Economisch Financiële Berichten Maandelijks tijdschrift ■ Jaargang 56 ■ nr. 8 ■ Oktober 2001 ■ ISSN 1374-2132
Economisch profiel van de Europese Unie
Belang van de EU Aandeel in de wereldbevolking (in %)
11
EU-15 VS
Aandeel in het wereld-BBP (in %)
26
EU-15 VS
10 9
24
8
22
7
20
6 18
5 1960 64
68
72
76
80
84
88
92
4 96 2000
Aandeel in de wereldhandel (in %)
20
EU-15 VS
1960 64
68
72
76
80
84
88
92
Reëel BBP (1960 = 100)
18
EU-15 VS
16 14 12 1960 64
68
72
76
80
84
88
92
10 96 2000 1960 64
68
72
76
80
84
88
92
16 96 2000
450 400 350 300 250 200 150 100 50 96 2000
Algemene gegevens (2000) Oppervlakte (1 000 km2)
Bevolking (mln.)
Bruto binnenlands product (mld. EUR)
BBP per capita in EUR (tegen KKP)
EU-15
3 234,2
376,527
8 499,4
22 465
VS
9 372,6
275,614
10 738,7
35 034
377,8
126,887
5 152,9
24 922
Japan
Economisch Financiële Berichten
1
Economisch Financiële Berichten
Bevolking
Arbeidsmarkt
Bevolkingsontwikkeling (1960 = 100)
200
Totale bevolking EU-15 VS Japan
Groei van de werkgelegenheid (1960 = 100)
220
EU-15 VS Japan
180
200 180
160
160
140
140 120 120 100 100 80
50
40
80 30
20
10
2000
90
80
70
1960
Bevolking op actieve leeftijd EU-15 VS Japan
1960
Vergrijzing van de bevolking (ouderenafhankelijkheidsgraad = bevolking > 65 jaar in % van de bevolking op actieve leeftijd)
60
EU-15 VS Japan
65
70
75
80
85
90
95
2000
Werkgelegenheidsgraad (burgerlijke werkgelegenheid, in % van de bevolking op actieve leeftijd)
85
EU-15 VS Japan
50
80
40 75 30 70
20 10
65
60
50
40
30
20
10
2000
90
80
70
1960
0 1960
Geboortes en sterftes (per 1 000 inwoners)
25
Geboortes EU-15 VS Japan Sterftes EU-15 VS Japan
65
70
75
80
85
90
95
2000
Werkloosheidsgraad (in % van de beroepsbevolking)
12
EU-15 VS Japan
20
10
8
15
6
4 10 2
5 1960
65
70
75
80
85
90
95
2000
0 1960
65
70
75
80
85
90
95
2000
2
Technologische vooruitgang
Arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per werknemer, in ’000 EUR van 1995)
65
Uitgaven voor onderwijs en onderzoek (publieke en private, in % van het BBP)
60
EU-15 VS Japan
4,5 4
S
3,5
55 50
3
J
45 40 IRL
35
I
F 2
CAN N DK A
1,5 1
E
30
H
GR
25
2,5
D EU-15 B VK AUS CZ
NL
VS
FIN
CH
P
0,5 0
20 1970
75
80
85
90
95
4,5
5
2000
BBP per capita (tegen koopkrachtpariteiten, EU-15 = 100)
160
5,5 6 6,5 7 Uitgaven voor onderwijs (1997)
7,5
Informatie- en communicatietechnologie (ICT) (investeringen, in % van het BBP)
9
VS
150
Uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (1997)
Economische productie
8
EU-15
140
7
130
6 5
120
VS Japan EU-15
4
110
3 100 2 90
1
80 75
80
85
90
95
0
2000
1992
Productiestructuur (samenstelling BBP volgens sector, 1998, in %)
1995
1998
ICT-uitgaven en internetpenetratie
70
74
69
S 2
2 5
25%
22%
50
4
VK FIN
21
23
EU-15
J
VS
64
60
VS
NL N DK
I IRL EU-15 P
2 9
E
40
A B
CH
30 20
D F
GR
10
26
Diensten Industrie
Japan
Bouw Landbouw, visvangst
0 250 500 750 1000 1250 1500 1750 2000 2250 2500 Uitgaven voor ICT per capita (in EUR, 1999)
Nr. 8 / 2001
3
Internetgebruikers (in % bevolking, maart 2001)
1970
Economisch Financiële Berichten
Overheid
Sparen en investeren
Overheidsuitgaven (in % van het BBP)
60
Sparen van de gezinnen (in % van het beschikbare inkomen)
Finale overheidsuitgaven (investeringen en consumptie) Inkomensoverdrachten aan gezinnen en bedrijven
25
EU-14* VS Japan
40
20
15
10
20
5
1970
1985
VS J ap an
EU
-15
VS J ap an
EU
-15
VS J ap an
EU
-15
0 0 1970 1975 1980 1985 * EU-15, exclusief Luxemburg
2000
Belastingdruk (in % van het BBP)
45
EU-15 VS Japan
1990
1995
2000
Investeringen (brutokapitaalvorming, in % van het BBP)
40
EU-15 VS Japan
40
35
35 30 30 25 25 20
20
15 1970
75
80
85
90
95
2000
Bruto-overheidsschuld (in % van het BBP)
130
15 1970
75
85
90
95
2000
Rendabiliteit van de investeringen (nettorendement op het kapitaal, in %)
14
EU-15 VS Japan
120
EU-15 VS Japan
80
110
12
100
10
90 80
8
70 6
60 50
4
40 30 1978
81
84
87
90
93
96
99
2 1970
75
80
85
90
95
2000
4
Buitenlandse handel
Prijzen en kosten
Openheidsgraad economie (uitvoer goederen en diensten, in % totaal aanbod)
14
Inflatie (jaargemiddelde verandering in de CPI, in %)
25
EU-15 VS Japan
12
20
15 10 10 8 5 EU-15 VS Japan
6
0
4 1970
75
80
85
90
95
2000
Geografische spreiding buitenlandse handel van de EU-15 (2000, in %)
15
9
20
16
2 7
5
75
80
85
21
95
2000
120
EU-14* VS Japan
115 110
13 15
7 8
90
Reële loonkosten per eenheid product (1970 = 100)
Invoer
Uitvoer
25
-5 1970
1 8
105
28 100 95
Oost-Europa Overige Europa VS
Overige Amerika Japan Overige Azië
Afrika Oceanië
90 85 1970
Saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans (in % van het BBP)
75
85
90
95
2000
Reële effectieve wisselkoers (relatieve nominale loonkosten per eenheid product in gemeenschappelijke munt, 1970 = 100)
4
EU-14* VS Japan
80
EU-14* VS Japan
300
250
2 200 0 150 -2 100 -4 1970 75 80 85 * EU-15, exclusief Luxemburg
90
95
2000
50 1970
Nr. 8 / 2001
75
80
85
90
95
5
2000
Economisch Financiële Berichten
Economische vergelijking van de EU-lidstaten Mijlpalen van de Europese Unie 01/01/48 Benelux: douane-unie tussen België, Nederland en Luxemburg 25/06/51 Stichting Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) 25/03/57 Verdrag van Rome: stichting Europese Economische Gemeenschap (EEG) en Euratom door België, West-Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland (ingang op 01/01/58) 01/01/67 Fusie van de uitvoerende organen van de drie gemeenschappen: stichting Europese Gemeenschap (EG) met Europese Commissie en Europese Raad 01/07/68 EG wordt een douane-unie 01/01/73 Toetreding van Denemarken, Ierland en het VK 28/02/75 Verdrag van Lomé met 46 ontwikkelingslanden over ontwikkelingssamenwerking en vrije handelstoegang tot de EG 07/06/79 Eerste directe verkiezing van het Europees Parlement 01/01/81 Toetreding van Griekenland 23/02/82 Groenland (lid via Denemarken) verlaat de EG 14/06/85 Ondertekening van het Schengenakkoord voor de afschaffing van de grenscontroles 01/01/86 Toetreding van Spanje en Portugal 01/07/87 Verdrag voor de Europese Binnenmarkt (vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal) te realiseren tegen 01/01/93 03/10/90 Duitse eenmaking 14/04/91 Oprichting van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (BERD) 07/02/92 Verdrag van Maastricht over de Europese Unie 02/05/92 Verdrag van de Europese Economische Ruimte tussen EG en Europese Vrijhandelsassociatie 02/06/92 Denemarken stemt tegen het Verdrag van Maastricht in een referendum 01/11/93 De Europese Unie (EU) vervangt de EG 01/01/95 Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden 26/03/95 Schengenakkoord treedt in werking tussen B, NL, L, D, F, P en E 01/01/99 Start van de EMU met invoering van de euro 11/12/99 Erkenning van 13 Centraal-Europese landen als kandidaat-lidstaten
FIN S EST
DK
LV
IRL VK
LT
NL PL
D
B L
CZ
F
A SLO P
E
SK H
RO
I
BG
GR M
Algemene gegevens (2000) Bevolking in duizenden in % EU B D F I L NL DK IRL VK GR E P A FIN S
België Duitsland Frankrijk Italië Luxemburg Nederland Denemarken Ierland VK Griekenland Spanje Portugal Oostenrijk Finland Zweden
EU
Europese Unie
Oppervlakte in 1 000 km2 in % EU
Bevolkingsdichtheid inw./km2
in mld. EUR
BBP in % EU
10 236 82 164 59 296 57 680 436 15 864 5 330 3 777 59 623 10 546 39 442 9 998 8 103 5 171 8 861
2,7 21,8 15,7 15,3 0,1 4,2 1,4 1,0 15,8 2,8 10,5 2,7 2,2 1,4 2,4
30,5 356,9 544,0 301,3 2,6 41,2 43,1 70,3 244,1 132,0 504,8 92,4 83,9 337,1 450,0
0,9 11,0 16,8 9,3 0,1 1,3 1,3 2,2 7,5 4,1 15,6 2,9 2,6 10,4 13,9
335,6 230,2 109,0 191,4 167,7 385,0 123,7 53,7 244,3 79,9 78,1 108,2 96,6 15,3 19,7
246,1 2 032,9 1 394,5 1 165,7 20,5 401,6 176,0 103,1 1 533,2 121,5 606,3 113,5 205,9 132,0 246,6
2,9 23,9 16,4 13,7 0,2 4,7 2,1 1,2 18,0 1,4 7,1 1,3 2,4 1,6 2,9
B D F I L NL DK IRL VK GR E P A FIN S
376 527
100,0
3 234,2
100,0
116,4
8 499,4
100,0
EU
6
Demografie Gemiddelde jaarlijkse groei van de bevolking (in %)
0,8
L
0,2 NL 0
VK S D A EU-15 B P FIN
F -0,2
20
Toekomst (2000-2050)
0,4
25
1960 1999
0,6
IRL DK
Geboortegraad (aantal geboortes per 1 000 inwoners)
15
GR
10 E
-0,4
0,4 0,5 0,6 0,7 Verleden (1960-2000)
0,8
0,9
Levensverwachting bij de geboorte (1998, in jaren)
84
Mannen Vrouwen
+
S A GR D I E
0,3
IRL L F NL
-0,6 0,2
DK VK P B FIN EU-15
I
Sterftegraad (aantal overlijdens per 1 000 inwoners)
82
14
1960 1999
80
12
78 76 10 74 72 8
70 68
6
Vergrijzing (ouderenafhankelijkheidsgraad, in %)
DK D VK P B S EU-15 A I FIN GR F L E NL IRL
E F S I A EU-15 FIN D GR NL B L VK IRL P DK
66
Aantal huwelijken en fertiliteit (1999)
75
7
P DK
70 I
FIN
6,5
65
6
FIN 60 55
A NL
D F
B
E
50 S
I
18
20
22 1999
26
28
L
GR
IRL
F
5 4,5 4
S
40
24
VK
EU-15
B
35 16
D A
45
GR VK
DK
IRL
2050
5,5
P
L
NL
1
3,5 1,2 1,4 1,6 1,8 2 Aantal kinderen per vrouw tijdens haar vruchtbare periode
Nr. 8 / 2001
7
Huwelijken per 1 000 inwoners
E
Economisch Financiële Berichten
Arbeidsmarkt Werkgelegenheid
Deeltijdse arbeid (deeltijdse werkgelegenheid in % van de totale, 1999)
95
70 85 80 DK
NL
75
S
VK D A
FIN
70
P IRL
EU-15 F B
65 60
GR
I
55
Werkgelegenheidsgraad (in %, 2000)
90
L
+
Mannen Vrouwen
60 50 40 30 20 10
E
16
P I GR
L E FIN
Werkloosheid (langdurig werklozen en jongeren, 1999) GR
14
35
I 30
E 12
25
B
F
10 FIN
EU-15 gemiddelde
20
8 EU-15 6
15
S VK
4 DK
A 24
L
NL
P
A
DK
IRL
S
VK
B
D
FIN
I
F
E
GR
0
D
P
2
NL
L
10 IRL 5
30 36 42 48 54 60 Langdurig werklozen (in % totaal)
Jeugdwerkloosheidsgraad (in % van de beroepsbevolking jonger dan 25 jaar)
Werkloosheidsgraad (2000, in % beroepsbevolking)
DK EU-15 A F IRL
NL VK
0 0,5 1 1,5 2 2,5 Gemiddelde jaarlijkse groei werkgelegenheid (in %, 1960-2000)
S B D
0
50
66
Participatiegraad naar geslacht (beroepsbevolking in % van de bevolking op actieve leeftijd, 1997)
Participatiegraad naar leeftijd (beroepsbevolking in % van de bevolking op actieve leeftijd, 1997)
70
80
S S 60
GR
IRL E
50
FIN
D EU-15 F
40 NL
I L
65 D
P
F
A
NL
60
EU-15 55
B IRL
30
A
70 VK
L
50 E GR
45
I
B 20
55
60
65 70 75 Totale beroepsbevolking
80
85
Vrouwen
VK
P
FIN
Ouderen (55-64 jaar)
DK
75
DK
40 70
72
74
76
78 80 Mannen
82
84
86
8
Welvaartsindicatoren
IRL
NL EU-15 S
D F
120 110
A FIN
I VK
BBP per capita tegen KKP (2000, EU-15 = 100)
130
DK B
Inkomensongelijkheid (aandeel in het inkomen, in %, jaren 90)
100 90
E
80 P 70
GR
60 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5 5,5 Gemiddelde jaarlijkse reële BBP-groei (in %, 1970-2000)
11
A 10
FIN
DK B S
L 9 I D
8 P
E GR F NL
Aandeel armste 20 %
Groei en niveau van het BBP
7
IRL VK
6 32
34
36 38 40 Aandeel rijkste 20 %
42
44
Productiestructuur Aandeel van de industriële sectoren in de economie (in % totale bruto toegevoegde waarde, 1997)
Aandeel van de dienstensector in de economie (in % totale bruto toegevoegde waarde, 1997)
45
Verhandelbare diensten Niet-verhandelbare diensten
40
Industrie Energie Bouw
80 70
35 30
60 25 20
50
15 40
10 5
30
IRL FIN P A D VK I E EU-15 S B NL F DK GR L
L F B DK S GR NL EU-15 D VK A I E P FIN IRL
0
Productiviteit Productiviteitsontwikkeling en -niveau
D
A
I
35
VK
S
IRL
DK E
GR
30
FIN 25
20 P 15
Bruto toegevoegde waarde per gewerkt uur (totale economie, 1997, in USD van 1990)
40
NL F B
Wekelijks aantal gewerkte uren per werkende (1999)
1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 Gemiddelde jaarlijkse groei reële productiviteit (1980-1997, in %)
25 24 23 22 21
EU-15 gemiddelde
20 19 18 17 16 15
S
Nr. 8 / 2001
I
F
A
B GR L FIN P DK NL IRL E VK
9
Economisch Financiële Berichten
Overheid Totale overheidsuitgaven (in % van het BBP)
Belastingdruk (in % van het BBP)
60
60
S 56
55
S
F
52 50
B FIN EU-15
I
D
NL
GR
45
P
L E
Niveau 2000
A
I
NL
GR
VK P
E 35
40 36
IRL 32
-12 -9 -6 -3 Verandering 1992-2000
0
3
Vorderingensaldo van de totale overheid (2000, in % van het BBP)
-6
8
-3
0 3 Verandering 1992-2000
6
9
Bruto-overheidsschuld (2000, in % van het BBP)
125
100
6
4
Loonwig (1998, totale belasting op arbeid in % van de loonkosten) Alleenverdiener, alleenstaande Alleenverdiener, getrouwd, 2 kinderen
60
L
VK IRL
DK
FIN
S
P
F NL
D
0
E
-2
A
25
I
0
GR
50
B
2
F P
A
GR
I
E
B
D
NL
S
DK
VK
L IRL
FIN
EU-15 gemiddelde
Belasting op arbeid
65
B
50
S
60
NL DK
E
40 D
55
FIN
F
30
50
A I
20 10
L
GR P
45
IRL
40
VK
35
EU-15 E GR L P IRL VK
0
B D S FIN F I A DK NL
75
EU-15 gemiddelde
Hoogste marginale belastingvoet (1998, centrale en lokale belasting, in %)
-15
44
D EU-15
40
IRL
48
B
F A
L
VK
-18
DK
FIN
Niveau 2000
DK
-8
-4
0 4 8 Nettoloon in % van brutoloon, verandering 1985-1998
12
10
Prijzen en kosten Inflatie (jaargemiddelde verandering van de geharmoniseerde consumptieprijzen, in %)
Loonkosten en nettolonen (alleenstaande, in 1 000 USD tegen KKP, 1998)
6 IRL
5
45
Nettoloon Loonkost
+
40 35
4
30
Inflatie 2000
L E P
I EU15 D A FIN S
F B DK NL
3 2
25 20 15 10
1
VK
5 0
Convergentie van de inflatie
27
3 lidstaten met hoogste inflatie 3 lidstaten met laagste inflatie EU-gemiddelde
P
E
GR
F
IRL
VK
FIN
S
L
0
4
A
2
DK
0
I
-8 -6 -4 -2 Wijziging 1992-2000
NL
-10
B
-12
D
-14
Nominale ontwikkeling arbeidskosten per eenheid product (periode 1992-2000) 8
24
In lokale munt In EUR
21
6
18 15
4
12 9
2
6 3
0
Jaargemiddelde verandering (in %)
GR
0 -3 80
85
90
95
2000
-2 GR E P VK S
I NL DK B F IRL L D A FIN
Loonaandeel en nettorendement op nettokapitaal (2000)
Absoluut prijspeil (in EUR, 2000)
130
IRL
16
120 14 110 EU-15 = 100
12 100
FIN DK
90
F
VK
NL P E EU-15 GR D
80
S
60 E GR P
Nr. 8 / 2001
8
B A
70
DK S VK FIN L D F A IRL B NL I
10
I
48
52 56 60 Loonaandeel (in % BBP)
64
11
6
Nettorendement op nettokapitaal (in %)
1975
Economisch Financiële Berichten
Wisselkoersen per ECU/EUR 1,6
350
USD (linkse schaal) JPY (rechtse schaal)
0,9
10
300
1,4
9 0,8
250 1,2
8 200
0,7
1
7 150 0,6
0,8
100
0,6
50 Jun/79 Jun/82 Jun/85 Jun/88 Jun/91 Jun/94 Jun/97 Jun/2000
GBP (linkse schaal) DKK (rechtse schaal) SEK (rechtse schaal)
0,5
6
5 Jun/79 Jun/82 Jun/85 Jun/88 Jun/91 Jun/94 Jun/97 Jun/2000
Wisselkoersen munten EMU-lidstaten index, basis ECU per munt op 01/06/1979 = 100 110
BEF/LUF FRF IEP
120
FIM ITL ESP
105
100
100
95
80
90 60 85
80 Jun/79 Jun/82 Jun/85 Jun/88 Jun/91 Jun/94 Jun/97 Jun/2000
150
120
140
100
130
ATS DEM NLG
40 Jun/79 Jun/82 Jun/85 Jun/88 Jun/91 Jun/94 Jun/97 Jun/2000
PTE GRD
120
60
110
40
100
20
90 Jun/79 Jun/82 Jun/85 Jun/88 Jun/91 Jun/94 Jun/97 Jun/2000
80
0 Jun/79 Jun/82 Jun/85 Jun/88 Jun/91 Jun/94 Jun/97 Jun/2000
12
Belangrijke data voor de Europese Monetaire Unie (EMU) 24/04/1972
Muntslang: de 6 EEG-munten (BEF/LUF, DEM, NLG, FRF, ITL) mogen maximaal 2 x 2,25 % schommelen maart 1973 Loskoppeling van de muntslang en de USD 13/03/1979 Vorming van het Europees Monetair Stelsel (EMS); BEF/LUF, FRF, DEM, DKK, IEP en ITL vormen het Europese wisselkoersmechanisme van vaste pariteiten met fluctuatiemarges 2 x 2,25% 17/04/1989 Delors-verslag: driefasenplan voor een EMU 12/06/1989 ESP treedt toe tot het EMS 08/10/1990 GBP treedt toe tot het EMS 10/12/1991 Ondertekening van het Verdrag van Maastricht over de Europese Unie, met plan voor één Europese munt in 1999 06/04/1992 PTE treedt toe tot het EMS september EMS-crisis: zware speculatie tegen de EMS1992 pariteiten, GBP verlaat het EMS, ITL geschorst als lid 18/05/1993 Denemarken keurt Maastricht goed in een tweede referendum maar zonder deelname aan EMU (‘opt out’-clausule)
01/08/1993 01/01/1994 08/01/1995 14/10/1996 24/11/1996 14/03/1998 03/05/1998 01/06/1998 31/12/1998
01/01/1999 03/05/2000 01/01/2001 01/01/2002 01/03/2002
EMS-crisis: de fluctuatiemarges worden verruimd tot 2 x 15 %, behalve voor DEM en NLG Tweede fase van de EMU: stichting van het Europees Monetair Instituut (EMI) ATS treedt toe tot het EMS FIM treedt toe tot het EMS ITL keert terug in het EMS GRD treedt toe tot het EMS Europese Raad laat 11 lidstaten toe tot de EMU op 01/01/1999 Oprichting Europese Centrale Bank (ECB) ter vervanging van het EMI Onherroepelijke vaste omrekeningskoersen tussen EUR en BEF, LUF, NLG, DEM, FRF, IEP, FIM, ITL, ATS, PTE, ESP Officiële invoering euro Griekenland aanvaard als 12de lid EMU Griekenland treedt toe tot de EMU Invoering van euromunten en eurobankbiljetten Chartaal geld in de oude nationale munten verliest status wettig betaalmiddel
Monetair beleid in de EMU 250
Geldhoeveelheid
8
Repo’s, uitstaande bedragen (mrd. EUR, linkse schaal) Jaargroei M3 (in %, rechtse schaal)
225
Officiële rente van de ECB (in %) 7
Herfinancieringsrente ECB Depositorente ECB Marginale beleningsrente ECB Reporente (Duitse Bundesbank)
7
200
6
175
5
6 5 4 3
4
150
2
3
125 1996
97
98
99
2000
2001
1 1996
97
98
99
2000
2001
Rente internationaal Kortetermijnrente (3-maands interbankenrente, in %) 12
DEM/EUR USD JPY
Langetermijnrente (rendement op 10-jaars overheidsobligaties, in %) EUR/Duitsland USD JPY
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0 1985
87
89
91
93
95
97
99
2001
12
0 1985
Nr. 8 / 2001
87
89
91
93
95
97
99
13
2001
Economisch Financiële Berichten
Rente EMU-lidstaten Kortetermijnrenteverschil met de DEM-rente (3-maands interbankenrente, in %)
Langetermijnrenteverschil met de DEM-rente (10-jaars obligatierente, in %) 12
BEF/LUF NLG FRF ATS
BEF/LUF NLG FRF ATS
10 8
6
4
6 4 2 2 0
0
-2 1985 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 2000 01
1985 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 2000 01
16
20
ESP PTE ITL
ESP PTE ITL
15
14 12 10 8
10 6 4 5
2 0
0 1985 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 2000 01
-2 1985 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 2000 01
35
IEP GRD FIM
30 25
8
IEP GRD FIM
7 6
20
5
15
4
10
3
5
2
0
1
-5 1985 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 2000 01
0 1985 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 2000 01
Rente in de niet-EMU EU-landen Kortetermijnrenteverschil met de DEM/EUR-rente (3-maands interbankenrente, in %) GBP SEK DKK
12 10 8
Langetermijnrenteverschil met de DEM/EUR-rente (10-jaars obligatierente, in %) GBP SEK DKK
6 5
6
4
4
3
2
2
0
1
-2
0
-4 1985 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 2000 01
7
-1 1985 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 2000 01
14
Kapitaalmarkten Samenstelling obligatiemarkt naar debiteur (2000, in mrd. USD)
Obligatiemarkt (in % van het BBP)
9 000
200
EMU VS Japan Rest EU
180
8 000
Publieke sector Financiële sector Niet-financiële ondernemingen
160
7 000 6 000
140 5 000 120 4 000 100
3 000
80
2 000
60
1 000 0
40 1990
92
94
96
98
EMU
2000
Algemene beursindexen (koersindex in EUR, januari 1986 = 100) Euro Stoxx 50 Dow Jones Industrial Average Nikkei Dow 225
Rest EU
VS
Japan
Beurskapitalisatie (in % van het BBP)
180
800 EMU VS Japan Rest EU
600
160 140 120 100
400 80 60 200
40 20 0
0 88
90
92
94
96
98
1990
2000
Beurswaardering (verhouding winstrendement tegenover langetermijnrente) EMU VS Japan
2,5
92
94
96
98
2000
Beurskapitalisatie en koersverloop
60 FIN
50
2 40 1,5
30
GR F S I DK NL IRL E P D CAN VS B N VK AUS
1
20 10
A
0,5
0
J
-10 0 1986
88
90
92
94
96
98
0
2000
Nr. 8 / 2001
50 100 150 200 Beurskapitalisatie (december 2000, in % BBP)
15
250
Koersrendement op jaarbasis (december 1995-december 2000, in %)
1986
Economisch Financiële Berichten
Uitbreiding EU
inwoners in ’000 in % EU-15 Estland Hongarije Polen Slovenië Tsjechië Bulgarije Letland Litouwen Roemenië Slowakije Cyprus Malta Turkije Totaal
BBP in mln. in % EUR EU-15
1 440 10 033 38 644 1 991 10 224 8 223 2 417 3 696 22 421 5 396 673 388 66 411
0,4 2,7 10,3 0,5 2,7 2,2 0,6 1,0 6,0 1,4 0,2 0,1 17,6
5 585 49 361 175 445 20 089 55 007 12 910 7 276 12 013 39 462 20 884 9 226 3 849 227 127
0,07 0,58 2,06 0,24 0,65 0,15 0,09 0,14 0,46 0,25 0,11 0,05 2,67
171 959
45,6
638 235
7,51
40
EST
35 30 H
CZ
25 20
PL
SLO
15 10
LT
LV BG
5
SK
RO
0 22
24 26 28 Transitie-index (december 1999)
30
Buitenlandse directe investeringen in CentraalEuropese kandidaat-lidstaten
Economische groei
2 200
CY
TR 140 PL 120 SLO H
SK
CZ
EST
RO
LT
LV
100 80
BG
CZ
160 H
Reëel BBP in 2000 (1989 = 100)
M
1 800 1 600
1 200 LV
1 000
SLO
800
PL
SK
LT
600 400
BG RO
0
BBP per capita (2000, in EUR tegen KKP)
1 400
EST
60
-4 -2 0 2 4 6 Gemiddelde jaarlijkse reële BBP-groei (1998-2000, in %)
2 000
200 2 4 6 8 10 Buitenlandse directe investeringen (in 2000, in % BBP)
Werkloosheidsgraad (in % van de beroepsbevolking, 2000)
20
20 000
16 000
50 % van het EU-15 gemiddelde
Cumulatieve directe investeringen (1989-2000, in USD per capita)
EST H PL SLO CZ BG LV LT RO SK CY M TR
Transitie naar vrijemarkteconomie CentraalEuropese kandidaat-lidstaten
Beurskapitalisatie (in % BBP, december 2000)
Kandidaat-landen voor de uitbreiding van de EU (2000)
15
12 000 EU-15 gemiddelde
10
8 000 5 4 000
CY
H
M
TR
SLO
CZ
RO
LV
PL
EST
LT
BG
0 SK
LV
BG
RO
LT
TR
PL
EST
H
SK
CZ
M
CY
SLO
0
16
Openheid van de economie (uitvoer van goederen, in % van de som van BBP en de invoer van goederen, 2000) Uitvoer naar EU Overige uitvoer
45
Belang van de overheid (2000)
120
40
Overheidsschuld (in % BBP)
100
CY 35
BG 80
30 25 H
TR
60
M
20 PL
15 LT
10
RO
SLO
40
CZ
SK LV
5
20
EST 0 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 46 48 50 Overheidsbestedingen (in % BBP)
CY
TR
PL
RO
LT
LV
BG
CZ
SLO
H
M
SK
EST
0
Macro-economische onevenwichtigheden (in % van het BBP, 2000)
0
Inflatie (jaarstijging van de consumptieprijzen in %, groepsgemiddelden) Kopgroep (PL, H, CZ, EST, SLO) Achterkomers (RO, BG, LV, LT, SK) Mediterrane (TR, CY, M)
-2 -4 -6
120 100 80
-8
60
-10
40
-12
Saldo lopende rekening Nettofinancieringssaldo overheid
140
20
50
0
TR
CZ
M
RO
CY
H
SK
LV
LT
PL
SLO
BG
EST
-14
Wisselkoersen voornaamste Centraal-Europese munten (per EUR)
1994
275
95
96
97
98
99
2000 2001
Rentevoeten voornaamste Centraal-Europese munten (3-maands interbankenrente) CZK SKK PLN HUF
250
45
225
35 30 25
40 200
20
175
15
150
10
125
5
35
30 CZK (linkse schaal) SKK (linkse schaal) PLN per 10 EUR (linkse schaal) HUF (rechtse schaal)
25
20
0
100 1994
95
96
97
98
99
2000 2001
1994
Nr. 8 / 2001
95
96
97
98
99
2000 2001
17
Economisch Financiële Berichten
Toelichting bij en bronnen van de grafieken
productiviteit neemt toe als de economische groei (reële groei BBP) hoger is dan de groei van de werkgelegenheid. De uitgaven voor onderwijs en voor onderzoek en ontwikkeling omvatten zowel de uitgaven gefinancierd door de overheid als die gefinancierd door de privé-sector (gezinnen en bedrijven). Het overheidsaandeel in deze uitgaven bedraagt 53 % voor onderzoek en ontwikkeling en ongeveer 90 % voor onderwijs.
Algemene gegevens en belang van de Europese Unie (EU) Tenzij anders is vermeld, betreffen de cijfers voor de Europese Unie het geheel van de vijftien huidige lidstaten, ook in de periode voordat ze toegetreden waren. De cijfers voor Duitsland hebben tot 1990 enkel betrekking op de deelstaten die tot het vroegere West-Duitsland behoorden, sinds 1991 omvatten ze ook het vroegere Oost-Duitsland. Waar we indexen gebruiken, vermijden we een breuk in de cijfers door de index voor West-Duitsland aan te passen met de groeicijfers van het verenigde Duitsland sinds 1992. De economische welvaart wordt meestal gemeten door het BBP per capita in een gemeenschappelijke munt. Om rekening te houden met verschillen in de prijsstructuur en het gemiddelde prijsniveau, wordt het BBP per capita uitgedrukt in EUR tegen koopkrachtpariteiten. Om het aandeel in de wereldhandel te berekenen, houden we voor de EU geen rekening met de handel tussen de lidstaten onderling. Bronnen: Europese Commissie, Statistical Annex to European Economy, voorjaar 2001 (voor taan Europese Commissie); A. Madison, L’économie mondiale 1820-1992: analyse et statistiques, OESO,1995; IMF, International Financial Statistics, jaarboek 2000.
Bevolking en arbeidsmarkt De ontwikkeling van de bevolking bevat historische cijfers tot 2000 en vooruitzichten van de Verenigde Naties vanaf 2000. De bevolking op actieve leeftijd zijn alle inwoners van 15 tot 65 jaar. De vergrijzing kan men meten door de verhouding te nemen van de bevolking ouder dan 65 jaar en de bevolking op actieve leeftijd. De beroepsbevolking bestaat uit de werkende beroepsbevolking (loontrekkenden in overheids- of particuliere dienst, zelfstandigen en helpers) en de werkloze beroepsbevolking. De werkloosheidsgraad drukt het aantal werklozen uit in verhouding tot de beroepsbevolking. De werkgelegenheidsgraad is de verhouding van de werkende beroepsbevolking min het saldo van de grensarbeid tot de bevolking op actieve leeftijd. Wij gebruiken de definitie en de cijfers van Eurostat, waarbij de beroepsbevolking exclusief militairen wordt genomen. Bronnen: Europese Commissie; Eurostat; US Bureau of the Census; Verenigde Naties, World population prospects, 1998 revision.
Economische productie, technologische vooruitgang, economisch belang overheid, sparen en investeren
De cijfers over de overheidsuitgaven hebben betrekking op de totale overheid (centrale overheid, lagere overheden en sociale zekerheid). De totale belastingdruk is de som van de directe belastingen (op inkomen en vermogen), socialezekerheidsbijdragen en indirecte belastingen (vooral BTW en accijnzen) in procent van het BBP. De bruto overheidsschuld zijn de uitstaande schuldtitels van de totale overheid, zonder aftrek van de financiële activa in het bezit van de overheid. De investeringen worden hier benaderd via de brutokapitaalvorming. Dit zijn de investeringen inclusief de afschrijvingen van de zelfstandigen, de bedrijven en van de overheid en de woningbouw door de gezinnen. Bronnen : Europese Commissie; Eurostat, EU National accounts 1997; European information technology obser vator y, 2000; OESO, OCDE en chiffres, 2000; OESO, Perspectives économiques de l’OCDE, juli 2001; Morgan Stanley Dean Witter. Buitenlandse handel, prijzen en kosten. De openheidsgraad van de economie wordt hier gemeten als de uitvoer in verhouding tot het totale aanbod van goederen en diensten. Het totale aanbod is de som van het BBP en de invoer. Het saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans is het verschil tussen de transacties tussen ingezetenen en niet-ingezetenen die aanleiding geven tot het verwerven en afstaan van deviezen (uitvoer min invoer van goederen en diensten, ontvangen inkomens uit het buitenland min afgestane inkomsten en de netto-overdrachten). Een overschot houdt in dat het sparen in dezelfde mate het investeren over treft en dat de ingezetenen netto krediet verschaffen aan het buitenland. De consumptieprijsindex (CPI) meet maandelijks de ontwikkeling van de prijzen van een periodiek aangepaste korf van goederen en diensten. De inflatie is de gemiddelde jaarstijging van de consumptieprijsindex. De reële loonkosten per eenheid product zijn gelijk aan de reële loonkosten (nominale loonkosten gedefleerd op basis van de BBP-deflator), gedeeld door de arbeidsproductiviteit. De BBP-deflator is de verhouding tussen het BBP in lopende prijzen en het BBP in vaste prijzen. De reële effectieve wisselkoers geeft de ontwikkeling weer van de loonkosten per eenheid product, uitgedrukt in een gemeenschappelijke munt, vergeleken met de andere geïndustrialiseerde landen, waarbij die worden gewogen naar verhouding van de handelsstromen. Bronnen: Europese Commissie, Thomson Financial Datastream.
Economische vergelijking van de EU-lidstaten Demografie en arbeidsmarkt
De arbeidsproductiviteit wordt berekend door het reëel BBP te delen door de werkgelegenheid. Er wordt niet gecorrigeerd voor de gemiddelde arbeidsduur per werkende. De arbeids-
De verandering in het bevolkingsaantal is het resultaat van het verschil tussen het aantal geboor tes en sterftes, aangevuld met
18
het migratiesaldo. De fertiliteit is het aantal kinderen dat een vrouw tijdens haar vruchtbare periode krijgt. Een niveau van 2,1 is noodzakelijk om, zonder migratiebewegingen, de bevolking constant te houden. De deeltijdse arbeid bij mannen (vrouwen) is het aantal mannen (vrouwen) dat deeltijds werkt in procent van de totale mannelijke (vrouwelijke) werkgelegenheid. De participatiegraad van een bepaalde bevolkingscategorie is de verhouding tussen de beroepsbevolking en de bevolking op actieve leeftijd van deze categorie van de bevolking. Deze verhouding geeft weer in welke mate potentieel actieven zich effectief op de arbeidsmarkt begeven, of zich integendeel vervroegd terugtrekken (vervroegd pensioen), later toetreden (scholieren en studenten) of zich om andere redenen niet aanbieden. In alle landen van de EU ligt de par ticipatiegraad van vrouwen en oudere werknemers beneden het gemiddelde van de totale beroepsbevolking. Bronnen : Europese Commissie; Verenigde Naties, World population prospects, 1998 revision; Eurostat, jaarboek 2001; ILO, Key indicators of the labor market 1999.
belastingvoet en eventuele specifieke directe inkomstenbelastingen. Het absolute prijspeil geeft weer per lidstaat hoeveel men moet betalen in een gemeenschappelijke munt voor hetzelfde pakket goederen en diensten, relatief ten opzichte van het gemiddelde bedrag in de EU. Door het BBP per capita in een gemeenschappelijke munt (bijvoorbeeld in EUR) te delen door het absolute prijspeil, krijgt men het BBP per capita tegen koopkrachtpariteitenverhouding. De nominale ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product geeft de verandering weer in de verhouding van de nominale loonkost ten opzichte van een index van de productiviteit. Wanneer men dit uitdrukt in een gemeenschappelijke munt, en dus corrigeer t voor de verandering in de wisselkoers, krijgt men de ontwikkeling van de concurrentiekracht binnen de EU. Bronnen: Europese Commissie; Europese Commissie, General government data, voorjaar 2001; OESO, Taxing wages 19981999, editie 1999; Thomson Financial Datastream; DRI-WEFA.
Europese Monetaire Unie, wisselkoersen en rente Welvaartsindicatoren, productiestructuur, productiviteit Een manier om de inkomensongelijkheid weer te geven is via het aandeel dat de rijkste 20 % en de armste 20 % van de bevolking hebben in het totale nationale inkomen. Lidstaten linksboven in de grafiek hebben de minst ongelijke verdeling. De Wereldbank verzamelt de recentste enquêteresultaten per land. Voor de lidstaten van de EU ligt de datum van deze enquêtes tussen 1987 (Oostenrijk) en 1995 (Italië).
De Europese Monetaire Unie bestaat uit twaalf lidstaten van de EU. Op 31 december 1998 werden de omrekeningskoersen van de munten van elf landen ten opzichte van de euro onherroepelijk vastgelegd. Op 31 december 2000 werd ook de omrekeningskoers van de twaalfde deelnemende munt, de Griekse drachme, vastgelegd. Sindsdien zijn deze munten nog enkel nationale verschijningsvormen van de euro. De omrekeningskoersen van de munten van de lidstaten zijn:
De dienstensector wordt opgedeeld in verhandelbare diensten, waar voor een prijs wordt bepaald op de markt, en niet-verhandelbare diensten, waarvoor geen marktprijs bestaat en die geleverd worden door de overheid (administratie, defensie, justitie, enz.), het onderwijs of de social profit-sector.
1 EUR = 40,3399 BEF 13,7603 ATS 1,95583 DEM 166,386 ESP
Bronnen: Europese Commissie; World Bank, World development indicators 2000; Eurostat, EU National accounts 1997; ILO, Key indicators of the labor market 1999; OESO, Employment outlook, juli 2000.
Overheid, prijzen en kosten De loonwig is de verhouding tussen enerzijds de socialezekerheidsbijdragen (van zowel werknemer als werkgever) en de directe inkomstenbelasting betaald door de werknemer, min de ontvangen transfers en anderzijds de loonkosten voor de werkgever. Die verhouding kan verschillen naar gelang van de persoonlijke situatie van de belastingplichtige. In de grafiek wordt een alleenstaande vergeleken met een gezinshoofd met echtgenoot en twee kinderen ten laste, wanneer beiden het gemiddelde brutoloon in de industrie verdienen. Het brutoloon voor de werknemer wordt verkregen door de loonkosten voor de werkgever te verminderen met de socialezekerheidsbijdrage van de werkgever. Het nettoloon is gelijk aan het brutoloon min de socialezekerheidsbijdrage en de directe inkomstenbelasting van de werknemer. De hoogste marginale belastingvoet voor de werknemer wordt verkregen door de hoogste marginale bijdragevoet voor de sociale zekerheid en voor de inkomstenbelasting te verhogen met de gemiddelde lokale directe
5,94573 FIM 6,55957 FRF 340,750 GRD 0,787564 IEP
1936,27 40,3399 2,20371 200,482
ITL LUF NLG PTE
Ook voor de periode na januari 1999 hanteren we de afkor tingen van de vroegere munt om het land aan te duiden. De euro werd ingevoerd tegen een omrekeningskoers van 1 euro voor 1 ECU. De internationale bilaterale wisselkoersen worden uitgedrukt als munt per EUR (per ECU voor januari 1999), waarbij een stijging van deze verhouding een appreciatie van de euro weergeeft tegenover deze munt. De munten van de twaalf lidstaten zijn uitgedrukt als ECU/euro per munt, waarbij een stijging van deze verhouding een appreciatie van de munt weergeeft tegenover de euro. De Europese Centrale Bank (ECB) stuur t de rente op de geldmarkt via haar rente op basisherfinancieringstransacties. Dit zijn wekelijks uitgevoerde aanbestedingen, waarbij de ECB van de banken schatkistpapier ‘koopt’ met de verplichting om ze na een periode van meestal twee weken terug te verkopen aan dezelfde tegenpar tij. Deze ‘repotechniek’ werd voordien ook toegepast door de Duitse centrale bank, die zo de in Europa toonaangevende reporente bepaalde. De rentes op de marginale beleningsfaciliteit, waar tegen de geldmarktpar tijen hun eindedagtekor ten kunnen financieren, en op de depositofaciliteit, waar tegen de banken hun eindedagoverschotten kunnen afstaan aan de ECB, vormen respectievelijk het plafond en de bodem van de geldmarktrente. Op de geldmarkt worden kredieten en
Nr. 8 / 2001
19
Economisch Financiële Berichten
beleggingen voor een periode van maximaal twaalf maanden verhandeld tussen voornamelijk professionele par tijen. De toonaangevende rente is de driemaands interbankenrente. Op de kapitaalmarkten worden kredieten verhandeld met een looptijd die langer is dan 1 jaar, bijvoorbeeld in de vorm van obligaties. De toonaangevende langetermijnrente is het rendement tot ver valdag van overheidsobligaties met een restlooptijd van 10 jaar. De monetaire-beleidsstrategie van de ECB is gericht op het handhaven van de prijsstabiliteit in de EMU, waarbij de inflatie op middellange termijn niet hoger mag zijn dan 2 %. Om deze doelstelling te bereiken beoogt de ECB een maximale jaargroei van de geldhoeveelheid M3 met 4,5 %. De M2-geldhoeveelheid is de som van het chartaal en giraal geld (M1) en de spaardeposito’s met een vaste looptijd beneden twee jaar of met een opzegtermijn van minder dan 3 maanden. De M3-geldhoeveelheid is de som van M2 en de repo-bedragen, de deelbewijzen in geldmarktfondsen en schuldpapier met een looptijd tot twee jaar. Bronnen: ECB, Maandbericht; Thomson Financial Datastream, DRI-WEFA.
de ‘Federation Internationale des Bourses de Valeurs’ (FIBV) regelmatig per beurs de volledige waarde van alle binnenlandse, beursgenoteerde bedrijven die daarop hun hoofdnotering hebben. We gebruiken per land de voornaamste beurs, behalve voor de VS, waar we de som nemen van de New York Stock Exchange en de Nasdaq. De verhouding van het winstrendement, dit is de winst per aandeel gedeeld door de aandelenkoers, tegenover de langetermijnrente geeft weer in welke mate de beurs correct is gewaardeerd. Een stijgende verhouding duidt op een toenemende onderwaardering van de beurs, een dalende verhouding op een toenemende overwaardering. Dat komt omdat men een aandeel kan waarderen aan de hand van de verwachte winst, door de verwachte winststromen te verdisconteren met de langetermijnrente plus een risicopremie, die het risicovoller karakter van een aandeel ten opzichte van een obligatie weergeeft. Als de winstvooruitzichten en de rente ongewijzigd blijven en de aandelenkoers daalt (stijgt) niettemin, waardoor de verhouding in de grafiek stijgt (daalt), betekent dat dan ook dat de beleggers een hogere (lagere) risicopremie eisen. Bronnen: BIS, Quar terly Review, International Banking and Financial Market Developments; FIBV, jaarboek 2000; Thomson Financial Datastream; Europese Commissie.
Kapitaalmarkten
De prijsindex van een beurs geeft de ontwikkeling weer van de waarde van een korf van op die beurs genoteerde aandelen van binnenlandse bedrijven, waarbij van ieder aandeel de koers wordt vermenigvuldigd met het aantal aandelen in de korf. De marktkapitalisatie van de beursindex is de waarde van de som over alle opgenomen bedrijven van alle uitstaande aandelen maal hun beurskoers. Voor de vergelijking van de ontwikkeling van de beurskapitalisatie gebruiken we voor elke beurs de ‘Datastream Total Market-index’, die een van de breedste, beschikbare beursindexen is. Voor de meeste landen publiceer t
Uitbreiding van de EU Op 11 december 1999 besloot de Europese Raad om tien Centraal-Europese landen en Malta, Cyprus en Turkije toe te laten tot de onderhandelingen over de toetreding tot de Europese Unie. Er werd echter geen datum voor eventuele toetreding vastgelegd. De Centraal-Europese landen hadden elk een centraal geleide economie tot bij het begin van de jaren 90. Sindsdien maken zij de overgang naar een vrijemarkteconomie naar West-Europees model. De Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) stelt indicatoren op die weergeven hoever die ontwikkeling op bepaalde domeinen is gevorderd: privatisering; prijs-, handels- en wisselkoersliberalisering; her vorming van de ondernemingen en het mededingingsbeleid; her vorming van de financiële sector. De score op de transitie-index is de som van de scores op deze deelindexen. Bronnen: Europese Commissie; EBRD, Transition report 2000; Eurostat, European Economy, Supplement C, November 2000; World Bank, World development indicators 2000; IMF, Director y of trade statistics, jaarboek 2000; Central Bank of Malta; Popular Bank of Cyprus; Thomson Financial Datastream; DRIWEFA; International Institute of Finance.
Correspondentieadres: KBC BANK NV, Asset Management, APC - Economisch Financiële Berichten, Havenlaan 2, B-1080 Brussel. Tel.: 02/429 59 53 - Fax: 02/429 91 43. Jaarabonnementen kunnen op elk ogenblik ingaan. Aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar in elk KBC-bankkantoor of op het bovenvermelde adres. Betaling na ontvangst van het overschrijvingsformulier. Abonnements- of adreswijzigingen kunt u vermelden op de enveloppe, die u afgeeft in een KBC-bankkantoor of opstuurt naar het bovenvermelde adres. Prijs jaarabonnement: Nederlands, Frans of Engels - maandelijks - 10 euro (5 euro voor jongeren tot 25 jaar die een KBC-rekening bezitten). U kunt de Economisch Financiële Berichten opvragen via de website van KBC Bank NV, nl. www.kbc.be Nadruk van artikelen of berichten is toegestaan onder opgave van de bron. De in dit blad voorkomende gegevens zijn ontleend aan door ons betrouwbaar geachte bronnen en worden alleen verstrekt bij wijze van inlichting. Voor de juistheid en volledigheid ervan kunnen wij echter niet instaan. Verantwoordelijke hoofdredacteur: Johan Van Gompel, Baanvelden 18, B-2500 Lier –
[email protected].
Drukk. Schaubroeck, Nazareth
20
Ce bulletin paraît également en français. English edition also available.
De Bank voor Internationale Betalingen (BIS) verzamelt gegevens over het geheel van de uitgegeven bedragen in de vorm van obligaties, inclusief schuldtitels op kortere termijn. Zij maakt een onderverdeling in een binnenlandse markt, waarbij een debiteur een obligatie in eigen land en in eigen munt uitgeeft, en de internationale markt. In dit laatste geval geeft een debiteur een obligatie uit in een ander land of een andere munt. Omdat de BIS de EMU niet als één enkele entiteit beschouwt, rekent ze hierbij ook schuldtitels uitgegeven door een debiteur uit een EMU-lidstaat op de markt of in de munt van een andere lidstaat. Daarom gebruiken wij als vergelijkingsbasis voor een land het totaal van de binnenlandse markt en de internationale uitgiften van debiteuren die tot het land behoren.