Eindelijk democratie? De oorzaken en gevolgen van de politieke omwenteling in Japan
Eindelijk democratie? De oorzaken en gevolgen van de politieke omwenteling in Japan. Prof. dr. W.J. Boot 22 maart 2010 Dit verhaal gaat over de politieke omwenteling die het gevolg is van de komst van het kabinet Hatoyama in september 2009. Mijn bedoeling is deze omwenteling te plaatsen in het kader van de recente Japanse geschiedenis, zeg maar vanaf de Tweede Wereldoorlog. Ik zal daarbij ook te spreken komen over achtergronden zoals de economische malaise sinds 1990 en de relaties met de VS en China. De volgende vragen zijn dus van toepassing. Wat is er gebeurd? Waarom is het gebeurd? Hoe passen de gebeurtenissen in het grotere geheel van de jongste Japanse geschiedenis? Wat is er gebeurd? Ten eerste, wat is er gebeurd? Bij verkiezingen voor het Lagerhuis (Shūgiin) op 30 augustus 2009 werd de Democratic Party of Japan (DPJ, Minshutō) de grootste partij. Zij won 310 van de 480 zetels en behaalde daarmee deze de absolute meerderheid in het Lagerhuis. Zoals gebruikelijk werd de leider van de grootste partij gekozen tot premier. De oppositiepartijen zijn de Liberal Democratic Party (LDP, Jimintō) en de aan de boeddhistische lekenorganisatie Sōka Gakkai gelieerde Kōmeitō. Deze twee partijen hadden in de voorafgaande jaren de meerderheid gehad en de regering gevormd. In het huidige parlement heeft de Liberal Democratic Party (LDP) slechts 119 zetels en de Kōmeitō slechts eenentwintig zetels. Jammer genoeg voor de Democratic Party of Japan (DPJ) heeft zij in het Hogerhuis geen meerderheid. Daarom moest er een coalitie gevormd worden met twee kleine partijen. Deze kleine partijen zijn de Social Democratic Party (Shakai-minshutō), met zeven zetels in het Lagerhuis en vijf in het Hogerhuis, en de Nieuwe Volkspartij (Kokumin Shintō) met drie zetels in het Lagerhuis. In het Hogerhuis is het onmogelijk een uitsplitsing te krijgen; daar worden de Nieuwe Volkspartij en nog een klein clubje, dat de curieuze naam “Wind-in-de-jonge-blaadjesclub” (Shinrokufūkai) draagt, al meteen samengevoegd met de Democratische partij tot 122 van de 242 zetels. Hiermee hebben ze dus een nipte meerderheid van één zetel. Vandaar, dat de SDP in de coalitie moest. Deze coalitie heeft in beide Huizen een meerderheid en regeert sinds 16 september 2009. De premier is de leider van de Democratische Partij (Minshutō), Hatoyama Yukio (1947). Deze gebeurtenis is luidkeels toegejuicht. Te onzent, bijvoorbeeld, door Karel van Wolferen in een artikel in de NRC van 26 september 2009. De kop luidt: “Japan, de tweede economie ter wereld, beleeft een stille revolutie”. De laatste woorden van het artikel waren: “Als iemand die het Japanse politieke leven voor zo’n 38 jaar van dichtbij heeft meegemaakt en beschreven, kan ik niet anders dan mijzelf ontroerd afvragen hoe, wat er nu in Japan gebeurt, de wereld zal veranderen”. Dick Stegewerns, ook een voormalig correspondent van de NRC in Japan, was wat zuiniger in zijn column in de Netherlands-Japan Review van februari jl. Hij schreef: “What we see happening now is nothing but the long postponed logical consequence of the electoral reforms of the mid1990s”. De coalitie is uitermate energiek van start gegaan. Ze wil haar programma waarmaken. Dat programma heeft mooie slagkreten, zoals “Ik beoog een politiek die niet het beton, maar de mens centraal stelt. Ik wil niet denken in termen van laat alles maar over aan de ambtenaren. Ik wil denken vanuit het gezichtspunt van jullie, het volk”. Dat er vanuit het gezichtspunt van het volk gedacht werd merkte men meteen al. Medio
34
Eindelijk democratie? De oorzaken en gevolgen van de politieke omwenteling in Japan
november werden er in het openbaar alle mogelijke hoorzittingen belegd waar de overheidsuitgaven onder de loep genomen werden, de zogenaamde jigyōshiwake (“het uitvlooien van de overheidstaken”). Dat waren openbare hoorzittingen. Per departement werd de begroting op tafel gelegd. Politici en adviseurs ondervroegen de ambtenaren over de posten op de begroting. Deze vragen werden coram populo gesteld en uitgezonden op tv. De ambtenaren zaten vaak te stotteren en te hakkelen om uit te leggen waarom bepaalde posten nodig waren. Het Ministerie van Onderwijs had een aantal sportlieden, geleerden en Nobelprijswinnaars uitgenodigd om de ambtenaren te vergezellen. Toen bijvoorbeeld het bouwen van de supercomputer in Kobe aan de orde kwam, en men zich afvroeg waar dit nu weer voor nodig was, werd beweerd dat zo’n supercomputer noodzakelijk is om nieuwe Nobelprijswinnaars te krijgen. Er werd dus met veel verve gewerkt om de overbodige uitgaven uit de begroting te wieden. De uitkomst is voorspelbaar: de ambtenaren sputterden tegen en tegen elk concreet voorstel om een bepaalde post te schrappen kwam verzet van de direct betrokkenen, zoals de Nobelprijswinnaars in spe die hun supercomputer wilden. Het is echter wel een uitvoering van het programma. Dit programma is neergezet in Hatoyama’s vijf principes. Twee van deze principes zijn net al aan de orde gekomen. Parallel aan de vijf principes zijn er keurig vijf beleidslijnen geformuleerd, die gezamenlijk op een A4-tje passen. Deze komen neer op het volgende. In de eerste plaats komt de suprematie heel duidelijk bij de politiek te liggen. De politiek beslist wat het beleid zal zijn en de ambtenaren voeren dit beleid uit. Binnen de politiek komt de leiding heel sterk te liggen bij het kabinet. Het is het kabinet, het ministerie van Algemene Zaken zouden wij zeggen, dat beslist wat er gaat gebeuren. Niet langer zal elke minister de zetbaas zin van zijn ministerie, die namens zijn ministerie af en toe langskomt bij de premier, maar vanuit de prime minister’s office zal de zaak worden aangestuurd. Verder wil men de overheidsuitgaven volstrekt anders prioriteren dan tot nog toe gebruikelijk was. Men wil bezuinigen, en wil men meer geld en verantwoordelijkheden overhevelen naar de lokale overheden. Dit staat allemaal in het manifest dat de Minshutō (DPJ) heeft gemaakt. Natuurlijk lokken deze soort van ideeën verzet uit. De ruggengraat van dat verzet werd gevormd door de ambtenaren die door dit beleid getroffen dreigeden te worden. Het verzet nam onder andere de volgende vormen aan: het college van procureursgeneraal, d.w.z., de top van de landelijke organisatie van het Openbaar Ministerie (Kensatsuchō), begon een eigen actie tegen de leiders van de Minshutō. In 2009 werd eerst Ozawa Ichirō (1942), die op dat moment voorzitter van de Minshutō was, aangepakt. Op 3 maart 2009, een feestdag in Japan, werd zijn secretaris Ōkubo Takanori (1961) gearresteerd op verdenking van het overtreden van de wet op de administratie van verkiezingsbijdragen. Hij werd in het gevang gegooid en bleef daar een hele tijd zitten. De toedracht was als volgent: een bouwbedrijf, Nishimatsu Kensetsu, was toevallig in het vizier van het Openbaar Ministerie gekomen vanwege de smokkel van baar geld. Toen men dit bouwbedrijf echter nader onder de loep nam, bleek dat het bouwbedrijf ook geld gegeven had aan de verkiezingsorganisatie van Ozawa Ichirō. In diens boeken stond echter niet, dat Nishimatsu Kensetsu zoveel honderd miljoen yen had gegeven, maar dat de giften afkomstig waren van diverse verenigingen (mantelorganisaties van Nishimatsu) en individuen (employees van Nishimatsu), en dat ze allemaal keurig onder de 50.000 yen gebleven waren, zodat ze niet individueel geadministreerd behoefden te worden. De secretaris van Ozawa werd er door het Openbaar Ministerie van beticht ervan op de hoogte geweest te zijn, dat dit doorgestoken kaart was. Op deze manier werd er rond Ozawa een sfeer gecreëerd van wantrouwen, zwart geld en meer van dat soort dingen. Dit is typisch iets dat het Openbaar Ministerie in Japan doet. Men zet mensen net zo lang in de cel tot ze iets
35
Eindelijk democratie? De oorzaken en gevolgen van de politieke omwenteling in Japan
bekennen en ondertussen lekt men strategisch naar de pers, zodat de pers een hetze begint tegen de desbetreffende persoon. Op 15 januari 2010 werd een andere voormalige secretaris van Ichirō, Ishikawa Tomohiro (1973), die inmiddels in het parlement gekozen was, gearresteerd in verband met vermeende onregelmatigheden bij de koop van een stuk land in Tokyo. Ishikawa werd begin februari op borgtocht vrijgelaten – als parlementariër ben je natuurlijk belangrijker dan als een eenvoudige secretaris – maar op 11 februari trad hij uit de Minshutō om te laten zien dat het hem speet en om Ozawa Ichirō niet verder in verlegenheid te brengen. Ozawa zag zich door die eerste actie tegen Ōkubo uiteindelijk genoodzaakt af te treden als partijleider, maar niet dan nadat hij zich daar een paar maanden lang tegen verzet had, zeer ten detrimente van de partij. Hij werd opgevolgd door Hatoyama. Deze had Ozawa nog niet opgevolgd, of het Openbaar Ministerie begon een onderzoek naar Hatoyama, wederom vanwege onregelmatigheden in de financiering van zijn verkiezingsfonds. Nu komt Hatoyama uit een rijke familie. Zijn moeder is erfgename van de Japanse bandenfabriek Bridgestone en had uit eigen middelen het verkiezingsfonds van haar zoon gefinancierd. Dit geld was wederom geadministreerd als giften van individuen. Men was echter niet al te zorgvuldig geweest, want sommige van de gevers bleken al enige jaren dood te zijn. Wederom volgde dus een onderzoek, en deze keer kwam er een smet op het blazoen van Hatoyama, die tot dan toe altijd door iedereen als volstrekt oncorrupt beschouwd was. Hij was immers rijk genoeg. Gewoonlijk zijn dit pekelzonden. Iedere Japanse politicus heeft wel zoiets op zijn kerfstok staan. Tenzij het echt nodig is, wordt er eigenlijk nooit werk van gemaakt. Toen het onderzoek tegen hem werd geopend, was Ozawa dan ook werkelijk verontwaardigd. Het Openbaar Ministerie nam het bovendien op de koop toe, dat in het kader van dit onderzoek ook een aantal LDP-ers werd beschadigd. Ook de LDP-er Nikai Toshihiro (1939) had geld aangenomen van bouwbedrijf Nishimatsu, en ook Hatoyama’s broer, de LDP-politicus en voormalige minister Hatoyama Kunio (1948), had geld gekregen van zijn moeder. De laatste heeft recentelijk uit de partij moeten stappen en kreeg daarna nog een flinke schop na van de nieuwe leider van de partij, Tanigaki Sadakazu (1948). Het eigenlijke doel van het Openbaar Ministerie was het bekladden van de leiders van de Minshutō. Als u het mij vraagt, ging het bij deze acties om een collectieve zelfbescherming van Kasumigaseki, het Japanse regeringsapparaat. Ozawa had net iets te hard geroepen, dat geen begroting meer veilig was en dat alles opnieuw bekeken zou worden. Voor de gevestigde ambtelijke belangen waren de voornemens en het programma van de Minshutō gewoon te subversief, maar als, on top of everything else, door Gyōsei Sasshin Daijin (Minster van Bestuurlijke Vernieuwing) Sengoku Yoshito (1946) wordt voorgesteld de post van secretaris-generaal af te schaffen (interview van 5 december 2009), dan is het natuurlijk oorlog. Vanzelfsprekend rijst nu de vraag, of de Minshutō tegen windmolens vecht of dat dit optreden inderdaad nodig is. Het antwoord luidt “ja, nodig”. De staatsschuld van Japan dreigt onbeheersbaar te worden, of is eigenlijk al onbeheersbaar. De regering heeft geen greep op de ambtenarij. Budgetten worden vastgesteld op basis van het budget van het jaar daarvoor, met een opslag voor inflatie. De ministeries interesseren zich nauwelijks meer voor de vraag, hoeveel de staat als geheel daarvoor moet lenen. De bevolking is hevig verontwaardigd over de manier waarop de ambtenaren voor zichzelf zorgen. Centraal in deze context staat het begrip Amakudari (“afdaling naar de aarde”, zoals volgens de oude mythen ooit vroeger de eerste heersers van Japan als goden naar de aarde zijn afgedaald). Wanneer een ambtenaar met pensioen gaat, dan heeft hij voor daarna al een volgend baantje klaar staan, vooral als het een hogere ambtenaar betreft. Soms is dat een baan bij een bedrijf. Dat moet het bedrijf zelf weten, ook al is het wat dubieus wanneer bijvoorbeeld iemand van de defensiestaf na zijn
36
Eindelijk democratie? De oorzaken en gevolgen van de politieke omwenteling in Japan
pensionering directeur wordt bij de Japanse tegenhanger van Holland Signaal, die militaire elektronische toepassingen ontwikkelt. Het gebeurt echter ook, dat een dergelijke ambtenaar na zijn pensioen aan de slag gaat bij een met rijksgeld gefinancierde onafhankelijke organisaties. Nadat je, bij voorbeeld, jarenlang bij Landbouw gewerkt hebt, word je na je pensioen directeur bij Bosbouw Japan of iets in die trant. De bevolking is daar terecht ziedend over, omdat er ontzettend veel geld heen gaat, omdat niemand er zicht op heeft, en omdat de enigen die er van profiteren de ambtenaren zijn. Verder is er ook onvrede over de aard van het beleid van de LDP. Die vindt men echt te vriendelijk voor het zakenleven en te vriendelijk voor de bouw. De LDP-politici zijn bovendien te close met de Amerikanen. Daarnaast schiet het sociale beleid te kort. Vooral dit laatste punt heeft, in samenhang met fenomenen als deflatie, werkloosheid en economische onzekerheid die bestaan sinds begin jaren ’90, gemaakt dat de Japanse kiezer weinig meer kan hebben. Alsof dit niet moeilijk genoeg is, zijn er nog twee nieuwe problemen bij gekomen. Deze problemen hebben enerzijds te maken met het anti-crisisbeleid en anderzijds met het beleid ten opzichte van de VS, in casu wat moet gebeuren met de Amerikaanse mariniersbasis Futenma op Okinawa. Het probleem is dat de twee kleine coalitiepartners elk een van deze twee onderwerpen hebben uitgezocht om zich te profileren. De leider van de Nieuwe Volkspartij (Kokumin shintō), Kamei Shizuka (1936), zegt dat het in het kader van de bestrijding van de huidige economische crisis beslist noodzakelijk is, dat de Japanse regering veel geld in de economie pompt. De Japanse regering mag dan niet meer kunnen lenen dan ze al geleend heeft, Kamei trekt zich daar niets van aan. Hij is vastbesloten dat er meer geld in de economie gepompt moet en zal worden. Vanwege zijn cruciale rol in de coalitie kan men hem moeilijk negeren. De leidster van de Sociaal Democratische Partij (SDP), Fukushima Mizuho (1955), heeft zich vastgebeten in de Amerikaanse basis in Okinawa. Dit is een populair onderwerp, want eigenlijk wil niemand een Amerikaanse basis in Japan. Deze basis ligt bovendien nog midden in een dicht bewoond gebied, en dat kan gevaarlijk zijn wanneer je er voortdurend met helikopters heen en weer vliegt. Het is bovendien onomstotelijk luidruchtig. De basis moet daar dus weg. De vorige regering (van de LDP, onder Asō Tarō (1940), had op de valreep een verdrag gesloten waarin was bepaald waar deze basis heen zou verhuizen. Hatoyama had tijdens de verkiezingsstrijd toegezegd opnieuw over dit verdrag te zullen onderhandelen, maar blijkt nu geen alternatief te kunnen vinden. Bovendien werkt de Amerikaanse regering absoluut niet mee. Hatoyama leurt nu met een basis die niemand in Japan wil hebben, en de oppositie beschuldigt hem van gebrek aan besluitvaardigheid en het vervreemden van de Amerikaanse bondgenoot. Vele Japanners die op Hatoyama hebben gestemd, zijn het in deze met de oppositie eens: hij is niet besluitvaardig en kan niet zijn wil opleggen aan de coalitie. De vraag is, wat dit betekent voor de komende verkiezingen. Op 25 juli a.s. zullen verkiezingen plaatsvinden voor het Hogerhuis, waarvan om de drie jaar steeds de helft van de leden herkozen of gekozen wordt. De vraag is of de Minshutō dan ook in het Hogerhuis de absolute meerderheid zal kunnen behalen, of de rekening voor Hatoyama’s gedrag betaald zijn krijgen. Waarom is het gebeurd? Waarom moest dit allemaal gebeuren? Hoe kwam het, dat de Minshutō aan de macht kwam? Eigenlijk komt dit, doordat de Japanse kiezer sinds 1990 op drift is geraakt. U moet zich goed realiseren, dat Japan na de Tweede Wereldoorlog volledig verwoest was, en dat men vanaf het begin van de jaren ’50 alleen maar een opgaande lijn heeft gekend. De economie floreerde, het BNP steeg, en de individuele welvaart ging steeds omhoog.
37
Eindelijk democratie? De oorzaken en gevolgen van de politieke omwenteling in Japan
Op het hoogtepunt van deze “bubble”, d.w.z. in de periode van 1985 tot 1990, zat Japan voor het eigen gevoel on top of the world. Japan was het rijkste land ter wereld, en het kon, bij wijze van spreken, heel Amerika kopen, als het daar zin in had. Bovendien ging iedereen beleggen. Als je een paar centen had, belegde je in grond of aandelen. Zakenlieden klaagden, dat ze geen ingenieurs meer konden krijgen, want iedereen deed zaiteku (“financiële techniek”); daar was meer geld in te verdienen dan in welk ander vak ook. Binnen een paar jaar sloeg dit om. In 1990 zakte de aandelenmarkt in elkaar en de grondprijzen volgden. Plotseling zat iedereen in de grootst mogelijke problemen. Men had hypotheken afgesloten op een onderpand dat de hypotheek niet meer waard was. De beleggingen die men dacht te hebben voor een veilige oude dag, verdampten of behielden nog maar een fractie van de oorspronkelijke waarde. Ik kan me herinneren dat ik in 2001 lijstjes van de waarde van onroerend goed voor de belastingopgave zat te bekijken. In het centrum van Kyoto, een echte toplocatie, was onroerend goed nog maar 10% waard van wat het in 1990 waard was geweest. In de loop van een jaar of tien had er dus een enorme ontwaarding plaats gevonden. Voor de Japanners is dit een enorme schok geweest. De eerste regering die met deze economische neergang te maken kreeg was de regering van Miyazawa Kiichi (1919-2007; premier 1991-1993), een financieel goed onderlegd persoon. Hij pompte geld in de economie, maar helpen deed dat niet. De economische neergang was zoveel omvangrijker dan men aan financiële steun beschikbaar had, dat het pompen van geld in de economie gewoon niet hielp. Het enige dat Japan er aan overhield, was een grote staatsschuld. De bevolking verloor snel haar vertrouwen in de LDP. Men zocht naar andere politici, of liever nog, naar andere partijen, maar de bestaande oppositiepartijen, de Socialistische en Communistische Partij, voorzagen niet in de behoefte. Ozawa Ichirō begreep wel, waar het volk behoefte aan had. Hij was op dat moment een toonaangevend lid van de LDP and partijsecretaris, en heeft in die functie bewust aangestuurd op een splitsing van de partij. Ongeveer de helft van de LDP-parlementariërs stapte uit de partij en vormde nieuwe partijen. De grootste daarvan was de Nihon Shintō (“De Nieuwe Partij Japan”), en de man achter de schermen was Ozawa. Hij schoof als nieuwe premier – er waren verkiezingen in dat jaar (1993) waarbij de oppositiepartijen wonnen van de LDP – Hosokawa Mochihiro (1938) naar voren. Ook Hosokawa was een voormalige LDP-politicus en een vooraanstaand man. Hij was premier van Japan in 1993 en 1994, maar struikelde ontijdig over twee zaken: ten eerste, een onbezonnen plan om de BTW van 3% naar 7% te verhogen (de huidige BTW in Japan bedraagt 5%); dat viel niet goed bij de kiezer. Ten tweede, een schandaal over een persoonlijke lening die hij gekregen zou hebben van een bedrijf. Hosokawa beweerde deze lening terugbetaald te hebben, maar kon dit niet aantonen met de benodigde papieren. Hosokawa trad dus af en heeft zich sindsdien op het pottenbakken gericht, maar tijdens zijn korte bewind had hij een belangrijke zaak voor elkaar gekregen, namelijk de herziening van het kiesstelsel. Hosokawa werd binnen dezelfde coalitie opgevolgd door Hata Tsutomu (1935), die maar voor twee maanden premier was – het op een na kortste kabinet in de moderne Japanse geschiedenis. Hata werd gevloerd door interne ruzies binnen de coalitie van nieuwe partijen, die werden aangewakkerd door een heel sluw en subtiel opererende de LDP. De man die hiervoor tekende, was de LDP-politicus Nonaka Hiromu (1925). Nonaka was een atypisch politicus. Hij is niet, zoals vrijwel alle politici, afgestudeerd van een van de betere universiteiten, maar had de avondschool gedaan, en was zijn carrière begonnen in een lage functie bij de Japanse spoorwegen, ergens halverwege de Tweede Wereldoorlog. Daarna heeft hij zich omhoog gewerkt in de politiek, en in de jaren ‘90 was hij een van de belangrijkste politici geworden binnen de LDP. Hij wist een heel aantal van de parlementariërs die een paar jaar eerder uit de LDP
38
Eindelijk democratie? De oorzaken en gevolgen van de politieke omwenteling in Japan
gestapt waren, om te praten om weer terug te keren naar de “moederschoot”, zodat allengs, zonder dat er verkiezingen geweest waren, de LDP weer de grootste partij werd in het parlement. Vervolgens wist Nonaka de socialisten te bepraten om een coalitie te vormen met de LDP. Eindelijk zou er weer, voor het eerst sinds 1948, een socialist premier van Japan worden! Dit aas was te aanlokkelijk voor de socialisten om “nee” tegen te kunnen zeggen. Zo kregen we het kabinet van Murayama Tomiichi (1924), de leider van de Socialistische Partij van Japan. Hij was premier van 1994 tot 1996, en dat kwam uitstekend uit, want 1995 was het jaar dat het vijftig jaar geleden was dat de Tweede Wereldoorlog afliep. Er moesten dus een heleboel excuses gemaakt worden en Murayama was daar bijzonder bedreven in. Hij had ook een heel plan opgesteld, hoe het oorlogsleed bewältigt zou kunnen worden. Zelfs het NIOD heeft daar nog ruim een miljoen euro uit gekregen. Na twee jaar trad Murayama, overeenkomstig de afspraken, af en werd hij opgevolgd door een LDP-politicus, Hashimoto Ryūtarō (1937). Van Murayama heeft daarna nooit meer iemand gehoord en de Socialistische Partij van Japan hield op te bestaan. Hashimoto regeerde van 1996 tot 1998 en trachtte dingen voor elkaar te krijgen die echt urgent waren en gedaan moesten worden. Met name maakte hij zich sterk voor de vermindering van het overheidstekort: minder lenen, bezuinigen, een plafond voor departementale uitgaven, en meer van dat soort dingen. Hij won hiermee de verkiezingen in 1996, maar in de loop van 1997 ging de “Ontwikkelingsbank van Hokkaidō” (Hokkaidō Takushoku Ginkō) failliet, gevolgd door een vooraanstaande effectenmakelaar, Yamaichi Shōken. Het volk begon daarop steeds meer te twijfelen aan de wijsheid van Hashimoto’s beleid. In 1998 verloor hij de verkiezingen voor het Hogerhuis en moest de LDP op zoek naar een nieuwe coalitiepartner. Hashimoto werd opgevolgd door Obuchi Keizō. Ik kan me Obuchi’s eerste optreden op de televisie nog herinneren. De Japanse interviewer vroeg hem, waarom hij premier wilde worden. Obuchi antwoordde, dat hij vond, dat hij zo langzamerhand wel aan de beurt zou zijn. Toen zag je zijn gezicht betrekken, omdat hij plotseling besefte, dat je zoiets beter niet kunt zeggen op de buis, en schakelde hij over op het standaard verhaal van nieuw beleid. Nonaka was actief voor Obuchi, en hij was degene die er in slaagde Ozawa, die inmiddels een eigen klein partijtje had, om te praten om toe te treden tot de noodzakelijke coalitie, want de LDP had een minderheid in het Hogerhuis. Op deze manier werd het kabinet opgevrolijkt door de aanwezigheid van Ōgi Chikage (1933). Een alleraardigste dame die politica was geworden na een carrière in de uitsluitend uit vrouwelijke actrices bestaande revue Takarazuka. Ze trad namens de partij van Ozawa toe tot het kabinet als Minster van Verkeer. Het kabinet Obuchi ging hetzelfde doen als Miyazawa enige jaren daarvoor had gedaan, namelijk, door veel geld in de economie te pompen te trachten de crisis te verhelpen. Dit was dus 180% het tegenovergestelde beleid van Hashimoto. Met dezelfde partij aan het bewind, en zonder verkiezingen voor het Lagerhuis, kon toch een dergelijke beleidswisseling plaatsvinden. Het beleid van Obuchi was overigens zonder meer slecht. Hij noemde zichzelf gekscherend “de grootste leenkoning van Japan” en inderdaad heeft Obuchi tegen de klippen op geleend, met als gevolg dat de Japanse staatsschuld tot astronomische hoogte steeg. Begin 2000 overleed Obuchi aan een beroerte. Aan zijn sterfbed stonden twee politici van de LDP. Een van deze politici was Mori Yoshirō (1937), die na het sterfbed van Obuchi te hebben verlaten naar buiten kwam met de mededeling dat Obuchi zelf hem had benoemd tot zijn opvolger. Dat Mori zich op deze manier had laten benoemen, was zelfs voor de LDP te gortig. Bovendien maakte Mori zich onmogelijk door werkelijk overal waar hij kwam domme opmerkingen
39
Eindelijk democratie? De oorzaken en gevolgen van de politieke omwenteling in Japan
te maken. Zijn regering was niet veel meer dan een interregnum. Er werd besloten dat de LDP een nieuwe leider nodig had. Om de slechte indruk die de benoeming aan het sterfbed van Obuchi gemaakt had, weg te nemen, werd er een verkiezingen uitgeschreven voor de volgende partijleider — een unieke gebeurtenis binnen de LDP. Tot dan toe waren het de leiders van de verschillende facties binnen de partij geweest, die onder elkaar uitmaakten, wie de volgende premier zou worden. Deze keer, om te laten zien dat de LDP een echte democratische partij was, werden er verkiezingen gehouden waar alle partijleden aan konden deelnemen. De fractie in het parlement, de regionale fracties in de parlementen van de prefecturen, de kiesverenigingen in dorpen en steden en alle partijleden: iedereen mocht stemmen. Deze onconventionele verkiezingen werden gewonnen door Koizumi Jun’ichirō (1942), die een buitenstaander geweest was binnen de parlementaire fractie van de LDP en op de conventionele manier nooit had kunnen winnen. Koizumi kreeg in het buitenland een slechte naam, omdat hij consequent bezoeken bracht aan Yasukuni Jinja, de Shinto-schrijn waar alle Japanners die sinds 1867 in oorlogen voor het keizerrijk gestorven zijn, worden bijgezet en vereerd. Vandaar dat men hem in China en Korea verdacht van rechtse sympathieën, wat in de buitenlandse pers in Amerika en Europa werd overgenomen. In Japan was Koizumi echter razend populair. Hij was echt een charismatische figuur. Hij heeft het lang volgehouden, vijf en een half jaar, en is daarmee een van de langst regerende premiers ooit. Hij beloofde hervormingen en voerde die ook door. Zijn belangrijkste hervorming was echter de hervorming van de LDP. Toen Koizumi aantrad zei hij, dat hij de LDP zou vernietigen, en het partijbureau van de LDP in Tokyo werd opgesierd met plakkaten waarop stond: “Help mij deze partij te hervormen”. Volkomen absurd natuurlijk, dat de kiezer de leider van een partij moet helpen tegen diezelfde partij, maar de truc werkte. Koizumi bood de kiezers in feite, aan de ene kant, de veiligheid van de oude vertrouwde LDP en, aan de andere kant, het vooruitzicht dat er eindelijk eens iets zou gaan veranderen. Koizumi stapte eigener beweging op, nadat hij medio 2006 verkiezingen had georganiseerd met als enige inzet de privatisering van de posterijen. Een wonderlijk thema, zou je zeggen, maar Koizumi wist het zover te krijgen, dat iedereen dacht dat dit verstandig en belangrijk was. Alle parlementsleden van de LDP werden opgesplitst in kandidaten die vóór privatisering waren, en kandidaten die tegen privatisering waren. Kandidaten die tegen waren, werd, als het maar even kon, het partijlidmaatschap ontnomen, en zij werden uit de partij gezet. Bovendien werden er tegen antiprivatiseringskandidaten van de eigen LDP de zogenaamde “sluipmoordenaars” ingezet. Dat waren jonge, ambitieuze politici die het op moesten nemen tegen het zittende LDPkamerlid in een bepaald kiesdistrict. Het werd een enorme rel, die echter wel werkte, want Koizumi behaalde een grote meerderheid bij de verkiezingen van 2006. Hij wist bovendien een heleboel “oude knarren” uit het parlement te werken. Tegenstanders werden kaltgestellt, en jongelui die alles aan Koizumi te danken hadden, de zogenoemde “Koizumi children”, kwamen in grote aantallen het parlement in. Koizumi dacht, dat hij het goed georganiseerd had; dat hij alle belangrijke posten met zijn mensen had bezet, en dat hij nu, op zijn hoogtepunt van zijn macht en populariteit, op zou kunnen stappen. Dat heeft hij ook gedaan; zelden is er een mooier einde gekomen aan een politieke carrière dan aan die van Koizumi Jun’ichirō. Het is ook opvallend, dat hij eigenlijk nooit problemen of schandalen gehad heeft, zoals Ozawa of Hatoyama die hebben. Kennelijk was hij een heel cleane politicus. Tot zijn ere moet gezegd worden dat hij ook enige echte hervormingen heeft doorgevoerd, afgezien dus van de politieke machtsstrijd binnen de LDP. Het was vooral op zijn initiatief, dat de Japanse overheid ertoe overging de banken aan een stresstest te
40
Eindelijk democratie? De oorzaken en gevolgen van de politieke omwenteling in Japan
onderwerpen en hen te dwingen hun oninbare vorderingen af te schrijven. De Japanse banken hadden sinds 1990 een enorme last aan oninbare leningen en vorderingen en grond voor veel te hoge bedragen op hun balans staan. Dit maakte het Japanse bankleven vleugellam. Samen met zijn adviseur in deze zaken, Takenaka Heizō (1951), een hoogleraar van de Universiteit van Keiō, probeerde Koizumi daar dus een eind aan te maken. Omdat de banken werden gedwongen om al deze vorderingen af te schrijven, werden de balansen soms wel heel erg klein. Dan werd een aantal van deze banken gedwongen om samen te gaan. Vandaar dat er nog maar weinig grote Japanse banken over zijn. Verder voerden Koizumi en Takenaka maatregelen door ter flexibilisering van de economie en de arbeidsmarkt. Koizumi’s opvolgers, Abe Shinzō (1954; premier 2006-2007), Fukuda Yasuo (1936; premier 2007-2008) en Asō Tarō (premier 2008-2009), maakten er weer een potje van. Ze hebben elk een jaar geregeerd. Abe hield er mee op, omdat hij niet tegen de spanningen van last van het premierschap kon en last kreeg van zijn maag. Fukuda stopte, omdat men dacht dat hij de volgende verkiezingen niet zou kunnen winnen. Asō werd ingehuurd om de volgende verkiezingen te winnen, maar net toen hij zich opmaakte om verkiezingen uit te schrijven, ging Lehman Brothers failliet. In september zei Asō nog, dat Japan niets te vrezen had, maar in oktober schoot de koers van de yen plotseling de hoogte in, omdat iedereen zijn dollars kwijt wilde en vluchtte in de yen. Het gevolg was, dat de Japanse auto’s en andere exportproducten niet meer te verkopen waren in het buitenland. Al het tijdelijk ingehuurd personeel werd in een keer ontslagen, met als gevolg grootschalige demonstraties en tentenkampen van dakloze werklozen en werkloze daklozen in hartje Tokyo. De pers stortte zich erop en vroeg zich af, hoe de sociale zekerheid in Japan zo had kunnen verloederen dat dit kon gebeuren. Asō durfde het niet aan om onder deze omstandigheden verkiezingen te organiseren. Dapper zei hij, dat hij eerst de crisis wilde bestrijden. Asō deed dit onder meer door iedere Japanner een bedrag van 15.000 yen, pakweg 150 euro, te beloven. Dat leek een leuk idee totdat de provinciale en stedelijk overheden hadden uitgerekend hoeveel het kostte. Het idee heeft Asō uiteindelijk meer ellende veroorzaakt dan dat het hem stemmen opleverde. Kortom, begin 2009 was de Japanse kiezer volstrekt uitgekeken op de LDP en bovendien had hij gemerkt, dat die hervormingen van Koizumi, vooral de flexibilisering van de arbeidsmarkt, er toe geleid hadden, dat de sociaal zwakkeren het haasje waren. De kiezer was dus echt rijp voor een nieuw experiment. Dit verklaart, waarom de Minshutō (DPJ) in de zomer van 2009 met een dergelijke meerderheid de verkiezingen won en een kabinet kon vormen. De partij draagt nu echter wel de last om ook echt iets nieuws te doen. Hoe passen deze gebeurtenissen in het geheel van de Japanse geschiedenis? Ik word er altijd wat kregel van, wanneer men zegt, dat Japan geen democratie is. Het hele programma van D66 is in Japan eigenlijk al sinds jaar en dag gerealiseerd. De burgemeester wordt gekozen, de gouverneur van de provincie wordt gekozen, en er bestaat een districtenstelsel. De enige die niet nog direct gekozen wordt, is de premier. De premier is de leider van de meerderheidspartij of –coalitie in het Lagerhuis. In het geval van Koizumi, die de verkiezingen zo wist te construeren dat het vóór of tegen Koizumi was, blijkt dat de functie van een partijleider ook in Japan heel belangrijk kan zijn, ook al gooit het districtenstelsel soms wat roet in het eten. Japan heeft een grondwet sinds 1890. Deze grondwet verschilde niet veel van de Nederlandse van die tijd. Japan heeft algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen sinds 1925 en vrouwen hebben passief kiesrecht sinds 1946. In het Lagerhuis (thans 480 leden), zitten 54 vrouwen en 426 mannen. In het Hogerhuis zitten 42 vrouwen en 200 mannen. Daar is dus nog wel wat te doen, zei de feministe, maar je kunt qua
41
Eindelijk democratie? De oorzaken en gevolgen van de politieke omwenteling in Japan
systeem niet zeggen, dat Japan geen democratie is. Waarom wordt dan toch af en toe beweerd, dat dit niet het geval is? De volgende oorzaken zijn te noemen. Een Japanse politieke partij is niet, zoals wij ons in Nederland een partij voorstellen, een partij met een leider, een programma, en een kieslijst binnen een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Een Japanse politieke partij is in feite een coalitie van lokale machthebbers. Alle parlementariërs hebben hun eigen kiesdistrict en binnen dit district zijn zij “de baas”. Ze zijn er des te belangrijker naarmate ze in Tokyo meer voor het kiesdistrict gedaan kunnen krijgen. Een politica van de LDP, Noda Seiko (1960), die trouwens tegen Koizumi was en tijdelijk uit de partij was gezet maar nu weer in genade is aangenomen, vergeleek het eens met het systeem in de Edo-periode (1603-1868), toen Japan geregeerd werd door 260 feodale heren die allemaal de helft van de tijd in hun leen en de helft van hun tijd in Edo verbleven. Zo werkte het nu ook, zei zij; de ene helft van de week zaten politici in hun kiesdistrict en de andere helft in Tokyo. Dit betekent dus tevens, dat partijen veel minder discipline aan "hun" parlementsleden op kunnen leggen dan in Nederland. Wanneer je de diagrammen bekijkt, dan is het verbazend, hoe de politieke partijen zich opsplitsen, samenvoegen, weer afsplitsen en nog eens samenvoegen. Het ziet er heel ingewikkeld uit, maar in feite zijn het dezelfde politici die steeds andere coalities sluiten. Voor ons gevoel is dat niet zoals het hoort. En niet alleen voor ons. Ook Ozawa heeft, onder Hosokawa, geprobeerd hier iets aan te veranderen door het kiesstelsel te herzien. Vroeger had je districten waaruit een tot vijf parlementariërs gekozen werden. Ozawa heeft de districten allemaal tot eenmansdistricten gemaakt en daarnaast regionale lijsten ingevoerd, waarvan op basis van evenredige vertegenwoordig parlementariërs gekozen worden. Het herziene systeem is dus een mengeling van lijsten met evenredige vertegenwoordiging en een eenmansdistrictenstelsel. Als je je echter bedenkt, dat de opzet van deze herziening van het kiesstelsel eigenlijk een versterking van de greep van de partijleiding op de partij was, klinkt het weer niet zo mooi democratisch. De partijleiding wilde gewoon meer grip op de partij en niet langer overgeleverd zijn aan de nukken en grillen van een paar honderd parlementariërs. Daar is men — zie het voorbeeld van Koizumi — enigszins in geslaagd, maar oude gewoontes slijten slecht. Een ander iets dat voor ons moeilijk te begrijpen is, is de manier waarop de politieke partijen opereren. Sinds het oude Griekenland is Europa ingesteld op conflict. We gaan er vanuit dat wanneer er een probleem is er tenminste twee verschillende standpunten zullen zijn ten opzichte van dat probleem, en we hebben ook een heel scala aan procedures uitgewerkt om de zaak uiteindelijk op te kunnen lossen. Discussie, amendering, stemming, een eventuele gang naar de rechtbank, beroep, en uiteindelijk komt er dan een oplossing. We gaan er vanuit dat conflicten zich zullen voordoen, en het systeem is erop gericht de conflicten beheersbaar te houden. In het Verre Oosten (Japan, China, Korea) gaat men er vanuit dat, wanneer er een probleem is, er eigenlijk maar een oplossing mogelijk is, en dat elk weldenkend mens tot diezelfde oplossing zal komen. Wanneer er een probleem is, gooi je dus een balletje op en bekijk je hoe de rest reageert. Komt er uit dit polsen een consensus tevoorschijn, dan is die de oplossing. Voor ons gevoel gebeurt er wel heel erg veel achter de schermen, en wordt er over de diverse standpunten onvoldoende gediscussieerd, maar vergeet niet, dat wat er in het parlement gezegd wordt of in de pers komt, het uiteindelijke standpunt is. Men wil voor alles ruzie in het openbaar vermijden, want ruzie maken declasseert, en verliezen tast de eer aan. We krijgen dus het gevoel, dat er in Japan geen echte bazen zijn. Dat is niet waar. Er zijn wel degelijk bazen, maar het is soms lastig ze te vinden.
42
Eindelijk democratie? De oorzaken en gevolgen van de politieke omwenteling in Japan
De relatie tot de VS Je kunt de geschiedenis van Japan na de Tweede Wereldoorlog beschrijven als een functie van de relatie tot de Verenigde Staten. Voor Japan zijn de VS het buitenland. Wanneer men het over het buitenland heeft, doelt men op de VS en niet op Engeland, Duitsland of Frankrijk, laat staan op Nederland. De VS bepalen anderzijds uiteindelijk wat Japan kan doen. Er is natuurlijk een Japanse inbreng, maar het puntje bij het paaltje komt, bepalen de VS. Een goed voorbeeld is wat er gebeurde tussen 1985 en 1990. In 1985 wordt het Plaza-akkoord gesloten. Dit akkoord kwam er op neer dat de yen zou stijgen ten opzichte van de dollar. De VS hadden dit nodig, want de Amerikaanse markt werd overspoeld door Japanse producten. Daarnaast had de Amerikaanse industrie problemen en deze moesten opgelost worden. De yen werd dus omhoog gepraat en de dollar naar beneden. Op hetzelfde moment ried de Amerikaanse regering de toenmalige Japanse premier, Nakasone Yasuhiro (1918; premier 1982-1987), dringend maar vriendelijk aan om vooral ook de binnenlandse vraag op te peppen. Aan de ene kant schiet de yen dus omhoog en is Japan opeens vreselijk rijk. Binnen de kortste keren kun je voor een vierkante meter in Tokyo bij wijze van spreken tien vierkante meter in New York kopen. Daarnaast werd de binnenlandse vraag opgepept. Het geld ging vooral naar investeringen in onroerend goed en effecten. Het gevolg van deze twee factoren was “de bubble”. Vijf jaar later is Japan van een goed producerende, concurrerende economie een "post-bubble" economie geworden die kampt met grote financiële problemen, met weggevallen binnenlandse vraag en deflatie, met werkloosheid, etc.. Als de Amerikanen Japan een toontje lager hadden willen laten zingen, dan hadden ze het niet beter kunnen bedenken. Ik denk niet dat het bewust zo gepland is, maar het is er wel van gekomen doordat de VS Japan een aantal maatregelen hebben opgedrongen die eigenlijk niet in het belang van Japan waren en gezamenlijk een zeer ongelukkige uitwerking op wet land hebben gehad. Japan is een vazalnatie van de VS. De premiers die het het langst hebben uitgehouden waren Yoshida Shigeru (1878-1967; premier 1946-1947, 1948-1954), Satō Eisaku (1901-1975; premier 1964-1972), Nakasone en Koizumi; zij zaten allemaal op de Amerikaanse lijn. Het belang van de VS in Japan is vooral strategisch. Ten opzichte van Rusland en China is Japan, zoals Nakasone het ooit formuleerde, een onzinkbaar vliegdekschip. Dat is inderdaad precies zoals er in het Pentagon over Japan gedacht wordt. Vandaar dat de kwestie over de Amerikaanse basis in Okinawa zo moeilijk ligt. De nabijheid van China Tussen 1945 en 1971 bestond China voor Japan eigenlijk niet. Men had er niets te zoeken. Enkel een verdwaalde communist ging nog wel eens naar Peking, maar verder waren er geen contacten. Dat veranderde in 1971 toen Japan achter elkaar drie zogenoemde Nixon-shocks te verwerken kreeg. De Amerikaanse president Nixon verbiedt eerst de import van Japanse vezels in de VS. Vervolgens laat Nixon de dollar zweven en schiet de yen omhoog van 400 naar 300 yen voor een dollar. Bovendien zocht Nixon diplomatieke toenadering tot China. Al deze drie zaken hadden de VS unilateraal besloten, zonder zelfs maar met Japan te overleggen. In het zog van de VS ging ook Japan met China onderhandelen en kwam het tot een diplomatieke toenadering. Daarna was China enige tijd lang geen probleem, maar dat veranderde, toen Zheng Xiaoping (1904-1997) met zijn economische hervormingen begon. Zodra die economische hervormingen in China aanslaan in de loop van de jaren ’90, krijgt Japan opeens met China te maken. In de eerste plaats manifesteert China zich in de vorm van illegale immigranten. Een klein probleem, want ondanks dat het er veel zijn, vallen ze niet erg op en spreken ze hooguit wat vreemd Japans. Verder heeft Japan te maken met goedkope importen.
43
Eindelijk democratie? De oorzaken en gevolgen van de politieke omwenteling in Japan
Die importen zijn problematisch voor specifieke sectoren. Chinese prei, bijvoorbeeld, blijkt opeens nog geen kwart van de Japanse prei te hoeven kosten. Dat is heel vervelend voor de Japanse preiverbouwers. Die nemen dus contact op met het Ministerie van Landbouw, en dat vindt binnen de kortste keren uit, dat de Chinese prei geteeld wordt met behulp van landbouwvergiften die in Japan niet toegestaan zijn, en dat derhalve deze Chinese prei niet meer in Japan mag worden geïmporteerd. Per sector wordt zoiets op de een of andere manier aangepakt of soms niet aangepakt, als de sector niet sterk genoeg is. Ten derde is China een plaats waar Japanse bedrijven goedkoop kunnen produceren. Dat is een probleem voor iedereen. De dreiging dat, als wij, werknemers, insisteren op een te hoog salaris of een te grote bonus, het bedrijf kan besluiten om de productiefaciliteit naar China te verplaatsen, legt een enorme druk op de lonen en de prijzen. Dit is volgens mij een belangrijke oorzaak van de deflatie waar Japan sinds eind jaren ’90 aan laboreert. Het zijn niet enkel de naweeën van het barsten van de bubble in 1990, maar ook echt de nabijheid van China die lonen en prijzen in Japan enorm onder druk zet. Politiek gesproken weet Japan eigenlijk niet wat het met China aan moet. Er is evident een latente strijd om de hegemonie in Oost-Azië gaande tussen Japan en China. Op de langere termijn heeft China natuurlijk de betere kaarten; dat weet Japan ook. Lange tijd heeft Japan, vooral onder de LDP, ingezet op het creëren van een coalitie van Zuidoost Aziatische landen (Taiwan, Filippijnen, Vietnam, Thailand en Indonesië), speculerend op de vrees die in al deze landen zou heersen voor de Chinese hegemonie. Op die manier heeft men getracht en gehoopt China enigszins in te kunnen kapselen. China zet Japan onder druk door af en toe op de trom van het oorlogsverleden te roffelen. Vandaar, dat Koizumi voor China een geschenk uit de hemel was, omdat die man ieder jaar naar de Yasukuni Jinja ging. Dan konden er weer een groep verontwaardigde Chinezen gaan betogen voor Japanse bedrijven, ambassades of consulaten. Dat gebeurde vooral in het jaar dat Japan samen met Duitsland en Brazilië bezig was om een permanente zetel in de Veiligheidsraad te krijgen. China wilde dat beslist niet, en het zou mij niet verbazen, als al de betogingen die in die tijd plaats vonden, bedoeld om Japan duidelijk te maken dat het deze ambitie echt moest vergeten. Er is een aantal concrete strijdpunten. Er ligt een eilandengroep tussen Taiwan en Okinawa, de Pescadoren, waar veel olie onder de zeebodem ligt. China en Japan hebben daar ruzie over. Japan heeft de Pescadoren, maar het plat is van ons, zeggen de Chinezen. Ze zijn al begonnen met olieboringen zonder nette afspraken te maken met de Japanners. Een tweede twistpunt, en een probleem in wording, is Noord-Korea. Voor de afhandeling van de Noord-Koreaanse kwestie is natuurlijk overeenstemming met China nodig, want China houdt Noord-Korea boven water. Dit is nog een onopgelost probleem voor de Japanse diplomatie. Het derde probleem is Taiwan. China zegt, dat Taiwan van China is, en ooit zal het natuurlijk aan China toevallen, maar ook dat is een probleem voor Japan, zowel strategisch als diplomatiek. Het interessante is dat de nieuwe Japanse regering van de Minshutō een nieuw beleid heeft aangekondigd voor Oost-Azië. Dat is de gedachte van de Oost-Aziatische gemeenschap (Higashi Ajia Kyōdōtai). Dat zou in moeten houden dat de OostAziatische landen (China, Korea, Japan) als een soort van gemeenschap intensiever samen moeten gaan werken op het gebied van de economie en op andere gebieden. Het is zeer te hopen dat de Minshutō de gelegenheid zal krijgen om dit beleid verder uit te werken, maar daarvoor is de partij afhankelijk van de komende verkiezingen voor het Hogerhuis. Een Oost-Aziatische gemeenschap, in welke vorm dan ook, is namelijk de enige oplossing voor de conflicten die thans spelen of dreigen. De grote vraag echter is of de VS het toelaten, want een Oost-Aziatische gemeenschap is niet direct in Amerikaans belang.
44