Eén standaard voor verslaggeving? De IFRS for Small and Medium-sized Entities - de SME-standaard - is nu ruim anderhalf jaar geleden geïntroduceerd. Wat vinden ondernemingen van deze standaard? Naast veel positieve feedback bestaat er ook weerstand tegen de standaard. Hugo van den Ende, vaktechnisch bureau (National Office), Assurance
1. Onbekend en onbemind Onbekend maakt onbemind. Dat geldt ook voor IFRS for Small and Medium-sized Entities (hierna: de SME-standaard). Dat de SME-standaard onbekend is, is niet geheel verwonderlijk. De standaard is in juli 2009 gepubliceerd, dus nog relatief jong. Vooral in Europa is de standaard nog vrij onbekend. Een EU-onderzoek toont aan dat 62 procent van de ondernemingen binnen de Europese Unie (EU) de SMEstandaard niet kent. Daar is dus werk te doen voor de IASB (International Accounting Standards Board). Waarom onbemind Dat de SME-standaard ook onbemind is, merkte ik onder meer door reacties van instanties en organisaties tijdens de diverse SME-bijeenkomsten. De ondernemingen reageren vaak negatief zonder dat ze de standaard inhoudelijk kennen. Tegelijkertijd constateer ik dat diezelfde instanties en organisaties vaak van mening veranderen als ze nadere informatie krijgen over de SME-standaard. Men ziet in dat de standaard niet zomaar een ander verslaggevingstelsel is. En dat het niet ondenkbaar is dat deze standaard op (middel)lange termijn de norm gaat
22
Spotlight Jaargang 18- 2011 uitgave 1
worden voor verslaggeving in grote delen van de wereld. De weerstand die wordt veroorzaakt door onbekendheid kan dus grotendeels met voorlichting worden weggenomen. Maar er zijn nog andere redenen voor het feit dat de SME-standaard vooralsnog ‘onbemind’ is. Bijvoorbeeld het natuurlijke wantrouwen tegen de IASB en tegen IFRS (International Financial Reporting Standards). De SME-standaard, die is aangekondigd als een eenvoudig toe te passen stand-alone stelsel, is afkomstig van de IASB en ‘dus zal het toch wel weer complex zijn’. Bovendien heb je een standaard die door de IASB wordt ontwikkeld veel minder in de hand dan lokaal ontwikkelde regelgeving. Deze houding is sterk terug te zien in landen als Duitsland en vooral Frankrijk. En daar ligt nu direct ook hét struikelblok als het gaat om het toepassen van de SME-standaard in Nederland. In dit artikel wordt daar in hoofdstuk 3 uitgebreider op ingegaan. Concurrentie voor lokale adviseur Een andere reden komt uit onverwachte hoek. Plaatselijke financiële adviseurs uit onder meer Oost-Europese landen
willen de SME-standaard met man en macht buiten de deur houden. Ze hebben daarvoor ook enkele malen een stevige lobby gevormd. Waarom? De landen waarin deze adviseurs opereren, hebben allemaal hun eigen verslaggevingregels. En die adviseurs hebben een vaardigheid die niemand anders heeft, namelijk kennis van die specifieke verslaggevingregels. Die kennis zou waardeloos worden als er een uniforme standaard zou komen die door adviseurs en accountants in de gehele EU wordt begrepen. Dan zou de concurrentie voor de lokale adviseur in bijvoorbeeld Praag toenemen en dat is natuurlijk lastig. Deze vorm van marktbescherming is onbegrijpelijk vanuit het perspectief van één Europa en vanuit de wens om de administratieve lasten voor de internationaal werkende ondernemingen terug te dringen. Of de hier genoemde weerstand ook voor de middellange termijn stand kan houden is dan ook de vraag.
2. Adoptie SME-standaard Ondanks bovengenoemde weerstand passen bijna zestig landen de SMEstandaard inmiddels toe of implementeren de standaard op korte termijn.
Het gaat om: • landen die zelf in mindere mate een eigen stelsel van verslaggeving hadden. Zij kunnen nu aanhaken bij de SMEstandaard; • landen die uitsluitend (full) IFRS als standaard kenden. Zij kunnen de SMEstandaard voor de niet-beursgenoteerde ondernemingen toestaan; • landen die willen aansluiten bij internationale ontwikkelingen. Zij nemen het verdwijnen van lokale standaarden voor lief. Brazilië, Hong Kong, Singapore, ZuidAfrika en Chili zijn voorbeelden van landen die de SME-standaard inmiddels toepassen. Drie-lagensysteem Naast deze zestig landen zijn veel landen nog in discussie of ze de standaard zullen volgen. De Accounting Standards Board (ASB), de regelgever van het Verenigd Koninkrijk (UK), heeft een voorstel ingediend voor een systeem met drie verschillende lagen.
•
•
•
Eerste laag De eerste laag (Tier 1) van het voorgestelde systeem bestaat uit ondernemingen met ‘public accountability’ (waaronder de beursfondsen). Deze ondernemingen passen ‘EU endorsed IFRS’ toe. In deze laag vallen ook deelnemingen die onder bepaalde voorwaarden kunnen volstaan met beperkte toelichting (in combinatie met EU-aanvaarde IFRS). Derde laag De derde laag (Tier 3) betreft de kleine rechtspersonen die doorgaan met lokale regels. Tweede laag De tweede laag betreft alle andere ondernemingen. In grote lijnen zijn dat de niet-beursgenoteerde grote en middelgrote ondernemingen. Volgens het voorstel zal deze groep in
de toekomst FRSME gaan toepassen (Financial Reporting Standards for Medium-sized Entities). Dit verslaggevingstelsel is vrijwel geheel gebaseerd op de SME-standaard. Het belangrijkste verschil betreft de sectie inzake winstbelastingen. De ASB stelt voor om in FRSME gebruik te maken van IAS 12 (Winstbelastingen) en niet van de sectie inzake winstbelastingen zoals die in de SME-standaard is opgenomen.
Het is voor de rest van Europa van belang of de UK daadwerkelijk overgaat op (een variant van) de SMEstandaard. Daarom wordt uitgekeken naar het moment waarop de ASB zijn daadwerkelijke besluit neemt (waarschijnlijk later in 2011). De commentaarperiode voor het voorstel voor het drie-lagensysteem eindigt 30 april 2011. De nieuwe UK-regelgeving zou op 1 juli 2013 effectief moeten worden.
3. Wat vinden EUondernemingen van de SME-standaard? Op diverse voorlichtingsessies die PwC het afgelopen anderhalve jaar heeft georganiseerd (seminars, rondetafelbijeenkomsten en individuele bijeenkomsten bij middelgrote en grote (familie)ondernemingen en wereldwijd opererende multinationals) lieten EUondernemingen weten wat zij van de SME-standaard vinden. Het beginsel van ‘één standaard’ wordt door vrijwel elke onderneming ondersteund. Harmonisatie van verslaggeving (vooral voor de dochtermaatschappijen in verschillende landen) betekent meer efficiëntie en dat leidt tot lagere kosten van compliance en tot meer onderlinge vergelijkbaarheid. Veel ondernemingen begrijpen niet dat elk land in de Europese Unie zo ongeveer zijn eigen stelsel van verslaggeving heeft ontwikkeld.
Samenvatting In dit artikel aandacht voor de SMEstandaard. Het artikel begint met een weergave van enkele initiële reacties naar aanleiding van de publicatie van de standaard. Ook wordt gekeken hoe ondernemingen de SME-standaard ontvangen hebben. Vervolgens staat dit artikel stil bij het interpretatiecomité, de SME Implementation Group, en haar mogelijke invloed op full IFRS. Een ander aspect betreft de relatie van de SME-standaard met de al bestaande regelgeving. Er wordt vooruit gekeken op de herziening van de Vierde EU-Richtlijn en er wordt een visie gegeven op de toekomstige rol van de Nederlandse verslaggevingregels.
Waarom doet België het anders dan Nederland, en Polen weer anders dan Engeland? Er kan grofweg een onderscheid worden gemaakt in twee benaderingen. De eerste is de Angelsaksische. Daarbij staat getrouw beeld voorop. Deze benadering geldt bijvoorbeeld voor Nederland, Engeland en enkele Scandinavische landen. Daartegenover staat het uitgangspunt van een aantal continentaalEuropese landen. Zij kiezen ervoor om de jaarrekening en de fiscale verantwoording nauw op elkaar te laten aansluiten. Verder hebben veel Europese landen een eigen regelgever (zoals de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) in Nederland) die aanvullende lokale regels maken. Hiermee zijn de verschillen tussen de EU-landen grotendeels verklaard. Aarzelingen Terug naar de feedback van de ondernemingen. Zij vinden één standaard een goede oplossing, maar juist het ontbreken van belangstelling bij landen als Duitsland en vooral Frankrijk doet een aantal ondernemingen aarzelen. Een belangrijk voordeel van het toepassen
Spotlight Jaargang 18- 2011 uitgave 1 23
van de SME-standaard wordt behaald als buitenlandse dochtermaatschappijen ook deze standaard kunnen toepassen. Dat vergemakkelijkt het proces van de consolidatie en leidt tegelijkertijd tot lagere kosten van compliance voor de enkelvoudige jaarrekeningen van dochtermaatschappijen. De onwil van genoemde landen leidt ertoe dat veel ondernemingen de SME-standaard even in de wachtkamer zetten. Een andere aarzeling betreft de mogelijke strijdigheden van de SME-standaard met de Europese Richtlijnen. Deze strijdigheden, die ook in de lokale wetgeving (zoals in Nederland Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek) tot uiting komen, maken ondernemingen soms huiverig om de SME-standaard toe te passen. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op het plan van de Europese Commissie om deze strijdigheden op te lossen. EU-onderzoek Ook de EU heeft onderzoek gedaan naar de toepasbaarheid van de SME-standaard in Europa. Aan het onderzoek hebben 323 ondernemingen uit de Europese Unie deelgenomen. Een belangrijke conclusie is dat 38 procent van deze ondernemingen (totaal 123) op de hoogte was van het bestaan van de SME-standaard. Bijna de helft daarvan was van mening dat zij de SME-standaard relatief eenvoudig zou kunnen implementeren. Verder vond een meerderheid dat invoering van de SME-standaard per saldo voordelen zou opleveren of in elk geval niet tot lastenverzwaring zou leiden. Dit zijn voor de voorstanders van de SME-standaard bemoedigende uitkomsten. Wel wordt duidelijk dat men moet blijven werken aan de bekendheid van de SME-standaard, en wat deze standaard in individuele gevallen kan betekenen. Conclusie Samenvattend kan worden gesteld dat diverse ondernemingen de SME-standaard als een bijzonder interessant alternatief
24
Spotlight Jaargang 18- 2011 uitgave 1
beschouwen. Zij houden daarom de ontwikkelingen ten aanzien van Europese regelgeving goed in de gaten. Vaak sorteren zij alvast voor door een analyse te laten maken van de verschillen die optreden bij een eventuele overgang naar de SMEstandaard. Zodra de belemmeringen wegvallen zijn zij er klaar voor om de stap naar de nieuwe standaard te maken.
4. Toepassing in Nederland Niet elke onderneming wil wachten tot voor hen de belemmeringen weg zijn. Diverse ondernemingen willen nu al de overstap naar de SME-standaard maken. Tijdens de RJ Ronde Tafel van 18 maart 2010, waar zowel verschaffers, gebruikers als accountants aanwezig waren, is hierover uitgebreid gedebatteerd. Maar liefst 80 procent van de daar aanwezigen vond dat de SME-standaard geschikt is voor ‘wijdverbreid gebruik in Europa’. Op dit moment wordt in Nederland traditioneel gebruik gemaakt van de voorschriften van de RJ op basis van Titel 9 BW2 als een geaccepteerd stelsel van verslaggeving. Maar er is niets op tegen om in plaats van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving de SME-standaard toe te passen (natuurlijk binnen de kaders van onze wetgeving). Derhalve kan een Nederlandse onderneming, die onderworpen is aan BW2 Titel 9, ‘gewoon’ de SME-standaard toepassen. De NBA (Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants) heeft voor deze situatie ook voorbeeldverklaringen ontwikkeld waarbij zij refereert aan zowel BW2 Titel 9 als de SME-standaard. En de strijdigheden die er bestaan tussen beide stelsels? Daar moet bij een conversie naar de SME-standaard goed naar gekeken worden. Maar die strijdigheden moeten ook weer niet worden overdreven. De algemene opvatting is dat het hier om conflicten gaat die hanteerbaar zijn, en niet vaak in de praktijk voorkomen. De SME-standaard staat bijvoorbeeld niet toe dat de bijzondere waardevermindering van goodwill weer wordt teruggedraaid, terwijl dit wel moet onder toepassing van
de EU-richtlijnen. En zo zijn er nog een paar mogelijke conflicten, zoals het verbod in de SME-standaard om buitengewone resultaten te presenteren, en de wijze waarop negatieve goodwill moet worden verwerkt. Ondanks dat het om hanteerbare conflicten gaat, buigt de Europese Commissie zich hierover en onderzoekt ze of de conflicten weggenomen kunnen worden, om zodoende het gebruik van de SME-standaard te faciliteren.
5. Europese ontwikkelingen Er is een gerede kans dat de Europese richtlijnen inzake verslaggeving, de EU Directives, in meer of mindere mate worden aangepast.
Belangrijkste motieven van de Europese Commissie (EC) om de EU Directives aan te passen: • vermindering administratieve lasten; • modernisering; en • wegnemen van conflicten met de SME-standaard.
Na publicatie van een ontwerp van de herziene EU Directives volgt normaal gesproken een commentaarperiode, en na definitieve publicatie een aanpassing door de lokale wetgever van (in ons geval) het Burgerlijk Wetboek. Als de EC inderdaad overgaat tot het wegnemen van conflicten tussen de EU Directives en de SME-standaard, heeft dat twee belangrijke effecten. Ten eerste kan de SME-standaard dan gemakkelijker worden toegepast, ook al zijn de tegenstrijdigheden niet echt groot. Maar minstens zo belangrijk is het signaal dat de EC afgeeft door actief mee te werken aan het faciliteren van de SME-standaard. Hiermee kunnen andere landen in de EU over de streep worden getrokken en kan de SME-standaard wellicht op meer sympathie rekenen dan tot nu toe het geval is geweest. En al eerder is betoogd dat ondernemingen die
overwegen om de SME-standaard toe te passen, het vooral belangrijk vinden dat dochtermaatschappijen in andere landen dat ook kunnen doen. Wat dat betreft is adoptie in meerdere landen een stap richting harmonisatie.
6. De toekomstige rol van de Richtlijnen ‘Waar is die SME-standaard eigenlijk goed voor? We hebben toch al onze eigen voorschriften van de Raad voor de Jaarverslaggeving?’ Dit is wat sommige ondernemingen opmerken als zij worden geconfronteerd met de SME-standaard. Inderdaad, we hebben de Richtlijnen, en die hebben de afgelopen decennia geleid tot kwalitatief hoogwaardige verslaggeving in Nederland. De Richtlijnen zijn goed toepasbaar in de Nederlandse context. Maar wat is hiervan het langetermijnperspectief? In veel landen om ons heen worden onze Richtlijnen niet goed begrepen omdat deze afwijken van de stelsels in die betreffende landen. Elk land doet het op zijn eigen manier, en dat is niet bevorderlijk voor de internationale harmonisatie. Bij bedrijfsovernames of financiering ‘over de grens’ kan dat belemmerend werken. Het is ook niet echt handig voor ondernemingen met buitenlandse deelnemingen. De consolidatie is vaak tijdrovend omdat er veel aanpassingen nodig zijn om te komen tot de vereiste reconciliatie. Voor Nederland speelt er nog een ander issue. Tot 2005 was het de visie van de RJ om aanpassingen van de Richtlijnen in lijn te doen met IFRS. Niet helemaal, want er zijn altijd typisch Nederlandse elementen aanwezig in de Richtlijnen, onder andere omdat alles binnen de kaders van ons Burgerlijk Wetboek moet plaatsvinden. Maar toch werd in veel gevallen het gedachtegoed van de IASB gevolgd, en dat zien we terug in de Richtlijnen voor financiële instrumenten (RJ 290), onderhanden projecten (RJ 221) en tot voor kort ook in de Richtlijnen voor pensioenen in personeelsbeloningen
(RJ 271). De vraag is hoe de RJ hier in de toekomst mee omgaat. Wordt IFRS gevolgd met als consequentie dat een standaard als voor leasing, waarbij alle leasecontracten straks in de balans moeten worden verwerkt, ook in Nederland wordt ingevoerd? Of blijft de RJ het onderscheid tussen finance lease en operating lease respecteren met als gevolg dat de Nederlandse verslaggevingregels vrij fundamenteel gaan afwijken van de IFRSstandaarden. Een lastig dilemma voor de RJ. We merken overigens nu al dat de RJ de laatste jaren tamelijk terughoudend is geweest met nieuwe Richtlijnen. Los van enkele cosmetische aanpassingen en wat verbeteringen hier en daar zijn er nauwelijks nieuwe ontwikkelingen. De RJ zal haar koers voor de toekomst moeten bepalen. Het loslaten van het onderscheid tussen toegezegd pensioen en beschikbare premieregeling in RJ 271, hetgeen in feite gebaseerd was op IAS 19, is wellicht een voorteken hoe die toekomstige koers zal gaan worden. Het is zelfs niet ondenkbaar dat de toekomstige koers van de RJ meer in de richting gaat van hetgeen de Engelse regelgever op dit moment voorstelt. Zoals al eerder in dit artikel is verteld, is het voorstel van de ASB om over te gaan op (een variant van) de SME-standaard, zodat de lokale Engelse standaarden grotendeels tot het verleden gaan behoren.
7. IASB Na publicatie van de SME-standaard in juli 2009 heeft de IASB niet stilgezeten. Een van de belangrijkste activiteiten is geweest het formeren van een interpretatiecomité, de SMEIG (SME Implementation Group). Dit comité, waarvan ondergetekende deel uitmaakt, heeft twee taken. Ten eerste houdt het zich bezig met het ontwikkelen van implementatieguidance in de vorm van vragen & antwoorden. Dit is nodig, omdat het hier om een nieuwe standaard gaat die bovendien hier en daar ruimte laat voor interpretatie. In sommige gevallen is het gewenst om daarvoor nadere guidance
te ontwikkelen. De tweede taak van de SMEIG is het adviseren van de IASB over aanpassingen van de SME-standaard. Hierbij neemt het onder meer wijzigingen en aanpassingen in de (full) IFRSstandaarden in aanmerking. Het belang van de SMEIG zou dat van de SME-standaard wel eens kunnen overstijgen. Wordt er bijvoorbeeld een vraag gesteld over een onderwerp dat zowel in de SME-standaard als in full IFRS van toepassing is? Dan vormt het antwoord op die vraag, die door de IASB zal worden gepubliceerd, leidraad voor de gebruikers van de SME-standaard. Maar waarom zouden gebruikers van full IFRS die guidance ook niet mogen gebruiken? Het is dan ook niet ondenkbaar dat de leidraad voor de SME-standaard in vergelijkbare omstandigheden ook voor full IFRS gebruikt zal gaan worden. Dit betekent dat full IFRS via een omweg nader wordt geïnterpreteerd. En daarmee wordt het ook voor de gebruikers van full IFRS interessant om af en toe de vragen en antwoorden inzake de SME-standaard te raadplegen.
8. ‘IFRS light’ Ten slotte wordt stilgestaan bij nog een andere tendens. Enkele beursgenoteerde multinationale ondernemingen hebben zich in het openbaar uitgesproken voor één standaard. Zij pleiten evenwel niet voor de SME-standaard, maar voor een standaard waarbij zij voor de grondslagen (full) IFRS toepassen en voor de toelichting de SME-standaard. Een combinatie dus, en de achtergrond is helder. Als de talloze dochtermaatschappijen van die multinationals overgaan op deze gecombineerde standaard realiseer je ‘the best of both worlds’. De dochters passen dezelfde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling toe als de moedermaatschappij, waardoor consolidatie betrekkelijk eenvoudig wordt. Er is immers geen reconciliatie nodig van het ene stelsel naar het andere stelsel. Tegelijkertijd gebruiken die dochters
Spotlight Jaargang 18- 2011 uitgave 1 25
voor hun wettelijke jaarrekening de toelichtingeisen van de SME-standaard. Prima, want die zijn veel beperkter dan de toelichting volgens full IFRS. Een lastige en uitgebreide standaard als IFRS 7 ‘Financiële instrumenten: informatieverschaffing’ wordt daarmee bijvoorbeeld buiten de deur gehouden. En daarmee wordt een optimale situatie gecreëerd met zo laag mogelijke kosten van compliance. De naam die hieraan wordt gekoppeld is ‘IFRS light’. Een variant op de ‘IFRS light’-optie zien we terug in de voorstellen van de ASB zoals die eerder in dit artikel zijn behandeld voor deelnemingen (Tier 1).
9. Conclusie en samenvatting De implementatie van de SME-standaard loopt in Europa nog niet voorspoedig. Dat heeft vooral te maken met de weerstand van enkele belangrijke landen binnen de EU (Duitsland en Frankrijk). Aan de andere kant ligt er ook een voorstel van de UK waarbij de middelgrote (en ook
26
Spotlight Jaargang 18- 2011 uitgave 1
een deel van de grote) ondernemingen overgaan op een nieuw stelsel dat vrijwel gelijk is aan de SME-standaard. Zodra de Europese regelgeving meer ruimte biedt aan de lidstaten is het de verwachting dat toepassing van IFRS for SMEs een grotere vlucht gaat maken. Het onderzoeksrapport van de EU en ook eigen ervaringen hebben aangetoond dat vooral grotere ondernemingen veel waarde hechten aan één standaard om op die manier internationale harmonisatie van verslaggeving te realiseren. Een belangrijk motief hierbij is kostenbesparing. Overigens is een aantal multinationals van mening dat dit ook kan worden gerealiseerd door de invoering van een combinatie van de SME-standaard en full IFRS: ‘IFRS light’. Dit alles kan gevolgen hebben voor de toekomst van de Richtlijnen in Nederland. In hoeverre is het in stand houden van een lokaal stelsel gewenst als er een redelijk internationaal alternatief komt? Of is er toch nog behoefte aan regels die expliciet rekening houden
met de omstandigheden ter plekke? Naast dit alles is het van belang om de activiteiten van de SMEIG in de gaten te houden. De interpretaties zouden wel eens van invloed kunnen zijn op full IFRS. De tijd zal leren of we later op deze periode terugkijken als het tijdperk van de grote veranderingen in verslaggeving. Hoe dan ook, er ligt op dit moment de mogelijkheid om wereldwijd over te gaan op een nieuwe en niet al te complexe standaard en daarmee optimale harmonisatie te realiseren, in het belang van de ondernemingen en gebruikers.