*Z0376C5ADC0* Registratienummer: Z -13-03431 / 27824
Plan van Aanpak Jonggehandicapten in de Participatiewet
Désirée Megens Datum: September 2014 Versie:1
Inhoudsopgave Afkortingen ....................................................................................................... 3 1.
Inleiding..................................................................................................... 4
2.
Gevolgen van de Participatiewet voor de Wajong-doelgroep.............................. 5
2.1
De huidige Wajong ................................................................................... 5
2.2
De Wajong 2015 ...................................................................................... 5
2.3
Nieuwe doelgroep voor de gemeente .......................................................... 5
2.4
De omvang en problematiek...................................................................... 6
2.5 3.
De problematiek van de doelgroep ............................................................. 6 Aansluiting onderwijs op de arbeidsmarkt....................................................... 8
3.1
Praktijkonderwijs ..................................................................................... 8
3.2
Voortgezet speciaal onderwijs.................................................................... 9
3.3
Het vervolg na het Vso en Pro ................................................................. 11
3.4 4.
Voorzieningen voor werkgevers ............................................................... 12 Wijze van ondersteuning door de gemeente.................................................. 12
4.1
Valkuilen en succesfactoren..................................................................... 12
4.2
Aanbevelingen voor de werkwijze............................................................. 14
4.2.1
Hanteren van een aangepaste aanvraagprocedure .................................. 14
4.2.2
Samenwerking met het onderwijs ......................................................... 16
4.2.3
De benodigde re-integratievoorzieningen............................................... 18
4.2.4
Netwerkoverleg arbeid ........................................................................ 19
4.2.5
Herkenningstraining en inzet van externe deskundigheid ......................... 19
5.
Financiën, formatie, juridisch kader en communicatie .................................... 20
5.1
Kosten re-integratieondersteuning ........................................................... 20
5.2
Ontwikkeling omvang doelgroep .............................................................. 21
5.3
Benodigde formatie ................................................................................ 21
5.4
Communicatie ....................................................................................... 22
2
Afkortingen
AKA
Arbeidsmarktgekwalificeerd assistent
Havo
Hoger algemeen voortgezet onderwijs
IRO
Individuele Re-integratie Overeenkomst
Pro
Praktijkonderwijs
P-wet
Participatiewet
ROC
Regionaal Opleidingscentrum
SFB
Structureel Functionele Beperking
Vmbo
Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
Vso
Voortgezet speciaal onderwijs
Vwo
Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
Wajong
Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten
WML
Wettelijk minimum loon
WSP
Werkgeversservicepunt
Wsw
Wet sociale werkvoorziening
Wwb
Wet werk en bijstand
ZMLK
Zeer moeilijk lerende kinderen
ZMOK
Zeer moeilijk opvoedbare kinderen
3
1. Inleiding De Participatiewet wordt per 1 januari 2015 ingevoerd onder verantwoordelijkheid van gemeenten en zorgt voor de samenvoeging van de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een deel van de Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). De invoering van de wet betekent voor de gemeenten een uitbreiding van de doelgroep, waarbij de uitbreiding zal bestaan uit mensen met een arbeidsbeperking met arbeidsvermogen. Dit zijn o.a. jonggehandicapten met arbeidsvermogen die op dit moment nog een beroep een kunnen doen op de Wajong voor inkomens- en reintegratieondersteuning. Dit is voor de gemeente een nieuwe doelgroep met bovendien een andere ondersteuningsbehoefte dan op dit moment voor de uitvoering van de Wwb beschikbaar is.
Dit betekent dan ook dat de huidige werkwijze voor inkomens- en re- integratieondersteuning moet worden aangepast of aangevuld. Middels dit plan van aanpak wordt geadviseerd op welke wijze dit kan worden vormgegeven.
Leeswijzer De gemeente wordt vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor het bieden van inkomens- en re-integratieondersteuning aan jonggehandicapten met arbeidsvermogen. Hoe ziet deze doelgroep eruit, wat is de omvang en wat is de problematiek. Dat is opgenomen in hoofdstuk twee. In het derde hoofdstuk gaan we in op de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, de afspraken die de gemeente hierover kan maken met de onderwijsinstellingen en de reintegratievoorzieningen die het UWV inzet. Het vierde hoofdstuk bevat tenslotte inzicht in de succesfactoren en valkuilen bij de begeleiding van jonggehandicapten en aanbevelingen voor de werkwijze van de gemeente. Het laatste hoofdstuk bevat de financiële en personele consequenties van de notitie en aanbevelingen voor het communicatietraject.
4
2. Gevolgen van de Participatiewet voor de Wajong-doelgroep 2.1
De huidige Wajong
De Wajong is de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. De wet wordt uitgevoerd door het UWV. Iedereen die voor het 17e jaar of tijdens het volgen van een studie tot en met het 27e jaar arbeidsongeschikt raakt, kan onder de huidige regelgeving bij het UWV een beroep doen op de wet Wajong. Iemand is geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt als rechtstreeks en medisch kan worden vastgesteld dat hij door ziekte of gebrek niet in staat is om door middel van werk hetzelfde te verdienen als een gezonde persoon met gelijke opleiding en ervaring in zijn buurt. De Wajong maakt onderscheid tussen drie regelingen: 1. Uitkeringsregeling: voor jonggehandicapten voor wie een betaalde baan nooit tot de mogelijkheden zal behoren. Voor deze groep staat inkomensbescherming voorop; 2. Studieregeling: voor jonggehandicapten die studeren of nog op school zitten en studiefinanciering krijgen; 3. Werkregeling: voor jonggehandicapten met perspectief op het verrichten van werk, of waarvan het perspectief op arbeid niet uitgesloten kan worden. Voor deze groep staat het recht op arbeidsondersteuning voorop. 2.2
De Wajong 2015
Per 1 januari 2015 wordt de toegang tot de Wajong aangescherpt. De naam van de Wajong wijzigt op dat moment van Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten in Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. De Wajong is vanaf dat moment alleen nog toegankelijk voor jonggehandicapten die duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikken. Wanneer iemand dus tijdelijk geen arbeidsvermogen heeft, ontstaat er geen recht op Wajong 2015. Kort gezegd komt arbeidsvermogen neer op de vraag of iemand kan werken. Dit is het geval als hij minimaal 20% van het wettelijk minimumloon kan verdienen. Het huidige toelatingscriterium van de Wajong wordt hierop aangepast. Wie nu al een Wajong-uitkering heeft, zal deze ook behouden en ondersteund blijven worden door het UWV. Wel vindt voor alle Wajongers een herbeoordeling plaats. Blijkt hieruit dat de Wajonger arbeidsvermogen heeft, dan wordt de Wajonguitkering verlaagd van 75% naar 70% van het wettelijk minimumloon. 2.3
Nieuwe doelgroep voor de gemeente
Jonggehandicapten kunnen direct een aanvraag indienen voor een uitkering op grond van de Participatiewet - hierna te noemen P-wetuitkering - bij de gemeente. Het is niet nodig dat iedereen eerst bij het UWV langs gaat voor een beoordeling voor de Wajong 2015. Dit betekent dat het in eerste instantie aan de gemeente is om te beoordelen of de jonggehandicapte over arbeidsvermogen beschikt of niet. Is de gemeente van mening dat de jonggehandicapte niet
5
beschikt over arbeidsvermogen of is hierover twijfel, dan kan de gemeente de jonggehandicapte doorverwijzen naar het UWV. De jonggehandicapte moet altijd zelf een aanvraag voor Wajong 2015 indienen. Het UWV toetst of iemand wel of geen arbeidsvermogen heeft en of dit een tijdelijk of duurzaam karakter heeft. De beschikking van het UWV over de Wajong 2015 is leidend. Gemeenten hebben geen invloed op of zeggenschap over de beoordeling van de Wajong 2015. Wanneer iemand is afgewezen voor de Wajong 2015, behoort deze tot de doelgroep van de Participatiewet. Het is voor de gemeente en de doelgroep van belang zo snel mogelijk de juiste inschatting te maken van het arbeidsvermogen van de jonggehandicapten en van de problematiek.
Dit omdat
de huidige procedure voor de aanvraag van een Wwb- uitkering en de werkwijze voor arbeidsontwikkeling niet één op één toepasbaar zijn voor de doelgroep jonggehandicapten. Dit vanwege aanwezige gedragsproblematiek, beperkte verstandelijke vermogens, psychosociale problematiek en/of psychiatrische stoornissen. 2.4
De omvang en problematiek
Om de juiste werkwijze te bepalen, is inzicht nodig in de omvang en de problematiek van de doelgroep. Waar hebben we het over? Landelijk zijn er op dit moment 240.000 mensen met een Wajong-uitkering. Door het UWV is ingeschat dat hiervan 140.000 mensen arbeidsvermogen hebben. Een deel hiervan is echter aan het werk of zal geen recht hebben op een P-wetuitkering. Bijvoorbeeld omdat er voldoende inkomsten zijn binnen het huishouden. De groep die naar verwachting een beroep zal doen op de Participatiewet heeft een landelijke omvang van 65.000 personen, oftewel 27,1%. Dit betekent dat rekening gehouden moet worden met een jaarlijkse instroom van 37 jonggehandicapten. 2.5
De problematiek van de doelgroep
In de Wajong zit een gemêleerde groep mensen; van hoogopgeleiden met een fysieke aandoening tot mensen met een ernstig verstandelijke beperking die nooit onderwijs hebben genoten. Het kan om iemand gaan van 18 jaar met het syndroom van down, maar ook iemand van 64 jaar die blind is. Dit maakt dat Wajongers verschillende soorten arbeidsbeperkingen en uiteenlopende arbeidsmogelijkheden hebben.
6
De problematiek van de nieuwe instroom in de Wajong is als volgt:
Problematiek doelgroep Instroom 2013
40
Wajong toegekend uitkering
3
Wajong studie/werk
37
Geslacht man
23
vrouw
17
Leeftijdsklasse 18 en 19 jaar
26
20 t/m 24 jaar
5
25 t/m 34 jaar
4
35 jaar en ouder
5
Ontwikkelstoornissen diep/ernstig/matige verstandelijke beperking
14
licht/zeer lichte verstandelijke beperking
5
verstandelijke beperking, ernst onbekend
0
autisme spectrum stoornis
3
aandachtstekortstoornis (o.a. ADHD)
1
overige ontwikkelingsstoornissen
1
Psychiatrische ziektebeelden persoonlijkheidsstoornis
2
stemmingsstoornis
2
schizofrenie en overige psychosen
4
overige psychische ziektebeelden
2
Somatische ziektebeelden
6
Te zien is dat 65% van de instroom onder de 19 jaar is. De instromers zijn direct afkomstig uit het onderwijs. Om deze reden wordt aanbevolen de samenwerking met het onderwijs voor deze doelgroep te versterken.
7
3.
Aansluiting onderwijs op de arbeidsmarkt
Meer dan de helft van de Wajong-doelgroep die op dit moment instroomt in de werk- of studieregeling van de Wajong heeft op een school voor voorgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs gezeten. Hetzelfde zal gaan gelden voor de jonggehandicapten die een beroep doen op de Participatiewet. Zowel voortgezet speciaal onderwijs als praktijkonderwijs plaatst leerlingen direct vanaf school bij een reguliere werkgever. Beide typen onderwijs hanteren vanwege het verschil in problematiek van de leerlingen een andere werkwijze voor arbeidstoeleiding. Zij gebruiken hiervoor voorzieningen die door het UWV beschikbaar worden gezet. Voor de leerlingen die direct worden geplaatst, wordt geen Wajong- indicatie aangevraagd. Het is dan ook gewenst deze werkwijze te behouden en hierover afspraken te maken met het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs. Hiertoe wordt in dit hoofdstuk inzichtelijk gemaakt welke scholen aanwezig zijn op Goeree-Overflakkee, wat de omvang is van de groep leerlingen dat een beroep doet op voorzieningen van de Participatiewet en welke voorzieningen het UWV inzet. 3.1
Praktijkonderwijs
Praktijkonderwijs (Pro) is één van de vier richtingen binnen het voortgezet onderwijs: praktijkonderwijs, Vmbo, Havo en Vwo. Het praktijkonderwijs is voor leerlingen dien niet in staat zijn een diploma te behalen in een van de beroepsgerichte leerwegen en waarvoor in vele gevallen doorstroom in vervolgonderwijs niet mogelijk is. Deze leerlingen hebben een IQ tussen 55 en 80 en vallen daarmee in de groep LVB (licht verstandelijk beperkt). Ze hebben leerachterstanden op minimal op twee van de vier gebieden, te weten inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en spellen. Het praktijkonderwijs heeft als wettelijke taak het versterken van zelfredzaamheid op de gebieden wonen, werken, vrije tijd en burgerschap. Daarom ligt de focus in het praktijkonderwijs op het toeleiden naar arbeid door het aanbieden van praktische vakken en het lopen van stages. Leerlingen uit het praktijkonderwijs hebben naast hun leerachterstanden vaak ook sociaalemotionele problemen. Het leerproces duurt bij hen langer dan bij leerlingen op het Vmbo. Ze hebben veel begeleiding en ondersteuning nodig op school. Pro- leerlingen worden vaak overschat, omdat vaak niet de uiterlijke kenmerken van een gehandicapte hebben en zich verbaal vaak goed kunnen uiten. Ook zijn ze geneigd zichzelf te overschatten. Daarom is het belangrijk de problematiek te kunnen herkennen en dat ze zowel op school als op het werk begeleid worden door iemand die bekend is met de problematiek. Het vraagt aandacht wanneer ouders van leerlingen problemen hebben, bijvoorbeeld in de thuissituatie, sociaal-emotionele problemen of een verstandelijke beperking hebben. Dit is van invloed op de mate waarin zij hun zoon of dochter kunnen ondersteunen. Op Goeree-Overflakkee wordt praktijkonderwijs geboden aan jongeren vanaf 12 jaar door het Praktijkonderwijs aan de CSG Prins Maurits te Middelharnis. Er zijn vier vakrichtingen waarvoor
8
leerlingen werkervaring opdoen, trainen in competenties en certificaten kunnen behalen; Zorg en Welzijn, Economie, Groen en Techniek. Er worden vier uitstroomprofielen gehanteerd:
uitstroom naar arbeidscentrum/ dagbesteding;
uitstroom naar beschutte arbeid;
uitstroom naar werk in het vrije bedrijf;
uitstroom naar vervolgcursus of opleiding bij bijv. een ROC.
Eeen deel van de leerlingen die uitstromen hebben een AKA-diploma (53%). Om de overgang van school naar werk soepel te laten verlopen werken Stichting MEE, UWV en het Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits samen. In dit overleg worden aanvragen voor jobcoaching, een Wajong-uitkering, de afgifte tot een SFB verklaring (structureel functionele beperking), plaatsing op beschut werken etc. besproken en in gang gezet.
Leerlingen van het Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits zijn voornamelijk woonachtig op GoereeOverflakkee. Leerlingen verblijven maximaal tot hun 18e jaar op de school. Ze mogen in het jaar dat ze 18 zijn nog op school blijven. Het leerlingenaantal is op dit moment als volgt:
Leer- of verblijfsjaar
1
2
3
4
5
6
Totaal
6
10
8
14
14
3
Het gros van de leerlingen wordt door het Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits geplaatst op de arbeidsmarkt, waardoor geen Wajong-uitkering hoeft te worden aangevraagd. Hiervoor maakt het Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits op dit moment gebruik van voorzieningen van het UWV. Straks
valt deze groep onder de Participatiewet en wordt de gemeente verantwoordelijk voor het
bieden van ondersteuning. Leerlingen stromen uit vanaf het einde van het vierde leer-of verblijfsjaar. Uitstroom kan daarmee gedurende het hele jaar plaats vinden. De uitstroom voor 2015 ligt op circa 14 leerlingen. 3.2
Voortgezet speciaal onderwijs
Scholen uit het voortgezet speciaal onderwijs (Vso) bieden onderwijs aan jongeren met een beperking die niet binnen het reguliere of praktijkonderwijs terecht kunnen. De doelstelling van het Vso is de leerlingen praktische, sociale en cognitieve vaardigheden aan te bieden, die zij nodig hebben om zo zelfstandig mogelijk in de samenleving te kunnen wonen, werken en recreëren. Vso-scholen houden zich daarnaast in toenemende mate bezig met arbeidstoeleiding. Leerlingen starten vanaf 12 jaar en zijn tussen de 17 en 20 jaar als zij de school verlaten. Cluster 3: zeer moeilijk lerend De scholen voor cluster 3 zijn speciale onderwijsvoorzieningen voor leerlingen die zeer moeilijk leren (ZMLK), langdurig ziek zijn en/of een lichamelijke of meervoudige beperking hebben. In de regio Goeree-Overflakkee is dit ZML de Ark. Daarnaast maken in Goeree-Overflakkee woonachtige leerlingen met een cluster 3 beschikking ook gebruik van cluster 3 scholen in Brielle en Zierikzee.
9
ZMLK-leerlingen hebben veelal een IQ van 55 of lager. Ook leerlingen met een IQ tussen de 5570 kunnen naar een cluster 3 school, maar dan moet er naast een verstandelijke beperking ook sprake zijn van andere problemen, zoals een lage (sociale) redzaamheid en grote leerachterstanden. Het belangrijkste kenmerk van leerlingen met een verstandelijke beperking is dat de ontwikkeling van deze leerlingen langzamer verloopt dan bij leerlingen zonder een verstandelijke beperking: onder andere de motorische, spraak- en spelontwikkeling verlopen langzamer. Ook de cognitieve ontwikkeling verloopt trager, de leerling zal altijd een achterstand houden. De leerlingen kunnen zich ook maar voor een korte tijd concentreren, wat het leerproces extra bemoeilijkt. Tot slot is de sociale redzaamheid van deze leerlingen laag.
Naast de leervakken krijgen de leerlingen ook les in vakken als sociale zelfredzaamheid, wereldoriëntatie en wonen. Verder is er praktijkles in horeca, huishoudkunde, techniek, dierverzorging en tuinieren. Het onderwijs is onder andere gericht op het omgaan met de ziekte of beperking. Er is verder een zorgteam bestaande uit een Gezondheidszorgpsycholoog (GZpsycholoog), schoolarts en een schoolmaatschappelijk werkster. Er worden drie uitstroomprofielen gehanteerd:
Arbeid
Dagbesteding
Ander Onderwijs
Sociale werkvoorziening
Activiteitencentrum
AKA
(beschut, detachering en
(niet eisende en
PRO
begeleid werken)
eisende dagbesteding en detachering)
Werken in het vrije bedrijf
Zorgboerderij
Het leerlingenaantal van het ZML de Ark is op dit moment 30 leerlingen. Deze jongeren komen nu allemaal in de Wajong. Een klein deel hiervan zal vanaf 1 januari 2015 arbeidsvermogen hebben van meer dan 20% van het WML en dus een beroep doen op de Participatiewet. Het zal gaan om circa 1 leerling op jaarbasis, woonachtig op Goeree-Overflakkee.
ZML De Ark Op de ZML De Ark zitten 30 leerlingen. De ZML De Ark is een school voor leerlingen van 12 tot 20 jaar met ernstige leer-en/of gedragsproblematiek. De leerlingen kunnen tot hun 20ste verjaardag op school blijven. Daarna gaan ze niet naar een andere vorm van onderwijs. Zij stromen uit via één van de genoemde stromen. Sommige leerlingen verlaten de school eerder. Als de leerlingen van school gaan hebben ze in de praktijk stage gelopen. Ze lopen stage bij de volgende bedrijven; Lunchroom Entrez, Zuidwester, Tuincentrum Graka, Goed voor Goed en de Bonte Koe.
Dit VSO-onderwijs is vervolgonderwijs en tegelijk eindonderwijs. Hun opleiding spitst zich toe op hun toekomstperspectief en hun mogelijkheden. Naast de leervakken werken de VSO leerlingen veel aan de praktische vaardigheden. Steeds meer wordt er een beroep gedaan op de zelfstandigheid van de leerling en wordt er gewerkt aan de sociale vaardigheden. Bij de oudste
10
leerlingen komt het accent meer te liggen op de praktische vaardigheden en arbeidsvoorbereiding. De leerling wordt voorbereid op zijn/haar toekomst. Bij de sociale vaardigheidstraining leer je hoe je jezelf dient te gedragen in allerlei situaties. D.m.v. sociale redzaamheid leert de leerling om te gaan met openbaar vervoer, postkantoor, bibliotheek en dergelijke. Er worden technieklessen gevolgd, er wordt met de leerlingen gekookt en er worden lessen textiele werkvormen gegeven. In beperkte mate wordt er in de tuin gewerkt. Daarnaast worden de leervakken ook nog gegeven zoals rekenen, spelling, getalbegrip en begrijpend lezen. Al deze vakken hebben als doel een zo groot mogelijke zelfstandigheid te ontwikkelen bij de leerling voor de leerlijnen vrije tijd, wonen en werken. Iedere leerling werkt hierbij op zijn eigen niveau.
3.3
Het vervolg na het Vso en Pro
Vrijwel alle leerlingen hebben na het verlaten van de school een arbeidsplaats, vervolgopleiding, dagbesteding of andere plek gevonden. Scholen zorgen over het algemeen voor deze plaatsingen. De resultaten zijn als volgt: Voorziening Vervolg na onderwijs Jaarlijkse uitstroom
PRO Aantal
VSO Aantal
15
Vervolgopleiding
2
1
Dagbesteding
1
7
Beschermde werkomgeving eisend
9
4
Regulier bedrijf
3
Sociale werkvoorziening Niet te plaatsen anders
Toelichting:
Over het algemeen vraagt meer dan de helft van de leerlingen die na het verlaten van de school naar een reguliere werkplek gaat, ook Wajong aan. Cluster 3-leerlingen vragen nagenoeg altijd Wajong aan, ook als na school een regulier werkplek wordt gevonden. Dit vanwege de ondersteuningsmogelijkheden van het UWV;
Het lage uitstroompercentage naar de sociale werkvoorziening is veroorzaakt door de lange wachtlijsten die hiervoor gelden. Veel cluster 3 scholen zijn van mening dat sociale werkvoorziening vooral voor hun leerlingen van belang zijn, omdat er dan meer uit de jongeren te halen is;
Bij de categorie anders gaat het in de meeste gevallen om trajecten bij een reintegratiebedrijf, verhuizingen of voortzetting van het onderwijs op een andere school;
Vanaf het schooljaar 2015-2016 vervalt de AKA-opleiding en wordt de Entree-opleiding geïntroduceerd. Deze wordt in de regio Rijnmond aangeboden door Albeda/ Zadkine. Albeda/ Zadkine zijn op dit moment aan het onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de Entree-
11
opleiding aan te bieden in de regio Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee. Dit zal betekenen dat een lager percentage vanaf het Pro en Vso zal doorstromen naar een vervolgopleiding. Dit kan ertoe leiden dat een groter beroep wordt gedaan op de Participatiewet.
3.4
Voorzieningen voor werkgevers
Het UWV zet voor de toeleiding naar de arbeidsmarkt van de Wajongers een aantal reintegratievoorzieningen in. Ruim 60% van de Wajongers die eind 2011 aan het werk was bij een reguliere werkgever, deed dat met ondersteuning in de vorm van een jobcoach, compensatie voor productiviteitsverlies, een re-integratietraject of overige voorzieningen. Voor ruim de helft wordt meer dan één voorziening ingezet. Bovendien wordt door het UWV standaard een no-risk polis ingezet bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst en kan altijd gebruik worden gemaakt van een proefplaatsing. Deze zijn niet gespecificeerd als voorziening door het UWV. De ingezette voorzieningen zijn als volgt:
Voorzieningen
% inzet
Toelichting
Jobcoach
35%
Voorlichting en begeleiding op de werkvloer aan de werknemer, directe collega’s en/of de leidinggevende. De jobcoach biedt max. 3 jaar begeleiding voor max. 10% van de werkuren in het 1e jaar, 5% in het 2e en 3% in het 3e jaar.
Loonkostensubsidie
16%
Per 1-1-2012 is de loonkostensubsidie afgeschaft en vervangen door loondispensatie.
Loondispensatie
38%
De werkgever wordt gedurende half jaar tot max. 5 jaar vrijgesteld van het betalen van het wettelijk minimum loon. De werknemer wordt in inkomen gecompenseerd door het UWV.
Re-
26%
integratietraject
Dit zijn trajecten die na beoordeling door de arbeidsdeskundige worden gestart. Dit onder regie van het UWV of de Wajonger zelf. In het laatste geval door middel van een Individuele Re-integratie Overeenkomst (IRO).
Overige
6%
voorzieningen
Dit zijn hulpmiddelen (bijv. een aangepaste bureaustoel), werkplekaanpassingen (bijv. een aangepast toilet), werkbegeleiding (bijv. een doventolk) en vervoersvergoedingen.
4. Wijze van ondersteuning door de gemeente 4.1
Valkuilen en succesfactoren
1. Samenhang Wanneer meerdere organisaties en professionals tegelijk met een jongere bezig zijn moet er samenhang zijn in de begeleiding. Samenwerking is tot nu toe vooral gerealiseerd binnen verschillende ketens: enerzijds onderwijs, zorg en arbeid, anderzijds werk en inkomen en ook zorg en inkomen. Een combinatie tussen werk en zorg is minder gebruikelijk, maar in veel
12
gevallen wel wenselijk. Wanneer er allerlei problemen zijn, is er vaak weinig focus meer op werk: uitgangspunt is dan dat andere problemen eerst opgelost moeten worden voordat werk een reële optie wordt. Werk kan echter ook bijdragen aan het oplossen van andere problemen en een belangrijke motivator zijn hiervoor.
Om een naadloze aansluiting in de overgang van voortgezet PRO en ZML onderwijs naar arbeid en/of vervolgonderwijs te realiseren, is er een netwerkoverleg opgezet waarin alle schoolverlaters besproken worden. Aan dit overleg nemen het Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits, Stichting MEE , het UWV en de gemeente Goeree-Overflakkee deel. Dit overleg kan worden uitgebreid naar Vso, ROC’s en zorginstellingen om een integraal aanbod te kunnen doen en samenhang te laten ontstaan tussen werk en zorg. 2. Herkennen van problematiek Bij Wajongers worden de beperkingen en zorgbehoefte niet altijd herkend, doordat zij hun beperkingen weten te verbloemen met een vlotte babbel, enthousiasme en motivatie. De mogelijkheden van de Wajonger worden dan overschat. Deze jongeren lopen het risico draaideurklanten te worden, omdat ze vaak zonder verdere ondersteuning en nazorg niet in staat zijn om werk te behouden, vanwege een beperkt begripsvermogen, psychische problematiek en/of ontwikkelingsstoornissen. Het is daarom van belang de problematiek te herkennen en de juiste ondersteuning te bieden. 3. Betrekken van het sociale netwerk van jongeren Het sociale netwerk van jongeren zelf speelt een belangrijke rol. De visie en verwachtingen van ouders, broers, zussen, vriend(inn)en e.d. zijn vaak van grote invloed op de keuzes die kwetsbare jongeren maken. Tegelijk zijn die visies en verwachtingen niet altijd realistisch. Een ondersteunend sociaal netwerk kan de continuïteit en steun bieden die professional niet altijd kunnen bieden. Investeren in het sociale netwerk, in de vorm van uitbreiding daarvan en/of de neuzen één kant op proberen te krijgen, lijkt dan noodzakelijk voor het creëren van een duurzaam perspectief en het minder afhankelijk worden van professionals. Op de Praktijonderwijs CSG Prins Maurits wordt al gedurende de schoolloopbaan gewerkt met een OPP. Hierin staat de verwachte uitstroom genoemd en staat geformuleerd welke kennis en vaardigheid de leerling moet verwerven om het beoogde einddoel te halen.
4. Actieve bemiddeling Werkgevers zijn vaak terughoudend om een stageplek om te zetten in een (tijdelijk) arbeidscontract. De voorzieningen van de Wajong geven bijn altijd de doorslag, vanwege de extra middelen die hiermee voor de werkgever beschikbaar kunnen komen. Alle jongeren hebben een vorm van ondersteuning nodig als zij de arbeidsmarkt betreden. In de huidige werkwijze voor arbeidsontwikkeling door de afdeling Werk wordt ondersteuning geboden middels een werkervarings- en trainingsprogramma. Veel kwetsbare jongeren hebben ook ondersteuning nodig bij de vervolgstap: proberen tot een afspraak met een werkgever te komen en in dat gesprek een positief beeld van hun reële mogelijkheden te geven.
13
Met name in de eerste periode is intensieve begeleiding belangrijk. Het is van belang dat er een vast iemand op de werkplek is die tijd heeft om de jongere te begeleiden en bekend is met de problematiek. Een jongere moet direct feedback krijgen op hetgeen hij doet. Deze begeleiding moet niet alleen werkinhoudelijk zijn, maar ook op het gebied van werknemersvaardigheden en sociaal-emotionele zaken. Een jobcoach kan hierbij een uitkomst bieden. Dit kan ook door de werkgever zelf worden gedaan.
5. Methodiek Omdat Wajongers verbaal niet altijd even sterk zijn, gaan ze gesprekken waarin ze het gevoel hebben zich te moeten verantwoorden vaak uit de weg. Om arbeidsmogelijkheden te realiseren, is het belangrijk dat deze jongeren zoveel mogelijk in hun kracht gezet worden. Dat begint met accepteren dat ze zijn zoals ze zijn, door professionals, maar ook door toekomstige werkgevers en collega’s. Dat betekent dat matching nauwkeurig moet gebeuren, niet alleen op hun competenties en motivatie, maar vooral ook op wie ze zijn, hun eigenaardigheden, sterke en zwakke punten, en de mate waarin dit aansluit bij de sfeer, manier van met elkaar omgaan en manier van leidinggeven op een werkplek. Op het Praktijkonderwijs lopen leerlingen stage in de sector van hun passie om hier vanuit door te stromen naar een arbeidscontract bij hetzelfde bedrijf; een zgn “warme overdracht”. Dit blijkt steeds weer een voorwaarde te zijn voor kansen en succes. In samenhang met de gemeente en PrO wordt er gewerkt aan het project ´BRANCHEGERICHT OPLEIDEN EN PLAATSEN´ (BOP) om de transitie van school naar werk nog verder te optimaliseren. Hierbij kan school de lesinhoud nog meer toe spitsen op de vaardigheden die gevraagd worden op de beoogde nieuwe werkplek. De mogelijkheden op de arbeidsmarkt zijn hiervoor dan eerst goed in kaart gebracht, 4.2
Aanbevelingen voor de werkwijze
In voorgaand hoofdstuk en voorgaande paragraaf is inzicht gegeven in de doelgroep, de uitstroomkansen, de succesfactoren en de valkuilen. Op basis hiervan worden in deze paragraaf voorstellen gedaan voor de werkwijze. -
Gebruikmaken van het project BOP
-
Overleg structuren tussen school, werkgevers en gemeente versterken
-
In kaart brengen van mogelijkheden om dmv regelingen, observatie en voorziningen de transitie te ondersteunen en dit waar mogelijk af te bouwen als de transitie succesvol is.
4.2.1
Hanteren van een aangepaste aanvraagprocedure
De toestroom van de doelgroep jonggehandicapten vraagt om een aanpassing voor deze groep in de huidige werkwijze van de afdelingen Inkomen en Re-integratie. Het huidige aanvraagproces bestaat uit de volgende stappen: A. Quick scan
scholingsplicht (18-27 jr);
14
toets op mogelijk recht en voorliggende voorzieningen;
informatie over de 4 weken zoektermijn voor de doelgroep tot 27 jaar en de inspanningsverplichting van de doelgroep van 27 jaar en ouder.
B. Na zoektermijn volgt het intakegesprek. C. Plan van aanpak wordt opgesteld. D. Klikopwerk invullen en hierna een individueel gesprek met de klantmanager voor het complementeren van het dossier. E. Beoordeling van het recht op de uitkering door de inkomensconsulent, plan van aanpak wordt toegevoegd, en de mate waarin aan de inspanningsverplichting is voldaan door de reintegratie afdeling. Voor de groep jonggehandicapten geldt dat:
zij in de meeste gevallen zullen beschikken over een Structureel Functionele Beperking, waardoor de scholingsplicht niet op hen van toepassing zal zijn;
zij veelal niet in staat zullen zijn tot verwerken van de informatie die over de vier weken zoektermijn wordt gegeven tijdens de quick scan;
jongeren met gedragsproblematiek niet in staat zijn te begrijpen welke afspraken zijn gemaakt en ook niet in staat zijn deze na te komen.
15
Dit vraagt dan ook om een aanpassing in de huidige procedures. Hiertoe worden de volgende voorstellen gedaan:
Voorstellen -
1A4: Informatie over het aanvragen van een Participatiewetuitkering, de ondersteuning naar werk en de rechten en plichten in begrijpelijke taal op één A4 opnemen.
-
Trainingen: Vanwege de benodigde gesprekstechnieken en kennis over het omgaan met de doelgroep, wordt geadviseerd alle consulenten te trainen die ondersteuning aan de doelgroep jong gehandicapten kunnen geven;
-
Voorlichtingsbijeenkomst: Eenmaal per jaar wordt er een voorlichtingsbijeenkomst over de rechten en plichten van de Participatiewet georganiseerd voor de leerlingen van het Pro en Vso. De scholen selecteren de deelnemers en nodigen deze uit. Vertegenwoordigers van de scholen zijn ook aanwezig bij de bijeenkomst
-
Dossieroverdracht: De leerlingen krijgen een warme overdracht, Prins Maurits zal zorgdragen voor een compleet dossier inclusief de SIWIT Beroepentest. Deze beroepentest bevat zowel de competenties als het beroepsadvies van de leerling. Begin 2015 zal er een vergelijking plaatsvinden tussen Klikopwerk en SIWIT voor wat betreft de competenties.
-
Observatie en werkafspraken: Om inzicht te krijgen in de participatiemogelijkheden van de jonggehandicapten wordt gebruik gemaakt van de expertise van Webego. De jonggehandicapten worden gedurende een periode van circa één maand geobserveerd door Webego, waarna Webego de gemeente adviseert over de in te zetten ondersteuningsinstrumenten. Geadviseerd wordt hierover werkafspraken te maken.
4.2.2
Samenwerking met het onderwijs
Voorgesteld wordt de volgende afspraken te maken met het onderwijs: Praktijkonderwijs (CSG Prins Maurits) CSG Prins Maurits heeft haar werkwijze voor toeleiding naar de arbeidsmarkt de afgelopen jaar herontwikkeld. Hierdoor is het inmiddels mogelijk voor het Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits jaarlijks circa 85% van de leerlingen die gedurende het schooljaar uitstromen, te plaatsen in het vrije bedrijf. Het percentage van de leerlingen dat een beroep doet op de Wajong is hierdoor enorm omlaag gebracht. Om een baan te vinden voor jonggehandicapten zijn de regelingen voor de werkgevers zeer belangrijk. Met name de regelingen die zorgen voor een financiële compensatie -
16
loonkostensubsidie, premiekortingen en de no-riskpolis - zijn een extra stimulans voor de werkgever. Deze regelingen worden tot 1 januari 2015 bekostigd door het UWV. Vanaf 1 januari 2015 behoort de groep leerlingen niet meer tot de (potentiële) doelgroep van de Wajong en zal het UWV de voorzieningen niet meer financieren. Voor het schooljaar 2014-2015 verwacht het Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits de volgende aantallen qua uitstroom en ondersteuningsbehoefte, waarbij geldt dat leerlingen gedurende het hele schooljaar kunnen uitstromen zodra zich een kans op arbeid voordoet:
Gemeente
Aantal leerlingen met
Aantal enkel
Aantal no-risk polis en
uitstroom in 2015
no-risk polis
aanvullende ondersteuning
15
1
14
De leerlingen behoren vanaf 1-1-2015 tot de potentiële doelgroep van de Participatiewet en daarmee van de gemeente. De gemeente kan binnen de wettelijke kaders bepalen welke doelgroepen voor voorzieningen in aanmerking komen. De leerlingen behoren op basis van artikel 7 lid 1 tot de doelgroep van de Participatiewet, te weten niet-uitkeringsgerechtigden werkzoekenden. Dit betekent dan ook dat het college B&W ondersteuning mag bieden. Stelt het college B&W de regelingen niet beschikbaar aan het Praktijkonderwijs Prins Maurits, dan kan het Praktijkonderwijs Prins Maurits niet zorgen voor plaatsing van (hetzelfde aantal) leerlingen op de reguliere arbeidsmarkt. Het gros van de leerlingen zal dan een aanvraag voor een P-wetuitkering indienen. Voorgesteld wordt daarom ondersteuning te bieden aan de leerlingen en daarnaast de subsidie van het project aanpak jeugdwerkloosheid te besteden aan het project BOP, zoals eerder genoemd in dit stuk.
Het Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits geeft jaarlijks inzicht in het aantal leerlingen dat reintegratieondersteuning nodig heeft en de leerlingen die vermoedelijk een P- wetuitkering zullen aanvragen. Voor deze groep leerlingen wordt de eerdergenoemde aparte bijeenkomst voor Klikopwerk gepland. Het Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits ontvangt brochures voor ouders/verzorgers, het aanvraagformulier en een overzicht van de stukken die de jongeren bij hun aanvraag moeten indienen. Het Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits de leerlingen bij het invullen van het formulier en het verzamelen van de benodigde stukken. Ook wordt melding gedaan aan de gemeente van de komende aanvraag, zodat de gemeente de aangepaste procedure kan hanteren.
Cluster 3 onderwijs (Vso ZML De Ark) Het gros van de leerlingen van het Vso ZML De Ark stroomt uit naar dagbesteding. Een beperkt aantal leerlingen stroomt op dit moment uit naar de sociale werkvoorziening. De sociale werkvoorziening is vanaf 1 januari 2015 niet meer toegankelijk. De gemeente beschikt vanaf dat moment over de participatievoorziening beschut werken. Beschut werk is bedoeld voor mensen
17
die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding en aanpassingen van de werkplek nodig hebben, dat zij niet (zonder aangepaste omstandigheden) bij een reguliere werkgever in dienst kunnen komen. Het UWV stelt vast of iemand tot de doelgroep van beschut werk behoort, op voordracht van het college. Het is aan de gemeente om bij verordening vast te stellen wie tot de doelgroep behoort.
4.2.3
De benodigde re-integratievoorzieningen
Het college B&W kan op basis van artikel 7 lid 1 Participatiewet ondersteuning bieden aan de leerlingen van het Pro en cluster 3. Het huidige re-integratieaanbod is niet gericht op mensen met een beperking. De Participatiewet introduceert echter nieuwe instrumenten gericht op deze, voor de gemeente, nieuwe doelgroep. Het gaat hierbij om de no-risk polis, studietoeslag, loonwaardebepaling en loonkostensubsidie en werkvoorzieningen, waaronder de inzet van een jobcoach. Uit paragraaf 2.4 blijkt het UWV deze voorzieningen op dit moment in te zetten als instrument voor toeleiding naar de arbeidsmarkt. No-risk polis De no-risk polis en de loonkostensubsidie worden met de invoering van de Participatiewet geïntroduceerd als re-integratieinstrument voor de gemeente. Deze polis voorkomt dat werkgevers bij ziekte het loon van een werknemer moeten doorbetalen. De polis neemt daarmee het financiële risico weg voor werkgevers bij eventuele uitval wegens ziekte. Voor de no-risk polis geldt dat deze al door de gemeente Goeree-Overflakkee wordt gehanteerd als instrument. De bestaande polissen worden door Centraal Beheer Achmea aangepast aan de nieuwe wetgeving Individuele studietoeslag De gemeente kan aan studenten vanaf 18 jaar met een beperking een individuele studietoeslag verstrekken. Voorwaarde is dat de student studiefinanciering ontvangt. Met de studietoeslag kan de gemeente een financiële compensatie bieden voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan. Over het al dan niet verstrekken van een studietoeslag wordt nader geadviseerd, tegelijk met advisering over de kostendelersnorm.
Loonwaardemeting en loonwaardebepaling Een werkgever kan voor een werknemer met een arbeidsbeperking die hij in dienst neemt een loonkostensubsidie ontvangen voor het verschil tussen de loonwaarde van de werknemer en het wettelijk minimumloon. De loonkostensubsidie mag maximal 70% van het Wml bedragen. Om de hoogte van deze loonkostensubsidie te bepalen, moet de loonwaarde van de werknemer gemeten worden. Het instrument loonkostensubsidie wordt op dit moment gevormd en op het niveau van de regio Rotterdam Rijnmond afgestemd en hierna als artikel opgenomen in de Reintegratieverordening. Werkplekaanpassingen Mensen met een arbeidsbeperking kunnen bij de gemeente een aanvraag doen voor noodzakelijke voorzieningen, die het hen mogelijk maken om te werken. Dit kunnen bijvoorbeeld
18
zijn: brailleapparatuur, een doventolk of een jobcoachvoorziening. Met een jobcoach kan begeleiding op de werkvloer worden geboden en uitval worden voorkomen. Geadviseerd wordt jobcoaching als nieuw te hanteren voorziening te introduceren en daarmee op te nemen in de Reintegratieverordening. Over de Re-integratieverordening wordt nader geadviseerd.
Het instrument kan worden uitgevoerd door het Werkgeversservicepunt. Binnen het team reintegratie is de expertise voor het bieden van jobcoaching aanwezig. Geadviseerd wordt deze expertise ook te gaan inzetten voor de doelgroep jonggehandicapten.
Voorstel: Geadviseerd wordt de voorziening jobcoach te hanteren en op te nemen in de Reintegratieverordening.
4.2.4
Netwerkoverleg arbeid
Geadviseerd wordt de deelname aan het bestaande netwerkoverleg tussen het Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits, Stichting MEE, Webego, UWV en gemeente voort te zetten. In dit overleg wordt besproken wat de ondersteuningsbehoefte is van de schoolverlaters. Dit betekent dat Vso ZML de Ark aangeeft welke leerlingen een beschut werken-plek nodig hebben, welke leerlingen door het Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits naar verwachting uitstromen naar arbeid en welke leerlingen van Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits en Vso ZML De Ark een beroep zullen doen op ondersteuning vanuit de Participatiewet. Dit laatste inzicht is nodig om een aangepaste aanvraagprocedure voor een P-wetuitkering te kunnen toepassen voor de leerlingen. Daarbij kan op deze wijze het bedrijvennetwerk van het Praktijkonderwijs en van de gemeente beter worden benut om meer arbeidsplaatsen te creëren/benutten.
Voorstellen Voortzetten van de gemeentelijke deelname aan het netwerkoverleg Arbeid; Dit overleg te gebruiken om te bespreken welke leerlingen een beroep zullen doen op gemeentelijke dienstverlening en hierover afspraken te maken.
4.2.5
Herkenningstraining en inzet van externe deskundigheid
Het gaat hier om het herkennen van beperkingen en de gesprekstechnieken, niet om de ondersteuning van de jonggehandicapte bij de acceptatie van de beperkingen en/ of de toeleiding naar de arbeidsmarkt. Geadviseerd wordt voor de ondersteuning bij de acceptatie van de beperkingen gebruik te maken van de aanwezige expertise bij (semi) externe organisaties als de MEE en Webego en deze deskundigheid niet in huis te halen. Dit vanwege de beperkte omvang van de groep jonggehandicapten die een beroep op ondersteuning door de gemeente zal doen. Ook is het niet
19
mogelijk voor één persoon deskundigheid te hebben op het omgaan met alle beperkingen. Door samen te werken met externe organisaties kan gebruik worden gemaakt van de deskundigheid van een veelvoud aan professionals. Bovendien hanteert de MEE de sociale netwerkstrategie, waardoor het sociale netwerk van de jonggehandicapte wordt betrokken in het participatieproces.
Voorstellen Geadviseerd wordt de herkenningstraining LVB regelmatig voor de consulenten te herhalen; Geadviseerd wordt gebruik te maken van externe deskundigheid voor het leren omgaan met beperkingen door de jonggehandicapten en de toeleiding naar de arbeidsmarkt.
5. Financiën, formatie, juridisch kader en communicatie 5.1
Kosten re-integratieondersteuning
Aan de aanbevelingen uit hoofdstuk 4 is een aantal kosten verbonden. Deze zijn in het voorgaande hoofdstuk aangegeven. Voorgesteld wordt deze als volgt te financieren: Wat
Dekking
Training consulenten
Opleidingsbudget
No-risk polis en jobcoach
Participatiebudget
Loonkostensubsidie
Inkomensdeel
Toelichting: Training De gemeente Goeree-Overflakkee gaat vanaf 1 januari 2015 een samenwerking met Stichting MEE aan ten aanzien van de verplicht te organiseren cliëntondersteuning (Wmo). Vanuit dit voornemen heeft Stichting MEE aangeboden kosteloos een training te organiseren ten aanzien van het inzetten van Sociaal Netwerk Strategie. Deze training heeft als doel het versterken van het sociaal netwerk rondom de cliënt. MEE heeft hier al een aantal jaar als onafhankelijke organisatie ervaring mee opgedaan. Deze training kunnen zij kosteloos aanbieden daar zij een landelijke subsidie ontvangen voor het “bevorderen van acceptatie en integratie van mensen met een beperking”.
Langhenkel biedt de training ‘Omgaan met mensen met psychische problemen’ aan. Het is over het algemeen niet gemakkelijk een dergelijke stoornis te herkennen en het is nog minder makkelijk om hiermee zodanig om te gaan dat men in staat is om effectief te communiceren. De training bestaat gedeeltelijk uit cognitieve kennisoverdracht, maar heeft voornamelijk een praktische insteek, waarbij de deelnemers onder begeleiding van de trainer rollenspellen spelen met een acteur. Centraal staan het verstrekken van informatie over psychiatrische ziektebeelden
20
en het leren omgaan met ‘moeilijk’ gedrag, zowel op cognitief niveau als op sociaal (relationeel) niveau. Tijdens de training wordt aandacht besteed aan diverse psychische stoornissen.
Te denken valt daarbij aan: •
persoonlijkheidsstoornissen (bijvoorbeeld borderline);
•
psychotische stoornissen (bijvoorbeeld schizofrenie);
•
stoornissen in het autistisch spectrum;
•
angststoornissen;
•
stemmingsstoornissen (bijvoorbeeld bipolaire stoornis en depressiviteit).
No-risk polis en jobcoach Voor de plaatsing van leerlingen op de reguliere arbeidsmarkt heeft het Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits de beschikking nodig over no-risk polissen en de inzet van een jobcoach. Jobcoaching wordt voor een beperkt deel van de groep ingezet. Voor Goeree-Overflakkee gaat het naar verwachting om 3 leerlingen. Loonkostensubsidie De loonkostensubsidie is eveneens nodig voor het Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits om leerlingen te plaatsen op de reguliere arbeidsmarkt. Kosten voor loonkostensubsidie worden gefinancierd uit het Inkomensdeel Wwb. Baanafspraken In het sociaal akkoord heeft het Kabinet met sociale partners afgesproken dat werkgevers tot het jaar 2026 125.000 extra banen creëren voor mensen met een arbeidsbeperking (100.000 banen in de marktsector en 25.000 bij de overheid). Als werkgevers zich niet aan deze afspraak houden, zal het Rijk deze afspraak via de Quotumwet afdwingen. Tot de doelgroep voor deze banen behoren mensen die onder de Participatiewet vallen en geen wettelijk minimumloon kunnen verdienen, mensen met een Wsw indicatie op de wachtlijst en Wajongers met arbeidsvermogen. 5.2
Ontwikkeling omvang doelgroep
Er wordt uitgegaan van een jaarlijkse instroom van 35 Wajongers (paragraaf 2.4). Een deel hiervan zal enkel re- integratieondersteuning nodig hebben. Aan deze groep hoeft geen inkomensondersteuning te worden gegeven. Er resteert dan een jaarlijkse groep van jonggehandicapten aan wie inkomens- en re-integratieondersteuning moet worden gegeven. Van deze groep zal ook jaarlijks een percentage uitstromen. Verwacht wordt dat de uitstroom onder de doelgroep jonggehandicapten lager zal liggen vanwege de problematiek. Anderzijds komen er instrumenten beschikbaar als loonkostensubsidie, no-risk polis en garantiebanen, waardoor een deel toch zal uitstromen. Er wordt een jaarlijkse uitstroom van 20% als uitgangspunt genomen. Dit is een inschatting. Op basis van monitoring wordt deze inschatting in 2015 bijgesteld.
21
5.3
Benodigde formatie
Te zien is dat de omvang van het bestand in de periode 2015 tot en met 2018 toeneemt. Vanwege het aangepaste proces voor de doelgroep jonggehandicapten zal het gros niet via de reguliere poort een aanvraag indienen. Het kan in de praktijk wel voorkomen. Belangrijk is daarom dat de consulenten extra worden getraind in het herkennen van problematiek. Er is naar verwachting geen extra formatie benodigd bij de poort. Hierop zal echter worden gemonitord. Omvang benodigde formatie De verwachting is dat het team Sociale Zaken vooralsnog geen uitbreiding nodig heeft. Het opvangen van de 50 extra klanten zal gebeuren door de team Sociale Zaken en Webego. De nieuwe doelgroep die met ingang van 1 januari 2015 onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt, heeft een meer intensieve begeleiding nodig. Een caseload doelmatigheid bij dusdanige intensieve begeleiding ligt tussen de 40-50 dossiers per volledige fte. Bij een toename van 50 klanten zou het team met 1,0 fte uitgebreid moeten worden. Op dit moment wordt er echter invulling gegeven aan een herstructurering van taken binnen het team Sociale Zaken en het uitvoeringsbedrijf WSW. Op het moment dat deze herstructurering is doorgevoerd, zal de omvang en de samenstelling (met bijbehorende deskundigheid van de nieuwe doelgroepen) van het team een zekere lastenverlichting tot gevolg hebben. Het ligt dan ook niet in de lijn der verwachting dat er sprake zal zijn van een uitbreiding in formatie. Ingeval van rechtmatigheid wordt uitgegaan van een caseload tussen de 80-100 dossiers. Dit zou mogelijk een uitbreiding van 0,5 fte kunnen betekenen. Het team heeft het ambitieuze voornemen om de uitbreiding van de caseload op te vangen binnen de huidige formatie. Om dit te realiseren zullen zij anders gebruik gaan maken van koppeling van systemen, werken met digitale aanvragen en de algehele werkwijze aanpakken (meer risicogericht). 5.4
Communicatie
De (potentiële) doelgroep, betrokken organisaties en gemeentelijke afdelingen moet worden geïnformeerd over de aankomende wijzigingen. Hiervoor wordt samen met de afdeling Communicatie een plan van aanpak opgezet om goede informatie te geven over de wijzigingen die de drie decentralisaties met zich meebrengen. Organisaties waaronder Stichting MEE, Webego, het Praktijkonderwijs CSG Prins Maurits, ZMLK De Ark en UWV worden via de structurele overleggen waarin de gemeente participeert, geïnformeerd over de wijzigingen en de werkwijze van de gemeente.
22