Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1998–1999
26 027
1
Nr. 204
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wet op de rechterlijke organisatie en enkele andere wetten met betrekking tot het beroep in cassatie in strafzaken (uitsluiting beroep in lichte overtredingszaken en invoering verplichte schriftuur van een advocaat)
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET Ontvangen 1 maart 1999 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regeling met betrekking tot het beroep in cassatie in strafzaken te wijzigen en de instroom van zaken te beperken teneinde de doelmatigheid en de kwaliteit van de rechtsbedeling in cassatie te verbeteren; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I Het Wetboek van Strafvordering, zoals dit komt te luiden indien het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Uitleveringswet, de Wet economische delicten en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen betreffende de bepalingen aangaande de procedure in cassatie in strafzaken, herzieningszaken, uitleveringszaken en zaken in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (25 240) tot wet is verheven, wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 399, derde lid, vervalt de tweede volzin. B Artikel 437, tweede en derde lid, komt te luiden: 2. De verdachte door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld, is op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht binnen twee maanden nadat de in het eerste lid van artikel 435 bedoelde aanzegging is betekend, bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie.
KST33783 ISSN 0921 - 7363 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1999
Eerste Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 027, nr. 204
1
3. De benadeelde partij is bevoegd binnen een maand nadat de in het tweede lid van artikel 435 bedoelde aanzegging is betekend, harerzijds bij de Hoge Raad door een advocaat een schriftuur te doen indienen, houdende haar middelen over een rechtspunt hetwelk uitsluitend haar vordering betreft. Gedurende die tijd is zij bevoegd tot kennisneming van de processtukken. C Artikel 438 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «het beroep in cassatie» vervangen door: de middelen van cassatie. 2. In het tweede lid, onderdeel b, vervallen de woorden «te dier aanzien» en wordt de zinsnede «de hoogte en grondslag van de vordering van de benadeelde partij» vervangen door: de middelen van de benadeelde partij. D Artikel 439 komt na het eerste lid te luiden: 2. In het geval dat namens de verdachte niet tijdig een schriftuur met middelen van cassatie is ingediend, kan de procureur-generaal afzien van het nemen van een conclusie. 3. Aan de raadsman die namens de verdachte een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, wordt een afschrift van de conclusie toegezonden. 4. Desgelijks wordt gehandeld ten aanzien van de advocaat die namens de benadeelde partij een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend. 5. De raadsman van de verdachte dan wel de advocaat van de benadeelde partij kan binnen twee weken na verzending van het afschrift van de conclusie zijn schriftelijk commentaar daarop aan de Hoge Raad doen toekomen. E Artikel 440 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid, tweede volzin, vervalt onderdeel a en worden de onderdelen b en c verletterd tot a en b. F Artikel 447, vijfde lid, komt te luiden: 5. De verdachte of andere belanghebbende is op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht binnen een maand nadat de aanzegging is betekend, bij de Hoge Raad door zijn raadsman onderscheidenlijk door een advocaat een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie. G Artikel 452 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede en het derde lid worden vernummerd tot het derde en het vierde lid. 2. Het eerste en het tweede lid komen te luiden:
Eerste Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 027, nr. 204
2
1. Artikel 450 is op de indiening van schrifturen van overeenkomstige toepassing, behoudens het bepaalde in het tweede lid. 2. In cassatie kunnen schrifturen, schriftelijke toelichtingen en het schriftelijk commentaar, bedoeld in artikel 439, vijfde lid, slechts worden ingediend door een advocaat die verklaart daartoe door degene namens wie hij optreedt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. 3. In het derde lid wordt «schrifturen» vervangen door: stukken als bedoeld in het eerste en tweede lid. H In artikel 455, tweede lid, wordt «435» vervangen door: 433. I Artikel 456 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid komt als volgt te luiden: 2. Artikel 443 is ten deze van toepassing. 2. In het vierde lid wordt «uittreksel» vervangen door: afschrift.
ARTIKEL II De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid komt als volgt te luiden: 2. Tegen hun vonnissen staat hoger beroep open voor de officier van justitie en de verdachte, tenzij in de einduitspraak: a. met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel werd opgelegd, of b. geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum – of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum – van honderd gulden. 2. Onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid, wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende: 3. Tegen hun vonnissen staat geen beroep in cassatie open, tenzij zij een overtreding betreffen van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam. B Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd: Onder vernummering van het zesde lid tot het achtste lid, komen het vijfde tot en met zevende lid als volgt te luiden: 5. Tegen de vonnissen van de rechtbanken betreffende misdrijven staat hoger beroep open voor de officier van justitie en voor de verdachte. 6. Tegen vonnissen van de rechtbanken voor zover betreffende een of meer overtredingen staat hoger beroep open voor de officier van justitie en voor de verdachte, tenzij terzake in de einduitspraak:
Eerste Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 027, nr. 204
3
a. met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel werd opgelegd, of b. geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum – of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum – van honderd gulden 7. Tegen de in het zesde lid onder a en b bedoelde vonnissen staat evenmin beroep in cassatie open, tenzij zij een overtreding betreffen van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam. C Aan artikel 58 worden een derde en een vierde lid toegevoegd, luidende: 3. Tegen de in het eerste lid bedoelde vonnissen van de rechtbanken kunnen het openbaar ministerie en de verdachte beroep in cassatie instellen, tenzij in hun vonnis: a. met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel werd opgelegd, of b. geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum – of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum – van vijfhonderd gulden. 4. Tegen de vonnissen, bedoeld in het derde lid onder a en b, staat beroep in cassatie open indien zij een overtreding betreffen van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam. D Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd: 1. Voor de eerste volzin wordt een «1» geplaatst. 2. Toegevoegd worden een tweede tot en met vierde lid, luidende: 2. Tegen de arresten van de gerechtshoven betreffende misdrijven staat beroep in cassatie open voor het openbaar ministerie en de verdachte. 3. Tegen arresten van de gerechtshoven voor zover betreffende een of meer overtredingen staat beroep in cassatie open voor het openbaar ministerie en de verdachte, tenzij terzake in de einduitspraak: a. met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel werd opgelegd, of b. geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum – of, wanneer bij het arrest twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum – van vijfhonderd gulden. 4. Tegen de arresten, bedoeld in het derde lid onder a en b, staat beroep in cassatie open indien zij een overtreding betreffen van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam.
ARTIKEL III De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 51 vervalt.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 027, nr. 204
4
B Artikel 55 en Titel X vervallen.
ARTIKEL IV De Uitleveringswet, zoals deze komt te luiden indien het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Uitleveringswet, de Wet economische delicten en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen betreffende de bepalingen aangaande de procedure in cassatie in strafzaken, herzieningszaken, uitleveringszaken en zaken in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (25 240) tot wet is verheven, wordt als volgt gewijzigd: Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het vierde tot en met achtste lid wordt vernummerd tot vijfde tot en met negende lid. 2. In het derde lid vervalt de tweede volzin. 3. Na het derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, dat luidt: 4. De opgeëiste persoon die cassatieberoep heeft ingesteld, is op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht om vóór de dienende dag bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie.
ARTIKEL V In artikel 36, eerste lid van de Wet Oorlogsstrafrecht wordt «artikel 465, tweede lid» vervangen door: artikel 467, eerste lid.
ARTIKEL VI De Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen zoals deze komt te luiden indien het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Uitleveringswet, de Wet economische delicten en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen betreffende de bepalingen aangaande de procedure in cassatie in strafzaken, herzieningszaken, uitleveringszaken en zaken in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (25 240) tot wet is verheven, wordt als volgt gewijzigd: Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het vierde tot en met tiende lid wordt vernummerd tot vijfde tot en met elfde lid. 2. In het derde lid vervalt de tweede volzin. 3. Na het derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, dat luidt: 4. De veroordeelde die cassatieberoep heeft ingesteld, is op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht om vóór de dienende dag bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie.
Eerste Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 027, nr. 204
5
ARTIKEL VII Artikel I, onderdeel A, E, onderdeel 2, artikel II en artikel III, onderdeel A, zijn niet van toepassing op zaken waarin op het moment van inwerkingtreding van deze wet het betrokken vonnis of arrest reeds is gewezen. Op deze zaken worden de voor het moment van inwerkingtreding geldende bepalingen toegepast.
ARTIKEL VIII Artikel I, onderdeel B, C, D, E, onderdeel 1, F en G, artikel III, onderdeel B, artikel IV en artikel VI zijn niet van toepassing op zaken waarin op het moment van inwerkingtreding van deze wet door de verdachte of andere belanghebbende reeds beroep in cassatie is ingesteld. Op deze zaken worden de voor het moment van inwerkingtreding geldende bepalingen toegepast.
ARTIKEL IX De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven
De Minister van Justitie,
Eerste Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 027, nr. 204
6