapport of schouwingsrapport komen voor rekening van belanghebbende. Het taxatierapport of schouwingsrapport mag maximaal 3 jaar oud zijn. Inkomen • Het in aanmerking te nemen inkomen wordt bepaald aan de hand van het inkomen op het moment van de aanvraag. • Bij onregelmatige inkomsten is het gemiddelde inkomen in de zes maanden voorafgaande aan de maand van aanvraag bepalend. Achterliggende gedachte is dat bijvoorbeeld als er sprake is van seizoensarbeid een periode van zes maanden een representatief beeld geeft van de inkomsten waarover de belanghebbende kan beschikken. Bij een korte periode kan een vertekend beeld optreden (bijvoorbeeld als in de zomer wordt aangevraagd en de belanghebbende heeft een nul-urencontract bij een camping of bungalowpark). • In afwijking van artikel 35 lid 1 van de wet worden de middelen als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub h van de wet (inkomsten uit arbeid van de tot zijn last komende kinderen, alsmede door hen ontvangen uitkeringen inzake werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, tenzij het de verlening van bijzondere bijstand betreft voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan van die kinderen) niet tot het inkomen gerekend. Alle andere middelen opgesomd in artikel 31 lid 2 van de wet worden wel tot het inkomen gerekend. • De middelen bedoeld in artikel 33 lid 5 van de wet (particuliere oudedagsvoorziening tot een bepaald bedrag) wordt niet tot het inkomen van belanghebbende gerekend. • Inkomsten uit arbeid van inwonende kinderen (artikel 31 lid 2 onderdeel h van de wet) worden niet vrijgelaten, indien het bijzondere bijstand betreft voor het minderjarige kind zelf. Wajong • Een Wajong-uitkering kent normen voor alleenstaande en alleenstaande ouder. Deze percentages wijken vaak iets af van de wet. • Een doeluitkering verstrekt aan de jonggehandicapte door het UWV voor de extra kosten die men heeft vanwege een handicap dient altijd buiten beschouwing gelaten te worden.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
22
Elektronisch
Gemeenteblad • Een jonggehandicaptenkorting van de belastingen wordt bij de vaststelling van het inkomen van Wajongers tot 27 jaar wel meegenomen; bij Wajongers van 27 jaar en ouder wordt deze korting niet meegenomen. Zelfstandigen • Het jaarinkomen van zelfstandigen wordt achteraf berekend op basis van aangeleverde jaarcijfers. • Het jaarinkomen wordt berekend over een boekjaar. • Bij de berekening van het vermogen van zelfstandigen wordt aangesloten bij de berekening van het vermogen zoals hierboven is opgenomen. Artikel 6. Peildatum vermogenstoets Indien op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner is uitgesloten op grond van artikel 11 of 13 van de wet, dan kan de andere partner wel recht hebben op de individuele inkomenstoeslag van een alleenstaande (ouder). Omdat belanghebbende wel beschouwd dient te worden als gehuwde, dient wel het gezinsinkomen te worden getoetst aan de norm van artikel 21 onderdeel b van de wet. Ook het inkomen en vermogen van de niet rechthebbende echtgenoot zal aan de eis van artikel 36 de wet moeten voldoen. Indien op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 36, hebben beide partners geen recht. Indien de belanghebbende in de referteperiode meerdere partners heeft gehad, dienen de inkomsten en het vermogen van die partners te worden meegenomen in de inkomenstoets. De overige artikelen spreken voor zich en behoeven derhalve ook geen nadere toelichting.
Beleidsregels individuele studietoeslag gemeente Pekela 2015 Burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela hebben op 24 februari 2015 besloten om de “Beleidsregels individuele studietoeslag gemeente Pekela 2015” vast te stellen. Deze regels geven nadere invulling aan de bevoegdheid die de gemeente heeft om een individuele studietoeslag te verlenen. De wettelijke grondslag hiervoor ligt in artikel36b van de Participatiewet. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015.
Week 11 11 maart 2015
Beleidsregels individuele studietoeslag gemeente Pekela 2015 Artikel 1. Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet Bestuursrecht. 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder: a. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela; b. doelgroep: een belanghebbende die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 36b, eerste lid Participatiewet. Artikel 2. Aanvraag 1. De peildatum is de datum van de dag waarop de aanvraag voor de studietoeslag wordt ingediend. 2. Voor het bepalen of belanghebbende recht heeft op de studietoeslag wordt de situatie op de peildatum beoordeeld. 3. Voor toepassing van artikel 4 van de Verordening studietoeslag Pekela 2015 wordt ook de peildatum aangehouden. Artikel 3. Voorwaarden toekenning 1. Belanghebbende dient aan te tonen dat hij tot de doelgroep behoort aan de hand van een recent medisch rapport op basis van medisch onderzoek gericht op de handicap. Dit onderzoek moet zijn uitgevoerd door een erkende keuringsarts en mag niet langer dan twee jaar geleden hebben plaatsgevonden. 2. Belanghebbende dient bij de aanvraag daarenboven de volgende bewijsstukken te overleggen: a. bewijsstuk dat hij studiefinanciering ontvangt zoals bedoeld in artikel 36 b van de Participatiewet lid 1b; b. bewijsstuk van betaling collegegeld of schoolgeld; c. bewijsstuk van inschrijving bij school of universiteit; 3. Indien de bewijsstukken genoemd in het vorige lid niet volledig worden overlegd, bestaat er geen recht op de studietoeslag. 4. Indien het college heeft vastgesteld dat belanghebbende behoort tot de doelgroep zoals bedoeld in artikel 36b lid 1d van de Participatiewet, dan kan het college maximaal 5 jaar bij vervolgaanvragen voor de studietoeslag ervan uitgaan dat er bij belanghebbende nog steeds sprake is van een arbeidshandicap. Artikel 4. Uitsluitingen 1. Uitgesloten van het recht op de studietoeslag zijn: a. Belanghebbenden die in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben als meerderjarige bloed- of
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
23
Elektronisch
Gemeenteblad aanverwanten in de eerste en/of tweede graad; b. Belanghebbenden tot 21 jaar; c. Belanghebbenden die reeds 5 jaar de studietoeslag hebben ontvangen; d. Belanghebbenden die in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag. 2. Als belanghebbende geen medisch rapport kan overleggen dan wel niet meewerkt aan het onderzoek zoals bedoeld in lid 3 van artikel 3, dan bestaat er geen recht op de studietoeslag. Artikel 5. Betaling 1. Als belanghebbende in aanmerking komt voor de studietoeslag, wordt deze als één bedrag uitbetaald. Indien blijkt dat belanghebbende na de peildatum niet meer tot de doelgroep behoort, kan het college besluiten om de toeslag terug te vorderen. 2. Indien blijkt dat belanghebbende foutieve informatie heeft verstrekt bij de aanvraag, dan kan het college de studietoeslag terugvorderen op grond van de artikelen 54 en 58 van de Participatiewet. Artikel 6. Hardheidsclausule Het college kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregel leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van de verordening of deze beleidsregels af te wijken. Artikel 7. Citeertitel Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels Individuele studietoeslag gemeente Pekela 2015. Artikel 8. Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015. Toelichting beleidsregels Individuele Studietoeslag Algemene toelichting Per 1 januari 2015 kunnen gemeenten aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b lid 1 Participatiewet een individuele studietoeslag toekennen. Deze toeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5 onderdeel d Participatiewet). De gemeenteraad moet op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel c Participatiewet in een verordening regels stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. De gemeenteraad van gemeente Pekela heeft op 24 november 2014 de Verordening individuele studietoeslag gemeente Pekela 2015 vastgesteld.
Week 11 11 maart 2015
Het college kan aan een belanghebbende een individuele studietoeslag toekennen, maar heeft hiertoe beleidsruimte. In beleidsregels kan het college nadere voorwaarden verbinden aan het recht op individuele studietoeslag. Dit brengt met zich mee dat het college ook kan bepalen dat sommige doelgroepen worden uitgesloten van het recht op studietoeslag. Het inperken van de doelgroep kan formeel niet geregeld worden in de verordening individuele studietoeslag. De verordeningsopdracht van de gemeenteraad biedt hiervoor geen grondslag. Daarom kan uitsluitend het college - als uitvoerder van het verstrekken van een individuele studietoeslag - regels stellen over hoe wordt omgegaan met de bevoegdheid een individuele studietoeslag te verstrekken. Deze beleidsregels betreffen een nadere invulling van de uitvoering van de Verordening individuele studietoeslag gemeente Pekela 2015. Artikelgewijze toelichting Artikel 2. Aanvraag Bepalend voor het recht op de studietoeslag is de situatie op de peildatum: dit is de datum waarop belanghebbende de aanvraag indient voor de studietoeslag. Op deze datum wordt beoordeeld of belanghebbende aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor de studietoeslag. Artikel 3. Voorwaarden toekenning Om in aanmerking te kunnen komen voor de studietoeslag, moet belanghebbende tot de doelgroep behoren: dit betekent o.a. dat objectief moet worden vastgesteld of belanghebbende niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. Het vaststellen of er sprake is van een zodanige beperking/handicap dat belanghebbende niet het minimumloon kan verdienen, wil het college zowel voor belanghebbende als voor de uitvoering zo eenvoudig, snel en met zo laag mogelijke kosten laten plaatsvinden. Dit betekent dat belanghebbende dit zelf dient aan te tonen aan de hand van objectieve medische rapportages die belanghebbende al in bezit heeft, bijvoorbeeld in verband met een Wajong-uitkering. Mocht belanghebbende een dergelijke rapportage hebben, dan mag deze niet ouder dan 2 jaar zijn. Verklaringen van huisartsen of medisch specialisten zijn niet toegestaan. Het moet gaan om rapportages die opgesteld zijn door een objectieve erkende keuringsarts, bijvoorbeeld een verzekeringsarts van het UWV.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
24
Elektronisch
Gemeenteblad Als belanghebbende geen medische rapportage ter beschikking heeft die voldoet aan het gestelde in lid 2 en niet meewerkt aan het onderzoek zoals genoemd in lid 3, dan is er geen recht op de studietoeslag. Artikel 4. Uitsluitingen In artikel 4 zijn nadere voorwaarden gesteld ter inkadering van de doelgroep. In lid 1 is bepaald dat de volgende doelgroepen zijn uitgesloten van het recht op studietoeslag: a. Belanghebbenden die in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben met volwassen bloed- of aanverwanten in de eerste en/of tweede graad. Bijvoorbeeld studenten die inwonen bij hun ouders worden uitgesloten van het recht op studietoeslag. b. Studenten tot 21 jaar worden ook uitgesloten in verband met beroep op de onderhoudsplicht van de ouders. c. Tot 30 jaar bestaat er recht op studiefinanciering; bij studenten die vóór hun 30e jaar starten met de opleiding, loopt de WSF door. Om te voorkomen dat we de studietoeslag jarenlang verstrekken aan belanghebbende die langer dan de normale studietermijn studeert, is in lid c bepaald dat het college maximaal 5 jaar aan belanghebbende een studietoeslag verstrekken. Dit kan aaneengesloten zijn of met onderbrekingen, in ieder geval niet langer dan 5 jaar. Hierin is rekening gehouden met een extra studiejaar vanwege de arbeidshandicap. d. Ook personen die al in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag, worden uitgesloten van de studietoeslag. In lid 2 is bepaald welke bewijsstukken moeten worden overlegd om in aanmerking te komen voor de studietoeslag. Bepalend hierin is de peildatum: op deze datum moet belanghebbende studiefinanciering ontvangen, daadwerkelijk ingeschreven staan bij de opleiding en het schoolgeld/collegegeld betaald hebben. In lid 3 is geregeld dat in gevallen het college heeft vastgesteld dat belanghebbende tot de doelgroep behoort van de studietoeslag, deze vaststelling gedurende 5 jaar geldig blijft. Dit betreft alleen de medische kant van de beoordeling. Uiteraard moet belanghebbende voldoen aan de overige voorwaarden om in aanmerking te komen voor de studietoeslag. Met deze werkwijze wordt voorkomen dat het college ieder jaar bij een vervolgaanvraag een medische rapportage moet opvragen c.q. het onderzoek op grond van artikel 3 lid 3 van deze beleidsregels moet laten uitvoeren. Met deze werkwijze gaat het college ervan uit dat een arbeidshandicap “chronisch” is, in ieder geval voor de periode van 5 kalenderjaren.
Week 11 11 maart 2015
Artikel 5. Betaling De inlichtingenverplichting is ook van toepassing op de individuele studietoeslag. Op grond van artikel 17 Participatiewet geldt de inlichtingenplicht ook voor de bijzondere bijstand (individuele studietoeslag) voor die feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de vaststelling van het recht op individuele studietoeslag. Indien de inlichtingenverplichting niet of onbehoorlijk is nagekomen, waardoor ten onrechte individuele studietoeslag is verstrekt, is herziening/intrekking en terugvordering aan de orde op grond van artikel 54 lid 3 Participatiewet en artikel 58 lid 1 Participatiewet. De overige artikelen spreken voor zich en behoeven daardoor geen uitleg.
Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Pekela 2015 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsbepalingen. In deze verordening wordt verstaan onder: - aanvraag: verzoek om het bekostigen van een voorziening; - aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient; - advies Onderwijsraad: advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs; - bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente; - lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs; - medegebruik: gebruik van ruimte van een schoolgebouw door een andere school en/of andere, niet commerciële organisatie; - minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; - overzicht: overzicht als bedoeld in artikel 96 Wet op het primair onderwijs en artikel 76g van de Wet op het voortgezet onderwijs; - permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
25
Elektronisch
Gemeenteblad -
-
-
-
-
-
-
programma: programma als bedoeld in artikel 95 Wet op het primair onderwijs, artikel 93 Wet op de expertisecentra ren artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs; school: 1°. school voor basisonderwijs: basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs; 2°. school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs; tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen minstens 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren; verhuur: gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden; voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II minimaal 15 jaar noodzakelijk is; voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II maximaal 15 jaar noodzakelijk is; voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2.
Artikel 2. Omschrijving van de voorzieningen in de huisvesting. Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden: a. voorblijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit: 1°. nieuwbouw voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, of nieuwbouw om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie; 2°. uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest; 3°. het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een bestaand gebouw voor het huisvesten van een school; 4°. verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen voor het huisvesten van een school; 5°. terrein voor zover nodig voor het realiseren van een voorziening als bedoeld in 1° t/m 4°; 6°. inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd; 7°. inrichting met meubilair voor zover dit nog niet eerder
Week 11 11 maart 2015
door het rijk of de gemeente is bekostigd; 8°. medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs; b. herstel van constructiefouten bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie; c. herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden; d. huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs voor het onderwijs in lichamelijke oefening. Artikel 3. Het vaststellen van de vergoeding voor voorzieningen. 1. Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 6° en 7° wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig de in bijlage IV opgenomen normbedragen. 2. Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten inclusief eventueel noodzakelijke kosten van een architect en/of andere adviseurs (zie bijlage IV lid 3 t/m 8 en deel F van bijlage IV). Artikel 4. Informatieverstrekking door het bevoegd gezag. 1. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening. 2. Het college kan nadere regels stellen aan de gegevensverstrekking. Hoofdstuk 2. Programma en overzicht PARAGRAAF 2.1 AANVRAGEN PROGRAMMA Artikel 5. Het indienen van aanvragen. 1. Een aanvraag om opname van een voorziening op het programma wordt door het bevoegd gezag schriftelijk bij het college ingediend en moet uiterlijk op 1 februari van het jaar waarin het betreffende programma wordt vastgesteld zijn ontvangen. 2. Aanvragen die na deze datum worden ontvangen neemt het college niet in behandeling.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
26
Elektronisch
Gemeenteblad Artikel 6. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag. 1. Een aanvraag vermeldt in ieder geval: a. de naam en het adres van de aanvrager; b. de dagtekening; c. de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd; d. de voorziening die wordt aangevraagd; e. de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit: 1°. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs, of de school voor voortgezet onderwijs, als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, of 8°, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen van een school voor basisonderwijs, een actuele prognose is opgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven; 2°. als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld; indien het het herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, betreft een specifieke bouwkundige rapportage van een onafhankelijke derde ten einde de noodzaak te kunnen vaststellen. 3°. als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening. f. de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening, en g. als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 5°, de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd. 2. Het college stelt de aanvrager voor 15 maart schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid ontbreken. De aanvrager heeft tot 1 mei (de hersteldatum) de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling. 3. Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs.
Week 11 11 maart 2015
Als de registratie niet tijdig is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling. Artikel 7. Opgave ingediende aanvragen. Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen voor 1 september een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 5 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke niet in behandeling worden genomen. PARAGRAAF 2.2 OVERLEG VOORAFGAAND AAN VASTSTELLEN PROGRAMMA EN OVERZICHT Artikel 8. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting. 1. Het college of een aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader toe te lichten. Dit overleg vindt plaats binnen 3 maanden na de hersteldatum, bedoeld in artikel 6, tweede lid. 2. Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting moet worden aangepast. 3. Het college vermeldt in het voorstel tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht, bedoeld in paragraaf 2.3: a. de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en b. als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Artikel 9. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad. 1. Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen. 2. Dit overleg vindt plaats uiterlijk 1 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden tenminste vier weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel. 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg kunnen voor het overleg hun zienswijzen schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg van deze zienswijzen in kennis.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
27
Elektronisch
Gemeenteblad 4. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen. De overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen en de reactie van het college hierop worden opgenomen in het verslag. Het verslag wordt binnen een maand na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen. 5. Een bevoegd gezag en het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma. Het verzoek bevat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies dient betrekking te hebben op de relatie tussen de voorgenomen inhoud van het programma en de vrijheid van richting en inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid. 6. Het college is belast met het indienen van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Het college zorgt ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor het beoordelen van het verzoek, waaronder het verslag, bedoeld in het vierde lid. 7. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Als het advies zou leiden tot één of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij het toezenden van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het toezenden van het afschrift van het advies. 8. Nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen vier weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen is gezonden. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag, bedoeld in het vierde lid. PARAGRAAF 2.3 VASTSTELLEN BEKOSTIGINGSPLAFOND, PROGRAMMA EN OVERZICHT Artikel 10. Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht. 1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden naar onderwijssoort of per voorziening. 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.
Week 11 11 maart 2015
Artikel 11. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht. 1. De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen zes weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend gemaakt door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten. 2. De besluiten worden gelijktijdig met de bekendmaking ter inzage gelegd. PARAGRAAF 2.4 UITVOEREN PROGRAMMA Artikel 12. Overleg wijze van uitvoering. 1. Nadat het programma is vastgesteld treedt het college zo nodig in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over: a. het bouwheerschap, bedoeld in artikel 103 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 101 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76n van de Wet op het voortgezet onderwijs; b. het tijdstip waarop het bouwplan en de begroting door de aanvrager worden ingediend; c. als dit van toepassing is, een andere wijze waarop de toegekende voorziening wordt uitgevoerd, met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag; d. de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien; e. de controle op en het afleggen van verantwoording over het besteden van de beschikbaar te stellen middelen; f. de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt. 2. De inhoud van de afspraken of het feit dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het college schriftelijk vast in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen vier weken na het overleg. Als de aanvrager niet binnen twee weken nadat het verslag is ontvangen schriftelijk reageert, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
28
Elektronisch
Gemeenteblad 3. Bij het toepassen van artikel 12, tweede lid, neemt het college binnen zes weken nadat overeenstemming is bereikt een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging aanvangt. Het bepaalde in artikel 14 is daarbij van overeenkomstige toepassing. 4. Als in het overleg geen overeenstemming is bereikt, deelt het college dit binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld schriftelijk mede aan de aanvrager en vermeldt gelijktijdig dat het bekostigen van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort. Artikel 13. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes. 1. Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 12, tweede lid, is bereikt dient het bevoegd gezag het bouw- of uitvoeringsplan in bij het college. Vindt bekostiging plaats op basis van normbedragen dient het bouwplan vergezeld te gaan van een begroting. Vindt bekostiging plaats op basis van de werkelijke kosten dan dienen het uitvoeringsplan, gunningsadvies en de bij behorende offertes aan het college ter beoordeling overgelegd te worden. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 12, eerste lid. Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met de te overleggen documenten, voordat een bouwopdracht wordt verleend. 2. Het college beslist binnen zes weken nadat de onder lid 1 genoemde documenten zijn ontvangen of hiermee ingestemd kan worden en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met vier weken. Als niet binnen de gestelde termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en start de bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen vier weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de instemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis. 3. De hoogte van de vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van het goedgekeurde bouwplan en gunningsadvies. De hoogte van de vergoeding wordt gebaseerd op de werkelijke te maken kosten. - De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van de economisch meest voordelige inschrijving. - Per “werk” is ontheffing mogelijk als voldoende gemotiveerd kan worden waarom hiervoor als criterium de laag-
-
-
Week 11 11 maart 2015
ste aanbieding als uitzondering zou moeten gelden. Voor toegekende voorzieningen is de aanvrager verplicht een aanbestedingsprocedure te volgen. Uitgangspunt is dat wordt voldaan aan het bepaalde in de Aanbestedingswet 2012 en aan de relevante Europese regelgeving. Een schoolbestuur kan bij aanbesteding ook het gemeentelijk inkoopbeleid toepassen.
Artikel 14. Aanvang bekostiging. Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening. Artikel 15. Vervallen aanspraak op bekostiging. 1. Uiterlijk 1 oktober van het jaar volgend waarop het programma betrekking heeft geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij binnen 2 weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan. 2. De in het eerste lid bedoelde: a. bouwopdrachten en overeenkomsten zijn onherroepelijk; b. bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd; c. huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst; d. koopovereenkomsten vermelden de datum van aankoop. 3. De aanspraak op bekostiging vervalt niet als het overschrijden van de in het eerste lid bedoelde termijn veroorzaakt wordt door: a. bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en b. de aanvrager voor 1 oktober een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot het verlengen van de termijn heeft ingediend bij het college. 4. Het college beslist vóór 1 november op een verzoek tot het verlengen van de termijn. Bij inwilliging van het verzoek wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
29
Elektronisch
Gemeenteblad Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter PARAGRAAF 3.1 AANVRAAG Artikel 16. Indienen aanvraag. Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt zo spoedig mogelijk na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het college. Een eerste melding van een calamiteit dient direct na het ontdekken van de calamiteit aan het college gemeld te worden.
Week 11 11 maart 2015
eenkomst moet zijn afgesloten. De aanvrager zendt binnen een termijn van vier weken na het verlenen van een bouwopdracht en/of het afsluiten van een koop- huur-,of erfpachtovereenkomst hiervan een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging en/of vergoeding vervalt als niet aan deze verplichting is voldaan tenzij het college via een aangetekend schrijven voor afloop van de vastgestelde termijn een gemotiveerd verzoek heeft ontvangen voor het opschorten van deze verplichting; het college kan dan een nieuw besluit nemen. Hoofdstuk 4. Medegebruik en verhuur
Artikel 17. Inhoud aanvraag. 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 16 vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 6, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht. 2. Het college stelt de aanvrager binnen vier weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens vier weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling. PARAGRAAF 3.2 BEOORDELEN AANVRAAG; UITVOEREN BESLUIT Artikel 18. Tijdstip beslissing. 1. Het college beslist binnen zes weken nadat de aanvraag is ontvangen of, binnen zes weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. 2. Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager schriftelijk mee en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. 3. Het college stelt de aanvrager binnen zes weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis. Artikel 19. Uitvoeren beslissing. Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. 1. Het bepaalde in de artikelen 12, 13, 14 en 15, tweede tot en met vierde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing. 2. In de beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt, in overleg, vermeld binnen welke termijn een bouwopdracht moet worden verleend en/of koop- huur-, of erfpachtover-
PARAGRAAF 4.1 MEDEGEBRUIK VOOR ONDERWIJS OF EDUCATIE Artikel 20. Aanduiden omstandigheden. Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als: a. door medegebruik in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, tekort aan huisvestingscapaciteit is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 6 of 16 heeft ingediend; b. sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze; c. leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school; d. leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs van een school, of een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs niet volledig wordt benut, wat blijkt uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken. Artikel 21. Omschrijving leegstand. 1. Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte. 2. Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als: a. het lokaal wordt gebruikt door één of meer scholen voor basisonderwijs en de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college is vastgesteld minder is dan 40 klokuren; b. het lokaal wordt gebruikt door één of meer scholen voor voortgezet onderwijs en;
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
30
Elektronisch
Gemeenteblad c. uit de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte blijkt dat het lokaal minder dan 40 lesuren wordt gebruikt, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is; d. het lokaal wordt gebruikt door één of meer scholen voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs, en de som van de berekeningswijzen, bedoeld onder a en b, minder is dan 40 klokuren. Artikel 22. Nalaten vordering; volgorde van vorderen. 1. Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen. 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit. 3. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt: a. als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt; b. vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en; c. vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt. 4. Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken. Artikel 23. Overleg en mededeling. 1. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 5 overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 8. 2. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 16, overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde gezagsorganen. 3. Binnen zes weken nadat het programma is vastgesteld of binnen vier weken na het overleg, bedoeld in het vorige lid, deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevor-
Week 11 11 maart 2015
derd wordt schriftelijk mee dat gevorderd wordt. 4. De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval: a. de naam van de school en het bevoegd gezag waar voor wordt gevorderd; b. een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor gevorderd wordt of, als het betreft het bewegingsonderwijsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt; c. het gebouw waarop de vordering betrekking heeft; d. het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte dat gevorderd wordt; e. de periode waarvoor gevorderd wordt, en de ingangsdatum van het medegebruik. Artikel 24. Vergoeding. De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Als het overleg niet tot overeenstemming leidt wordt deze vergoeding gebaseerd op het bedrag dat voor elke groep basisonderwijs bij meer dan zes groepen jaarlijks door het ministerie van O, C & W beschikbaar wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen. PARAGRAAF 4.2 MEDEGEBRUIK VOOR CULTURELE, MAATSCHAPPELIJKE OF RECREATIEVE DOELEINDEN Artikel 25. Overleg en mededeling. 1. Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college met het bevoegd gezag. 2. In het overleg komt in ieder geval aan de orde: a. voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt; b. of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school; c. of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt; d. wat naar oordeel van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is; e. de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan nemen. 3. Binnen zes weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
31
Elektronisch
Gemeenteblad 4. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd. PARAGRAAF 4.3 VERHUUR Artikel 26. Verzoek toestemming college. 1. Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 76s, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten. 2. Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte. 3. Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd. Hoofdstuk 5. Einde gebruik gebouwen en terreinen Artikel 27. Staat van onderhoud. 1. Als het bevoegd gezag aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein. 2. Als het college vaststelt dat er sprake is van achterstallig onderhoud wordt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt een staat van onderhoud opgemaakt. 3. De staat van onderhoud wordt na overleg met het bevoegd gezag opgemaakt in opdracht van het college. 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. 5. Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt. 6. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het college niet nodig is. Hoofdstuk 6 Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door basisonderwijs
Week 11 11 maart 2015
schooljaar aanspraak maakt. 2. Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven. 3. Op basis van het aantal klokuren stelt het college vóór 15 juni voorafgaand aan het daarop volgende schooljaar een rooster op voor het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs, waarbij het college rekening houdt met de volgende uitgangspunten: a. de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs, bedoeld in bijlage I, deel B; b. een school waarvan het bevoegd gezag eigenaar is van het lokaal bewegingsonderwijs wordt voor de school als eerste ingeroosterd voor het lokaal bewegingsonderwijs, en c. het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs. 4. Het college stelt het bevoegd gezag, nadat het rooster voorlopig is vastgesteld, vóór 1 juli in kennis van het rooster. Hierbij worden per school de volgende gegevens vermeld: a. het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd; b. het lokaal bewegingsonderwijs dat voor het bewegingsonderwijs is toegewezen, en c. de lestijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaats vindt. 5. De bevoegde gezagsorganen kunnen tot 1 september reageren op het voorstel, zo nodig wordt het rooster in overleg nog aangepast. Het rooster is hiermee vastgesteld. 6. Op verzoek van de bevoegde gezagsorganen kan het college een overleg over het voorstel plannen. 7. Het bevoegd gezag kan het college verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren dat door het college is vastgesteld. 8. Het college neemt een verzoek als bedoeld in het vorige lid uitsluitend in behandeling als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is. Het aantal klokuren dat door het college extra wordt ingeroosterd komt voor rekening van het bevoegd gezag van de school. 9. De ruimten voor bewegingsonderwijs primair onderwijs hebben een maximale capaciteit van 26 klokuren per week, die voor het voortgezet onderwijs 40 klokuren.
Artikel 28. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik. 1. Het college stelt jaarlijks vóór 15 december voorlopig vast het aantal klokuren bewegingsonderwijs waarop een school voor basisonderwijs in het daaropvolgende
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
32
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 11 maart 2015
Hoofdstuk 7. Slotbepalingen
plaats vinden.
Artikel 29. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet. 1. In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college. 2. Het college kan, in afwijking van de verordening, beslissen maatwerk toe te passen. Dit vindt plaats in overleg en met behoud van de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente en de schoolbesturen, maar wel met de wil om op basis van consensus te werken.
A.1 Nieuwbouw. Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als: a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en: 1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht, of 2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft en een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht, en c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.
Artikel 30. Indexering. De in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen worden jaarlijks op basis van de in bijlage IV opgenomen systematiek van prijsbijstelling geïndexeerd. Artikel 31. Intrekken oude verordening. De “VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS IN DE GEMEENTE PEKELA” met kenmerk 200600633, d.d. 11 april 2006, wordt ingetrokken. Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Pekela 2015. Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Pekela op 3 maart 2015. De raad voornoemd, Voorzitter, Griffier, M. Schollema. W.E. Meffert.
Bijlage I - Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen DEEL A - LESGEBOUWEN. De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college
A.2 Vervangende bouw. De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als: a. op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassing niet zal leiden tot een levensduurverlenging van tenminste 20 jaar; of b. dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie; en/of c. er geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren; e. dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en: 1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of 2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
33
Elektronisch
Gemeenteblad A.3 Uitbreiding. A.3.1 Uitbreiding schoolgebouw. De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als: a. de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs, of een voortgezet onderwijs, gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en b. daarnaast: 1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, 2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of 3°. de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren. A.3.2 Uitbreiding met een speellokaal van een school voor basisonderwijs. De noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal is aanwezig als: a. de school volgens een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de school minstens vijftien jaar zal blijven bestaan; b. in het schoolgebouw geen speellokaal aanwezig is; c. medegebruik van een speellokaal of lokaal bewegingsonderwijs binnen 500 meter hemelsbreed onmogelijk is, en d. het naar oordeel van het college onmogelijk is om tegen redelijke kosten inpandig een speellokaal te realiseren door gebruik te maken van een bestaand verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte.
Week 11 11 maart 2015
A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw. De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als: a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid; b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en: 1°.als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, of 2°.als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen worden verwacht, en c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school; d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en e. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw of uitbreiding. A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw. De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als: a. er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien; b. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school; c. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en d. de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur. A.6 Terrein De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
34
Elektronisch
Gemeenteblad A.7 Eerste inrichting. A.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair (inventaris) 1. De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair of leer en hulpmiddelen ontstaat a. wanneer een voorziening wordt toegekend nieuwbouw niet zijnde vervangende nieuwbouw, die uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school tot gevolg heeft, en/ of b. wanneer een school groeit met minimaal één groep leerlingen o.g.v. het gestelde in Bijlage III, deel C, 3.3 en voor de eerste inrichting vóór 1 januari 2015 nog niet eerder bekostiging heeft plaats gevonden. 2. Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket, meubilair of leer en hulpmiddelen toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen. A.8 Medegebruik. 1. De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs of een school voortgezet onderwijs, is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte: a. gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en b. een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte voor minimaal 1 schooljaar noodzakelijk is. 2. Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een afstand van[ten hoogste 2 kilometer hemelsbreed. 3. Medegebruik blijft beperkt tot ten hoogste 3 gebouwen. 4. Na vier jaar medegebruik geldt dat op grond van de dan geldende prognoses bepaald wordt of het medegebruik nog 10 tot 15 jaar nodig is. Is dat het geval dan ontstaat alsnog aanspraak op een uitbreiding van de hoofdlocatie, maar; 5. Lid 4 is niet van toepassing voor scholen die in een brede school, multifunctioneel gebouw of integraal kindcentrum zijn gehuisvest (“onder één dak”). A.9 Herstel van constructiefouten. De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.
Week 11 11 maart 2015
A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden. De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. DEEL B - VOORZIENINGEN VOOR BEWEGINGSONDERWIJS B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming. De noodzaak van: a. nieuwbouw is aanwezig als de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; b. vervangende nieuwbouw is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of renovatie niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van minstens 20 jaar of als dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie; c. uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal kleiner is dan 140 vierkante meters en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, of d. het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als: 1°. de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; 2°. het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of 3°. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw, en e. het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor: 1°. een school voor basisonderwijs, bij noodzakelijk gebruik van: a. ten minste aantal 20 klokuren binnen een afstand van 1 kilometer langs de kortste weg; b. ten minste 6 klokuren binnen een afstand van 3,5 kilometer langs de kortste weg of; c. bij minder dan 6 klokuren ten minste binnen een afstand van 7,5 kilometer langs de kortste weg; 2°. een school voor voortgezet onderwijs binnen een afstand van 3,5 kilometer langs de kortste weg,
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
35
Elektronisch
Gemeenteblad en een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaar de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig zijn of verwacht kunnen worden. B.2 Terrein. De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is. B.3 Eerste inrichting. De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als: a. nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en b. voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt of voor de desbetreffende leerlingen van het voortgezet onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt. B.4 Huur van een sportterrein school voor voortgezet onderwijs. De noodzaak van huur van een sportveld is aanwezig als het lesrooster buitensport vermeldt, het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en medegebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag onmogelijk is. B.5 Medegebruik. De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is. B.6 Herstel constructiefouten. De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden. B.7 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden. De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
Week 11 11 maart 2015
Bijlage II – Prognosecriteria A. ALGEMEEN 1. Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode). 2. De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 3. Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd. B. VOEDINGSGEBIED 1. Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn. 2. De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau of voortgezet onderwijs kan, als het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend. 3. Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast. C. PROGNOSE SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met: a. Het voedingsgebied; b. De bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen; c. De woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied; d. Veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b; e. Veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
36
Elektronisch
Gemeenteblad f. De verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool, en g. Het onderwijs dat wordt gegeven. D. PROGNOSE SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS De prognose van een school voor voortgezet onderwijs moet inzicht geven in: a. De gemeente van herkomst van de leerlingen b. Het voedingsgebied; c. De verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool; d. De basisgeneratie 4 tot en met 11 jaar + 30 procent van de 12 jarigen, en e. De plaats waar het onderwijs moet worden gegeven. Bijlage III – Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte DEEL A - VASTSTELLEN CAPACITEIT. A.1 Uitgangspunten. De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd. A.1.1 School voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs 1. De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld. 2. De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw van het voortgezet onderwijs wordt vermeerderd met de bruto vloeroppervlakte van de lokalen bewegingsonderwijs. 3. Als sprake is van een schoolgebouw voor basisonderwijs met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.
Week 11 11 maart 2015
A.1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard. De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld. A.1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties. Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten. A.1.4 Terrein. Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. A.1.5 Inventaris. Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. Het aantal leerlingen en/of groepen waarvoor op 1-1-2015 1e inrichting plaats heeft gevonden is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris. A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs A.1.6.1 Lokalen bewegingsonderwijs. De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 40 klokuren. A.1.6.2 Terrein De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd. A.1.6.3 Inventaris De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
37
Elektronisch
Gemeenteblad DEEL B - VASTSTELLEN RUIMTEBEHOEFTE B.1 Lesgebouwen B.1.1 School voor basisonderwijs 1. De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en is inclusief een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom. 2. De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule: B = 200 + 5,03 * L, waarbij: B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloer oppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven. 3. De toeslag wordt berekend met de formule: T = 1,40 * G, waarbij: T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald: 1°. Bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= het totaal van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen); 2°. Verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een getal ter grootte van 6 procent van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt afgerond op een geheel getal; 3°. Als de dan verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen.
Week 11 11 maart 2015
de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, de leerweg of de sector die de leerling volgt. 3. De vaste voet is opgenomen in tabel 2.b. De vaste voet voor de hoofdvestiging van de instelling is 980 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak geldt een afzonderlijke vaste voet van 550 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Een tijdelijke nevenvestiging komt niet in aanmerking voor een vaste voet. Naast de vaste voet per instelling wordt per instelling een vaste voet toegekend op de vestiging voor die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar praktijkonderwijs aanwezig is. 4. De ruimtebehoefte is de som van: a. De uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten; b. De vaste voet per instelling, en c. Als dit van toepassing is, een vaste voet per sector, uitgedrukt in bruto vierkante meter. 5. Als dit noodzakelijk is voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze normering de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald. Het ruimtebehoeftemodel kent een afzonderlijke normering voor het praktijkonderwijs. Het ruimtebehoeftemodel kent geen afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum.
B.1.2 School voor voortgezet onderwijs 1. De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel. De totale ruimtebehoefte van een instelling voor voortgezet onderwijs is het totaal van twee componenten, te weten: a. Een leerlinggebonden component, en b. Een vaste voet. 2. De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2.a opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
38
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 11 maart 2015
Tabel 2.a - Berekening leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs. Onderwijssoort Onderbouw (leerjaar 1 en 2) Bovenbouw AVO/VWO Bovenbouw theoretische leerweg Bovenbouw techniek Bovenbouw economie -
Leerweg1 TLW LWOO GLW BLW LWOO GLW BLW LWOO
Bovenbouw zorg/welzijn
GLW BLW LWOO
Bovenbouw landbouw
GLW BLW LWOO
Praktijkonderwijs
Ruimtetype Algemeen Algemeen Algemeen Algemeen Algemeen Specifiek Algemeen Specifiek Algemeen Specifiek Algemeen Specifiek Algemeen Specifiek Algemeen Specifiek Algemeen Specifiek Algemeen Specifiek Algemeen Specifiek Algemeen Specifiek Algemeen Specifiek Algemeen Specifiek Algemeen Specifiek
BVO/leerling 6,18 5,85 6,41 7,07 5,98 5,47 4,69 8,99 4,44 12,72 5,95 0,89 5,56 2,25 5,85 3,06 5,33 2,10 4,71 4,22 4,85 5,53 5,94 0,78 5,37 2,34 5,03 4,69 4,41 7,72
1TLW
= theoretische leerweg LWOO = leerwegondersteunend onderwijs GLW = gemengde leerweg BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
39
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 11 maart 2015
Tabel 2.b - Vaste voet per instelling voor het berekenen van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs. Onderwijssoort Hoofdvestiging Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak Tijdelijke nevenvestiging VMBO-techniek BLW VMBO-economie BLW VMBO-zorg/welzijn BLW VMBO-landbouw BLW Praktijkonderwijs
Ruimtetype Algemeen Algemeen Specifiek Specifiek Specifiek Specifiek Algemeen
Vaste voet 980 550 0 299 196 168 117 306
B.2 Lokalen bewegingsonderwijs 1. De ruimtebehoefte c.q. het aantal klokuren gebruik van een lokaal voor bewegingsonderwijs wordt vastgesteld: a. Voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder; b. Als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuur per week per groep voor de leerlingen 4 en 5 jaar. 2. Bij een school voor voortgezet onderwijs wordt de ruimtebehoefte bepaald op basis van het aantal lestijden bewegingsonderwijs. Hiervoor geldt als maximum het aantal lesuren dat overeenkomstig tabel 3. van het ruimtebehoeftemodel is berekend. Deze berekening is als volgt: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 460. Voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 322. Tabel 3 - Uitgangspunten vaststellen ruimtebehoefte lokaal bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs Onderwijssoort Onderbouw (leerjaar 1 en 2) Bovenbouw AVO/VWO Bovenbouw theoretische leerweg Bovenbouw techniek Bovenbouw economie Bovenbouw zorg/welzijn Bovenbouw landbouw Praktijkonderwijs
Leerweg TLW LWOO GLW BLW LWOO GLW BLW LWOO GLW BLW LWOO GLW BLW LWOO -
BVO per leerling 1,66 0,78 1,11 1,26 1,11 1,38 1,57 1,11 1,38 1,57 1,11 1,38 1,57 1,11 1,38 1,57 1,99
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
40
Elektronisch
Gemeenteblad DEEL C – DE BEPALING VAN DE OMVANG VAN DE TOEKENNING C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens vijftien jaar blijft bestaan. C.1.1 Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld. C.1.2 Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. 1. Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een: a. school voor basisonderwijs bepaald vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig Bijlage III deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig Bijlage III deel B vastgestelde ruimtebehoefte. Het verschil (de drempelwaarde) moet tenminste bedragen: 55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening basisonderwijs; b. school voor voortgezet onderwijs wordt vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan tien procent van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 vierkante meter. medegebruik wordt vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte en de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit verhoogd met 10%. C.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en maximaal vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil: a. bij een school voor basisonderwijs ten minste 40 vierkante meter bruto vloeroppervlakte bedragen, en b. bij een school voor voortgezet onderwijs voldoen aan het gestelde onder C.1.2, eerste lid, onder b. C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. De omvang van een goedgekeurde voorziening: a. voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening ,
Week 11 11 maart 2015
dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw met verhard buitenterrein te realiseren. b. de eerste aanschaf van: 1°. onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een school voor basisonderwijs, 2°. leer- en hulpmiddelen en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening. 3°. uitbreiding van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een extra te vormen groep op grond van het op 1 oktober van een jaar op een school ingeschreven aantal leerlingen waarvoor nog niet eerder eerste bekostiging heeft plaatsgevonden. c. tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs als gevolg van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte. d. herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. C.4 Lokalen bewegingsonderwijs. 1. De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs inclusief eerste inrichting wordt: a. voor een school voor basisonderwijs vastgesteld op de minimumnormen volgens Bijlage III, deel D, en b. voor een school voor voortgezet onderwijs vastgesteld op de overeenkomstig B.2, tweede lid, vastgestelde ruimtebehoefte als de uitbreiding groter of gelijk is dan tien procent van de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit. 2. De omvang van de goedgekeurde voorziening uitbreiden van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3. 3. De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, of uitbreiding van het terrein, voor een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal, of de uitbreiding van het lokaal te realiseren.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
41
Elektronisch
Gemeenteblad 4. De omvang van de goedgekeurde voorziening in aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair wordt overeenkomstig bijlage IV bepaald als een lokaal bewegingsonderwijs in gebruik wordt genomen door andere leerlingen dan waarvoor het lokaal oorspronkelijk is bedoeld of wordt uitgebreid. 5. De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. DEEL D – MINIMUMNORMEN BIJ HET REALISEREN VAN NIEUWE VOORZIENINGEN D.1 Terreinoppervlakte. Voor een school voor basisonderwijs geldt dat het verharde gedeelte van het terreinoppervlak gelijk is aan het bruto vloeroppervlak van het schoolgebouw exclusief buitenbergingen en met een minimum van 300 vierkante meter speeloppervlak. D.2 Speellokaal. Een speellokaal heeft een minimum van 90 vierkante meter netto. D.3 Lokaal bewegingsonderwijs 1. De netto speelvloeroppervlakte van een ruimte voor bewegingsonderwijs is minstens 252 vierkante meter netto en de hoogte minstens 5 meter. 2. Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid.
Week 11 11 maart 2015
3. Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie. E.2.2 Voortgezet onderwijs. De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende beloopbare binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies die de ruimten omhullen. Tot de bruto oppervlakte behoren eveneens: a. de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau, en b. de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 vierkante meter. E.2.3 Uitzonderingen 1. De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dak overstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijken. 2. Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend. 3. Kelders en zolders die op grond van wet- en regelgeving niet aan te merken zijn als verblijfsruimten worden niet meegerekend bij het bepalen van de capaciteit van een gebouw.
DEEL E - MEETINSTRUCTIE VOOR HET VASTSTELLEN VAN DE BRUTO VLOEROPPERVLAKTE VAN SCHOOLGEBOUWEN. E.1 Meetinstructie voor schoolgebouwen. De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580. E.2 Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen. E.2.1 Basisonderwijs 1. De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend. 2. De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
42
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 11 maart 2015
Bijlage IV – Normbedragen voor vergoeding en indexering DEEL A - INDEXERING De normbedragen in deel B worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de onderstaande systematiek van prijsbijstelling: A.1 Nieuwbouw en uitbreiding
1
Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)
MEV, jaar t+1, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)
MEV, jaar t, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)
Prijsindexcijfer van d bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)
1
1
Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t)
MEV, jaar t+1 prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)
MEV, jaar t, prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)
Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t-1)
1
A.1 Nieuwbouw en uitbreiding
DEEL B - NORMBEDRAGEN De normbedragen voor 2015 zijn berekend op basis van bovenstaande systematiek en onderstaand weergegeven. Alle in dit deel genoemde bedragen zijn inclusief BTW.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
43
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 11 maart 2015
A. NIEUWBOUW MET PERMANENTE BOUWAARD A.1 Kostencomponenten nieuwbouw 1. De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende kostencomponenten: a. kosten voor terrein; b. bouwkosten; c. toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw; d. als het een school voor voortgezet onderwijs betreft, toeslag paalfundering; e. als het een gebouw met meerdere verdiepingen betreft, toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie. 2. Als vervangende nieuwbouw wordt gecombineerd met het uitbreiden van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen bedoeld in paragraaf B. A.2 Kosten voor terreinen. Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats als het oude gebouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen. A.3.1 Bouwkosten. 1. Tot de bouwkosten behoren: a. de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering, en b. de kosten van de aanleg en inrichting van het schoolterrein. 2. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Met deze vergoedingsbedragen moet de in overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd. A.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo Voor elke volgende m2 bvo Toeslag liftinstallatie bij een meerder verdiepingen tellend gebouw als bij nieuwbouw een liftinstallatie inclusief een schacht wordt aangebracht
€ 645.888,86 € 1.105,30 €
97.598,87
A.3.3 Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs 1. Er is geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. 2. De sectieafhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 vierkante meter bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per voorziening en een vast bedrag per sectie. 3. Voor projecten kleiner dan 460 vierkante meter bruto vloeroppervlakte worden geen sectieafhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimteafhankelijke kosten per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. 4. De bedragen zijn opgenomen in de tabel met vaste bedragen per vierkante meter bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. 5. Voor het berekenen van de vergoeding voor de: a. Ruimteafhankelijke kosten wordt het overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aantal vierkante meter per type ruimte van de voorziening, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort:
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
44
Elektronisch
Gemeenteblad
Algemene en specifieke ruimte Werkplaatsen Werkplaatsen consumptief
< 460 m2 € 1.729,25 € 1.688,97 € 2.050,93
Week 11 11 maart 2015
> 460 <2.500 m22 > 2.500 m2 € 1.026,25 € 1.001,67 € 1.366,24 € 1.366,24 € 1.728,20
b. Sectieafhankelijke kosten wordt de vergoeding voor de algemene vaste voet of de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, afhankelijk van de secties waaruit de overeenkomstig bijlage III, deel C, toegekende voorziening bestaat, verhoogd met de onderstaande bedragen:
Algemeen Algemene sectie Werkplaatssectie
<460m2 € 0,00 € 0,00 € 0,00
> 460 <2.500 m2 > 2.500 m2 € 109.111,49 € 214.177,61 € 299.040,94 € 39.602,15
6. Tot de algemene en specifieke ruimte behoren: a. (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie, en b. handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren. 7. Tot de werkplaatsen behoren: a. techniek algemeen: 1°. Bouwtechniek; 2°. Machinale houtbewerking; 3°. Meten; 4°. Elektrotechniek; 5°. Installatietechniek; 6°. Lasserij; 7°. Metaal; 8°. Motorvoertuigentechniek, en 9°. Mechanische techniek. b. consumptief: werkplaats consumptieve techniek; c. grafische techniek: werkplaats grafische techniek, en d. landbouw: groen-praktijk. 8. De overige ruimten behoren tot de categorie algemene ruimte.
A.3.4 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs. 1. Voor de school voor voortgezet onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie. Voor de volgende aanvullende investeringskosten wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld: a. paalfundering, en b. bemaling.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
45
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 11 maart 2015
2. De aanvullende vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte in relatie met de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte en wordt bepaald op basis van de volgende formules: Nieuwbouw en uitbreiding <1.000 m2 Paallengte 1 tot 15 meter € 3.180,75 Paallengte 15 tot 20 meter € 3.386,31 Paallengte 20 meter of langer € 3.780,70
+ + +
(€ 16,69 * A) (€ 28,23 * A) (€ 50,52 * A)
Uitbreiding >=1.000 m2 Paallengte 1 tot 15 meter Paallengte 15 tot 20 meter Paallengte 20 meter of langer
+ + +
(€ 5,84 * A) (€ 15,17 * A) (€ 30,67 * A)
€ 3.884,27 € 5.066,39 € 7.693,73
3. Als de grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een aanvullend bedrag per vierkante meter goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 10,84 per vierkante meter terrein. A.3.5 Toeslag voor herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw school voor primair onderwijs. 1. Als de vervangende nieuwbouw voor een school voor basisonderwijs, plaatsvindt op dezelfde plaats, moet het desbetreffende terrein, nadat de bouw is afgerond, worden hersteld en moeten de leerlingen verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor deze kosten is gebaseerd op een vast bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. 2. De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Permanente bouw per m2 bvo Tijdelijke bouw per m2 bvo
€ 44,81 € 30,75
B. UITBREIDING MET PERMANENTE BOUWAARD B.1 Reikwijdte. Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs tot 1.035 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Op overige uitbreidingen is paragraaf A overeenkomstig van toepassing. B.2 Kosten terrein. Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in A.2 overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor uitbreiding benodigde terrein. B.3.1 Bouwkosten. 1. Tot de bouwkosten behoren: a. de bouwkosten van het gebouw, en b. kosten voor extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. 2. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter. Met deze vergoedingsbedragen moet de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
46
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 11 maart 2015
B.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2 bvo of groter Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m2 bvo Naast het startbedrag voor elke m2 bvo
€ 94.583,99 € 63.055,99 € 1.259,96
B.3.3 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs. Het bepaalde in A.3.6 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor paalfundering en bemaling bij uitbreiding. B.3.6 Toeslag voor het herstel van het terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats. Het bepaalde in A.3.7 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor het herstel van terrein en verhuizing bij uitbreiding. C. TIJDELIJKE VOORZIENING C.1 Vergoedingsbedragen tijdelijke voorzieningen. 1. De vergoedingsbedragen voor tijdelijke voorzieningen zijn afgestemd op de investeringslasten van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen: a. nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie; b. uitbreiding van een permanente hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw, en c. uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. 2. In aanvulling op het eerste lid wordt rekening gehouden met het bekostigen van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. C.2 Kosten voor terreinen. Als een tijdelijke voorziening niet gerealiseerd kan worden op het aanwezige terrein, worden de kosten voor het benodigde terrein bepaald overeenkomstig A.2. C.3.1 Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie. De vergoeding voor een tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de kosten van herstel en inrichting van terreinen, de kosten van paalfundering en de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. C.3.2 Vergoeding basisschool. De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo Naast het startbedrag voor elke m2 bvo
€ 36.782,32 € 24.521,55 € 903,92
C.3.3 Vergoeding school voor voortgezet onderwijs De vergoeding voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de vergoedingsformule € 550,26 * A + € 37.831,59, waarbij A het overeenkomstig bijlage III, deel C, bepaalde aantal vierkante meter bruto vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting is.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
47
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 11 maart 2015
C.4.1 Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen primair onderwijs. 1. De vergoeding voor uitbreiding bestaande tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen. 2. Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen en voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen. C.4.2 Vergoeding basisschool. De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo Naast het startbedrag voor elke m2 bvo
€ 20.675,64 € 13.783,76 € 947,15
C.5 Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten. D. EERSTE INRICHTING D.1.1 Uitbreiding onderwijsleerpakket en meubilair. Bij uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair wordt het uit te keren bedrag van de vergoeding bepaald aan de hand van het verschil tussen de al toegekende investeringsbedragen en de nieuw berekende vergoeding. D.1.2 Vergoeding basisschool. De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag Naast het startbedrag voor elke m2 bvo
€ 38.361,60 € 134,19
D.2 School voor voortgezet onderwijs 1. De vergoeding voor eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair is gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw, niet zijnde vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw. Aanspraak op deze vergoeding bestaat als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd. De hoogte van de vergoeding wordt berekend door vast te stellen het verschil tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype. De hoogte van de vergoeding per ruimtetype wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Ruimtetype Algemeen Specifiek
Werkplaatsen
Functie (Uiterlijke) verzorging/mode en commercie Handel/verkoop/administratie Praktijkonderwijs Techniek algemeen Consumptief Grafische techniek Landbouw
m2 € 158,31 € 370,01 € 226,35 € 303,90 € 388,19 € 751,75 € 1.437,23 € 0,00
2. Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
48
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 11 maart 2015
E. LOKALEN BEWEGINGSONDERWIJS E.1 Bouwkosten nieuwbouw. 1. De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een netto speeloppervlakte van 252 vierkante meters bedraagt € 678.992,42 als deze op het schoolterrein gerealiseerd kan worden, of € 692.725,44 als deze op een afzonderlijk terrein gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein. 2. Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven op basis van de volgende bedragen: Paallengte 1<15m 15<20m >20m
Vergoeding € 13.657,18 € 18.827,13 € 26.441,89
Vergoeding bij ruimten LG en MG € 17.219,76 € 23.848,02 € 34.321,31
E.2 Uitbreiding. Het bepaalde in E.1, eerste lid, is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs. Bij lokalen bewegingsonderwijs met een netto speeloppervlakte van 140 vierkante meter of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 vierkante meter. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Uitbreiding
Normbedrag m2
112 t/m 120 121 t/m 150 m2
€ 157.755,32 € 191.773,25
1 < 15 meter € 6.114,09 € 7.645,09
Paallengte 15 < 20 meter € 10.589,94 € 13.234,02
> 20 meter € 17.313,39 € 21.641,73
E.3.2 OLP/meubilair school voor basisonderwijs. De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool bedraagt € 51.392,63. E.3.3 Meubilair/leer- en hulpmiddelen school voor voortgezet onderwijs. De vergoeding voor de eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Eerste lokaal Tweede lokaal Derde lokaal Oefenplaats 1 Oefenplaats 2
Meubilair € 1.085,40 € 1.085,40 € 1.085,40 € 0,00 € 0,00
Leer- en hulpmiddelen € 64.724,70 € 50.490,18 € 21.950,77 € 14.294,33 € 1.650,09
Totaal € 65.810,10 € 51.575,58 € 23.036,17 € 14.294,33 € 1.650,09
E.4 Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening. Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van: a. medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente, of b. huur van een gebouw van een commerciële exploitant.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
49
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 11 maart 2015
F. VERGOEDING FEITELIJKE KOSTEN De vergoeding van de feitelijke kosten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte en verhoogd met een percentage volgens onderstaande tabel voor de kosten van advisering en/of begeleiding, voor zover het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder b en c. Percentages verhoging Voorbereidingskosten, toezicht en afronding Van € 0 € 2.500 € 10.000 € 25.000 € 50.000 € 100.000 € > 250.000
Tot € 2.500 € 10.000 € 25.000 € 50.000 € 100.000 € 250.000
Maximale vergoeding Geen vergoeding. 9% 8% 7% 6% 5% Op aanvraag, mee te nemen een specificatie in de aanvraag van de voorziening. Exclusief noodzakelijke onderzoeken leges e.d.
G. HUUR SPORTVELDEN 1. Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van de huur van een sportveld voor maximaal 8 weken per jaar. De vergoeding voor deze kosten bedraagt voor de periode van 8 weken € 20,97 per klokuur. 2. Aanspraak op vergoeding als bedoeld in het eerste lid bestaat uitsluitend als de school voor voortgezet onderwijs niet beschikt over een eigen sportveld en geen gebruik maakt van een sportveld dat door de gemeente is gefinancierd. Bijlage V - Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening 1. ALGEMEEN Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 10 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst. 2. ONDERSCHEID VOORZIENINGEN 1. Bij het stellen van de prioriteiten wordt onderscheid gemaakt in voorzieningen die noodzakelijk zijn: a. om capaciteitstekorten op te heffen, en b. om een adequaat niveau te handhaven. 2. Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder a, vallen onder hoofdprioriteit 1. Het betreft de volgende voorzieningen: a. nieuwbouw, inclusief terrein; b. uitbreiding, indien van toepassing, inclusief terrein; c. in gebruik nemen bestaand gebouw, indien van toepassing, inclusief terrein; d. verplaatsen tijdelijke gebouwen; e. eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair of leer- en hulpmiddelen; f. uitbreiding eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen, en g. medegebruik. 3. Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder b, vallen onder hoofdprioriteit 2. Het betreft de volgende voorzieningen: a. vervangende nieuwbouw, indien van toepassing, inclusief terrein; b. herstel van een constructiefout, en c. herstel en vervanging in verband met schade.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
50
Elektronisch
Gemeenteblad
Week 11 11 maart 2015
4. De onder hoofdprioriteit 2 opgenomen voorziening vervangende nieuwbouw valt onder hoofdprioriteit 1 op het moment dat deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de vervangende nieuwbouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het criterium genoemd onder in bijlage I, deel A, onder A.2. 3. HOOFD- EN SUB PRIORITEIT 1. Om te komen tot het vaststellen van de prioriteit wordt een onderverdeling gemaakt in hoofdprioriteit en sub-prioriteit. 2. Voor het vaststellen van de prioriteiten wordt voor de onder 2, eerste lid, onder a, genoemde voorzieningen de ruimtebehoefte vastgesteld overeenkomstig bijlage III, deel C. Deze voorzieningen omvatten zowel de schoolgebouwen als de lokalen bewegingsonderwijs. 3. Nadat de onderverdeling naar hoofdprioriteiten heeft plaatsgevonden moet worden vastgesteld welke voorzieningen in aanmerking komen om op het programma te worden geplaatst. Dit vindt plaats op basis van het vaststellen van de subprioriteit. Bij hoofdprioriteit 1 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd om vast te stellen welke voorzieningen voor het plaatsen op het programma in aanmerking komen: a. als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen; b. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen, en c. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportterreinen opheft. Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Pekela op 3 maart 2015. De raad voornoemd, Voorzitter, M. Schollema.
Griffier, W. Meffert.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
51
Elektronisch
Gemeenteblad Adres gemeente Pekela
Week Week 50 10 11december 11 maart 2015 2014
Raadhuislaan 8 - 9665 JD Oude Pekela Postbus 20.000 - 9665 ZM Oude Pekela Telefoon : (0597) 617555 Fax : (0597) 618656 E-mail :
[email protected] Website : www.pekela.nl
Openingstijden Maandag t/m vrijdag Alleen met afspraak
Gemeentebestuur via het bestuurssecretariaat, t. 0597-617557 of per mail.
Telefonisch bereikbaar Maandag 8.00 - 16.30 uur Dinsdag t/m donderdag 8.30 - 16.30 uur Vrijdag 8.30 - 16.00 uur
09.00 - 12.00 uur
Maandag t/m donderdag Alleen met afspraak 13.00 - 16.00 uur
Burgemeester Meindert Schollema
[email protected]
Wethouder Anneke Duit
[email protected]
Wethouder Hennie Hemmes
[email protected]
Gemeentesecretaris Jan van der Woude
[email protected]
Wethouder Jaap van Mannekes
[email protected]
Raadsgriffier Willem Meffert
[email protected]
U kunt contact opnemen met de raadsleden via de raadsgriffier, t. 0597-617555. Of zie www.pekela.nl voor de persoonlijke e-mailadressen en telefoonnummers van de raadsleden.
Officiële bekendmakingen gemeente Pekela Pagina
52