Eerste Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1981-1982
Nr. 66a
17100 XIV1
Hoofdstuk XIV (Departement van Landbouw en Visserij) voor het jaar 1982. Begroting van uitgaven; Aanwijzing en raming van de middelen
17100 C1
Begroting van ontvangsten en uitgaven van het Landbouw-Egalisatiefonds, Afdeling A, voor het jaar 1982
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR LANDBOUW EN VISSERIJ« Vastgesteld 2 april 1982 De vaste Commissie voor Landbouw en Visserij heeft ten behoeve van het beleidsdebat met de Minister van Landbouw en Visserij over hoofdstuk XIV van de rijksbegroting de volgende vraagpunten opgesteld. De commissie heeft daarbij - afgezien van enkele inleidende vragen van meer algemene aard - de indeling van de memorie van toelichting gevolgd.
ALGEMEEN De leden van de P.v.d.A.-fractie vroegen naar de bijdrage van de Minister aan het werkgelegenheidsplan van het kabinet. 1. Welke was de inbreng van de kant van de Minister bij het opstellen van de eerste versie van het plan door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Wat is het resultaat geweest van die inbreng? De leden van de fractie van het C.D.A. brachten allereerst hun dank tot uitdrukking voor de arbeid van de Minister. Vervolgens brachten zij de AVEBE ter sprake. 2. Kan de Minister nog nadere mededelingen doen aangaande de A VEBE-problematiek? De leden van de V.V.D.-fractie toonden zich zeer geïnteresseerd in de meer algemeen financieel-economische problematiek. Van de aardgasbaten, zo stelden zij, die worden aangewend ten behoeve van het bedrijfsleven, komt een deel ook in het bijzonder ten goede aan de agrarische sector. 1
Samenstelling: Kruisinga (CDA), voorzitter. Netjes (CDA), Hijmans (PvdA), Schinck (PvdA), Ginjaar (VVD), Veen (VVD), Vis (D'66), De Gaay Fortman (PPR), Umkers (CPN en Abma (SGP).
3. Kan de Minister aangeven wat de gevolgen gullen zijn voor deze sector in het licht van de mededeling van de Minister van Financiën (brief van 17 maart 1982, II, 17351, nr. 2), dat de aardgasbaten verzuilen achter blijven bij de verwachtingen?
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66a
1
Een veel gehoorde klacht van agrariërs - z o vervolgden dezelfde leden is dat de teruggaaf van olieaccijnzen en de verrekening van premies op grond van de wet investeringsregeling (WIR) te lang op zich laten wachten. 4. Is het de Minister mogelijk en is hij ook bereid om er bij zijn ambtgenoot van Financiën, die hiervoor de eerste verantwoordelijkheid draagt, op aan te dringen, dat de afhandeling sneller zal geschieden?
HET INTERNATIONALE KARAKTER 2.2. Europese Gemeenschap (hoofdstuk 2 blz. 5 e.v.) De leden van de C.D.A.-fractie merkten op dat wanneer een «gegarandeerd» produkt onderhevig is aan «zelffinanciering» - dat wil zeggen dat alle kosten van de te exporteren hoeveelheid produkt voor rekening van de producent zelf komen - de inkomenszekerheid van de producent sterk afhankelijk wordt van de prijs, waarvoor hij zijn produkt binnen de EEG kan afzetten. 5. Deelt de Minister de opvatting dat bij «zelffinanciering» de opbrengst, waartegen men binnen de EG kan afzetten een substantiële bijdrage dient te leveren aan een redelijk inkomen voor de betrokken producenten en dat die prijs van het produkt binnen de EEG derhalve op generlei wijze mag worden aangetast? 6. Kunnen nadere mededelingen worden gedaan over de besprekingen in Brussel ter zake van prijsbeleid voor de verschillende agrarische produkten? De aan het woord zijnde leden vroegen nadere mededeling van de grootte van de voedselvoorraden in de EG. 7. Is de conclusie in het rapport van de European Democratie Group, «Food for Europeans» juist dat er slechts voor enkele dagen voorraden zijn op het terrein van de zuivel? De leden van de fractie van de P.v.d.A. brachten in dit verband een uitspraak in herinnering van de voorzitter van het Produktschap voor de Zuivel drs. K. Schelhaas, die tijdens zijn nieuwjaarstoespraak te kennen gaf, dat bij het opnieuw ontstaan van zuiveloverschotten aan contingentering niet meer zou zijn te ontkomen. 8. Is de Minister het eens met de bovenvermelde
uitspraak?
De leden van de C.D.A.-fractie wilden gaarne nader geïnformeerd worden over de voorstellen van de Franse Minister van Landbouw met betrekking tot de steun aan de Franse landbouw. 9. Welk prijsniveau heeft de Franse minister van landbouw voor ogen? 10. Tof welke bedragen wordt steun gegeven aan de tabaks- en wijnproduktie binnen de EEG, vroegen deze leden verder. Vindt hierover overleg plaats met de bewindslieden van Volksgezondheid en Milieuhygiëne? Gemeenschappelijk visserijbeleid (2.2.2) 11. De leden van de V.V.D.-fractie vroegen om nadere aanduiding van de acht overige individuele, gehonoreerde aanvragen voor bijstand uit het Europees Oriëntatie en Garantiefonds van de Landbouw.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66a
2
Gemeenschappelijk bosbouwbeleid
(2.2.3)
12. De leden van de V.V.D. vroegen welke overwegende bezwaren bij een aantal lidstaten bestaan tegen een permanent bosbouwcomité. 2.3. Wereldvoedselvoorraad 13. De leden van de fractie van het C.D.A. vroegen nadere gegevens over de wereldvoedselvoorraadsituatie in het bijzonder met betrekking tot de beschikbaarheid van dierlijk eiwit. 2.4. Ontwikkelingssamenwerking in de landbouwsector Algemeen (2.4.1) 14. De leden van de fractie van de P.v.d.A. vroegen of de Minister reeds gegevens ter beschikking staan over de oogsten van 1981 gezien de opmerking op blz. 13 van de memorie van toelichting dat deze oogsten in belangrijke mate zullen bepalen of de wereld aan de vooravond van een voedselcrisis staat. Programma's en projecten (2.4.2) Dezelfde leden als hierboven aan het woord, stelden de bijdrage van de donorlanden aan het Internationale Fonds voor Landbouwontwikkeling (IFAD) aan de orde. 15. Komt het handhaven van de bedoelde bijdrage op $1 miljard niet neer op een feitelijke daling omdat de bijdrage nu voor een langere tijd (1981-1984) bestemd is? 16. Wat betekent het constant houden van het nominale bedrag in dollars voorde volume-ontwikkeling? Voedselhulp (2.4.3) 17. Kan de Minister informatie verschaffen over de effectiviteit van de voedingssuppletieprogramma's in ontwikkelingslanden en kan de Minister aangeven of hiervoor een speciale taak voor Nederland is weggelegd, vroegen de leden van de fractie van het C.D.A.
ECONOMISCHE ONTWIKKELING IN DE LANDBOUW (hoofdstuk 3. blz. 16 e.v.) 3.1. Betekenis van de land- en tuinbouw voor de nationale economie 18. De leden van het C.D.A. vroegen de Minister hen nader te informeren over de macro-economische betekenis van de agrarische sector voor de Nederlandse handelsbalans. Exportbevordering
(3.1.3)
19. De leden van de C.D.A.-fractie vroegen welke activiteiten in het bijzonder worden ondernomen om de export van landbouwprodukten te bevorderen. 3.2. Agrarische produktie, verwerking en afzet per bedrijfstak 20. De hierboven aan het woord zijnde leden vroegen eveneens naar nadere informatie over de gang van zaken in de diverse agrarische bedrijfstakken. Ze dachten daarbij aan zuivel, tuinbouw, akkerbouw en bloementeelt.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66a
3
21. Deze leden wensten meer inzicht te verkrijgen in de stand van zaken met betrekking tot de produktdiversificatie inzake vlees en kaas. Kan de Minister hen op dit punt nader informeren? 3.3. Ontwikkelingen op bedrijfsniveau De leden van de fractie van het C.D.A. brachten de vermogenspositie in de meeste landbouwbedrijven en de daarmee samenhangende inkomensontwikkeling in die bedrijven onder de aandacht. Zij betrokken daarbij ook de fiscale positie van de betrokken ondernemers. 22. Hoe is de inkomenspositie in de landbouw vergeleken met andere bedrijfstakken indien rekening wordt gehouden met de veel voorkomende financiering van de bedrijven uit vreemd vermogen? 23. Bestaat het voornemen om de zelfstandigenaftrek de landbouw te vergroten?
in het bijzonder in
24. Welke maatregelen staan het kabinet voor ogen om de bedrijfsoverdracht van agrarische bedrijven te vergemakkelijken? 25. Zijn er nog andere terreinen, waarop het kabinet fiscale maatregelen denkt te nemen ter versterking van de positie van de landbouw? Zo ja, welke zijn dat? Ten slotte stelden dezelfde leden het energiegebruik en exorbitante lastenverzwaring in dat verband aan de orde. Zij prezen de tuinders voor de wijze waarop zij de laatste tien jaren hebben gereageerd op de enorme kostenstijgingen. Ook de Minister zwaaiden zij lof toe over de wijze, waarop hij het Nederlandse gasprijzenbeleid in Brussel heeft verdedigd. Een en ander neemt niet weg, dat veel bedrijven in grote moeilijkheden zijn gekomen. Deze leden brachten de extra inkomsten, die de Staat ontvangt uit de steeds stijgende opbrengst van het aardgasgebruik in de tuinbouw in verband met de steun die dezelfde overheid aan energiebesparing geeft. 26. Hoe verhoudt het bedrag van de bedoelde inkomsten zich tot de genoemde steun?
ONDERWIJS, ONDERZOEK EN VOORLICHTING (hoofdstuk 4, blz. 34 e.v.) 4.1. Algemeen 27. De leden van het C.D.A. vroegen de Minister, of hij - met hen overtuigd is van de waarde van het behoud van de aloude trits onderzoek, onderwijs en voorlichting. Is niet, nu andere ondersteunende maatregelen in de EG-landen bezwaar oproepen, de versterking van die trits in Nederland bovenal gewenst? 28. De leden van de V.V.D.-fractie vroegen de Minister nog eens precies aan te geven welke instrumenten tot sturing van het landbouwkundig onderzoek te zijner beschikking staan. 4.3. Landbouwkundig onderzoek Meerjarenvisie (4.3.1) 29. Hoe kunnen dupliceringen in onderzoeksprojecten van de Nationale Raad voor het Landbouwkundig Onderzoek (NRLO) en de Raad voor Milieuhygiënisch en Natuur Onderzoek (RMNO) vermeden worden, vroegen de leden van de S/.V.D.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66a
4
Kan de Minister bij zijn antwoord precies aangeven op welke wijze de afbakening van de werkterreinen van beide raden is geregeld, en hoe hun werkzaamheden worden gecoördineerd? Onderzoek inzake agrarische produktie (4.3.2) De leden van de fractie van het C.D.A. vroegen aandacht voor de noodzakelijke bezuinigingen in de rijksbegroting, die ook op het punt van het landbouwkundig onderzoek hun sporen zullen nalaten. Zij drongen er bij de Minister op aan om de internationale coördinatie van dit onderzoek te bevorderen. 30. Zou een betere arbeidsverdeling binnen de EG niet veel dubbel werk kunnen voorkomen en daardoor belangrijke bezuinigingen kunnen opleveren? 31. Op welke research op agrarisch gebied zou Nederland zich moeten concentreren, als een arbeidsverdeling vorm zou krijgen? De aan het woord zijnde leden wilden vervolgens inlichtingen van de Minister over de introductie van nieuwe teelten in de akkerbouw. 32. Kan de Minister aangeven of en in welke mate nieuwe teelten in de akkerbouw worden geïntroduceerd? 33. Is de erwtenteelt inderdaad een potentieel belangrijke bron van eiwitten ? 34. Hoe is het gesteld met de proeven, die onder meer in Twente plaatsvinden met de teelt van veldbonen? Ziet de Minister dit gewas behalve als eiwitrijk veevoeder in het gemengd bedrijf ook als mogelijkheid tot vruchtwisseling in de snijmaisteelt? 35. Deze leden vroegen de Minister vervolgens of hij naast de reeds gegeven beschouwingen over het onderzoek naar energiebesparing in de glastuinbouw ook een beeld geven kan van het onderzoek op het gebied van de gewasdiversificatie. De aan het woord zijnde leden merkten op, dat de fruittelers zelf de verjonging van de aanplant en de assortimentverruiming bij appels voortvarend ter hand hebben genomen. 36. Ziet de Minister een taak voor de Regering om een stimulans te geven aan aanvullend onderzoek naar nieuwe pererassen? De leden van de fractie van de P.v.d.A. ontleenden aan het boek Grazers van nature van prof. Prins het gegeven, dat van de 139 in Europa bekende runderrassen er 47 praktisch zijn verdwenen, en 34 spoedig dit lot zullen delen, terwijl slechts 32 rassen enigszins stand houden. 37. Is de Minister het eens dat deze ontwikkeling uit genetisch, ecologisch en cultureel standpunt te betreuren is? Zo ja, ziet de Minister kans een beleid te ontwikkelen ten einde verdwijnende rassen te handhaven? 4.4. Landbouwvoorlichting De leden van de fractie van het C.D.A. vertolkten de volgens hen met name in de akkerbouw levende vrees, dat de regionale voorlichtingsdiensten onder het mes van de bezuiniging zullen vallen.
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66a
5
De diensten van de regionale rijksvoorlichter w o r d e n niet alleen op hoge prijs gesteld maar ook noodzakelijk geacht. Verwerkers m o g e n dan in enkele sectoren de begeleiding van de teelt in eigen hand hebben g e n o m e n , zij hebben een zo beperkte doelstelling dat s a m e n w e r k i n g met de Regionale L a n d b o u w Voorlichtingsdienst onontbeerlijk is. 38. Deelt de Minister de opvatting van deze leden, dat het onjuist is om op grond van het bestaan van deze - beperkte - begeleiding, de eigen dienst in te krimpen? 39. Deze leden vroegen de Minister vervolgens of aan de voorlichting op technologisch terrein de door hen noodzakelijk geachte aandacht besteed zal blijven. Ze dachten hierbij ook aan de voorlichting ten behoeve van de fruitteelt inzake de verbeterde bewaartechnieken.
GEZONDHEID EN KWALITEIT (Hoofdstuk 5, blz. 49 e.v.) 5.1. Kwaliteitszorg Milieu
(5.1.2.1)
De leden van de P.v.d.A.-fractie brachten de gevaren van o v e r b e m e s t i n g ter sprake. Er zijn reeds in 1980 wetenschappelijke onderzoekingen gedaan, zo stelden zij, w a a r u i t blijkt dat in Brabant en Gelderland de bemesting met fosfaat en koper het t i e n - respectievelijk h o n d e r d v o u d i g e is van wat n o r m a a l in de b o d e m zit. Op een t h e m a d a g van de Brabantse Milieufederatie (15 n o v e m b e r 1980) v o o r s p e l d e prof. De Haan (hoogleraar b o d e m h y g i ë n e en verontreiniging) dat binnenkort in grote gebieden in Oost-Brabant en Gelderland door o v e r b e m e s t i n g de fosfaat zal uitspoelen o m d a t het bufferend v e r m o g e n v a n de b o d e m niet meer toereikend zal zijn. 40. Zijn er aanwijzingen dat deze voorspelling dan wel spoedig realiteit zal worden?
werkelijkheid
is
geworden
4 1 . Welke maatregelen heeft de Minister genomen dan wel denkt hij te nemen om in dit verband vernietiging van agrarisch produktievermogen en de schadelijke externe effecten daarvan te voorkomen? 42. Wat was (cijfermatig) met name Gelderland en
de omvang van de overbemesting Noord-Brabant?
43. Welk gedeelte van de mestoverschotten ken getransporteerd?
in 1981 in
werd in 1981 door
mestban-
44. Kan de Minister een overzicht geven van de onderzoekingen gaande zijn naar alternatieven voor transport van mestoverschotten overbemesting van maispercelen?
die nog en
De bijdrage van het Ontwikkelings- en Saneringsfonds v o o r de l a n d b o u w (O en S-fonds) w o r d t met f 17,5 m i n . verlaagd, stelden deze leden vast. In a n t w o o r d op vragen naar aanleiding van blz. 4 van de m e m o r i e van toelichting (II, 17 100, nr. 12, vraag 14) deelde de Minister mede de m o g e lijkheden o m op ad hoc basis verleende bijdragen niet in de knel te laten k o m e n (in het bijzonder de mestbanken) nog te o v e r w e g e n . 45. Heen* dit overwegen
al tot conclusies
en beslissingen
geleid?
46. Wat is het oordeel van de Minister over de controleerbaarheid en de uitvoerbaarheid van de verordening van het Produktschap voor Veevoeder waarin bepaald wordt dat per 1 juli 1982 de maximaal toelaatbare hoeveelheid koper per kg veevoeder verlaagd wordt tot 125 mg?
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66a
6
47. Leidt de verlaging van de maximale toegestane hoeveelheid koper per kg veevoeder van 200 mg naar 125 mg wel tot een voldoende verlaging van de overdosis koper in de bodem? 48. Is het mogelijk een verdere daling van de maximale hoeveelheid koper per kg veevoeder te bewerkstelligen? Levensmiddelentoevoegingen
toegestane
en voedingsaspecten (5.1.2.2/3)
De leden van de fractie van het C.D.A. stelden de kwaliteit van de voeding en de voorlichting daarover aan de orde. 49. Is de Minister van mening dat in het kader van het huidige additievenen contaminantenbeleid een wezenlijke bijdrage wordt geleverd aan de informatie aan de consument over het voedingsmiddelenpakket? 50. In hoeverre zijn er nu reeds resultaten te bespeuren met betrekking tot het voedingsbeleid ter zake van de kwaliteit van voedingsmiddelen in Nederland? 51. Is de Minister van mening dat de sinds 2 jaar door diverse groeperingen ontwikkelde activiteiten met betrekking tot voedingswaarde-informatie voldoende voortgang kent? 52. De leden van de V.V.D.-fractie vroegen de Minister precies duidelijk te maken welke de verhouding is tussen het Rijks Kwaliteits Instituut voor Landbouw en Tuinbouwprodukten (RIKILT) en de Keuringsdienst van waren. 5.2. Gezondheid en welzijn van dieren 53. De leden van de fractie van de P.v.d.A. vroegen de Minister cijfers te verstrekken van het verlies aan opbrengst in de veehouderij ten gevolge van ziekten onder het vee. 54. Is er een correlatie tussen de omvang en de concentratie van de veestapel en het aantal ziektegevallen in procenten van de veestapel, met andere woorden neemt de procentuele schade door ziekte in de veeteelt toe, nu de veestapel steeds groter wordt? 5.3. Gezondheid van planten 55. De leden van de C.D.A.-fractie vroegen de Minister een overzicht te geven van de maatregelen en hun resultaten in de strijd tegen het bacterievuur?
INRICHTING EN BEHEER VAN HET LANDELIJK GEBIED (Hoofdstuk 6, blz. 57 e.v.) 6.2. Landinrichtingsprojecten De leden van de fractie van het C.D.A. legden de nadruk op de noodzaak van versterking van de infrastructuur van de landbouw. Zij plaatsten vraagtekens bij de gang van zaken met betrekking tot de zogenaamde «groene structuurschema's». 56. Wordt het ruilverkavelings-landinrichtingsprogramma op peil gehouden en hoe zijn de maatregelen verdeeld over de diverse vormen van intra-structuurverbeteringen?
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66a
7
57. Acht de Minister het juist dat op basis van teksten uit de drie groene structuurschema's wordt vooruitgelopen op nog niet vastgestelde streekplannen en voorbereidingen van ruilverkavelingen? 58. Deelt de Minister schema's het behouden al te centraal staan?
de opvatting en bewaren
van deze leden dat in de groene van het landschap, hoe belangrijk
ook,
6.4. Beheersregelingen De leden v a n de fracties van C.D.A. en V.V.D. stelden v r a g e n over de problematiek betreffende de beheers- en reservaatsgebieden. 59. De leden van de fractie van het C.D.A. wilden weten, welke plannen er bestaan met betrekking tot het beheer van bovenbedoelde gebieden. 60. Welke activiteiten worden Grondbank? Zijn de uitgetrokken middelen uitvoeren? 61. Welke activiteiten ringsfonds?
worden
hierbij
voorzien
voldoende
voorzien
van de zijde van de
om die activiteiten
uit het Ontwikkelings-
te
kunnen
en Sane-
De leden van de fractie van de V.V.D. constateerden, dat de aspiraties geuit in de Nota Landelijke Gebieden, de Relatienota en de v o o r r a n g s i n ventarisatie niet zijn en ook niet zullen w o r d e n gerealiseerd. 62. Bestaat nu niet het gevaar dat via een (oneigenlijk) gebruik van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) door middel van bestemmingsplannen beperkingen aan de landbouw zullen worden opgelegd, ter bescherming van natuuren landschap? Kan de Minister uiteenzetten op welke wijze hij een dergelijk gebruik van de WRO denkt te voorkomen? Hoe zijn de ervaringen tot nu toe met dit oneigenlijk gebruik? Dezelfde leden citeerden de m e m o r i e v a n toelichting (blz. 64) w a a r i n w o r d t benadrukt dat beheersovereenkomsten een v r i j w i l l i g karakter hebben. 63. Kan nog eens worden uiteengezet welke overredingsmogelijkheden er zijn om een minderheid van boeren die zo'n regeling niet wil toch daartoe over te halen? Wat gebeurt er wanneer dit niet lukt? 64. Wordt er in de berekening van beheersvergoedingen rekening gehouden met het vermogensverlies, dat zo'n regeling voor de waarde van het agrarisch bedrijf ten gevolge heeft? Op welke wijze en mate komt dat - bij een positief antwoord op de vorige vraag - in de vergoeding tot uitdrukking?
BOS EN LANDSCHAP (Hoofdstuk 7, blz. 67 e.v.) De leden v a n de C.D.A. fractie stelden een tweetal vragen. 65. Ziet de Minister 66. Welke bijzondere overwogen?
perspectieven maatregelen
voor de houtproduktie
in ons
tot steun voor de bosbouw
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66a
land? worden
8
VISSERIJ (Hoofdstuk 8, blz. 71 e.v.) De leden van de fractie van het C.D.A stelden tenslotte een aantal vragen over de zoet- en zoutwatervisserij. 67. Welke consequenties heeft een uittreden van Groenland voor de Nederlandse visserij? 68. Zijn er mogelijkheden om in het EG-visserijbeleid een zodanige invloed uit te oefenen dat er sprake zal zijn van globale EG-quota in plaats van het systeem van nationale quota? 69. Kan het doen bouwen en inzetten van nieuwe vaartuigen ten behoeve van de «diepvriesvloot» gezien worden als een uitdrukking van strijdbaarheid van de bedrijfstak zeevisserij? 70. Acht de Minister de structuurvisie beroepsbinnenvisserij, opgesteld door de Combinatie van Binnenvissers, een goede aanzet om tot een verder uitgewerkt overheidsbeleid voor deze groep te komen, in het bijzonder ten aanzien van de suggesties betreffende de vestigingseisen, vakopleiding, mogelijkheid tot water- en natuurbeheer? 71. Zijn er ook buiten Friesland gegevens bekend over de mate van «verbraseming» van het binnenwater? Is er onderzoek gaande om na te gaan in hoeverre voedselconcurrentie de aalvangsten nadelig beïnvloedt? De voorzitter van de commissie, Kruisinga De griffier van de commissie, Dijkstra-Liesveld
Eerste Kamer, zitting 1981-1982, 17 100-XIV en C, nr. 66a
9