Communicatiewetenschap
Universiteit van Amsterdam
Masterscriptie
De persoonlijke belevenis van teksten Een kwalitatief onderzoek naar de verschillen in de belevenis van geprinte en digitale teksten, op basis van eigenschappen van teksten, authenticiteit en leesstrategieën Sezayi Arslan 0448036 Januari 2013 Masterscriptie Communicatiewetenschap Scriptiebegeleiding: Dr. S. Zwier & Dr. R. van Bronswijk
Samenvatting Deze scriptie onderzoekt de veranderde maatschappij waarin lezers steeds meer worden geconfronteerd met digitale teksten. Door te kijken naar de eigenschappen van geprinte en digitale teksten, de authenticiteit van geprinte en digitale teksten en de leesstrategieën van de lezer, tracht deze scriptie inzicht te geven in de belevenis van het lezen van geprinte en digitale teksten. Er is kwalitatief onderzoek verricht door middel van online diepte-interviews. Twaalf respondenten uit 4 leeftijdscategorieën, (<20, 18-24, 25-30, 30>) hebben geparticipeerd in het onderzoek. Aan de hand van een onderwerpenlijst is gevraagd naar hun ervaringen omtrent de centrale begrippen binnen dit onderzoek. De resultaten beschrijven de beleving van geprinte en digitale teksten op 3 niveaus: het affectieve, informatieve en interpersoonlijke niveau. Geconcludeerd wordt dat, waar de respondenten in dit onderzoek veel betekenis hechtten aan geprinte teksten op alle genoemde niveaus, deze ervaring veelal ‘verstrooid’ raakt bij het lezen van digitale teksten.
1. Inleiding De maatschappij waarin we nu leven is er één waarin informatie een grote rol speelt. Met de komst van het internet kunnen we onbeperkte hoeveelheden informatie downloaden en distribueren waarbij tijd en ruimte geen rol spelen. De manier waarop we onze huidig leven indelen is dan ook drastisch veranderd. In hoeverre lezen we nog kranten en bezoeken we de bibliotheek? De digitalisering en de tweede generatie internet heeft ervoor gezorgd dat bestaande discoursen zijn veranderd. Vroeger ging men naar de bibliotheek om informatie te zoeken over een bepaald onderwerp. Deze informatie kon men dan in boeken, tijdschriften en kranten vinden. Tegenwoordig hoef je bijna je huis niet meer uit. Het internet biedt tal van zoekmachines die met een klik op de knop de meest uiteenlopende informatie tevoorschijn toveren. Deze digitale teksten bevatten hyperlinks, plaatjes en video’s (Bakker & Sadaba, 2008). De toename in verschillende media heeft ervoor gezorgd dat teksten op verschillende manieren kunnen worden gelezen. Mogelijkerwijs lees je deze scriptie nu online, vanuit een PDF-reader of een Word-bestand. Maar misschien heb je deze scriptie uitgeprint en liggen er een aantal velletjes papier voor je. De woorden die je leest zullen niet van elkaar verschillen. Toch zal het medium medebepalen hoe je de informatie uit deze tekst verwerkt en interpreteert. Het verschil in de structuur van geprinte en digitale teksten maakt het interessant om te onderzoeken hoe de lezer deze ervaart. Binnen deze scriptie zal een aantal factoren onder de loep worden genomen die mogelijk invloed kunnen hebben op de persoonlijke belevenis van digitale en geprinte teksten. Door te kijken naar (1) de eigenschappen van teksten, (2) de authenticiteit van teksten, en (3) de leesstrategieën die lezers toepassen bij het lezen van digitale en geprinte teksten, wordt geprobeerd meer inzicht te verkrijgen in de persoonlijke belevenis van geprinte en digitale teksten.
1
1.1 Doelstelling Het doel van het onderzoek is meer inzicht verschaffen in het verschil tussen de belevenis van geprinte en digitale teksten, met bijzondere aandacht voor de rol van achtereenvolgens de eigenschappen van teksten, de authenticiteit van teksten, en de leesstrategieën van de lezer.
1.2 Probleemstelling De probleemstelling die hieruit voorvloeit is: Hoe ervaart men het lezen van geprinte en digitale teksten en in welke mate verschilt de belevenis hiervan? De probleemstelling is onderverdeeld in drie deelvragen: A. In welke mate hebben de eigenschappen van geprinte en digitale teksten invloed op de belevenis van deze teksten? B. In welke mate heeft authenticiteit van geprinte en digitale teksten invloed op de belevenis van deze teksten? C. In welke mate worden verschillende leesstrategieën toegepast bij het lezen van digitale en geprinte teksten?
1.3 Maatschappelijke relevantie Dit onderzoek biedt inzicht in de belevenis van geprinte en digitale teksten. Feit is dat er een verschuiving plaatsvindt van het lezen van analoge teksten naar het lezen van digitale teksten. Steeds meer kranten en tijdschriften hebben een online versie en boeken worden tegenwoordig steeds vaker online gepubliceerd. Deze verschuiving in het aanbod kan impact hebben op belevenis van teksten. Door middel van deze scriptie wordt getracht meer inzicht te verschaffen in hoe lezers geprinte en digitale teksten ervaren. De resultaten kunnen bijdrage aan een beter beeld van de lezer en hun persoonlijke leeservaringen. Uitgevers en schrijvers kunnen hier mogelijk op inspringen om zo beter aan de behoeftes van de lezer te voldoen.
2
1.4 Wetenschappelijke relevantie De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek is een bijdrage te leveren aan de bestaande kennis omtrent de belevenis van teksten, waarbij het verschil in belevenis van geprinte en digitale teksten een prominente rol speelt binnen dit onderzoek. De exponentiële groei van het internet en het groeiende aanbod van digitale bronnen benadrukt het belang van verdere uitdieping van de bestaande kennis in dit onderzoeksgebied.
1.5 Opbouw scriptie De scriptie bestaat uit twee delen. Als eerste zal een theoretisch kader uiteengezet worden waarin belangrijke theorieën uit de wetenschappelijke literatuur omtrent de persoonlijke belevenis van geprinte en digitale teksten worden beschreven. Vervolgens zal in de methodesectie de steekproef worden beschreven, wordt toegelicht welke interviewmethode is toegepast en welke analyses zijn uitgevoerd. In de resultatensectie zullen de bevindingen van de interviews worden behandeld. In de conclusie zal de probleemstelling worden beantwoord en worden de resultaten gekoppeld aan de bestaande wetenschappelijke kennis.
2. Theoretisch kader 2.1 Eigenschappen van teksten Eén van de meest vanzelfsprekende verschillen tussen de eigenschappen van digitale en geprinte teksten is de fysieke eigenschap. Geprinte teksten hebben een vaste onveranderbare status. De productie hiervan hangt af van een transcriptie van de ene fysieke vorm naar de andere fysieke vorm. Digitale teksten zijn daarentegen niets meer dan een set van binaire getallen opgeslagen in het geheugen van een computer, en hebben daarmee geen ‘tastbare’ status. Multimedialiteit is een tweede belangrijk verschil tussen geprinte en digitale teksten. Wanneer een lezer een geprinte bron leest heeft hij waarschijnlijk te maken met twee typen media, 3
namelijk: geprinte woorden en tweedimensionale plaatjes. Digitale teksten daarentegen hebben de mogelijkheid om meerdere media te integreren. Digitale teksten kunnen iconen, animaties, foto’s, cartoons, reclames, audio, video, en virtuele omgevingen bevatten. Een derde vaak benoemd verschil in eigenschappen tussen geprinte en digitale teksten is de mogelijkheid tot 'hypertekstualiteit'. Aangezien dit begrip tezamen met ‘intertekstualiteit’ centraal staat in het werk van meerdere gezaghebbende auteurs, gaat de aandacht in het vervolg van deze paragraaf met name hiernaar uit. Een van de meest toonaangevende auteurs die een bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van het concept ‘hypertekst’ is Bush (1945). Duidelijk moet gemaakt worden dat zijn theorieën vorm hebben gekregen in een periode waar internet en digitale teksten nog niet aan de orde waren. Bush’ ideeën zijn echter een duidelijke voorloper van het begrip hypertekstualiteit zoals wij dit nu kennen. Het werk van Bush ontstond uit de constatering dat er te veel informatie was. Om deze informatie overzichtelijk te kunnen maken wilde hij deze informatie comprimeren en zodanig rangschikken dat deze makkelijk terug te vinden was. Bush was er van overtuigd dat de wetenschap in staat was om dit te realiseren. Bush creëerde een conceptmachine genaamd ‘the Memex’ waarin grote hoeveelheden data konden worden opgeslagen en via associatief denken konden worden teruggevonden. Met associatief denken bedoelde hij dat het zoeken van informatie wordt gelinkt aan de manier hoe onze hersenen zoeken naar informatie. Wanneer we informatie uit onze hersenen ophalen, activeren bepaalde cellen in onze hersenen associatieve gedachten. Informatie die relevant wordt geacht voor het onderwerp waarover wij informatie willen verschaffen wordt door onze hersenen aangedragen. The Memex zou op dezelfde manier informatie coderen en alleen de informatie tonen die relevant zou kunnen zijn voor het zoekonderwerp. Toch heeft het concept van de Memex nooit vorm gekregen omdat de technologie in de tijd van Bush nog niet toereikend was. Eind jaren 80 van de vorige eeuwen leefden de ideeën van Bush weer op. Met de komst van digitalisering en vernieuwde computertechnologie begon het idee van hypertext verder vorm te krijgen. In 1987 schreef Nelson (1987) een essay genaamd ‘A new home for the mind’. In dit essay omschrijft Nelson hypertekst als een niet opeenvolgende manier van schrijven waarbij de
4
lezer de keuze heeft door de tekst te navigeren. De lezer bepaalt welke gedeeltes van de tekst worden gelezen, waar ze in de tekst naartoe springen, en de tekst op een dusdanige manier weergeven dat deze voor de lezer duidelijkheid geeft. Nelson geeft aan dat de lezer daarmee een co-auteur wordt omdat de niet opeenvolgende manier van lezen wordt bepaald op het moment dat de tekst wordt gelezen. Hypertekstualiteit wordt in de academische literatuur vaak gekoppeld aan ‘intertekstualiteit’. Intertekstualiteit kan worden omschreven als het naar elkaar verwijzen van teksten. De betekenis van een tekst kan alleen worden afgelezen uit de context van andere teksten. Een belangrijk kenmerk van intertekstualiteit is dat een tekst geen vast begin of einde heeft. Volgens Derrida (1978) is een tekst opgenomen in een netwerk van andere teksten. Wanneer de context van een tekst bepalend is voor de betekenisgeving, dan moet er een interpretatiekader worden aangewezen. Derrida suggereert dat de context van een tekst niet geheel bepaalbaar is. Hierdoor ontstaat een zogenaamde 'verstrooiing van betekenis'. Dit wil zeggen dat, doordat een tekst uit z’n context kan worden gehaald, de betekenis ervan nooit vastligt. IJselling (1990) zegt hierover dat nieuwe ervaringen betekenis krijgen doordat er een relatie bestaat met eerdere ervaringen; zo vindt het lezen van een tekst plaats binnen de horizon van een persoonlijke 'leesgeschiedenis'. Een nieuwe ‘leesbeleving’ staat niet op zichzelf, maar is ingekaderd.
Voortbordurend op het bovenstaande, kan men stellen dat wanneer men de context van een tekst niet volledig kan afbakenen, er een verlies van betekenis ontstaat. Een goed voorbeeld hiervan is het World Wide Web. Het World Wide Web kan worden opgevat als één grote intertekst. Doordat de teksten op het World Wide Web hyperlinks bevatten die doorverwijzen naar andere teksten, wordt een soort oneindige tekst gecreëerd. Hierdoor wordt de lezer voortdurend geconfronteerd met mogelijke verrijkingen van de tekst. De keuze van de lezer om een bepaalde link of leesroute te volgen sluit het volgen van andere routes uit. Het aantal te volgen leesroutes is dermate groot dat het niet mogelijk is om bij een dood spoor het omgekeerde pad te volgen. Redenerend vanuit het werk van Derrida, betekent dat elke leesroute andere leesroutes uitsluit waardoor er altijd een verlies van betekenis plaatsvindt. Een
5
hypertekst is daarom een vorm van differentiatie, omdat de lezer telkens keuzes maakt over het te volgen leespad en contexten die daarbij opspelen en verdwijnen.
Samengevat zijn ondermeer de fysieke eigenschap en het aantal andere modaliteiten vanzelfsprekende verschillen tussen de eigenschappen van geprinte en digitale teksten. De nadruk is hier echter gelegd op hypertekstualiteit en intertekstualiteit als mogelijke teksteigenschappen die invloed kunnen uitoefenen op het betekenisgevingsproces van lezers van geprinte versus digitale teksten. Door de vele hyperlinks en de vrijheid in het navigeren op het World Wide Web bepaalt de lezer zelf de leesroute. Dit kan betekenen dat de afbakening van een vaststaande betekenis van een tekst steeds moeilijker te bepalen is.
2.2 Authenticiteit Het culturele begin van de moderne auteur ligt in de 18e eeuw. In deze periode werd de basis gelegd voor het idee van de ‘authenticiteit’ van teksten. De opkomst van de printtechnologie, het ontstaan van een markt voor boeken en de invoering van een legale status voor schrijvers en hun ideeën hebben hier mede voor gezorgd (Poster, 1998). Door instelling van bepaalde rechten voor de erkenning van auteurs ontstond er een grotere behoefte aan een technologie die ervoor zorgde dat het werk van auteurs op grote schaal kon worden gekopieerd. Tevens ontstond de behoefte aan een marktsysteem waarin teksten de status van product verkregen en gedistribueerd konden worden. De wisselwerking tussen deze ontwikkelingen hebben er voor gezorgd dat er aandacht voor de authenticiteit van teksten is ontstaan. Voordat in wordt gegaan op de verschillende rol van authenticiteit in het print versus het digitale tijdperk, is het van belang een uitleg van het begrip ‘authenticiteit’ te geven. Volgens MacNeil en Mak (2007) kan authenticiteit worden beschreven aan de hand van drie benaderingen. Dit zijn: authenticiteit als ‘trouw aan zichzelf’, authenticiteit als ‘geloofwaardig standpunt’ en authenticiteit als ‘origineel’. De derde benadering, ‘authenticiteit als origineel’, heeft betrekking op deze studie. Volgens deze benadering bestaat een (kunst)werk, hier een tekst, uit de identiteit van het object, alsmede de specifieke context en geschiedenis waarin
6
deze is geproduceerd; alsmede de tijd en ruimte waarin het object zich op dat moment begeeft (MacNeil & Mak, 2007). Wanneer we authenticiteit opvatten als ‘origineel’ in het kader van teksten, dan zien we dat er twee scholen zijn die elk een visie hebben op de authenticiteit van teksten. De eerste school is de ‘Authorial’ school. Volgens deze school moet authenticiteit van een tekst gezien worden als de originele intentie van de auteur. De ‘Sociological’ school verlegt de nadruk van de auteur naar de interpretatie van teksten als een dynamische proces waarin de authenticiteit wordt bepaald door het moment waarop de tekst gelezen wordt, de context waarin de tekst gelezen wordt en wie de tekst leest. Volgens deze benadering heeft een tekst geen definitieve betekenis maar is het eerder een doorlopende conversatie tussen de auteur, redacteur, uitgever en lezer (MacNeil & Mak, 2007). In ‘Die Appell-struktur der Texte’ stelt Iser (1971) dat een tekst niet gelijkgesteld mag worden aan de ervaringen van de lezer noch met de werkelijke voorwerpen in de wereld. Deze ontbrekende overeenstemming houdt in dat er een zekere mate van vaagheid ontstaat. Het waarnemen van een object is anders dan een beschrijving van dit object lezen. Deze vaagheid kan volgens Iser op extern en intern niveau beschreven worden. Op extern niveau kan een tekst gedefinieerd worden door deze vaagheid. De meegedeelde informatie van teksten kan een meerduidig karakter hebben. Op intern niveau spreekt Iser over ‘open plekken’ binnen literaire teksten. ‘Open plekken’ zijn volgens Iser (1978) een belangrijke voorspeller van de esthetische respons van de lezer, omdat de lezer de taak heeft deze ‘open plekken’ te vullen. Te weinig ‘open plekken’ kunnen ertoe leiden dat een tekst voorspelbaar wordt en de lezer zich gaat vervelen. Te veel ‘open plekken’ daarentegen kunnen een tekst onduidelijk en niet prettig leesbaar maken. Barthes (1977), die gezien kan worden als een representant van de Sociological school, lijkt nog een stap verder te gaan dan Iser en meent dat een tekst geheel los staat van de auteur. Hij spreekt over ‘de dood van de auteur’. Volgens hem resulteert het proces van schrijven in de destructie van de origine. Schrijven is volgens Barthes de plaats waar het onderwerp een eigen leven gaat leiden en de oorspronkelijke betekenis van een object of gebeurtenis verloren gaat. 7
Het begrip ‘auteur’ is volgens Barthes dan ook een product dat is gecreëerd door de maatschappij, waarbij de nadruk wordt gelegd op de auteur als individueel persoon. De verklaring van een tekst is bijna altijd gecentreerd rond de persoon verantwoordelijk voor de productie van de tekst. Barthes verwerpt dit echter en zegt dat de auteur eigenlijk alleen bestaat op het moment dat de tekst wordt geschreven. De autoriteit van één auteur zou betekenen dat een tekst slechts één interpretatie kent, waar eigenlijk meerdere interpretaties mogelijk zijn. Daarom pleit Barthes voor het ‘doodverklaren van de auteur’, en daarmee van het begrip ‘authenticiteit als ‘origineel’. Door het doodverklaren van de auteur bevrijdt de lezer zich van het idee dat de tekst gelezen moet worden zoals in origine bedoeld door de auteur. Het betekenisproces wordt daarentegen geconstrueerd bij de lezer. Ook Goldstone (2001) benadrukt dat postmoderne auteurs niet meer produceren, maar faciliteren. De postmoderne auteur nodigt de lezer uit om zelf het verhaal te construeren. Daarnaast faciliteren discussiefora en chatplatforms interactiviteit tussen lezers. Lezers kunnen reageren en discussiëren over teksten wat resulteert in diverse perspectieven van waaruit uiting kan worden gegeven. Wat in twijfel kan worden getrokken is in hoeverre de stellingname van Iser (1978), Barthes (1977) en verwante auteurs over het verlies aan betekenis van authenticiteit, nu veertig jaar later en met de opkomst van de digitale media nog steeds van toepassing zijn. Want in hoeverre kan men spreken over de ‘dood van de auteur’ als er gekeken wordt naar web-gebaseerde teksten? Het literair landschap van vandaag de dag is zo veranderd dat de functie van de auteur niet ophoudt na het schrijven van een tekst. Tegenwoordig schrijven en bloggen auteurs over hun werk, houden ze interviews over hun werk en documenteren ze waar, hoe en waarom ze bepaald werk schrijven. Dit gegeven impliceert een actieve houding van de auteur waardoor de auteur niet los van de tekst kan worden gezien en het auteurschap en authenticiteit misschien wel niet zo dood zijn als Barthes impliceert. De lezer construeert haar eigen betekenis, maar zij kan er niet omheen dat auteurs vandaag de dag niet alleen de rol van toeschouwer innemen maar actief kunnen participeren in het beïnvloeden van het interpretatieproces van een tekst.
8
Hiermee komen we op de rol van ‘interactiviteit’ in relatie tot authenticiteit. Interactiviteit is een breed concept en kent verschillende betekenissen. Binnen de wetenschappelijke literatuur hebben twee perspectieven op interactiviteit de overhand. Deze zijn het ideologische perspectief en het instrumentele perspectief (Lister et al., 2003). Binnen het instrumentele perspectief wordt interactiviteit getypeerd als de toegevoegde mogelijkheden van een nieuw medium. Interactiviteit biedt de lezer de mogelijkheid meer betrokken te zijn bij de tekst die wordt gelezen. De lezer is minder afhankelijk van de bron van informatie waardoor er meerdere keuzemogelijkheden ontstaan. Het ideologisch perspectief van interactiviteit vindt zijn oorsprong in het neo-liberalisme. Deze stroming benadrukt het consumentisme, waarbij de gebruiker wordt gezien als een consument. De consument heeft de mogelijkheid om zijn of haar leven in te richten naar eigen keuze. Het aantal keuzemogelijkheden die de markt te bieden heeft speelt hierbij een belangrijke rol (Lister et al., 2003). Als we naar het concept interactiviteit kijken in relatie tot de oorspronkelijke betekenis van authenticiteit als ‘origineel’, kunnen we concluderen dat de vaste rollen van de zender en de ontvanger zijn verschoven. De rollen tussen zender en ontvanger wisselen voortdurend. Dit komt doordat de gebruiker in een grote mate controle over de tekst heeft. De nieuwe mogelijkheden van interactiviteit creëren ook een aantal nieuwe problemen. Eén van deze problemen is de interpretatie van een tekst. Dat wil zeggen dat de tekst zoals bedoeld door de auteur anders kan worden opgevat door de lezer. De manier waarop een tekst wordt geïnterpreteerd is voor elke lezer anders. De kennis van de lezer en het moment waarop de tekst wordt gelezen kan van invloed zijn op de interpretatie er van. Lister et al. (2003) omschrijven in hun boek dat bij het lezen van analoge teksten de interpretatie complex kan zijn. Zo suggereren zij dat deze interpretatieproblemen bij interactieve teksten exponentieel toenemen. Dit heeft implicaties voor de betekenis die we kunnen geven aan de ‘authenticiteit’ van teksten. Teksten hebben in de digitale wereld een veranderbaar karakter. De versie van de tekst geschreven door de auteur kan in de loop der tijd meerdere versies aannemen. Welke versie de lezer leest is onbekend. De evaluatie en controle op teksten verdwijnt. Dit maakt het lastig om het eigenaarschap, dus de authenticiteit, van een tekst te bepalen. Een tweede probleem is de definitie van een interactieve tekst. De interactiviteit van een tekst zorgt er voor
9
dat de stabiliteit van de tekst vervaagt en een meer dynamisch karakter krijgt. De persoonlijke belevenis van een tekst die ontstaat na het lezen van een tekst verschilt van die van de lezer die de tekst erna leest. De manier waarop we de kwaliteit van een tekst bepalen, kan hiermee veranderen omdat lezers niet meer per definitie hetzelfde zullen lezen. Tot slot zullen producenten van teksten moeten gaan bepalen in hoeverre ze de lezer de vrijheid willen geven in het lezen van teksten. Aan de ene kant wil de auteur dat lezers een tekst lezen zoals deze bedoeld is door de auteur en waarbij een gedeelde ervaring ontstaat. Aan de andere kant wil mende interactiviteit van teksten waarborgen en de lezer de keuzemogelijkheid bieden een eigen leespad te volgen. Samengevat heeft de digitale omgeving waarschijnlijk invloed op de ervaren authenticiteit van een tekst doordat de technologie ervoor zorgt dat digitale teksten meervoudig en simultaan gereproduceerd kunnen worden. Ondermeer vervaagt zo de gedachte dat een publicatie het eindconcept van een auteur is. Binnen de digitale wereld hebben lezers zelf veel meer controle over de tekst. Auteurs kunnen anderzijds meer invloed uitoefenen op de betekenisgeving van een tekst omdat de interactiviteit van het internet de auteur de mogelijkheid geeft om te reageren op hun tekst door te bloggen of te commenten op hun werk.
2.3 Leesstrategieën In deze paragraaf zal dieper worden ingegaan op de verschillen tussen geprinte en digitale teksten kijkend naar de leesstrategieën van de lezer. Het nuttigen van teksten vereist van lezers kennis van structurele tekstkenmerken, het vermogen om de betekenis zoals bedoeld door de auteur te interpreteren en de relevantie van de tekst te kunnen evalueren in relatie tot het doel van de tekst (Dreher, 2003). Bij het begrijpen van teksten spelen zowel de kenmerken van de lezer als die van de tekst een rol. Ervaren lezers gebruiken een aantal strategische processen om geprinte tekst tot zich te nemen. Voorbeelden hiervan zijn: het globaal scannen, doelen stellen, verwachtingen scheppen, vragen formuleren, monitoren en interpreteren van een tekst (Duke & Pearson, 2002; Pressley, 2000). Ervaren lezers leggen daarnaast vaak connecties binnen teksten en met andere teksten om zo een beter begrip van teksten te krijgen (Hartman, 1981)
10
Coiro (2007) beschrijft vier elementen die van belang zijn bij het interpreteren van teksten. Dit zijn: bestaande kennis van lezers, het inferentieel beredeneren van teksten (het vermogen om tussen de lijnen te lezen), zelfregulatie (het bewust evalueren en zelf reguleren) en affectieve variabelen. De affectieve variabelen hebben betrekking op waarden, doelen en gedrag van de lezer bij een tekst. In het onderzoek ‘Exploring the online reading comprehension strategies’ test Coiro (2007) deze vier elementen op het online lees- en zoekgedrag naar informatie van kinderen van 10 tot 14 jaar. Uit de resultaten bleek dat deze vier elementen tezamen met complexere elementen worden toegepast bij het online lezen en zoeken naar informatie. Kennis met betrekking tot de werking van online zoekmachines en de structuur van informatieve websites zijn elementen die van belang zijn bij het zoeken en lezen van online informatie. Verder werd de kennis van het verloop en de meerdere lagen van online teksten als een belangrijk element beschreven. Zelfregulatie kwam het meest voor bij het lezen van korte tekstpassages. In een ander onderzoek beargumenteert Coiro (2003) dat web-gebaseerde teksten een typisch voorbeeld zijn van nonlineare, interactieve en multimediale teksten. Ze beschrijft aan de hand van een paar voorbeeldwebsites hoe deze eigenschappen invloed kunnen uitoefenen op de manier waarop lezers een tekst benaderen. Volgens Coiro geeft het non-lineare karakter van een digitale tekst de lezer de mogelijkheid zelf een structuur te bepalen waarlangs de tekst wordt gelezen. Op deze manier zal de lezer alleen datgene lezen wat voor hem persoonlijk relevant is. De richting waarin een tekst wordt gelezen wordt geheel bepaald door de lezer. Aan de andere kant stelt Coiro dat wel rekening moet worden gehouden met het feit dat de lezer over de juiste vaardigheden moet beschikken om grip op de tekst te krijgen. De lezer moet weten wat de voor- en nadelen zijn van het non-lineare karakter van digitale teksten. Hierbij spelen contextfactoren en het kunnen onderscheiden van bepaalde elementen binnen digitale teksten een cruciale rol. In een onderzoek van Liu (2005) is gekeken naar de verschillen in percepties, voorkeuren en gebruik van geprinte en digitale bronnen onder studenten. Uit haar studie bleek dat de fysieke vorm van geprinte bronnen het lezen prettiger maakt. De omgeving waarin geprinte bronnen worden gelezen biedt vaak ook diensten die niet aanwezig zijn in de digitale omgeving, zoals het 11
kunnen vragen van directe hulp aan een echt persoon. De digitale omgeving biedt echter nieuwe mogelijkheden in de manier waarop gezocht kan worden: deze zijn 24 uur per dag toegankelijk en kunnen worden geopend en gelezen op verschillende locaties. Daarnaast zijn digitale bronnen vaker up-to-date. Samengevat maken ervaren lezers gebruik van een aantal strategische processen om grip te krijgen op analoge teksten; het globaal scannen, doelen stellen, verwachtingen scheppen, vragen formuleren, monitoren en interpreteren van een tekst. Digitale teksten bevinden zich in een andere omgeving met andere contextfactoren. Het betekenisgevingproces van digitale teksten vergt daarmee andere vaardigheden van de lezer en zorgt er voor dat lezers vaak een actievere rol innemen in het begrip geven aan een tekst.
3. Methode van onderzoek Binnen dit onderzoek zal door middel van een kwalitatieve analyse gekeken worden naar het verschil in de persoonlijke belevenis van geprinte en digitale teksten. Kwalitatief onderzoek wordt veelal gebruikt om de betekenisgeving en de beleving van de onderzochte subjecten te achterhalen (Baarda, De Goede & Teunissen, 2000). Het object van onderzoek in deze scriptie is de persoonlijke belevenis van de lezer. Omdat de persoonlijke belevenis van teksten per lezer verschilt en in dit onderzoek getracht wordt een goed beeld te krijgen van de persoonlijke belevenis van de lezers, is gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksmethode. Door middel van kwalitatief onderzoek kan dieper worden ingegaan op de materie van de persoonlijke belevenis van geprinte en digitale teksten. Met behulp van online diepteinterviews is in dit onderzoek getracht de persoonlijke belevenis van het lezen van informatieve geprinte en digitale teksten zo goed mogelijk in kaart te brengen en daaruit nieuwe inzichten te verwerven betreffende het lezen van informatieve geprinte en digitale teksten.
12
3.1 Respondenten Er hebben 12 respondenten deelgenomen aan de diepte-interviews. Van de 12 geïnterviewde respondenten waren er negen van het mannelijke geslacht en drie van het vrouwelijke geslacht. Zes respondenten variëerden binnen de leeftijdscategorie 20 t/m 24, drie respondenten behoorden tot de leeftijdscategorie 25 t/m 30, één respondent was jonger dan 20 jaar en één respondent behoorde tot de leeftijdscategorie 65+. Acht respondenten hebben een wetenschappelijke studie genoten. Ten tijde van het interview waren twee respondenten nog middelbare scholieren, zij studeren inmiddels aan een universiteit. De oudste respondente stamt nog uit een ander schoolsysteem. Haar hoogst genoten opleiding is de MULO. Tegenwoordig is deze opleiding vergelijkbaar met het VMBO-T niveau. De respondenten zijn verkregen uit persoonlijke bronnen en zijn benaderd via e-mail. Aan het begin van ieder interview is de respondenten een aantal vragen gesteld met betrekking tot het aantal uren dat per dag gespendeerd wordt achter de computer en het aantal uren dat per dag besteed wordt aan het lezen van geprinte teksten. Bijna alle respondenten gaven aan meer tijd besteden achter de computer dan aan het lezen van geprinte teksten. De respondenten besteedden gemiddeld 4 uur per dag achter de computer. Dit varieerde van een 1 uur tot maximaal 10 uur per dag. Activiteiten die veelal werden verricht als men achter de computer zit zijn: kennis vergaren, online artikelen lezen, emails lezen en versturen, surfen, bloggen en downloaden. Slechts één respondent gaf aan regelmatig offline bezig te zijn met het reorganiseren van offline bestanden. Sociale netwerksites als Hyves en Facebook werden veelvuldig door de respondenten bezocht. Internet wordt gezien als een snel en gebruiksvriendelijk medium. De respondenten besteedden beduidend minder tijd aan het lezen van boeken. Dit gemiddelde lag op een uur per dag. Opvallend was dat over het algemeen de oudere respondenten meer tijd besteedden aan het lezen van geprinte teksten. Het minimum dat werd besteed aan het lezen van geprinte teksten was 30 min en het maximum 1,5 uur per dag.
13
3.2 Interviewprocedure In de e-mail naar de respondenten is gevraagd om een diepteinterview met de onderzoeker af te nemen via een online chatbox (MSN-messenger). Na overeenstemming via mail is een tijdstip en datum afgeproken voor het interview. De keuze om de diepteinterviews online te houden is gemaakt omdat dit een aantal voordelen had ten opzichte van de face-to-face interviews. Het internet faciliteert een snel en vlot verloop van de communicatie tussen respondent en onderzoeker. De resultaten kunnen gemakkelijk en overzichtelijk worden gedocumenteerd en de afstand tussen onderzoeker en respondent wordt gereduceerd omdat geografische limitaties geen rol meer spelen. Naast de praktische voordelen van online diepteinterviews kan het online houden van de interviews invloed hebben op de kwaliteit van de data. Zo noemen Kinash, Crichton & KimRupnow (2004). een aantal punten die de kwaliteit van een online methode benadrukken. De asynchrone aard van online conversaties geeft respondenten de mogelijkheid om het gesprek te reviseren en het antwoord op vragen te overzien waardoor de respondenten een goed en helder antwoord kunnen formuleren. Zij kunnen eventueel gebruik maken van andere bronnen waardoor een beter antwoord op de vraag kan worden gegeven. Respondenten die verbaal minder goed uit de voeten komen, kunnen zich vaak analoog genuanceerder uitdrukken. Tot slot kunnen onderzoekers niet misleid worden door verkeerd opgevatte nonverbale uitdrukkingen. Een nadeel van het afnemen van online interviews is dat non verbale uitdrukkingen soms ook een toegevoegde waarde kunnen hebben en de onderzoeker hierop kan inspelen. Daarnaast hebben face-to-face interviews vaker een persoonlijker karakter waarbij de respondent mogelijkerwijs eerder geneigd is zich open te stellen. De interviews zijn binnen een tijdsbestek van 3 maanden afgenomen. Het tijdstip en datum is ingevuld naar wens van de respondent. Met elke respondent is één interview afgenomen. Binnen de interviews is getracht een tijdspanne van 60 minuten aan te houden. Echter hadden sommige respondenten meer te vertellen dan anderen en varieerde de duur van de interviews in de praktijk van 40 minuten tot 90 minuten.
14
3.3 Onderwerpenlijst Tijdens de online diepteinterviews is respondenten gevraagd antwoord te geven op vragen die betrekking hebben op de persoonlijke belevenis van geprinte en digitale teksten. Aan de hand van een onderwerpenlijst is de onderzoeker vragen gaan stellen. De vragen zijn gesteld in een open vorm. De onderwerpenlijst was gestructureerd aan de hand van de centrale begrippen uit de probleemstelling en deelvragen van dit onderzoek, en had aldus betrekking op de volgende drie onderwerpen: De belevenis van de eigenschappen van geprinte en digitale teksten De belevenis van de authenticiteit van geprinte en digitale teksten. De manier waarop de respondenten geprinte en digitale teksten lezen De onderzoeker heeft te allen tijde een ondergeschikte rol gespeeld en liet de respondent het interview leiden. Alleen als het verloop van het interview te ver van het centrale onderwerp dreigde af te geraken, greep de onderzoeker in en probeerde de respondent op een subtiele manier terug te leiden naar het onderwerp. Aan het begin van elk interview werd de responent verteld dat het interview gedocumenteerd werd. De respondent werd verder op de hoogte gebracht dat het interview uit twee delen bestond. Het eerste gedeelte bestond uit een aantal demografische vragen waarin de respondent werd gevraagd naar zijn/haar geslacht, opleidingsniveau en woongebied. Daaropvolgend vroeg de onderzoeker hoeveel tijd de respondent gemiddeld besteedde achter de computer en hoeveel tijd de respondent besteedde aan het lezen van geprinte bronnen. De reacties van de respondenten vormden het begin van het tweede gedeelte van het interview waarin de respondent zelf het gesprek leidde en de onderzoeker vooral inspeelde op de antwoorden van de respondent. Wanneer de respondent een bepaalde mening had omtrent een onderwerp dan vroeg de onderzoeker waarom dit zo was en of hier verdere uitleg aan gegeven kon worden. Op deze manier werden nieuwe onderwerpen aangekaart.
15
3.4 Analyses De verworven data zijn gebruikt om een analyseschema op te stellen. De onderzoeker heeft door middel van het labelen van de data uit de interviews ten eerste een set concepten geformuleerd. De onderzoeker heeft vervolgens getracht op basis van terugkerende onderwerpen en opvallendheden binnen de gesprekken met de respondenten een aantal thema’s te identificeren. Op basis van relaties en verbanden tussen de thema’s kwam uiteindelijk een drietal categorieën van invalshoeken naar voren die een rol lijken te spelen bij de belevenis van geprinte en digitale teksten zoals door de respondenten verwoord. De geanalyseerde data worden in de resultatensectie gepresenteerd door de gevonden categorieën van invalshoeken en de thema’s daarbinnen te beschrijven en deze te ondersteunen met citaten van de respondenten.
16
4. Resultaten In dit hoofdstuk zullen de bevindingen van de online diepteinterviews worden gepresenteerd. Het hoofdstuk is opgebouwd aan de hand van de drie categorieën van invalshoeken die een rol lijken te spelen bij de belevenis van geprinte en digitale teksten zoals door de respondenten verwoord. De thema’s waaruit elke categorie is opgebouwd komen daarbinnen aan bod. Figuur 1 geeft een systematisch overzicht van de drie categorieën en de daaronder vallende thema’s. Figuur 1: In diepte-interviews geïdentificeerde categorieën en thema’s Categorie: Het affectieve niveau Thema 1: De tekst als object Thema 2: De tekst en identiteit Categorie: Het informatieve niveau Thema 3: informatieverwerking Thema 4: toegankelijkheid van teksten Thema 5: Betrouwbaarheid van teksten Categorie: Het interpersoonlijke niveau Thema 6: Actieve vs passieve verhouding tot de tekst Thema 6: Vervaging van de auteur
In paragraaf 4.1 wordt het affectieve niveau van geprinte en digitale teksten behandeld. Op het affectieve niveau spraken de respondenten voornamelijk over geprinte teksten, met name het boek. Het boek als object werd vooral geassocieerd met gevoelens, en speelden daarnaast een rol in het uiten van de persoonlijke interesses en de identiteit van de respondent. Paragraaf 4.2 benadert geprinte en digitale teksten vanuit het informatieve niveau. Deze paragraaf geeft een indruk van de persoonlijke belevenis van de functionele waarde van
17
geprinte en digitale teksten. Hier staan met name de thema’s ‘functionele waarde’ en de ‘betrouwbaarheid van teksten’ centraal. Paragraaf 4.3 zal tenslotte het interpersoonlijke niveau van geprinte en digitale teksten behandelen. In deze paragraaf wordt met name de rol van de relatie tussen de respondent als lezer en auteur van geprinte en digitale teksten beschreven.
4.1 Het affectieve niveau In deze paragraaf zullen de affectieve aspecten van de persoonlijke belevenis van teksten behandeld worden. Hieronder vallen een tweetal thema’s die in de data zijn geïdentificeerd. Het eerste thema, ‘De tekst als object’, behandelt de fysieke aanwezigheid van teksten. Deze fysieke aanwezigheid lijkt van belang voor de persoonlijke belevenis van de respondenten. Het tweede thema is de ‘tekst en identiteit’. Uit de interviews bleek dat teksten in de beleving van de respondenten bijdragen aan de uitstraling van de identiteit. Thema 1: De tekst als object Wanneer in het interview werd gevraagd waar de respondenten aan dachten bij de persoonlijke belevenis van teksten werd voornamelijk geantwoord: het gevoel en de sensatie die wordt opgeroepen bij het lezen van boeken. Wanneer het over het over gevoel bij een tekst gaat, spraken de respondenten voornamelijk over boeken. Tijdschriften en kranten werden wel genoemd maar speelden een kleinere rol in de belevenis op het affectieve niveau. Digitale teksten werden op dit niveau niet tot nauwelijks genoemd. Boeken hebben volgens de respondenten een bepaalde waarde die digitale teksten niet bezitten. Het lezen van boeken wordt door de respondenten aangegeven als een recreatieve activiteit. Ontspanning, afleiding en tijdsvulling werden genoemd als beweegredenen om een boek te lezen. Het gevoel bij het lezen van boeken werd omschreven met woorden als ‘ontspannend’, ‘sensatie’ en ‘rust’. De meeste respondenten lezen een boek vlak voor het slapen gaan, tijdens vakanties of als men in het openbaar vervoer zit. Als een boek goed wordt gevonden dan wordt er altijd wel even tijd gemaakt om te lezen. Zo antwoordde één van de respondenten altijd wel een boek mee te hebben in zijn rugzak voor als de situatie zich ervoor 18
leent een paar bladzijdes te lezen. Met name boeken die in eigen bezit zijn worden erg gewaardeerd. Het is volgens de respondenten fijn om een boek in bezit te hebben. Het geeft de mogelijkheid om het voor een tweede keer open te slaan en of snel even iets op te zoeken. Dit wordt door de respondenten als ontspannend ervaren. De meeste respondenten gaven dan ook aan het leuk te vinden een boekcollectie aan te leggen. De boeken die zij bezitten krijgen vaak een prominente plek in de kamer. Boeken worden mooi gevonden omdat deze een bepaalde sfeer in de kamer geven. Rutger: Ik vind boeken sowieso mooi om in een kast te hebben staan, dat straalt iets uit, iets romantisch, ouderwets en wellicht iets intellectueels
De omslag van een boek wordt door de respondenten aangegeven als een belangrijke gevoelswaarde bij het lezen van een boek. Een aantal respondenten gaven aan dat de omslag van een boek een rol speelt in de aanzet tot het lezen van een boek. De kleuren en plaatjes worden belangrijk gevonden. Op de vraag ‘Waarom vindt je de kleuren en plaatjes op de omslag belangrijk?’ werd door een respondent het volgende geantwoord: Lode: Dat zorgt er voor mij voor dat ik zin heb om in het boek te gaan lezen. Een boek met een saaie omslag is gewoon zonde.
De omslag van een boek geeft ook een indicatie van de verwachte inhoud. Een respondent geeft als voorbeeld de covers van ‘The lord of the rings’ boeken. Faye: Ik vind de originele covers van de Lord of the Rings erg mooi. Je weet door de cover dat zodra je dat boek open slaat dat je een avontuur staat te wachten
Naast de omslag en uitvoering van een boek werden er bepaalde waarden aan de tastbaarheid van papier toegekend. Eén van de respondenten spreekt over een onverklaarbare charme voor papier. Bas: Los van het feit dat geprinte teksten veel fijner lezen heeft papier ook wel een onverklaarbare charme voor mij dan.
De achterliggende waarde van deze charme wordt door de respondent beargumenteerd met het kunnen vasthouden van papier en dingen uitrekenen met pen en papier. Het gevoel van
19
dingen uitrekenen met pen en papier wordt door de respondent gekoppeld aan het beeld van een wetenschapper. Het idee van het werken met pen en papier geeft de indruk dat je nuttig bezig bent. Het wordt prettig gevonden om direct op het papier te kunnen onderstrepen en aantekeningen te maken. Een enkele respondent geeft aan dat deze functies ook mogelijk zijn in digitale teksten, maar dat ze daar eigenlijk weinig gebruik van maakt. De tastbaarheid van papier werd door de respondenten omschreven met de woorden ‘fijn’ en ‘lekker’. Een boek ligt comfortabeler in de hand. Je kan het makkelijk meenemen. Een laptop is vaak groot, zwaar en onhandig om mee te nemen. Het lezen van papier geeft volgens de respondenten een gevoel van rust. Het licht van een beeldscherm gaat op den duur irriteren aan de ogen. De respondenten gaven aan sneller moe te zijn van het lezen van een beeldscherm. Tot slot gaf een aantal respondenten aan dat de geur van papier positieve gevoelens teweeg brengt tijdens het lezen van boeken. De geur van papier geeft volgens de respondenten een extra dimensie aan het lezen van geprinte teksten. Een respondent benadrukt dat het lezen van een geprinte tekst de ervaring menselijker maakt. Een beeldscherm is geurloos en niet tastbaar zoals bladzijdes van een boek. Gevoelswoorden als ‘vertrouwd’ en ‘ontspannend’ werden gebruikt om dit te omschrijven. Volgens één respondent zorgt het gebruik van zintuigen ervoor dat herinneringen en gevoelens worden opgeroepen. Kijkend naar het affectieve niveau kan gezegd worden dat het gevoel van de respondenten een veel belangrijkere positie inneemt bij het lezen van geprinte teksten dan het lezen van digitale teksten. Gevoelens worden vooral opgeroepen bij het lezen van boeken. Op recreatief niveau spelen het gevoel, de geur en tastbaarheid van geprinte teksten een rol bij het opwekken van gevoelens. Deze gevoelens zijn over het algemeen positief van aard. Thema 2: De tekst en identiteit Tijdens de online diepteinterviews kwam bij meerdere respondenten naar voren dat de voorkeur in boeken in een bepaalde mate iets zegt over de identiteit. Een aantal respondenten gaf aan te kijken wat voor boeken mensen in hun boekenkast hebben staan om zo een beeld van een persoon te kunnen vormen. Volgens de respondenten zegt je voorkeur in genre en
20
auteur iets over de manier waarop je je presenteert naar anderen toe. Het lezen van boeken wordt over het algemeen door de respondenten als iets intellectueels beschouwd. Rutger: Als iemand boeken in zijn/haar kamer heeft betekent dat dat diegene meer doet dan alleen RTL boulevard kijken.
Eén respondent gaf aan misschien wel onbewust indruk te willen maken met boeken die hij leest. Als voorbeeld geeft hij aan dat de keuze voor boeken kan worden vergeleken met de keuze voor meubels en kunst. Het geeft anderen een idee over wat je mooi vindt en waar je interesses liggen. Je keuze en interesse in boeken geven volgens de respondenten ook in een bepaalde mate aan hoe jij je naar jezelf toe presenteert. Het lezen van boeken wordt gezien als een toevoeging aan de persoonlijke ontwikkeling. De kennis die wordt opgedaan definieert in een bepaalde mate je eigen identiteit. De identiteit die de respondenten willen uitstralen drukt zich uit in het type genre dat gelezen wordt. Tim: Als surfer heb ik veel surfnoire boeken gelezen, dat is een combinatie van thrillers en surfboeken.
Binnen genres hebben de respondenten een aantal favoriete auteurs. De auteur van een boek is volgens de respondenten ook medebepalend voor de eigen identiteit. De respondenten geven aan binnen elk genre wel een favoriete auteur te hebben. De schrijfstijl, onderwerpkeuze en visie van de auteur worden genoemd als factoren die een binding kunnen doen ontstaan tussen de lezer en de auteur. De visie van een auteur kan volgens een aantal respondenten dienen als een kader voor je eigen denkwijze. Als voorbeeld geeft een respondent aan graag werk van ‘Joris Luyendijk’ te lezen omdat hij overkomt als iemand die ‘kritisch’ en ‘prettig’ schrijft over belangrijke onderwerpen. Respondenten zijn dan ook vaker geneigd meerdere boeken van dezelfde schrijver te lezen. Een respondent geeft aan dat als de auteur bekend is ze zich zekerder voelt dat het een goed boek zal zijn. In enkele interviews gaven respondenten aan na het lezen van een boek achtergrondinformatie van de auteur te zoeken. Op deze manier krijgen zij een beeld van de gedachtegang van een schrijver. Dit versterkt de band tussen lezer en auteur. In het geval van kranten en tijdschriften lijkt de presentatie van je identiteit naar anderen toe een kleinere rol te spelen. De respondenten kunnen zich wel meer identificeren met de ene 21
krant dan met de andere krant. Het NRC en de Volkskrant worden vooral als zakelijke kranten gezien. De Telegraaf heeft volgens de respondenten een minder zakelijk karakter en is meer gefocust op sensatie en vermaak. Een enkele respondent geeft aan gehecht te zijn aan het Parool’ omdat deze krant de focus legt op Amsterdam. Andere respondenten geven over het algemeen aan ‘de Metro’ of ‘de Spits’ te lezen omdat deze gratis te verkrijgen zijn. Bij het lezen van digitale teksten lijkt de presentatie van de identiteit een ondergeschikte rol te spelen. Achter een computer voelen de respondenten zich anoniemer. Niemand ziet waarmee je bezig bent. Eén respondent geeft aan zich wel een beetje te schamen voor het feit dat ze online vaak roddelverhalen leest. Faye: Dit is wel heel slecht, maar ik lees vaak roddel dingen online zoals Paris Hilton en op nu.nl. Maar ja dat ziet toch niemand.
Samengevat kan gezegd worden dat in de vorming van de eigen identiteit en de presentatie van deze identiteit naar anderen toe, op het affectieve niveau een rol spelen. De boeken die je leest laten zien waar jouw interesses en voorkeuren liggen. Auteurs van boeken hebben over het algemeen een uitgesproken schrijfstijl en schrijven vanuit een bepaalde optiek. De kennis die wordt opgedaan bij het lezen van geprinte teksten is volgens de respondenten een aanvulling op je kennis. Deze kennis stuurt je gedachtegang en vormt mede je identiteit. Bij digitale teksten speelt identiteitsvorming en de presentatie van je identiteit naar anderen toe een minder belangrijke rol. Digitale teksten hebben geen fysieke aanwezigheid; niemand ziet wat je aan het lezen bent. Het lezen van digitale teksten wordt voornamelijk omschreven als een anonieme aangelegenheid.
4.2 Het informatieve niveau In deze paragraaf zullen de verschillen op het informatieve niveau tussen geprinte en digitale teksten worden besproken. Wanneer ik met de respondenten sprak over de verschillen tussen digitale en geprinte teksten noemden zij vaak de functionele verschillen tussen de geprinte en digitale tekst. De manier waarop respondenten geprinte teksten lezen verschilt van de manier waarop zij digitale teksten lezen. Deze ‘informatieverwerking’ vormt dan ook het eerste thema.
22
Op het informatieve niveau werd door de respondenten ook gesproken over de ‘toegankelijkheid’ en ‘de betrouwbaarheid van geprinte en digitale teksten’. Als eerste zullen de thema’s omtrent persoonlijke belevenis met betrekking tot de informatieverwerking en de toegankelijkheid van geprinte en digitale teksten worden behandeld. De persoonlijke belevenis in relatie tot de betrouwbaarheid van teksten zal als laatst worden behandeld. Thema 3: Informatieverwerking Het verschil in structuur tussen digitale en geprinte teksten werd door de respondenten aangehaald als een belangrijk verschil in functionaliteit. Bij het bespreken van de beleving van teksten werd de fysieke tastbaarheid van geprinte teksten door de respondenten genoemd als een belangrijk verschil tussen digitale en geprinte teksten. Belangrijke voordelen van geprinte tekst zijn het kunnen vasthouden van papier, de manier en de plek waarop het gelezen kan worden, het kunnen onderstrepen van tekst. Woorden als ‘fijn’, ‘lekker’ en ‘makkelijk’ werden gebruikt om dit gevoel te omschrijven. Bas: ten 1e vind ik het fijn om met een marker/potlood dingen te onderstrepen en notities te maken bovendien lees ik graag op plekken waar niet per se een computer beschikbaar is, zoals buiten in de zon of in mijn hangmat. Feliz: zodat ik kan onderstrepen, en zodat ik overal kan zitten lezen. Ja, zo’n beeldscherm is toch niet ideaal om grote stukken van te lezen, vind ik. Vellen papier kan je in je hand houden, liggend, luierend lezen.
Wanneer er lange stukken tekst gelezen moeten worden, wordt dit liever in uitgeprinte vorm gelezen. De structuur van de digitale tekst wordt over het algemeen als ‘niet fijn’ beoordeeld. De respondenten hadden over de structuur van digitale teksten het één en ander op te merken. Digitale teksten zijn vaak omgeven door ‘banners’, ‘pop ups’ en plaatjes hebben verschillende paginabreedtes, verschillen ze in lettertypen en hebben ze vaak een andere kleur achtergrond. Respondenten geven aan dat een inbreuk doet op de leesbaarheid van een tekst. Thomas: het moet niet al te druk zijn op de site/pdf waar het gelezen wordt. Ik bedoel flashy banners en advertenties maken het voor mij het lezen lastig
23
De respondenten geven aan online voornamelijk korte berichten te lezen. Een langere tijd lezen van een beeldscherm wordt als onprettig ervaren. Woorden als ‘onrustig’ en ‘vermoeidheid’ werden gebruikt om dit te omschrijven. Op de vraag of een tekst liever digitaal of geprint gelezen wordt werd het volgende geantwoord. Rutger: Online lees ik zeer weinig, enkel studie gerelateerde teksten lange teksten of teksten die me bijzonder interessant lijken, online ben ik echter meer op zoek naar kortere berichten. Marianne: denk dat het niet heel veel uitmaakt maar een boek lezen is wel relaxer van het lezen van de computer ben ik gauw moe.
Wat betreft de structuur kan gezegd worden dat fysieke tastbaarheid van geprinte teksten een belangrijke functionele waarde heeft voor de respondenten. Van papier lezen geeft de respondenten het gevoel dat de informatie beter en prettiger wordt verwerkt. Digitaal leest men voornamelijk korte berichten. Thema 4: Toegankelijkheid Toegankelijkheid is de tweede informatieve waarde waar door de respondenten over werd gesproken. Digitale teksten werden over het algemeen toegankelijker gevonden, want de lezer heeft de mogelijkheid om gerichter informatie te zoeken. De respondenten benadrukken dat faciliteiten als zoekmachines en hyperlinks de mogelijkheid bieden snel en gericht teksten te zoeken. Bas: Ik denk dat het grote voordeel van internet (en digitale teksten) is dat er zo’n gigantisch en vooral divers aanbod is. Daardoor ben je in staat teksten/informatie te vinden die veel meer aan je persoonlijke behoeften voldoet en dan ook nog eens sneller. Sietse: Digitale teksten zijn dichterbij als je eenmaal achter de computer zit. Via de computer heb je toegang tot een enorme hoeveelheid teksten. Voor geprinte teksten moet je vaak toch wat meer doen.
De belevenis van toegankelijkheid van digitale teksten komt dus tot uiting door het idee dat je online bijna alle informatie wel kan vinden. Wel merkt één respondent op dat de toegankelijkheid wordt beperkt door een taalbarrière. Volgens hem domineert de Engelse taal het internetdomein. Hij geeft aan dat je online bijna altijd wel de informatie vindt waar naar je
24
op zoek bent zolang je maar in het Engels zoekt. Wanneer er gericht naar een bepaald onderwerp wordt gezocht dan geven de respondenten aan dat zij het internet als eerste raadplegen. De zoekactie begint bijna altijd in een searchengine. Google wordt door de respondenten als de meest toonaangevende zoekmachine aangegeven. Voor meer globale informatie raadplegen de respondenten Wikipedia.com. Niet alleen de zoekfuncties op het internet benadrukken de toegankelijkheid. De zoekfuncties binnen digitale teksten maken het ook toegankelijker bepaalde informatie te vinden. Zo wordt door een paar respondenten een aantal functies aangekaart die het mogelijk maken om snel en gericht bepaalde stukken informatie uit een tekst te halen. Eén van deze functies is de control-f functie. Bas: Op je computer zit een control-f functie die je in staat stelt teksten heel snel op woorden te doorzoeken. Evelien: Je kunt makkelijk scannen door online teksten door op control-f te drukken.
Kortom worden digitale teksten als toegankelijker beschouwd dan geprinte teksten. Het internet biedt een aantal functies die het de respondent mogelijk maken snel en gericht informatie te zoeken. Bij geprinte teksten is dit een stuk lastiger. Thema 5: Betrouwbaarheid Op het informatieve niveau speelt de betrouwbaarheid van een tekst een grote rol volgens het relaas van de respondenten. De respondenten gaven over het algemeen aan geprinte teksten als betrouwbaarder te zien. De auteur van een geprinte tekst speelt een rol als de respondenten spreken over de betrouwbaarheid van een geprinte tekst. De respondenten geven aan dat bij informatieve teksten en dan voornamelijk wetenschappelijke literatuur de auteur een prominente rol speelt. Auteurs van geprinte teksten hebben in de loop der tijd volgens de respondenten een bepaalde status verkregen. Om een boek of artikel te schrijven heb je bepaalde kennis nodig. Voordat een geprinte tekst gepubliceerd wordt doorloopt deze een proces waarin redacteuren en uitgevers teksten herzien voordat deze daadwerkelijk in een krant, tijdschrift of boek verschijnen. Kranten, tijdschriften en uitgevers hebben volgens de
25
respondenten een bepaald imago hoog te houden. Volgens de respondenten zullen auteurs van geprinte teksten kwaliteit moeten leveren om een tekst gepubliceerd te krijgen. Bas: Een boek publiceren heeft meer voeten in de aarde dan een tekst op het internet zetten en dus kan je er wel een beetje vanuit gaan dat de auteur van een boek er wat meer aandacht aan besteed heeft.
Digitale teksten worden door de respondenten over het algemeen als minder betrouwbaar gezien. De respondenten kaarten aan dat in principe iedereen online teksten kan produceren. Volgens hen is het dan ook moeilijk om online betrouwbare van niet-betrouwbare informatie te onderscheiden. Dit komt doordat je online makkelijk van de ene naar de andere digitale tekst wordt gelinkt en hierdoor vaak niet op de hoogte bent van de auteur van de tekst. Online teksten worden door de respondenten dan ook met elkaar vergeleken om de informatie te verifiëren. Eveneens wordt de bron aangegeven als een goede betrouwbaarheidsmeter. Teksten die gepubliceerd worden op gerenommeerde sites worden als betrouwbaarder gezien. Daarnaast kijken de respondenten naar meningen van anderen. Vaak is er de mogelijkheid om op online digitale teksten te reageren. Volgens een paar respondenten ontstaat er een controle op de auteur. Tim: Een tekst op zich vind ik niet zo betrouwbaar, maar ik vind dat hoe meer bronnen je gebruikt hoe betrouwbaarder het wordt. Ja, ik kijk bijvoorbeeld vaak als ik iets wil weten op forums. Dan krijg je heel uiteenlopende meningen, vaak zelfs tegenstrijdig. Dan telt de mening van 1 persoon niet zo zwaar, maar als je maar lang genoeg verschillende forums afgaat dan krijg je vanzelf een beeld van hoe het ongeveer zit. En doordat mensen op elkaar reageren lees je snel wat zinnig is en wat niet. Als iemand onzin loopt te verkondigen wordt dat meestal door andere snel afgestraft.
Samengevat hebben geprinte teksten in de belevenis van de respondenten vaak een kwalitatief en betrouwbaar karakter. Geprinte teksten doorlopen verschillende stadia voordat ze gepubliceerd worden. Digitale teksten worden als minder betrouwbaar gezien, omdat ‘iedereen’ op het internet een tekst kan publiceren. Om de kwaliteit van een digitale tekst te bepalen letten de respondenten op de website waar de tekst is gepubliceerd en op de mening van andere lezers. In het volgende hoofdstuk zal hier dieper op worden ingegaan.
26
4.3 Het interpersoonlijke niveau Op het interpersoonlijke niveau kwam de rol die de lezer aanneemt ten opzichte van een tekst ter sprake. De houding die de lezer aanneemt bij het lezen van geprinte en digitale teksten verschillen nogal van elkaar, evenals de verhouding tussen lezer en auteur. In deze paragraaf zullen deze verschillen uiteengezet worden. Thema 6: Actieve vs passieve verhouding tot de tekst Tijdens de interviews kwam naar boven dat de respondenten achter de computer een veel actievere houding aannemen dan tijdens het lezen van geprinte teksten. Het grote aanbod en het gericht kunnen zoeken op het internet lijkt een grote impact te hebben op de manier waarop teksten worden gelezen door de respondenten. Lezen vanachter een computer wordt door het merendeel van de respondenten gekoppeld aan een werksfeer. Als zij achter een computer zitten is dit meestal voor de studie of de baan. Recreatief surfen is dan vaak een bijzaak of dient ter afleiding. De respondenten geven aan op de computer bijna altijd actief bezig te zijn met het zoeken naar informatie. Het voordeel van het lezen van digitale teksten is volgens hen de controle over de richting van het leespad. Deze controle zorgt ervoor dat de respondenten alleen datgene lezen wat hen interessant lijkt. Zij spreken over het scannen van teksten in plaats van deze helemaal te lezen. Voor geprinte teksten geldt dit principe niet. Deze worden vaak van begint tot eind gelezen. De respondenten nemen bij het lezen van een geprinte tekst meer een passieve houding aan en laten zich leiden door de tekst. In het citaten hieronder geven twee respondenten een voorbeeld van hoe zij een digitale tekst lezen. Bas: Ik scan het eerst van het scherm, en als ik dan maar kleine stukjes informatie nodig heb dan lees ik dit van het scherm af maar als ik besluit het hele artikel te lezen dan print ik het wel uit. Evelien: Misschien dat ik digitale meer gebruik om gericht te zoeken naar iets of doorheen te scannen en niet altijd van het begin tot het eind lees, terwijl ik dit wel vaker doe bij een gewoon boek/tijdschrift.
De actieve houding van de lezer wordt benadrukt door het interactieve karakter van het internet. De drempel om zelf een tekst te publiceren is op het internet heel laag. Wanneer ik de respondenten vroeg of zij zelf wel eens wat online gepubliceerd hadden, gaven een paar
27
respondenten aan wel eens een tekst online te hebben geplaatst. De reden die de respondenten gaven voor het online publiceren van teksten is het zoeken van aandacht van andere lezers. Twee respondenten geven aan fervent blogger te zijn. Volgens één van de respondenten is ‘bloggen’ bij uitstek een interactieve aangelegenheid. Ridz: Ja dat is het hele principe van bloggen, dat jouw teksten ook meningen en toevoegingen kunnen genereren. Dat maakt het leuk, interactie met je lezers en dus ook een meerwaarde aan kennis vaak (niet altijd)
Een aantal andere respondenten geeft aan niet zozeer zelf online teksten te publiceren maar wel te reageren op online teksten. Op deze manier willen respondenten laten weten of zij het eens of oneens zijn met de auteur. Zo ontstaat er volgens de respondenten vaak een discussie. De reacties lokken vaak reacties van andere lezers uit. Evelien: Vaak staan er wel eens van die belachelijke reacties bij bepaalde onderwerpen (meestal van die extreem rechtse mensen bij Wilders teksten) en dan klik ik wel eens een paar keer op thumbs down.
Thema 7: Vervaging van de auteur Wanneer respondenten geprinte teksten lezen dan hebben zij een bepaald verwachtingspatroon van de tekst. De auteur van een geprinte tekst speelt een rol in de verwachte inhoud van de tekst. In Paragraaf 4.1.2 kwam al aan de orde dat de keuze in genre en schrijfstijl van boeken in een bepaalde mate de interesses en de voorkeuren van een respondent weerspiegelen. Volgens de respondenten kan men een auteur vaak wel koppelen aan een type genre. Eén van de respondenten geeft als voorbeeld aan veel boeken te lezen van auteurs die over jaren ’60 en de ‘beat generatie’ schrijven. Volgens de respondenten is deze koppeling vaak niet te maken met een auteur van een digitale tekst. Als reden hiervoor geven de respondenten aan dat ze online vaak verschillende teksten door elkaar lezen. De links binnen online digitale teksten bieden de mogelijkheid door met een druk op de knop verschillende teksten te lezen. Danny: Dat ik vaak niet weet wie de auteur is van een tekst komt denk ik doordat je op een site snel van hot naar her klikt. Het is in principe best lastig om erachter te komen wie wat heeft geschreven op het internet
28
Het merendeel van respondenten geeft aan dat het vaak ook niet uitmaakt wie de auteur is bij digitale teksten. Wanneer de respondenten digitale teksten lezen dan is dit meestal om informatieve redenen. Jochem: zeker als ik snel informatie zoek, weet ik niet eens wie de auteur is, of maakt het niet uit
Een enkele respondent beargumenteert echter dat dit niet het geval is voor blogs. Zij benadrukken dat bij blogs de auteur vaak een autoriteit op zijn gebied is. De schrijfstijl en de manier waarop de auteurs van een blog hun visie geven op bepaalde onderwerpen zorgen ervoor dat je bepaalde blogs blijft volgen. Een paar respondenten geven aan blogs te lezen. Actualiteiten blogs en personal blogs werden als voorbeelden genoemd. Tim: Speelt bijna geen rol eigenlijk. Nja misschien moet ik dat iets nuanceren, want bijvoorbeeld blogs en email speelt de auteur natuurlijk wel een rol. Ik lees blogs omdat de auteur ervan me aanspreekt. Jerry: Auteurs worden prominenter genoemd, kijk maar naar blogposts waar de naam een opvallende plek heeft boven de tekst, sterker nog. Online wordt je sneller een autoriteit op jouw gebied waardoor een individu al snel bijv iemands blog bezoekt. Ipv een krantensite of iets dergelijks.
Samenvattend kan gezegd worden dat aan de ene kant de auteur op het gebied van digitale teksten vervaagt doordat de respondenten online vaak voor informatieve doeleinden teksten lezen. De respondenten geven aan verschillende teksten door elkaar te lezen. Aan de andere kant spelen de auteurs een grotere rol bij blogs. Blogs worden gelezen omdat de auteur een bepaalde visie en schrijfstijl hanteert. Dit kan men vergelijken met boeken waar de auteur vaak ook zijn eigen genre en schrijfstijl hanteert die van belang is voor de belevenis van de tekst door de lezer.
29
5. Conclusie Het doel van deze Masterscriptie was inzicht verschaffen in het verschil tussen de persoonlijke belevenis van geprinte en digitale teksten door te kijken naar het eigenaarschap van teksten, de context waarin men teksten leest en de leesstrategieën van de lezer. In deze Masterscriptie is getracht antwoord te geven op de volgende hoofdvraag: Hoe ervaart men het lezen van geprinte en digitale teksten en in welke mate verschilt de belevenis hiervan? De interviews zijn beschreven aan de hand van drie niveaus van de persoonlijke belevenis van geprinte en digitale teksten van de respondenten. Dit zijn het affectieve, informatieve en cognitieve niveau. Per deelvraag zal een link gelegd worden tussen deze niveaus van belevenis en de theorie.
5.1 In welke mate hebben de eigenschappen van geprinte en digitale teksten invloed op de belevenis van deze teksten?
Een belangrijk verschil dat in de theorie wordt benadrukt is het fysieke verschil tussen geprinte en digitale teksten. Volgens de theorie heeft dit verschil een mogelijke invloed op de belevenis van geprinte en digitale teksten. Dit fysieke verschil bleek in de belevenis van de respondenten inderdaad een grote rol te spelen. Uit de resultaten van de interviews bleek dat de respondenten vaak een sterke affectie ervaren ten aanzien van geprinte teksten. De tekst als object en daarmee haar fysieke aanwezigheid roept positieve gevoelens op bij de respondenten. De respondenten in dit onderzoek spraken voornamelijk over zintuiglijke waarnemingen als zij het over affectieve gevoelens hadden. Het gevoel, de geur en tastbaarheid zijn factoren die deze affecties oproepen. Bij digitale teksten hadden de respondenten beduidend minder affectieve gevoelens, en werd minder gebruik gemaakt van de verschillende zintuigen. De belevenis, kijkend naar het informatieve niveau van digitale teksten, wordt gekenmerkt door de verschillen in functionaliteit van geprinte en digitale teksten. De fysieke tastbaarheid van geprinte teksten een belangrijke functionele waarde voor de respondenten. Van papier lezen geeft de respondenten het gevoel dat de informatie beter en prettiger wordt verwerkt. Wel werd aangegeven dat digitale teksten over het algemeen toegankelijker zijn. Digitale teksten 30
geven de lezer de mogelijkheid om gerichter informatie te zoeken. Op het interpersoonlijke niveau zien we dat verwachtingspatronen van lezers anders zijn bij online teksten dan bij geprinte teksten. De schrijver van een tekst wordt vaak gekoppeld aan een bepaald genre. Lezers weten zo vaak wat ze kunnen verwachten. Bij digitale teksten hebben de respondenten over het algemeen weinig verwachtingen van de inhoud. Volgens de respondenten komt dit door dat ze online vaak teksten door elkaar heen lezen waardoor de structuur en stijl van de tekst voortdurend verandert. Kijkend vanuit theorie van Iser (1978) die in de inleiding wordt beschreven, kan worden gezegd dat geprinte teksten weinig ‘open plekken’ bevatten. Het verwachtingspatroon bij het lezen van geprinte teksten is over het algemeen duidelijker.
5.2 In welke mate heeft authenticiteit van geprinte en digitale teksten invloed op de belevenis van deze teksten?
Op het affectieve niveau speelt authenticiteit een belangrijke rol op het gebied van geprinte teksten. Voornamelijk boeken worden door de respondenten gezien als een medium om eigen interesses en voorkeuren te kunnen uiten. De boeken die je leest weerspiegelen volgens de respondenten je identiteit. De auteur en genre spelen hierbij een belangrijke rol. Uit de theorie kwam naar voren dat Barthes (1977) pleitte voor het ‘doodverklaren van de auteur’. Een tekst heeft volgens Barthes een eigen leven en betekenis die alleen kan worden geconstrueerd door de lezer. Echter bij de affectieve beleving van geprinte teksten blijkt dat de auteur vaak een prominente rol krijgt toebedeeld door de respondenten. De respondenten beargumenteerden dat de schrijfstijl van de auteur een grote rol speelt bij de belevenis van geprinte teksten. De manier waarop een auteur iets onder woorden brengt, speelt een belangrijke bij het opspelen van gevoelens bij de respondenten. Wat betreft digitale teksten gaven een paar respondenten aan dat bij het lezen van ‘blogs’ authenticiteit een belangrijk punt is. ‘Blogs’ worden gelezen omdat de auteur ervan de respondenten aanspreekt. Op het informatieve niveau speelt de authenticiteit eveneens een rol bij de betrouwbaarheid van teksten. Geprinte teksten worden door de respondenten als betrouwbaarder ervaren dan digitale teksten. Als men bekend is met de auteur waarborgt dit de betrouwbaarheid van een tekst. Door de grote hoeveelheden online
31
teksten is het vaak niet mogelijk om te achterhalen wie de eigenaar van een digitale tekst is. We zien dat online niet de auteur maar de lezer een belangrijkere rol krijgt bij het bepalen van de betrouwbaarheid van teksten. Door het interactieve karakter zijn de respondenten vaker op zoek naar reacties van andere lezers op een tekst. Deze reacties zijn medebepalend voor de ervaren waardering en geloofwaardigheid van een tekst. Op het interpersoonlijke niveau tenslotte, zien we dat verwachtingspatronen van respondenten anders zijn bij online teksten dan bij geprinte teksten. De auteur van een geprinte tekst schept over het algemeen een bepaald verwachtingspatroon van de te lezen inhoud. De schrijver van een tekst wordt vaak gekoppeld aan een bepaald genre. De respondenten weten zo vaak wat ze kunnen verwachten. Bij digitale teksten hebben de respondenten over het algemeen geen verwachtingspatroon van de inhoud. Volgens de respondenten komt dit door dat ze online vaak teksten door elkaar heen lezen waardoor de structuur en stijl van de tekst voortdurend verandert.
5.3 In welke mate worden verschillende leesstrategieen toegepast bij het lezen van digitale en geprinte teksten? Op het affectieve niveau wordt lezen van papieren teksten door de respondenten als prettiger ervaren dan het lezen van online teksten. Factoren die hierbij een rol spelen zijn tastbaarheid, verplaatsbaarheid en gemak waarmee de fysieke geprinte tekst als object gehanteerd kan worden. Dit is lijn met de bevindingen van Liu (2005), waaruit bleek dat de fysieke vorm van geprinte bronnen lezen prettiger maakt. Uit de interviews bleek verder dat lange stukken tekst het liefst analoog gelezen worden. Verder bleek dat op het informatieve niveau respondenten veelal digitale teksten raadplegen wanneer men gericht op zoek is naar informatie. Volgens de respondenten zijn digitale teksten toegankelijker dan geprinte teksten. Het vinden van de juiste informatie wordt vergemakkelijkt door functionaliteiten als zoekmachines en hyperlinks. Echter wordt door de respondenten aangekaart dat er in de digitale wereld vaak een taalbarriere bestaat. Het merendeel van de online teksten is in het Engels of een andere taal dan het Nederlands. Dit maakt het zoeken naar de juiste informatie lastiger. Web-gebaseerde teksten zijn een typisch voorbeeld van nonlineare, interactieve en multimediale teksten (Coiro, 2003). Deze eigenschappen kunnen volgens Coiro invloed uitoefenen op de manier waarop lezers een
32
tekst benaderen. De resultaten uit dit onderzoek sluiten hierop aan. Uit de interviews kwam naar voren dat op het interpersoonlijke niveau respondenten een actievere houding innemen bij het lezen van digitale teksten dan bij het lezen van geprinte teksten. Dit heeft te maken met de manier waarop digitale teksten geconsumeerd kunnen worden. Online gelden andere regels en conventies bij het lezen van een tekst. Doormiddel van hypertekstualiteit en intertekstualiteit kan men zijn eigen leesroute bepalen en wordt alleen datgene gelezen wat relevant wordt geacht door de lezer. De centrale probleemstelling van de huidige scriptie luidde: Hoe ervaart men het lezen van geprinte en digitale teksten en in welke mate verschilt de belevenis hiervan? Concluderend kan worden gesteld dat de respondenten in dit onderzoek veel betekenis hechtten aan geprinte teksten, zowel op het affectieve, als op het informatieve als op het interpersoonlijke niveau. Deze belevenis van geprinte teksten kreeg veelal vorm via ervaringen zoals ‘rust’, ‘fijn’,‘betrouwbaar’, ‘actief’, en het uitdrukken van de eigen identiteit en die van de auteur. Bij het lezen van digitale teksten leken deze vormen van beleving zwakker of zelfs geheel afwezig te zijn, en nauwelijks te worden vervangen door andere vorming van beleving, met uitzondering van het ervaren gemak van ‘toegankelijkheid’ en ‘snel iets opzoeken’ op het informatieve niveau. We zijn hier de zogenaamde ‘verstrooiing van betekenis’ (Derrida, 1978) ook in de ervaring van het lezen van digitale teksten door respondenten duidelijk terugkomen.
33
Literatuurlijst Baarda, D. B., De Goede, M. P. M., & Teunissen, J. (2000). Kwalitatief onderzoek: Praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen: Stenfert Korese. Bakker, P. & Sadaba, C. (2008). The impact of the internet on users. In Kung, L., Picard, R. G., & Towse, R. (2008). The internet and the mass media. London:Sage. Barthes, R. (1977). The death of the author. Image, music, text (S. Heath, Trans.). London: Fontana. Boer, C. de, & Brennecke, S. (2006). Media en publiek: Theorieën over media-impact. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Bush, V. (1945). As We May Think. Atlantic Monthly, 176 (1), 101-108. Coiro, J. (2003). Reading comprehension on the Internet: Expanding our understanding of reading comprehension to encompass new literacies [Electronic version]. Reading Teacher, 56 (5), 458-464. Coiro, J. (2007). Exploring the online reading comprehension strategies used by sixth‐grade skilled readers to search for and locate information on the Internet. Reading Research Quarterly 42 (2), 214-257. Derrida, J. (1978). Writing and Difference. Chicago: University Chicago Press Dreher, M. J. (2003). Motivating struggling readers by tapping the potential of information books. Reading and Writing Quarterly, 19, 25–38. Duke, N., & Pearson, P.D. (2002). Effective practices for developing reading comprehension. In A.E. Farstrup & S.J. Samuels (Eds.), What research has to say about reading instruction (3), 205-242. Newark, DE: International Reading Association.
34
Genette, G. (1980). Narrative Discourse: An Essay in Method. Cornell: Cornell Univ. Press. Goldstone, J. A. (2001). Toward a fourth generation of revolution theory. Annual Review of Political Science. 4, 139-187. Hartman, G. (1981). Saving the Text: Literature, Derrida, Philosophy. Baltimore: Johns Hopkins Univ. Press
Iser, W. (1971). Die Appellstruktur der Texte: Unbestimmtheit als Wirkungsbedingung literarischer Prosa. Konstanz: Universitätsverlag Konstanz,
Iser, W. (1978). The Act of Reading. Baltimore: Johns Hopkins University Press.
Kinash, S., Crichton, S. & Kim-Rupnow, W. S. (2004). A review of 2000-2003 literature at the intersection of online learning and disability. The American Journal of Distance Education. 18 (1), 5–19.
Lister, M. K., Kelly, J., Dovey, S., Giddings I. & Grant, I. (2003). New Media: A Critical Introduction. London: Routledge.
Liu, Z., (2005). Reading behavior in the digital environment: changes in reading behavior over the past ten years. Journal of Documentation, 61 (6), 700-12. Mackey, M. (2002). Literacies across media: Playing the text. London: Routledge/Falmer MacNeil, H. & Mak, B. (2007). Constructions of authenticity. Library Trends, 56 (1), 26-52. Nelson, T. H. (1982). A new home for the mind. Datamation, 28, 168-180. Poster, M. (1998). What’s the matter with the internet? University of Minnesota Press, Minneapolis.
35
Pressley, M. (2000). What should comprehension instruction be the instruction of? ln M. L. Kami, P Mosenthal, P. D. Pearson, & R, Barr (Eds.), Handbook of reading research 3, 545561. Ijselling, S. (1975). Rhetoric and Philosophy in Conflict. An Historical Survey. The Hague: Martinus Nijhoff.
36