Brussel, november 2004
De onderwijsvisitatie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
Een evaluatie van de kwaliteit van de opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie aan de Vlaamse universiteiten
De onderwijsvisitatie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie Een evaluatie van de kwaliteit van de opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie aan de Vlaamse universiteiten
De onderwijsvisitatie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLIR-secretariaat Egmontstraat 5 - 1000 Brussel Tel. 02 512 91 10 - Fax 02 512 29 96
[email protected] - www.vlir.be
Wettelijk depot: D/2004/2939/8
Woord vooraf Dit rapport geeft de visie weer van de visitatiecommissie die de academische opleidingen revalidatiewetenschappen en kinesitherapie evalueerde. De commissie verrichtte haar onderzoek en bezocht die opleidingen in 2003-2004. Dit initiatief kadert mede in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) wat betreft de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. Bij de onderwijsvisitatie van de tweede ronde drukken de visitatiecommissies hun oordeel over de opleidingen uit met een evaluatiescore voor zeventien kwaliteitskenmerken. Het is onverantwoord op basis hiervan een rangordening van universiteiten te maken of evaluatiescores van verschillende visitatiecommissies onderling te vergelijken. Elke visitatiecommissie bepaalt immers zelf de normen voor elk van de zeventien kwaliteitskenmerken en de gewogen gewichten van meerdere aandachtspunten die per kenmerk in één evaluatiescore moeten worden uitgedrukt. Daarom blijven ook de kwalitatieve oordelen in de tekst van het rapport zelf zeer belangrijk. In de nieuwe procedure legt elke visitatiecommissie vooraf ter discussie aan de opleidingen haar eigen referentiekader voor. Daarin verwoordt de commissie waaraan een goede opleiding in het betrokken studiegebied volgens haar zou moeten voldoen. Sterker dan in de eerste ronde wordt nu ook de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs in de evaluatie betrokken door enkele extra aandachtpunten mee in rekening te brengen. Een ander nieuw element in de visitaties van de tweede ronde is dat de visitatiecommissie nagaat wat de opleidingen met de aanbevelingen van de commissie uit de eerste visitatieronde deden. Met de vernieuwde visitatieprocedure anticipeert de VLIR ook al enigszins op de invoering van de bachelor-masterstructuur, in het bijzonder op de invoering van systemen van kwaliteitszorg en accreditatie die meer en meer internationaal georiënteerd worden.
5
11/2004
Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport ook de buitenwereld objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleidingen. Daarom worden de visitatierapporten op de webstek van de VLIR geplaatst (www.vlir.be). De lezer moet er echter rekening mee houden dat dit visitatierapport slechts een momentopname is van het academisch basisonderwijs in de revalidatiewetenschappen en kinesitherapie en slechts één fase is in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Al na korte tijd kunnen de opleidingen immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties door de universiteiten zelf of als reactie op terecht geformuleerde aanbevelingen van visitatiecommissies. Graag dank ik op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de geïnvesteerde tijd en voor de grote deskundigheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. Deze visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de universiteiten betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Oprecht wil ik hen daarvoor danken. Hopelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging voor hun inspanningen en vinden zij in terecht geformuleerde aanbevelingen tevens een bijkomende stimulans om de kwaliteit van het academisch onderwijs aan hun universiteit nog te verbeteren.
A. Oosterlinck voorzitter VLIR
11/2004
6
Inhoud Woord vooraf
3
Deel 1: Algemeen deel
9
I. De onderwijsvisitatie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
11
1. Inleiding
11
2. De betrokken opleidingen
11
3. De visitatiecommissie
12
3.1.
Samenstelling
12
3.2.
Taakomschrijving
12
3.3.
Werkwijze 3.3.1. Voorbereiding 3.3.2. Bezoek aan de instellingen 3.3.3. Rapportering
13 13 13 13
4. Korte teugblik op de visitatie
14
5. Opzet en indeling van het rapport
15
II. Het referentiekader Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
17
1. Het beroepsprofiel van de universitair opgeleide licentiaat in de Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
18
2. Eindtermen
20
2.1.
Globale eindtermen
20
2.2.
Einddoelstellingen
20
3. Opleidingsprofiel/onderwijskundig referentiekader van de kinesitherapeut
21
4. Kwaliteitseisen met betrekking tot de zorgverstrekkende stage
22
III. Kernpunten
25
7
11/2004
IV. De opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie in vergelijkend perspectief
27
0. Inleiding
27
1. Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
28
2. Programma
29
2.1.
Opbouw en inhoud van het programma
29
2.2.
Onderwijsleersituatie
32
2.3.
Toetsing en evaluatie
33
3. Eindverhandeling en stage
34
3.1.
Eindverhandeling
34
3.2.
Stage
35
4. Studenten
11/2004
38
4.1.
Studentenprofiel en studentenaantallen
38
4.2.
Slaagcijfers en rendementen
40
5. Studeerbaarheid
42
6. Afgestudeerden: Kwaliteit van de afgestudeerden en waardering van de afgestudeerden vanuit het beroepenveld
43
7. De opleiding als organisatie
44
8. Gebouwen en infrastructuur
46
9. Personeel en personeelsbeleid
48
10. Internationalisering
50
11. Onderzoekscomponent van het onderwijs
52
12. Interne kwaliteitszorg
53
13. Bachelor-Masterstructuur
54
V. Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
59
8
Deel 2: Opleidingsrapporten
63
1. Katholieke Universiteit Leuven De opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie binnen de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie
65
2. Universiteit Gent De opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie binnen de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
91
3. Vrije Universiteit Brussel De opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie binnen de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie
121
Bijlagen
151
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
153
Bijlage 2: De bezoekschema’s
157
Bijlage 3: Checklist Visitatie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
163
Bijlage 4:Lijst van in het rapport gebruikte afkortingen
175
9
11/2004
11/2004
10
Deel 1 Algemeen deel
11
11/2004
11/2004
12
I. De onderwijsvisitatie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie 1.
Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie aan de Vlaamse universiteiten. Zij bezocht deze instellingen in de periode maart tot mei 2004, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR). Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR op het vlak van de externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichting ter zake.
2.
De betrokken opleidingen
Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie bezocht: – van 15 maart t.e.m. 17 maart 2004
Katholieke Universiteit Leuven Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
– van 26 april t.e.m. 28 april 2004
Universiteit Gent Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
– van 5 mei t.e.m. 7 mei 2004
Vrije Universiteit Brussel Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
De volgorde van de bezoeken is veelal bepaald door overwegingen van pragmatischorganisatorische aard. De commissie is er zich van bewust dat deze volgorde, zij
De onderwijsvisitatie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
13
11/2004
het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Ze heeft er evenwel zorgvuldig over gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen.
3.
De visitatiecommissie
3.1. Samenstelling De visitatiecommissie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie werd ingesteld door de VLIR bij besluit van 8 december 2003. De commissie heeft de volgende samenstelling: Voorzitter: Prof. dr. L. Plaghki, hoogleraar aan de Faculté de Médecine (Unité de physiologie et de bioméchanique de la locomotion), Université Catholique de Louvain Leden: Dr. A. De Wijer, directeur van de Stichting Instituut Gezondheidszorg Hogeschool van Utrecht Prof. dr. G. Lankhorst, gewoon hoogleraar revalidatiegeneeskunde, Vrije Universiteit Amsterdam Dr. C. Nelissen, doctor in de psychologie, onderwijskundig adviseur Hogeschool Limburg W. Smeets, M.Sc., hoofd fysiotherapie in het multidisciplinair Medisch Centrum Mechelen (Nederland). Mevr. L. Derycke, stafmedewerkster kwaliteitszorg verbonden aan het VLIR-secretariaat, trad op als secretaris van de visitatiecommissie. Voor een kort curriculum vitae van de leden van de visitatiecommissie wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De opdracht van de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, luidde als volgt: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, een oordeel vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie),
11/2004
14
De onderwijsvisitatie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijk kennis; b. het doen van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering.
3.3. Werkwijze 3.3.1. Voorbereiding De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 16 februari 2004. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie op deze vergadering een referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten.
3.3.2. Bezoek aan de instellingen De gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de betreffende faculteiten heeft gevoerd, vormden de tweede bron van informatie. De gesprekspartners waren alle geledingen die betrokken zijn bij het onderwijs in de opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie. Verder heeft de commissie kennis genomen van bijkomende informatie, zoals verslagen, voorbeelden van examenvragen, schriftelijk studiemateriaal, tijdschriften en handboeken, die door de opleidingen ter beschikking werden gesteld. Ook werden door de visitatiecommissie nog vóór de bezoeken per instelling en per commissielid twee eindverhandelingen opgevraagd en gelezen. Tevens werden onderwijsruimten, practicumlokalen en labo’s, computerfaciliteiten, bibliotheken en sportinfrastructuur bezocht. Deze hebben de commissie een goed beeld gegeven van de omgeving waarin het onderwijs plaatsvindt. Aan het einde van elk bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling gepresenteerd aan de gevisiteerde opleiding.
3.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien heeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in de tweede ronde, een letterscore toegekend aan 17 kwaliteitsaspecten. De faculteiten werden in de gelegenheid gesteld om op de concepten van het rapport te reageren. De commissie heeft de reacties van de faculteiten in de mate dat zij zich hierin kon vinden in het rapport verwerkt.
De onderwijsvisitatie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
15
11/2004
4.
Korte terugblik op de visitatie
De commissie kijkt met veel genoegen terug op haar werkzaamheden die ze, ondanks het veeleisende en tijdrovende karakter van het visitatiegebeuren, met veel plezier en belangstelling heeft uitgevoerd. De visitatie heeft de leden van de commissie niet alleen de kans geboden om het academisch onderwijs in de opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie in Vlaanderen van naderbij te bekijken, maar het was voor haar ook een unieke gelegenheid om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van dit onderwijs. De visitatiecommissie heeft zich in de loop van het hele proces een beeld kunnen vormen van het academisch REVAKI-onderwijslandschap waarbij ze haar waardering uitspreekt over het niveau waarop dit onderwijs in Vlaanderen wordt gegeven. Tijdens haar gesprekken heeft de commissie steeds getracht om, vanuit een kritische ingesteldheid, een constructieve bijdrage te leveren aan de kwaliteit van het academisch onderwijs in de Revalidatiewetenschappen en de Kinesitherapie. De commissie hoopt dan ook dat voorliggend rapport een stimulans mag zijn voor de verdere positieve ontwikkeling van het REVAKI-onderwijs in Vlaanderen. Hoewel voorliggend rapport voor de commissie de laatste stap in het visitatieproces is, behoort het evenwel geen eindpunt te zijn. De commissie hoopt dat haar rapport een aanzet mag zijn voor de hernieuwde inspanningen van de opleidingen tot verdere kwaliteitsverbetering. Haar rapport zou een discussie op gang kunnen brengen binnen de betrokken faculteiten waarbij wordt nagegaan op welke punten verbetering nodig is en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. De commissie hoopt dan ook van harte dat de opleidingen hun voordeel doen met de suggesties die ze in haar rapport geeft. Daarnaast is het de bedoeling om met voorliggend rapport nuttige informatie te verschaffen aan de buitenwereld en een goed inzicht te geven in de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. De commissie is er zich terdege van bewust dat ze voor de opleidingen op een ongunstig moment kwam. Enerzijds was op het ogenblik van de visitatie de ingrijpende programmahervorming van 1999 -waarbij een vijfjarig opleidingsprogramma werd ingevoerd- nog niet volledig doorgevoerd en anderzijds waren de opleidingen volop bezig met het uitwerken van een nieuwe bachelor-masterstructuur in het kader van de implementatie van de Bolognaverklaring. Niettemin hoopt de commissie dat de uitgebreide zelfevaluatie die in het kader van de voorbereiding van de visitatie binnen de opleidingen werd doorgevoerd, de discussies die tijdens het visitatiebezoek werden gevoerd en het voorliggend visitatierapport een nuttige bijdrage hebben geleverd in de discussies rond de programmahervorming. De commissie hoopt dat haar rapport waarin zowel de verdiensten als de tekorten van de respectieve opleidingen worden aangegeven en duidelijke aanbevelingen worden geformuleerd, een interessante input mag zijn in het denkproces rond de verdere evolutie van het REVAKI-onderwijs in Vlaanderen.
11/2004
16
De onderwijsvisitatie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
Tot slot dankt de commissie de bestuurders, medewerkers, studenten en afgestudeerden van de betrokken opleidingen die hebben bijgedragen aan het welslagen van deze visitatie door hun inspanningen tijdens de voorbereiding en de open dialoog tijdens de bezoeken. Zij heeft veel waardering voor het werk dat door velen is verzet en de hartelijke manier waarop zij overal werd ontvangen.
5.
Opzet en indeling van het rapport
Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen, waarvan het eerste deel uit vijf hoofdstukken bestaat. Naast onderhavig hoofdstuk I wordt in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit de commissie de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld, weergegeven. In hoofdstuk III formuleert de commissie een aantal kernpunten die haar bij het visiteren van de opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie bijzonder getroffen hebben. In hoofdstuk IV worden de belangrijkste conclusies en bevindingen van de commissie per thema vergelijkenderwijs weergegeven en in hoofdstuk V wordt deze vergelijking aan de hand van letterscores gevisualiseerd. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie per opleiding verslag uit over de vaststellingen die ze heeft gedaan. De aanbevelingen ten aanzien van de afzonderlijke universiteiten worden eveneens in deze deelrapporten opgenomen. De deelrapporten werden geordend volgens de chronologische volgorde van de bezoeken.
De onderwijsvisitatie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
17
11/2004
11/2004
18
II. Het referentiekader Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie Bij de beoordeling van de verschillende opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie is de visitatiecommissie uitgegaan van een eigen referentiekader waarin de minimum-kwaliteitseisen worden geformuleerd waaraan de opleidingen moeten voldoen. Bij het opstellen van dit referentiekader heeft de commissie zich gebaseerd op het referentiekader dat in 1996 werd gehanteerd bij de visitatie van de opleidingen MOREKI in het kader van de eerste visitatieronde. Specifiek omschrijft het referentiekader de minimum-eisen waaraan de opleiding naar mening van de visitatiecommissie moet voldoen, de minimum-eisen die aan een afgestudeerde in het vakgebied mogen gesteld worden en de eisen die mogen gesteld worden met betrekking tot de aansluiting op de arbeidsmarkt. Hierbij vertrekt de commissie van het beroepsprofiel van de licentiaat Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie, de na te streven eindtermen en een aantal algemeen-onderwijskundige uitgangspunten. In tegenstelling tot de eerste visitatieronde werd dit referentiekader vooraf aan de opleidingen voorgelegd en wordt er tijdens het bezoek van de visitatiecommissie een moment ingelast waarop over het referentiekader van de commissie kan gediscussieerd worden. Bij de beoordeling van de opleidingen heeft de visitatiecommissie uiteraard ook rekening gehouden met de doelstellingen en eindtermen die elke faculteit voor het eigen onderwijs heeft geformuleerd. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de universiteiten heen veronderstelt immers dat wordt nagegaan of elke faculteit erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren.
Referentiekader
19
11/2004
1.
Het beroepsprofiel van de universitair opgeleide licentiaat in de Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
Met de hierna volgende term “kinesitherapeut” wordt bedoeld de (mannelijke of vrouwelijke) licentiaat in de Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie. Bovenvermelde kinesitherapeut is een universitair gevormde zorgverstrekker, die na verwijzing en medische diagnose door een geneesheer, in staat is om (kinesitherapeutisch) onderzoek te verrichten naar stoornissen, beperkingen in activiteiten en participatieproblemen, en na interpretatie van de ingewonnen informatie een individuele kinesitherapeutische behandeling te conceptualiseren, deze behandeling uit te voeren en de uitvoering ervan aan te passen aan de actuele situatie van de patiënt, rekening houdend met de ziekte/aandoening en met de persoonlijke en omgevingsfactoren. Hij is in staat de verantwoordelijkheid van de kinesitherapeutische behandeling op zich te nemen, en op een gepaste wijze verslag uit te brengen aan de verwijzer en/of andere zorgverleners. Het werkdomein van de kinesitherapeut bestaat uit niet-invasieve handelingen met als doel stoornissen, beperkingen in activiteiten en participatieproblemen die o.a. het gevolg zijn van musculoskeletale, neurologische, respiratoire, cardiovasculaire en psychomotorische aard te verhelpen door het met geneeskundig doel op de patiënt toepassen van verschillende verrichtingen zoals begeleiden, sturen/oefenen, fysische therapieën en manuele verrichtingen. Deze verrichtingen kunnen hetzij curatief zijn, gericht op het herstel van de gezondheid van de patiënt, hetzij palliatief in brede context, gericht op verhoging van de kwaliteit van het leven. Kinesitherapeutische behandelingen vinden hun toepassingsgebied in de meeste medische disciplines. Zij worden voornamelijk ingesteld bij aandoeningen van het neuro-musculo-skeletale stelsel. Daarnaast kan de kinesitherapeut een ondersteunende therapie verlenen bij diverse aandoeningen van o.a. interne orgaanstelsels. Het werkdomein van de kinesitherapeut omvat ook voorlichting en preventieve zorg. Deze kunnen een instructief karakter hebben, zoals bij prenatale begeleiding, rugschool, het verstrekken van ergonomische richtlijnen of richtlijnen inzake aanpassingen van techniek en materieel. Preventieve zorgen kunnen ook gericht zijn op een gedoseerd en doelgericht bewegen zoals bij o.a. cardiovasculaire, sport-, preen postnatale begeleiding, evenals bij rug- en nekscholing. De kinesitherapeut kan zijn beroep uitoefenen als: 1. zorgverstrekker: in dienstverband of als zelfstandige in ziekenhuizen, poliklinieken, revalidatiecentra, centra voor anders validen, rust- en verzorgingstehuizen. Hij kan als zelfstandige of als loontrekkende in een private kinesitherapiepraktijk of in een groepspraktijk, in kuuroorden of in sportclubs werken.
11/2004
20
Referentiekader
2. onderzoeker: verbonden aan een opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie en verwante domeinen. 3. instructor-begeleider: o.a. in sportclubs of fitnesscentra, bijzonder onderwijs of bedrijven. Een aantal bijzondere bekwaamheden of bijzondere toepassingsdomeinen vergen aanvullende studies. Steunend op een brede algemene vorming heeft de kinesitherapeut de vereiste attitudes ontwikkeld om met de patiënt om te gaan. Hij kent de indicaties en contra-indicaties voor het uitoefenen van de kinesitherapeutische praktijk. Hij heeft inzicht in de grenzen van het beroep en van de eigen capaciteiten. De deontologie gebiedt hem de patiënt terug naar de arts te verwijzen, indien hij van mening is met een contra-indicatie te worden geconfronteerd. Hij kan op een goed georganiseerde en efficiënte manier functioneren, en is in staat zijn taak in inter- of multidisciplinair dienstverband uit te voeren. De kinesitherapeut heeft kennis van de voor het werkveld relevante aspecten op financieel, administratief en materieel gebied en van de activiteiten van sociaal-maatschappelijke organisaties. De kinesitherapeut dient maximaal gebruik te maken van wetenschappelijk onderbouwde methoden en vaardigheden, die hij optimaal en deskundig hoort te beheersen. Daartoe zijn een brede basisvorming, een volwaardig uitgebouwd en geactualiseerd theorie- en praktijkonderricht kinesitherapie en de bekendheid met, en zo mogelijk ook de concrete betrokkenheid bij wetenschappelijk onderzoek, fundamentele voorwaarden. Een kritische ingesteldheid, het systematisch kunnen verzamelen en aanpassen van gegevens, een gefundeerde interpretatie van wetenschappelijke literatuur, een getrainde handvaardigheid en beroepsroutine, alsook voldoende pedagogisch en didactisch kennen en kunnen, bepalen in grote mate de wijze waarop de kinesitherapeut omgaat met de aangeleerde methoden en vaardigheden. De kinesitherapeut toont een permanent streven om de patiënt met de meest verantwoorde kinesitherapeutische methoden en vaardigheden te evalueren en te behandelen. Dit streven wordt ondermeer ingevuld door het opvolgen van de wetenschappelijke vakliteratuur en door de regelmatige deelname aan wetenschappelijke congressen. Deze doelstelling kan - in functie van het tewerkstellingsdomein - in belangrijke mate worden geconcretiseerd via aanvullend of gespecialiseerd academisch onderwijs, of via de doctoraatsopleiding in Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie. Met deze kennis, attitudes en vaardigheden dient de kinesitherapeut een wezenlijke bijdrage te leveren tot een harmonieuze ontwikkeling van het beroep binnen een op kwaliteit gerichte gezondheidszorg, waar de patiënt in onze hedendaagse maatschappij recht op heeft.
Referentiekader
21
11/2004
2.
Eindtermen
2.1. Globale eindtermen Er wordt beoogd om een kinesitherapeut op te leiden die de voor het beroep noodzakelijke kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes heeft geïntegreerd en op een zelfstandige en kritische manier het beroep kan uitoefenen op het niveau van een beginnende beroepsuitoefenaar.
2.2. Einddoelstellingen – De student(e) is in staat om, na verwijzing door een arts, methodisch te handelen door middel van een adequaat kinesitherapeutisch onderzoek van de patiënt met aandacht voor zowel de somatische, psychische als sociale factoren. – De student(e) is in staat om de bevindingen samen te vatten en te interpreteren zodat hij/zij op basis van deze gegevens een eigen behandelplan kan conceptualiseren rekening houdend met de ziekte/aandoening, de medische contraindicaties en de persoonlijke en omgevingsfactoren van de patiënt. – De student(e) kan de gekozen therapeutische behandelingen op een adequate manier uitvoeren, evalueren en aanpassen aan de actuele situatie van de patiënt. – De student(e) is in staat om op een kritische manier om te gaan met de gekozen middelen en methoden en weet deze op een creatieve manier in te bouwen binnen het revalidatieproces van de patiënt. – De student is in staat om voorlichtings- en preventietaken voor te bereiden, te realiseren en te evalueren. – De student(e) kan op een goed georganiseerde en efficiënte manier functioneren, eventueel in een inter- en multidisciplinair werkverband. Hij/zij is in staat een gemotiveerd verslag uit te brengen in verband met de progressie, de verdere verwachtingen en voorstellen naar de toekomst toe. De student heeft inzicht verworven en beschikt over de vereiste interactie- en communicatievaardigheden teneinde patiënten alleen of in groep optimaal te kunnen begeleiden alsook binnen een team van medische zorgenverstrekkers optimaal te kunnen functioneren. – De student(e) is in staat om een verantwoord relatiepatroon met de patiënt aan te gaan. De student(e) kan op een didactisch verantwoorde wijze groepslessen en therapie in groep geven. – De student(e) heeft inzicht in de grenzen van het beroep en baseert zich hierbij vooral op de stand van zaken inzake wetenschappelijke onderbouw. – De student(e) heeft voor de praktijkvoering relevante vaardigheden en kennis van de voor het werkveld relevante aspecten op financieel, administratief en materieel gebied.
11/2004
22
Referentiekader
– De student(e) heeft kennis van de werking en de activiteiten van sociaal-maatschappelijke organisaties. – De student(e) heeft een wetenschappelijke visie en kan bijgevolg een experimentele studie of een publicatie kritisch beoordelen. – De student(e) kan zelfstandig een kritische literatuurstudie doen en een substantiële bijdrage leveren tot het wetenschappelijk onderzoek. – De student(e) heeft inzicht in de grenzen van de eigen capaciteiten en heeft de attitude om zichzelf na de opleiding verder te ontplooien en bij te scholen en om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het beroep.
3.
Opleidingsprofiel/onderwijskundig referentiekader van de kinesitherapeut
1. Het realiseren van bovenvermeld beroepsprofiel veronderstelt een brede basisvorming, een volwaardig uitgebouwd en geactualiseerd theorie- en praktijkonderricht kinesitherapie en de concrete betrokkenheid bij wetenschappelijk onderzoek. Deze vereisten impliceren niet alleen een opleiding teneinde de kinesitherapeut volwaardig voor te bereiden op zijn taak in een breed werkdomein, maar ook een op wetenschappelijk onderzoek gestoelde opleiding teneinde de continue evolutie in de medische wetenschappen in het algemeen en inzake de revalidatiewetenschappen en kinesitherapie in het bijzonder op de voet te kunnen volgen, en om actief deel te kunnen nemen aan de evaluatie van de ontwikkelingen binnen het beroep. Daarenboven wordt continue bijscholing en voortgezette vorming noodzakelijk geacht. 2. Qua bestaffing veronderstelt deze opleiding academici van hoog niveau. Opdat bekendheid met en betrokkenheid bij het wetenschappelijk onderzoek kan gerealiseerd worden, wordt van de staf een wetenschappelijk curriculum en een actieve deelname in het wetenschappelijk onderzoek verondersteld. Deze sterke band met het wetenschappelijk onderzoek wordt nog uitdrukkelijker vooropgesteld in de voortgezette vorming. Voor wat betreft het praktijkonderwijs en de stagebegeleiding is er een noodzaak aan universitair opgeleide specialisten met praktijkervaring die bovendien hun onderwijsopdracht blijvend combineren met een praktijkopdracht en/of wetenschappelijk onderzoek. 3. Het onderwijs moet aansluiten bij recente en relevante modelontwikkelingen waarbij elk opleidingsonderdeel in een integratief kader wordt geplaatst zodat sprake is van integratief onderwijs waarbij het ICF-model (International Classification of Functioning, Disability and Health, WHO Geneva, 2002) als sturend model gevolgd wordt. 4. Elke universiteit, in casu elke opleiding, behoort permanent toe te zien op de kwaliteit van haar onderwijs (en haar onderzoek). Dit moet blijken uit de manier waarop de bij de kwaliteitszorg betrokken commissies functioneren en uit de
Referentiekader
23
11/2004
mate waarin de kwaliteitscyclus vorm heeft gekregen. Hierbij moeten de studenten een actieve rol hebben. In verband met de kwaliteitscyclus wordt verwacht dat er niet enkel een gedegen systeem voor de evaluatie van het onderwijs is, maar dat dit tevens geïncorporeerd is, dit wil zeggen dat er mechanismen zijn voor de opvolging van evaluatieresultaten en dit zowel op het niveau van een opleidingsonderdeel als van het programma.
4.
Kwaliteitseisen met betrekking tot de zorgverstrekkende stage
De stage is een leerperiode tijdens de opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie en volstrekt zich in de praktijk van de beroepsuitoefening. Leerdoelen zijn: – het zelfstandig kunnen afnemen van de anamnese en uitvoeren van het lichamelijk onderzoek volgens de richtlijnen van het methodisch handelen en de principes van evidence based practice. – het proces eigen maken van klinisch redeneren – het zelfstandig opstellen van een (be)handelingsplan en het kunnen classificeren volgens het ICF-model – het adequaat uitvoeren van de kinesitherapeutische verrichtingen – het evalueren van het behandelplan – het rapporteren aan de verwijzer van de primaire gegevens van de patiënt, het beloop van de behandelepisode en de behandelresultaten – het inzicht verwerven in de plaats van de kinesitherapeut binnen de gezondheidszorg – het ontwikkelen van een beroepsattitude ten opzichte van de patiënt, de verwijzer en collegae – het leren functioneren (incl. management) in een zelfstandige kinesitherapeutische praktijk – het leren functioneren in een multidisciplinaire setting – het leren functioneren van een kinesitherapeut in een categoraal, algemeen en academisch ziekenhuis De leerdoelen worden stapsgewijs nagestreefd via: – kijkstage – doestage onder directe begeleiding – doestage onder indirecte begeleiding – zelfstandige stage
11/2004
24
Referentiekader
De stagetijd dient evenredig te worden verdeeld over de verschillende plaatsen van de kinesitherapeutische beroepsuitoefening; bijvoorbeeld 2 weken kijkstage ziekenhuis en 2 weken kijkstage in een vrij gevestigde praktijk, 3 maanden doestage ziekenhuis en 2 maanden doestage vrijgevestigde praktijk en 3 maanden zelfstandige stage of in een ziekenhuis of in een vrijgevestigde praktijk. Iedere stageperiode dient te worden afgesloten met een stageverslag en met een patiëntenverslag. De beoordeling van de stage vindt plaats door de stagebegeleider die aan de opleiding rapporteert. Er behoort een stagecoördinator te zijn die een indeling van de stagiaires maakt, die jaarlijks contact houdt met de stageadressen en zo nodig de stageadressen bezoekt. De interne kwaliteitszorg moet erop gericht zijn dat de stage vanuit de opleidingen wordt begeleid en geëvalueerd. De evaluatieresultaten moeten worden opgevolgd en er dient rekening gehouden te worden met de beoordeling van de stage door de studenten.
Referentiekader
25
11/2004
11/2004
26
III. Kernpunten 1. De visitatiecommissie stelt met genoegen vast dat de gevisiteerde opleidingen de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie ter harte hebben genomen. 2. Met de overgang naar een vijfjarige opleiding en in opvolging van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie slagen de Vlaamse universitaire REVAKIopleidingen er in ruime mate in om aan de eisen van een brede basisvorming, een wetenschappelijke opleiding en een opleiding tot het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar te voldoen. 3. De opleidingen hebben een belangrijke vooruitgang geboekt op het vlak van de formulering van hun doelstellingen en eindtermen. De komende jaren zal een competentiegericht curriculum moeten uitgewerkt worden met klinisch redeneren als één van de leerlijnen. 4. Zoals aanbevolen door de vorige visitatiecommissie volgt de meerderheid van de REVAKI-studenten een stage in de privé-praktijk. Met betrekking tot de stage zullen voor de komende jaren de volgende punten extra aandacht verdienen: het leeraspect van de stage, de verdere integratie van het klinisch redeneren en de volwaardige betrokkenheid van de stagemeesters bij het onderwijs. 5. Het onderzoek en de aan het onderzoek gerelateerde eindverhandelingen hebben een goed wetenschappelijk niveau. De commissie beveelt de opleidingen evenwel aan om naar de toekomst toe het patiëntgebonden onderzoek sterker te ontwikkelen. 6. De internationalisering moet in alle opleidingen verder uitgebouwd en aangemoedigd worden, meer bepaald op het gebied van studentenmobiliteit. 7. Een vijfjarig opleidingsprogramma is een noodzakelijke voorwaarde voor de vorming van academisch geschoolde en hoogopgeleide kinesitherapeuten met een gedegen wetenschappelijke basisvorming en een kritische ingesteldheid die voldoende voorbereid zijn op de zelfstandige uitoefening van de beroepspraktijk en om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het beroep.
Kernpunten
27
11/2004
11/2004
28
IV. De drie opleidingen revalidatiewetenschappen en kinesitherapie in vergelijkend perspectief In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie een overzicht van de situatie aan de verschillende universiteiten met betrekking tot 17 kwaliteitsaspecten inzake onderwijs, onderwijsorganisatie en de randvoorwaarden van een academische opleiding. Per onderwerp geeft zij haar bevindingen weer en vergelijkt deze over de verschillende opleidingen. De commissie besteedt in dit hoofdstuk voornamelijk aandacht aan de meest opvallende elementen, en aan vaststellingen die zij in meer dan één opleiding heeft gedaan. Het is niet de bedoeling van de commissie de opleidingsrapporten in dit hoofdstuk in detail te herhalen, al zullen bepaalde delen wel terugkeren in de opleidingsrapporten.
0.
Inleiding
De academische opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie (REVAKI) die door drie Vlaamse universiteiten worden ingericht, zijn vijfjarige opleidingen die met ingang van het academiejaar 1999-2000 stapsgewijs in de plaats gekomen zijn van de vroegere academische opleidingen Motorische Revalidatie en Kinesitherapie (MOREKI). Bij aanvang van het academiejaar 1999-2000 werd immers een programmahervorming doorgevoerd die neerkwam op een studieduurverlenging van het academisch kinesitherapieonderwijs en die inhield dat de bestaande MOREKI-opleidingen die een vierjarig opleidingsprogramma omvatten, tot vijfjarige REVAKI-opleidingen werden omgevormd. Aangezien de vernieuwde opleidingsprogramma’s pas vanaf het academiejaar 1999-2000 stapsgewijs werden ingevoerd, kenden de vijfjarige REVAKI-opleidingen nog geen afgestudeerden ten tijde van de visitatiebezoeken. In het academiejaar 2003-2004 werd de derde licentie binnen de betrokken instellingen immers pas voor de eerste maal aangeboden.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
29
11/2004
1.
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
De visitatiecommissie stelt vast dat alle REVAKI-opleidingen met betrekking tot het kwaliteitsaspect “onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen” een belangrijke vooruitgang hebben geboekt sinds de publicatie van het vorige visitatierapport. Uit de zelfevaluatierapporten blijkt heel duidelijk dat de opleidingen bij de omvorming van het academisch kinesitherapieonderwijs veel aandacht hebben besteed aan het uitwerken van een onderwijsprofiel en het formuleren van doelstellingen en eindtermen. De doelstellingen en eindtermen van de opleidingen zijn duidelijk en helder geformuleerd al kunnen deze van de K.U.Leuven explicieter worden uitgewerkt. Daarnaast beantwoorden de doelstellingen en eindtermen overal aan de minimumeisen die de visitatiecommissie in haar referentiekader heeft opgenomen. In aansluiting op de opmerkingen van de vorige visitatiecommissie, is de commissie van oordeel dat de basisvisie op het REVAKI-onderwijs die binnen alle opleidingen wel inherent aanwezig is, nog steeds onvoldoende geëxpliciteerd is. Ze beveelt de opleidingen dan ook aan om deze basisvisie te beschrijven. De commissie stelt vast dat de opleidingen in hun onderwijsprofiel nog altijd onvoldoende aandacht hebben voor competenties, competentiegebieden en competentieontwikkeling. Hoewel de UGent en de VUB reeds een goed begin hebben gemaakt van het werken met competenties en competentiegebieden moet ook het onderwijsprofiel van deze opleidingen verder ontwikkeld worden om werkelijk tot een competentiegerichte leeromgeving te kunnen komen. Voor alle opleidingen geldt dat de aandacht voor competentie- en onderwijsontwikkeling verder uitgebouwd zou moeten worden. De commissie adviseert de opleidingen bijgevolg om bij de verdere uitwerking van hun onderwijsprofiel de beroepscompetenties en de academische competenties van een bachelor en een master in de REVAKI als uitgangspunt te nemen en om de basiscompetenties voor een bachelor- en masteropleiding zoals geformuleerd in het decreet van de Vlaamse regering van 4 april 2003 in het opleidingsprofiel te integreren. De visitatiecommissie is immers van oordeel dat de opleidingen vanuit een duidelijk geformuleerd en competentiegericht opleidingsprofiel een betere afstemming zullen kunnen bereiken tussen hun onderwijskundige principes enerzijds en hun doelstellingen en eindtermen anderzijds. Naar haar oordeel behoort een helder en degelijk uitgewerkt opleidingsprofiel immers het basisuitgangspunt te zijn voor de hele onderwijsorganisatie en -inrichting. Concreet betekent dit dat de opleidingen met het oog op de uitbouw van competentiegericht onderwijs een duidelijk stappenplan zullen moeten uitwerken. Als vertrekpunt moeten de opleidingen de beroepsgerichte en academische competenties die ze met de uitbouw van hun onderwijsprogramma willen realiseren helder formuleren. In een tweede fase moet de link gelegd en geëxpliciteerd worden tussen het beoogde competentieprofiel enerzijds en de enkelvoudige of modulair georganiseerde opleidingsonderdelen anderzijds om van daaruit voor de verschillende opleidingsonderdelen de aangepaste werk- en evaluatievormen te kunnen kiezen. Tenslotte kan van hieruit ook de samenspraak tussen de verschillende opleidingsonderdelen worden georganiseerd met het oog op de realisatie van een interdisciplinaire aanpak die het niveau van de multidisciplinariteit over-
11/2004
30
De opleidingen in vergelijkend perspectief
stijgt. De visitatiecommissie is van oordeel dat in dit hele proces een centrale taak is weggelegd voor respectievelijk de Permanente Onderwijscommissie (K.U.Leuven), de Opleidingscommissie (UGent) en de Opleidingsraad (VUB) en dat deze overlegorganen hierbij best beroep kunnen doen op de specialistische kennis die binnen de drie universiteiten op centraal niveau aanwezig is. Vanuit alle opleidingen worden duidelijk inspanningen geleverd om het onderwijsprofiel, de doelstellingen en de eindtermen kenbaar te maken naar het onderwijzend personeel en de studenten toe. Niettegenstaande het feit dat de studenten niet altijd even goed op de hoogte blijken te zijn, stellen de belangrijkste problemen op het vlak van de kenbaarheid van doelstellingen en eindtermen zich vooral op het niveau van de stagebegeleiders, zoals verder in het kader van het onderwerp stage (3.2.) zal worden uitgewerkt.
2.
Programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma De Vlaamse opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie zijn tweecycli-opleidingen die sinds de invoering van het vernieuwde opleidingsprogramma in 1999 uiteenvallen in een kandidaatscyclus van twee jaar en een licentiecyclus van drie jaar. De academische opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie zijn gericht op de vorming van wetenschappelijk geschoolde kinesitherapeuten en hebben bijgevolg zowel een wetenschappelijke als een beroepsfinaliteit. De opleidingsprogramma’s die in de betrokken instellingen worden aangeboden, zijn duidelijk van deze dualiteit doordrongen. De opleidingsprogramma’s zijn van voldoende (UGent en K.U.Leuven) of goede kwaliteit (VUB) waarbij de visitatiecommissie vaststelt dat alle curricula een vrij goede tot goede coherente en sequentiële opbouw kennen. De visitatiecommissie stelt vast dat binnen de opleiding aan de VUB de eerste cyclus goed aansluit op de tweede cyclus. In het programma van de UGent wordt er gekozen voor een breekpunt tussen de twee opleidingscycli hetgeen naar het oordeel van de commissie ertoe leidt dat de licenties onvoldoende op de kandidaturen aansluiten. Het opleidingsprogramma van de K.U.Leuven wordt gekenmerkt door een kwaliteitsverschil tussen de eerste en de tweede cyclus waarbij in de kandidatuuropleiding een hoog niveau wordt bereikt dat niet volledig naar de licentiejaren toe wordt doorgetrokken. Het verheugt de commissie vast te kunnen stellen dat het niveau en de inhoud van de opleidingsprogramma’s over het algemeen van goede kwaliteit zijn en dat er binnen de gevisiteerde opleidingen vanaf de eerste kandidatuur kinesitherapeutische en beroepsgerelateerde opleidingsonderdelen worden geprogrammeerd. Bovendien komt de commissie tot de bevinding dat de betrokkenheid van de docenten van het toeleverend onderwijs bij het REVAKI-onderwijs de afgelopen jaren overal opvallend sterk is toegenomen waardoor de inhoud van de basiswetenschappelijke opleidingsonderdelen steeds meer wordt toegespitst op het REVAKIonderwijs en de kinesitherapeutische praktijk.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
31
11/2004
Met betrekking tot de opbouw en de inhoud van de onderwijsprogramma’s kunnen er evenwel duidelijke verschillen worden aangewezen tussen de betrokken opleidingen. Terwijl de K.U.Leuven en de UGent ervoor gekozen hebben om hun vijfde en laatste opleidingsjaar als respectievelijk een specialisatie- en een pré-specialisatiejaar in te vullen, heeft de opleiding van de VUB ervoor geopteerd om binnen het geheel van de basisopleiding geen specialisatiemogelijkheden aan te bieden. Aan de VUB wordt de vijfjarige REVAKI-opleiding opgevat als een algemeen-vormende basisopleiding waarbij de verdere keuze- en specialisatiemogelijkheden worden aangeboden in het kader van de voortgezette academische opleidingen. De commissie stelt hierbij vast dat de VUB, in opvolging van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie, de voorbije jaren efficiënte verbeteringsmaatregelen heeft uitgewerkt. De opleiding is er, mede dankzij een goed en evenwichtig personeels- en onderzoeksbeleid in geslaagd om het onderwijs te actualiseren en een goede dekking van de verschillende disciplines binnen het onderzoeksdomein van de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie te realiseren. De opleidingsonderdelen worden gedoceerd door vakspecialisten die hun eigen onderzoeksresultaten in de cursusinhouden verwerken en het onderwijs doen aansluiten bij de recente ontwikkelingen in de relevante wetenschapsdomeinen. Zoals aangegeven, wordt het laatste jaar van de opleiding van de K.U.Leuven als een specialisatiejaar ingericht waarbij de studenten kunnen kiezen voor één van de vijf aangeboden specialisaties: musculoskeletale revalidatie, neuromotorische revalidatie, pediatrische revalidatie, inspanningstherapie en psychomotorische therapie. De aangeboden specialisatierichtingen sluiten aan op de vijf basispijlers waarrond het hele opleidingsprogramma van de K.U.Leuven is opgebouwd. De commissie stelt vast dat de opleiding over een voldoende uitgebreide en gediversifieerde onderwijs- en onderzoeksstaf beschikt om de verschillende specialisatiedomeinen die binnen het opleidingsprogramma worden aangeboden te kunnen dekken. Binnen de opleiding zijn verschillende onderzoeksgroepen actief waardoor de onderzoeksresultaten worden teruggekoppeld in de onderwijsinhouden. Bovendien worden de opleidingsonderdelen gedoceerd door wetenschappers met onderzoekservaring binnen het desbetreffende studiegebied. Aan de UGent tenslotte kent het opleidingsprogramma een sterk éénzijdig karakter waarbij de nadruk tot en met de tweede licentie ligt op een orthopedisch gerichte leerlijn. In de derde licentie die als pré-specialisatiejaar wordt opgevat, kunnen de studenten kiezen tussen twee pré-specialisatierichtingen: orthopedische revalidatie en revalidatie van bijzondere groepen. De commissie stelt vast dat de waaier aan specialisaties die binnen de onderwijs- en onderzoeksstaf van de opleiding aanwezig is, vrij beperkt is. De commissie is er zich evenwel heel duidelijk van bewust dat de problemen die hier worden aangekaart in belangrijke mate samenhangen met het nijpend personeelsgebrek waarmee de opleiding al jaren wordt geconfronteerd en waar vanuit de faculteit nog niet voldoende aan geremedieerd is kunnen worden. Niettemin slaagt de opleiding erin om, door de inzet van de personeelsleden, het onderwijs te laten aansluiten bij de recente ontwikkelingen in de relevante wetenschapsdomeinen en het onderzoek dat binnen de opleiding
11/2004
32
De opleidingen in vergelijkend perspectief
wordt uitgewerkt terug te koppelen naar de inhoud van het onderwijs, zoals ook binnen de opleidingen van de K.U.Leuven en de VUB het geval is. Binnen alle opleidingen zit de eindverhandeling op een goede tot zeer goede manier in het opleidingsprogramma verankerd en wordt er bij het uitwerken van de eindverhandeling verder gebouwd op de onderzoekscompetenties en -vaardigheden die de studenten in andere opleidingsonderdelen hebben aangereikt gekregen. Aan de VUB en de UGent kent evenwel niet alleen de eindverhandeling maar ook de stage een goede inbedding in het opleidingsprogramma. Aan de VUB en de UGent is een begin gemaakt van het werken met modulair onderwijs: In de VUB wordt het kinesitherapieonderwijs in modules aangeboden en in de UGent is het licentieonderwijs in modules ondergebracht. Zowel aan de UGent als de VUB is het modulair onderwijs evenwel nog niet uitgekristalliseerd en is de link tussen de modules enerzijds en de competenties en competentiegebieden anderzijds nog onvoldoende duidelijk. Omdat het modulair onderwijssysteem de integratie van theorie en praktijk nastreeft, beschouwt de visitatiecommissie deze ontwikkeling als een goede aanzet en wenst ze de opleidingen aan te sporen hun modulair onderwijssysteem verder uit te bouwen ook naar de basiswetenschappelijke opleidingsonderdelen in de kandidaturen. Aan de K.U.Leuven is het curriculum, zoals reeds eerder werd vermeld, opgebouwd rond vijf revalidatiepijlers waar de organisatie en de inrichting van het opleidingsprogramma op steunen. Gezien het ontbreken van een geëxpliciteerde basisvisie op de opleiding, is de vertaling van de doelstellingen en de eindtermen naar het opleidingsprogramma en de individuele opleidingsonderdelen toe niet ten volle uitgewerkt en voor verbetering vatbaar. Globaal genomen komt de visitatiecommissie dan ook tot de conclusie dat de gevisiteerde opleidingen er nog niet in geslaagd zijn om een competentiegericht onderwijsprogramma uit te werken waarbij er een duidelijke link bestaat tussen de opleidingsonderdelen en de modules enerzijds en de te realiseren competenties en competentiegebieden anderzijds. Bijgevolg raadt ze de opleidingen aan om bij het uitwerken van een curriculum te vertrekken van een competentiegericht onderwijsprofiel dat als uitgangspunt moet dienen voor het opstellen van een opleidingsprogramma en de hele organisatie van de onderwijsinrichting. Aan de VUB en de K.U.Leuven wordt doorheen het onderwijsprogramma van de verschillende opleidingsjaren opvallend veel nadruk gelegd op het bijbrengen van wetenschappelijke competenties en het ontwikkelen van een onderzoeksattitude bij de studenten. Voor wat het onderwijsprogramma van de opleiding aan de UGent betreft, komt de visitatiecommissie evenwel tot de bevinding dat de aandacht voor algemene en wetenschappelijke competenties verhoogd zou kunnen worden en dat vooral ook meer ruimte zou moeten worden vrijgemaakt voor het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden en een onderzoekshouding. Bovendien mist het opleidingsprogramma van de UGent aandacht voor het ontwikkelen van een attitude van levenslang leren bij de studenten, dit in tegenstelling tot de opleidingen van de K.U.Leuven en de VUB. Aan de VUB worden de studenten al van bij het begin van de opleiding aangezet tot zelfstudie en neemt het principe van levenslang leren een centrale plaats in.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
33
11/2004
2.2. Onderwijsleersituatie Globaal genomen, stelt de commissie vast dat de werkvormen en leermiddelen die binnen de gevisiteerde opleidingen worden gebruikt overal op een voldoende tot goede manier aansluiten bij de doelstellingen en eindtermen die worden nagestreefd. Niettemin is de commissie van oordeel dat er zich met betrekking tot de onderwijsleersituatie duidelijke verschillen aftekenen tussen de betrokken opleidingen. Terwijl de onderwijsleersituatie aan de UGent als voldoende kan worden omschreven en aan de K.U.Leuven een goede beoordeling verdient, steekt de opleiding aan de VUB boven de andere uit met een onderwijsleersituatie die door de visitatiecommissie als uitstekend wordt beoordeeld. De onderwijsleersituatie aan de VUB onderscheidt zich van de andere opleidingen door de mate waarin er gebruik wordt gemaakt van innovatieve werkvormen en het grote belang dat er binnen de opleiding wordt besteed aan het stimuleren van de zelfstudie. De visitatiecommissie staat heel positief tegenover deze ontwikkelingen en vindt het een opmerkelijk gegeven dat de aandacht voor zelfstudie reeds vanaf de eerste kandidatuur in het opleidingsprogramma is geïntegreerd. Binnen de UGent en de K.U.Leuven primeren vaker de klassieke werkvormen waarbij vooral veel gebruik wordt gemaakt van het hoorcollege, zeker in de kandidaturen. De commissie wenst beide opleidingen aan te sporen om een grotere variatie in de werkvormen te bewerkstelligen en de introductie van innovatieve en meer studentgestuurde werkvormen actief te stimuleren. Voor wat de opleiding van de UGent betreft, maakt de visitatiecommissie zich bovendien ook zorgen over de geringe mate waarin de studenten worden aangezet tot zelfstudie. Het beperkte bibliotheekgebruik bij de studenten is daarvoor symptomatisch en werkt de ontwikkeling van een onderzoeksingesteldheid niet in de hand. Op inhoudelijk vlak is het studiemateriaal dat binnen de betrokken opleidingen wordt gebruikt overal van goede kwaliteit. Aan de UGent en de K.U.Leuven wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van klassiek studiemateriaal dat binnen de UGent bovendien nog overwegend door de docenten aan de studenten wordt aangeleverd. De commissie betreurt het gegeven dat het cursusmateriaal dat binnen de opleidingen wordt gebruikt in hoofdzaak Nederlandstalig is en dat er ondanks de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie nog steeds niet méér gewerkt wordt met internationale handboeken of artikelen uit internationale tijdschriften. Binnen alle opleidingen wordt er in steeds toenemende mate gestreefd naar de integratie van ICT-toepassingen in het onderwijs en de introductie van multimediale onderwijsmiddelen. De commissie komt tot de bevinding dat er vanuit de betrokken opleidingen steeds meer geparticipeerd wordt aan en actief gebruik wordt gemaakt van de teleleerplatformen die binnen de verschillende universiteiten op centraal niveau werden uitgewerkt. De commissie stelt bijgevolg vast dat er de voorbije jaren binnen alle opleidingen inspanningen werden geleverd met het oog op het bevorderen van de onderwijsinnovatie. Niettemin wenst ze de opleidingen aan te sporen om de initiatieven met betrekking tot onderwijsinnovatie niet tot de individuele opleidingsonderdelen te beperken maar een geïntegreerde visie te ontwikkelen op het niveau van het volledige onderwijsprogramma. Hierbij vraagt
11/2004
34
De opleidingen in vergelijkend perspectief
de commissie aandacht voor het klinisch redeneren in relatie tot de beroepspraktijk. De commissie herhaalt dat de opleidingen moeten vertrekken van een competentiegericht onderwijsprofiel teneinde een betere afstemming te bereiken van de gebruikte werkvormen en werkmiddelen op de realisatie van de doelstellingen en eindtermen.
2.3. Toetsing en evaluatie Algemeen gesteld, komt de visitatiecommissie tot de vaststelling dat er voor wat het kwaliteitsaspect “toetsing en evaluatie” betreft, overal aan haar verwachtingen wordt voldaan. De toetsing- en evaluatieprocedures die binnen de opleidingen werden uitgewerkt, zijn overal goed georganiseerd waarbij er heldere en transparante beoordelings- en evaluatiecriteria worden gehanteerd die ook naar de studenten toe duidelijk worden gecommuniceerd. De studenten worden op een degelijke manier op de examens en de andere toetsingsmomenten voorbereid en op de hoogte gebracht van de gehanteerde evaluatie- en deliberatiecriteria alsook aan de verwachtingen waaraan voldaan zal moeten worden. De examens zijn binnen alle betrokken opleidingen van een vrij goed niveau waarbij de moeilijkheidsgraad over het algemeen voldoet aan de vereisten die geldig zijn voor een academische opleiding. Globaal genomen, komt de visitatiecommissie tot de vaststelling dat de functionaliteit van de examenvormen in alle betrokken opleidingen voor verbetering vatbaar is en dat de keuze voor de gebruikte toetsvormen op alle plaatsen beter kan worden afgestemd op de gehanteerde werkvormen en de realisatie van de vooropgestelde competenties. Binnen de opleidingen primeert het gebruik van klassieke vormen van toetsing en evaluatie waarbij aan de VUB het gebruik van nieuwere toetsvormen iets meer is doorgedrongen. Er wordt overwegend gebruik gemaakt van schriftelijke en mondelinge examens terwijl de aandacht bij het examineren overal nog veel uitgaat naar het toetsen van kennis en de reproductie van cursusinhouden, zeker in de kandidaturen. De commissie is van oordeel dat er meer aandacht moet worden besteed aan het toetsen van competenties (inzicht, vaardigheden en attitudes) en wenst de opleidingen aan te sporen om het gebruik van toets- en evaluatievormen te herbekijken en meer af te stemmen op de geformuleerde doelstellingen en eindtermen. Aan de UGent en de K.U.Leuven stellen zich enkele praktische problemen voor wat de informatiedoorstroom met betrekking tot de organisatie van de examens betreft. De voorbereiding van de studenten op de examens zou gemakkelijk verbeterd kunnen worden door de examenplanning vroeger bekend te maken niettegenstaande het feit dat er steeds voldaan wordt aan de criteria die centraal door de universiteiten worden vastgelegd. De commissie beveelt de opleidingen in het algemeen aan om de examenresultaten zo snel mogelijk na het afronden van het eerste semester bekend te maken. Terwijl de examendruk aan de UGent vrij gelijkmatig verdeeld is, stellen zich op het vlak van de spreiding van de examens problemen aan de K.U.Leuven en vooral
De opleidingen in vergelijkend perspectief
35
11/2004
aan de VUB. Aan de K.U.Leuven blijkt de examendruk in de eerste licentie te hoog te zijn door de combinatie van de stage met de examens. Aan de VUB daarentegen blijft vooral het grote aantal examens voor moeilijkheden zorgen. De pogingen om dit probleem te ondervangen door de uitbouw van een systeem van modulair examineren is een stap in de goede richting die evenwel nog verder uitgebouwd moet worden.
3.
Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling Binnen alle opleidingen moeten de studenten aan het eind van de derde licentie een eindverhandeling voorleggen en ten overstaan van een jury mondeling verdedigen. De visitatiecommissie stelt vast dat de kwaliteit van de eindverhandelingen over het algemeen voldoende tot goed is en aan haar verwachtingen voldoet. De eindverhandeling neemt binnen alle betrokken opleidingen een belangrijke plaats in waarbij het aantal studiepunten dat aan de thesis wordt toegekend, varieert tussen de verschillende instellingen maar globaal genomen overal overeenkomt met de geïnvesteerde en te investeren arbeid. Aan de K.U.Leuven wordt het thesisonderzoek gespreid over de twee laatste jaren van de opleiding en worden er zowel in de tweede als in de derde licentie twaalf studiepunten voor het uitwerken van de eindverhandeling voorzien. Aan de VUB en de UGent vormt de eindverhandeling een opleidingsonderdeel dat enkel in de derde licentie wordt geprogrammeerd en waarvoor in de respectieve opleidingsprogramma’s veertien en achttien studiepunten worden voorzien. Niettemin komen aan de VUB en de UGent de keuze voor het onderwerp, de voorbereiding en de eerste onderzoeksverrichtingen reeds in de tweede licentie aan bod en worden in beide opleidingen voorbereidende opleidingsonderdelen geprogrammeerd in het voorlaatste studiejaar. Binnen de UGent worden in het programma van de tweede licentie vier studiepunten uitgetrokken voor het opleidingsonderdeel “scriptiegeoriënteerd wetenschapsproject” terwijl de studenten van de VUB de mogelijkheid wordt geboden om het literatuuronderzoek dat met hun eindverhandeling samenhangt, uit te werken in het kader van het opleidingsonderdeel “systematisch literatuuronderzoek”. Vooral binnen de opleiding aan de VUB is de eindverhandeling goed ingebed in het opleidingsprogramma. De voorbereiding op de eindverhandeling wordt aan de VUB systematisch opgebouwd waardoor de eindverhandeling expliciet voortbouwt op de onderzoeksvaardigheden en onderzoeksattitudes die de studenten in de opeenvolgende opleidingsjaren hebben aangeleerd. Met betrekking tot de studeerbaarheid stelt de visitatiecommissie vast dat de werkdruk aan de K.U.Leuven en de VUB zeer hoog is in de derde licentie hetgeen in hoofdzaak een gevolg is van de combinatie van de eindverhandeling met de stage. Voor wat de keuze van de onderwerpen betreft, stellen alle opleidingen een lijst met mogelijke onderzoeksthema’s ter beschikking waaruit de studenten in de loop van de tweede licentie een thesisonderwerp kunnen kiezen. Daarnaast wordt
11/2004
36
De opleidingen in vergelijkend perspectief
de studenten ook steeds de mogelijkheid geboden om een eigen onderzoeksvoorstel in te dienen en na goedkeuring door een promotor uit te werken. De opleidingen opteren ervoor om de eindverhandelingen niet te beperken tot een zuivere literatuurstudie maar om de studenten in het kader van hun eindverhandeling experimenteel onderzoek te laten verrichten. Om een goede begeleiding en de aanwezigheid van de nodige expertise te kunnen garanderen, wordt er vanuit de opleidingen bovendien ook zoveel mogelijk naar gestreefd om de eindverhandelingen te laten aansluiten bij de onderzoeksdomeinen van de stafleden en te kaderen binnen de lopende onderzoeksprojecten van de onderzoeks- en vakgroepen. De commissie staat positief tegenover deze ontwikkelingen. Binnen alle opleidingen kan er in het kader van de eindverhandeling samengewerkt worden met promotoren van andere vakgroepen en opleidingen. Deze samenwerking zorgt voor een brede waaier aan onderwerpen maar zou, naar het oordeel van de visitatiecommissie, binnen de UGent nog verder uitgebouwd en geïntensiveerd kunnen worden. Voor wat de eindverhandelingen betreft, stelt de commissie vast dat deze vooral betrekking hebben op de basiswetenschappen en slechts in mindere mate handelen over de relatie tussen stoornissen enerzijds en beperking in activiteiten en participatie anderzijds. De begeleiding van de thesisstudenten is overal goed. Binnen alle opleidingen verloopt de beoordeling van de eindverhandelingen transparant en helder en worden de studenten op voldoende wijze ingelicht met betrekking tot de evaluatieprocedure en de beoordelingscriteria. De studenten worden overal op een degelijke manier begeleid voor wat de praktische en de inhoudelijke uitwerking van hun onderzoek betreft en goed geïnformeerd over de criteria waaraan in het kader van de eindverhandeling moet worden voldaan. De aanbevelingen die de vorige visitatiecommissie heeft geformuleerd met betrekking tot de eindverhandeling, werden binnen de betrokken instellingen goed opgevolgd. Alle opleidingen hebben ervoor gezorgd dat de studenten de mogelijkheid hebben om in kleine groepjes een eindverhandeling uit te werken. Binnen alle opleidingen worden er bovendien ook inspanningen geleverd om de kenbaarheid van het wetenschappelijk onderzoek dat in het kader van de eindverhandelingen wordt uitgewerkt te bevorderen. Overal worden er initiatieven genomen om eindverhandelingen te laten uitmonden in posterpresentaties en te verwerken in wetenschappelijke artikels waarbij de studenten als auteur of coauteur kunnen fungeren. De commissie wenst de opleidingen aan te sporen hun inspanningen verder te zetten en raadt de UGent aan duidelijke criteria met betrekking tot het gebruik van eindverhandelingen in wetenschappelijke publicaties uit te werken.
3.2. Stage Met betrekking tot de stage stelt de visitatiecommissie vast dat er een duidelijk verschil bestaat tussen de opleidingen aan UGent en de VUB enerzijds en de opleiding van de K.U.Leuven anderzijds. Terwijl de aanbevelingen van de vorige visitatie-
De opleidingen in vergelijkend perspectief
37
11/2004
commissie de voorbije jaren tot een aanzienlijke kwaliteitsverbetering hebben geleid binnen de UGent en de VUB, is de stage aan de K.U.Leuven nauwelijks verbeterd en het zwakke punt van de opleiding gebleven. In tegenstelling tot de UGent en de VUB waar de stage als belangrijk en volwaardig opleidingsonderdeel in het programma is verankerd, blijft de stage aan de K.U.Leuven een opleidingsonderdeel dat te weinig in het curriculum is geïntegreerd en aansluiting mist met de andere opleidingsonderdelen. Tevens zijn de doelstellingen en eindtermen van de stage onvoldoende uitgewerkt en geformuleerd waardoor ook de communicatie rond de leerdoelen gebrekkig verloopt. De commissie stelt vast dat zowel de studenten als de stagebegeleiders onvoldoende op de hoogte zijn van de doelstellingen, de eindtermen en de leerdoelen die met het stageonderdelen samenhangen. Afgaande op het totaal aantal studiepunten dat voor de stage wordt uitgetrokken, neemt de stage in alle opleidingen een belangrijke plaats in binnen het geheel van het opleidingsprogramma. In alle opleidingen kent de stage een sequentiële opbouw die gespreid is over verschillende opleidingsjaren. Niettemin kunnen er duidelijke verschillen worden aangewezen tussen de betrokken opleidingen voor wat het tijdstip betreft waarop de stage in het opleidingsprogramma wordt ingebed. Terwijl de stage aan de VUB in de eerste kandidatuur een aanvang neemt en de studenten van de UGent vanaf de tweede kandidatuur met de kinesitherapeutische praktijk geconfronteerd worden, start de stage van de K.U.Leuven pas in de eerste licentie. De commissie is van oordeel dat een vroege inbedding van de stage en een snelle kennismaking met de beroepspraktijk belangrijke elementen zijn in het kader van de vorming van academisch gevormde kinesitherapeuten, niet alleen met het oog op het ontwikkelen van de kinesitherapeutische en de beroepscompetenties maar ook voor de incorporatie van het klinisch redeneren. Ook met betrekking tot de spreiding van het gewicht van de stage over de verschillende opleidingsjaren tekenen zich opvallende verschillen af. In tegenstelling tot de UGent waar het belangrijkste deel van de stage in de tweede licentie wordt geprogrammeerd, ligt het zwaartepunt van de stage in de VUB en de K.U.Leuven in de derde licentie waardoor vooral aan de K.U.Leuven de combinatie met de eindverhandeling voor problemen kan zorgen. Binnen de K.U.Leuven blijkt de werkdruk met betrekking tot de stage soms bijzonder hoog op te lopen hetgeen in hoofdzaak een gevolg is van het samenvallen van de stage met de examens en het uitwerken van de eindverhandeling. In navolging van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie die stelde dat de voorbereiding op de beroepsuitoefening in een privé-praktijk voor verbetering vatbaar was, hebben de opleidingen aan de UGent en de VUB, een verplichte stageperiode in een privé-praktijk in het opleidingsprogramma opgenomen. Aan de K.U.Leuven wordt de mogelijkheid tot het volgen van een stage in een private praktijk eveneens voorzien maar enkel als keuze. De commissie is van oordeel dat een verplichte stage in een privé-praktijk bijdraagt tot een betere voorbereiding op de latere beroepsuitoefening en raadt de opleiding van de K.U.Leuven dan ook aan om dit stageonderdeel als verplicht in het programma te verankeren. Aan de UGent en de VUB is de praktische organisatie van de stage goed uitgewerkt. Aan de K.U.Leuven daarentegen stellen zich duidelijk problemen voor wat de
11/2004
38
De opleidingen in vergelijkend perspectief
praktische kant van de stageorganisatie betreft. Vooral op het vlak van de bekendmaking van de individuele stageplaatsen kan er binnen de opleiding duidelijk vooruitgang worden geboekt. De commissie stelt vast dat alle betrokken opleidingen in meer of mindere mate geconfronteerd worden met problemen die betrekking hebben op het leeraspect van bepaalde stageplaatsen en de begeleiding van de stagairs door de stagebegeleiders. De visitatiecommissie komt tot de bevinding dat er binnen alle opleidingen moeilijkheden rijzen met stageplaatsen waar het leeraspect nauwelijks is uitgebouwd en waar de studenten als goedkope werkkrachten worden ingeschakeld. Zowel aan de K.U.Leuven, de UGent als de VUB is de werkdruk op sommige stageplaatsen zo groot dat de stagebegeleiders nauwelijks tijd kunnen vrijmaken voor de begeleiding van de stagiairs en er in het kader van de stage bijgevolg slechts in beperkte mate aandacht kan worden besteed aan de realisatie van de gestelde leerdoelen. De commissie komt bovendien ook tot de bevinding dat de begeleiding van de stagiairs vanuit de opleiding binnen alle instellingen voor verbetering vatbaar is. Alle opleidingen zouden het contact met de studenten op de stageplaatsen moeten intensiveren en een betere informatieverstrekking naar de stagiairs toe moeten uitbouwen. Zowel aan de K.U.Leuven als aan de VUB blijken de stagebegeleiders nog steeds onvoldoende inzicht te hebben in het opleidingsprofiel ook al worden er, zeker vanuit de VUB, duidelijk inspanningen geleverd om de stagebegeleiders op de hoogte te brengen van de doelstellingen en de eindtermen van de opleiding, de leerdoelen van de stage en het opleidingsprofiel. De commissie komt tot de bevinding dat de stagebegeleiders op verschillende stageplaatsen nog te weinig expliciete aandacht geven aan het klinisch redeneren alsook aan de implementatie van het ICF-model. Ze wenst de beide opleidingen dan ook aan te bevelen de stagebegeleiders intensiever bij de opleiding te betrekken en hun relatie met de stagebegeleiders te formaliseren eventueel door het uitwerken van een aangepast contract tussen de opleiding of de instelling enerzijds en de stagebegeleiders anderzijds. Aan de UGent worden de stagebegeleiders actief bij de werking van de opleiding betrokken en worden er bijzondere inspanningen geleverd met betrekking tot een goede informatieverstrekking naar de stagebegeleiders toe. De commissie staat bijzonder positief tegenover de jaarlijkse organisatie van een stagebegeleidersbijeenkomst en het beloningssysteem dat binnen de opleiding werd uitgewerkt. De commissie is van oordeel dat dit beloningssysteem bijzonder stimulerend werkt voor de stagebegeleiders en als voorbeeld kan dienen bij het uitwerken van maatregelen met het oog op het streven naar een grotere betrokkenheid van de stagebegeleiders bij de opleiding en het opleidingsprogramma. Zowel binnen de UGent als binnen de VUB is de evaluatie van de stagiairs en de stageplaatsen goed georganiseerd en verlopen de evaluatieprocedures volgens duidelijke beoordelingscriteria. Aan de K.U.Leuven worden de stageplaatsen eveneens op een systematische manier door de studenten beoordeeld en geëvalueerd maar de beoordelingscriteria voor de evaluatie van de stagiairs door de opleiding daarentegen blijven onduidelijk. Met betrekking tot de feedback stellen zich binnen de UGent en de K.U.Leuven
De opleidingen in vergelijkend perspectief
39
11/2004
enkele problemen waarbij vooral de feedback naar de stageplaatsen toe voor verbetering vatbaar is. Binnen beide opleidingen zou een regelmatige en gestructureerde terugkoppeling van de beoordelingsresultaten naar de stageplaatsen moeten worden uitgewerkt niet het minst omwille van het belang van goed functionerend feedbacksysteem met het oog op het sluiten van de kwaliteitscyclus met betrekking tot de stage.
4.
Studenten
4.1. Studentenprofiel en studentenaantallen
Gemiddeld aandeel van de verschillende universiteiten in het totaal aantal generatiestudenten REVAKI, 1992-2003
Percentage
Aandeel van de verschillende universiteiten in het totaal aantal generatiestudenten, 1992-2003
11/2004
40
De opleidingen in vergelijkend perspectief
Uit de gegevens die betrekking hebben op de studentenaantallen blijkt duidelijk dat er in Vlaanderen twee grote en één kleine academische REVAKI-opleidingen zijn. De K.U.Leuven telt het grootste aantal generatiestudenten en heeft gedurende de periode tussen 1992-1993 en 2002-2003 met een gemiddeld percentage van 52% iets meer dan de helft van de generatiestudenten aangetrokken. De opleiding aan de UGent is eveneens populair. Het aandeel van de UGent in het totaal aantal generatiestudenten kende een duidelijke stijging sinds het academiejaar 20002001. Tijdens het academiejaar 2001-2002 kwam de UGent nagenoeg op gelijke hoogte met de K.U.Leuven, een evolutie die evenwel gevolgd werd door een terugval in het daaropvolgende academiejaar. De VUB tenslotte is met een gemiddeld aantal van 32,5 generatiestudenten voor de periode 1992-2003 duidelijk de kleinste opleiding.
Aantal generatiestudenten
Evolutie totaal aantal generatiestudenten REVAKI aan de Vlaamse universiteiten tussen 1992-1993 en 2002-2003
Academiejaar
Uit de cijfers met betrekking tot de generatiestudenten komt duidelijk naar voren dat het aantal generatiestudenten de afgelopen jaren een opvallend wisselend verloop heeft gekend. Zoals aangegeven in de verschillende zelfevaluatierapporten kan deze schommeling in hoge mate verklaard worden door de problematiek rond het voortbestaan en de omvorming van de academische opleiding, de contingentering van de uitstroom, het politieke beleid en de negatieve berichtgeving in de media. Gezien de impact van de studentenaantallen op de financiering van de opleidingen, maakt de visitatiecommissie zich zorgen over het sterk wisselend karakter van de studentenaantallen en hoopt ze dat het voornoemde fenomeen van tijdelijke aard is. Ten gevolge van de vrije instroom die wettelijk is voorgeschreven, kent de studentenpopulatie van de eerste kandidatuur een vrij divers karakter naar vooropleiding en achtergrondkennis toe. Niettemin blijkt de overgrote meerderheid van de instromende studenten een ASO-opleiding achter de rug te hebben en trekken de REVAKIopleidingen hoofdzakelijk studenten aan uit de sterkere en meer wetenschappelijk
De opleidingen in vergelijkend perspectief
41
11/2004
gerichte middelbare schoolopleidingen. Vanuit alle opleidingen worden er duidelijk inspanningen geleverd om de instromende studenten goed voor te lichten en een degelijke studiebegeleiding uit te werken. De universiteiten voeren daarnaast ook een actief beleid om aan de heterogeniteit van de instroom tegemoet te komen door de organisatie van brugcursussen. Binnen alle betrokken instellingen blijft de instroom van buitenlandse studenten bijzonder beperkt en worden er vanuit de REVAKI-opleidingen nauwelijks initiatieven genomen om hieraan remediëren. De visitatiecommissie wenst de opleidingen dan ook aan te sporen meer aandacht aan dit aspect te besteden en strategieën uit te werken om het aantrekken van buitenlandse studenten te verhogen.
4.2. Slaagcijfers en rendementen
Percentage
Evolutie slaagpercentage generatiestudenten
11/2004
42
De opleidingen in vergelijkend perspectief
Percentage
Gemiddeld slaagpercentage generatiestudenten 1992-2002
Universiteiten
De slaagcijfers en rendementen van de REVAKI-opleidingen in Vlaanderen zijn goed waarbij het duidelijk naar voren komt dat de belangrijkste selectie binnen de opleidingen plaatsgrijpt in de eerste kandidatuur. De gemiddelde slaagcijfers van de generatiestudenten van de UGent en de K.U.Leuven draaien rond de 46% terwijl het gemiddelde slaagpercentage aan de VUB iets hoger ligt en op 56% uitkomt. De sterk uitgebouwde en in hoge mate gepersonaliseerde studentenbegeleiding binnen de opleiding aan de VUB is mogelijks één van de verklaringsfactoren voor de hogere slaagkansen van de generatiestudenten aan de VUB. De omvorming van een vierjarig naar een vijfjarig opleidingsprogramma die in het academiejaar 1999-2000 werd doorgevoerd, heeft in alle opleidingen geleid tot een stijging in de slaagcijfers. Deze opvallende stijging hangt hoogstwaarschijnlijk samen met de betere studeerbaarheid van de vijfjarig opleidingsprogramma’s en een sterkere motivatie van de studenten ten gevolge van de professionele onzekerheid en de precaire beroepssituatie. Niettemin betreurt de commissie het vrij éénzijdig karakter van het uitvalmechanisme waarbij de belangrijkste selectie gebeurt op basis van de basiswetenschappelijke opleidingsonderdelen van de eerste kandidatuur. Ze wenst de opleidingen bijgevolg aan te sporen om een breder gamma aan selectiecriteria in te bouwen en het uitvalmechanisme ook meer te gaan baseren op de ontwikkeling van kinesitherapeutische en beroepsgerelateerde vaardigheden en competenties. De slaagcijfers voor de latere jaren liggen binnen alle instellingen beduidend hoger dan de slaagpercentages voor de eerste kandidatuur. Alle opleidingen bereiken een goede doorstroom en de overgrote meerderheid van de studenten dat in de eerste kandidatuur slaagt, behaalt ook daadwerkelijk zijn/haar diploma. Globaal genomen is de commissie van oordeel dat een gemiddelde student de opleidingsprogramma’s van de verschillende universiteiten binnen de voorziene tijdspanne van vijf jaar moet kunnen afwerken.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
43
11/2004
5.
Studeerbaarheid
De studeerbaarheid van de opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie is over het algemeen genomen goed (K.U.Leuven en VUB) tot zeer goed (UGent). Binnen de UGent werd een ambitieus project van progressieve en retrogressieve studietijdmetingen uitgewerkt dat naar het oordeel van de visitatiecommissie bijzonder vooruitstrevend en efficiënt is. Aan de K.U.Leuven en de VUB daarentegen wordt geen gebruik gemaakt van echte studietijdmetingen. Gezien het belang ervan spoort de visitatiecommissie beide opleidingen aan om zeker in het kader van de nakende BaMa-hervormingen een methode te ontwikkelen die een werkelijke meting van de studiebelasting toelaat. Binnen de opleiding aan de UGent is de studietijd zeer evenwichtig verdeeld zowel binnen de studiejaren als over de studiejaren heen waarbij de reële en de begrote studietijd voor het grootste deel van de opleidingsonderdelen goed overeenkomen. In tegenstelling tot de opleiding van de UGent waarvoor er nauwelijks studiebelemmerende factoren kunnen worden aangewezen, stellen zich binnen de VUB nog steeds problemen voor wat de studiebelasting in de eerste licentie en de examendruk betreft. In weerwil van de aanbevelingen die in het vorige visitatierapport werden geformuleerd, stelde de commissie duidelijk vast dat de studiebelasting in de eerste licentie nog altijd vrij zwaar is. Daarnaast blijkt ook de examendruk nog steeds voor problemen te zorgen, vooral door het grote aantal examens dat in sommige jaren moet worden afgelegd. Het systeem van modulair examineren dat ter remediëring werd uitgewerkt, staat nog niet volledig op punt en moet nog verder uitgewerkt en geoptimaliseerd worden. Binnen de opleiding aan de K.U.Leuven is de studielast niet volledig gelijkmatig verdeeld over de verschillende opleidingsjaren en kent het globale opleidingsprogramma zowel piekmomenten als perioden met een lage werkdruk. De studievoortgang binnen de K.U.Leuven wordt daarnaast enigszins belemmerd door zaken van organisatorische aard zoals de late bekendmaking van de examenregelingen en de stageplaatsen, alsook door de combinatie van de stage met de lessen of de examens en met het werken aan de eindverhandeling. De informatievoorziening en de studieadviesverstrekking naar abituriënten en studenten toe is aan alle betrokken instellingen goed uitgebouwd. Binnen alle instellingen functioneren op de verschillende bestuurlijke niveaus goed werkende diensten voor studieadvies en studiebegeleiding en ook vanuit de opleidingen zelf worden duidelijk inspanningen geleverd om de kenbaarheid van de opleiding te optimaliseren. Aan alle universiteiten worden jaarlijks informatiedagen georganiseerd en staat een studiegids ter beschikking die aan alle betrokken instellingen van goede kwaliteit is en gemakkelijk hanteerbaar is. De visitatiecommissie staat ook positief tegenover het initiatief van de K.U.Leuven om tijdens de krokusvakantie een Open Lesweek in te richten. Aan de VUB worden dan weer jaarlijks een kennismakingsweek en een onthaalweek georganiseerd. Binnen alle instellingen wordt de nieuwe studenten de mogelijkheid geboden om brugcursussen te volgen voor de basiswetenschappelijke opleidingsonderdelen en aan de UGent worden ook brugcursussen georganiseerd voor de sport- en bewegingsactiviteiten. Een
11/2004
44
De opleidingen in vergelijkend perspectief
belangrijk element in de informatievoorziening naar studenten toe blijkt het internet te zijn waarbij ernaar gestreefd wordt om de informatie die verband houdt met de opleiding via het internet te verspreiden. De visitatiecommissie is van oordeel dat de studentenbegeleiding aan alle instellingen goed is uitgebouwd en op zowel universitair, facultair als opleidingsniveau goed functioneert. Aan alle universiteiten is ook een bijzondere begeleiding voorzien voor speciale groepen studenten zoals topsporters en studenten met een handicap. De studentenbegeleiding aan de VUB kent een opvallend sterk gepersonaliseerd en geïndividualiseerd karakter hetgeen mede dankzij de kleinschaligheid van de opleiding mogelijk wordt gemaakt. Binnen alle opleidingen stellen zich problemen voor wat de begeleiding van de stagiairs betreft. Op veel stageplaatsen blijkt de stagebegeleiding onvoldoende te zijn, een probleem waarvoor volgens de visitatiecommissie dringend verbeteringsmaatregelen zouden moeten worden uitgewerkt.
6.
Afgestudeerden: Kwaliteit van de afgestudeerden en waardering van de afgestudeerden vanuit het beroepenveld.
Aangezien de omvorming van de vierjarige MOREKI-opleidingen en de invoering van een vijfjarig opleidingsprogramma pas vanaf het academiejaar 1999-2000 werden doorgevoerd, kenden de huidige vijfjarige academische REVAKI-opleidingen nog geen afgestudeerden op het ogenblik van de visitatie. Onder andere op basis van de gesprekken die de visitatiecommissie heeft kunnen voeren, komt ze tot de vaststelling dat de afgestudeerden van de vierjarige MOREKI-opleidingen globaal genomen tevreden zijn over de opleiding die ze hebben genoten. Ondanks het feit dat het vierjarige opleidingsprogramma als een goede basisopleiding wordt gewaardeerd, beschouwt een groot deel van de afgestudeerden een vijfde jaar toch als absoluut noodzakelijk. Veel afgestudeerden voelden zich na het afronden van het vierjarig programma onvoldoende voorbereid op de zelfstandige uitoefening van de kinesitherapeutische beroepspraktijk en hebben een bijkomende specialisatieopleiding gevolgd. In aansluiting op deze vaststellingen is de visitatiecommissie ook van oordeel dat een vijfjarig opleidingsprogramma een essentiële voorwaarde is voor de vorming van academisch geschoolde kinesitherapeuten die voldoende voorbereid zijn op de zelfstandige uitoefening van de beroepspraktijk. De commissie stelt vast dat de omvorming van een vierjarig naar een vijfjarig opleidingsprogramma de academische REVAKI-opleidingen in staat heeft gesteld om aan vele opmerkingen van de vorige visitatiecommissie tegemoet te komen en de kwaliteit van de opleiding opvallend te verbeteren. In de ogen van de commissie is de realisatie van de doelstellingen en eindtermen dan ook onlosmakelijk verbonden met het in stand houden van een vijfjarig opleidingsprogramma. De commissie betreurt het gebrek aan maatschappelijke waardering voor de universitair geschoolde kinesitherapeuten. De academisch gevormde kinesitherapeuten zijn veel gevraagd maar hun universitair diploma heeft geen invloed op
De opleidingen in vergelijkend perspectief
45
11/2004
het niveau van de salariëring. Hetzelfde geldt voor het behalen van een extra specialisatie waar evenmin een financiële compensatie of een bijkomende erkenning tegenover blijkt te staan. De commissie betreurt deze situatie en is van oordeel dat een betere communicatie van de inhoud van de kinesitherapeutische praktijk naar een breed publiek en de overheid toe absoluut noodzakelijk is. In Leuven bestaat er een actieve alumnivereniging voor MOREKI/REVAKI-afgestudeerden van waaruit contacten worden onderhouden met de opleiding en de opleidingsverantwoordelijken. Dit komt vooral tot uiting in het ontwikkelen van samenwerkingsinitiatieven voor de organisatie van voortgezette opleidingen en postacademische bijscholingsactiviteiten. Aan de VUB en de UGent daarentegen bestaat er geen specifieke oud-studentenvereniging voor MOREKI/REVAKI-studenten of werd de bestaande oud-studentenvereniging opgedoekt wegens een gebrek aan succes. Door het ontbreken van een actieve en specifieke alumniwerking, verloopt het contact met de afgestudeerden binnen beide opleidingen hoofdzakelijk in het kader van bij- en nascholingsactiviteiten en de instituten voor postacademische of permanente vorming. Binnen de VUB hebben de afgestudeerden echter wel zitting in de Facultaire Raad en bestaat er op instellingsniveau een zeer actieve oud-studentenbond OSB. Desalniettemin betreurt de commissie het sporadisch en ongestructureerde karakter van de contacten tussen de opleidingen van de VUB en de UGent en de afgestudeerden. De commissie stelt daarentegen wel met genoegen vast dat er veel oud-studenten deelnemen aan de na- en bijscholingsactiviteiten die vanuit de opleidingen worden georganiseerd.
7.
De opleiding als organisatie
De opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie maken binnen de organisatiestructuur van de betrokken universiteiten steeds deel uit van een ruimere faculteit. Binnen de K.U.Leuven en de VUB behoren de REVAKI-opleidingen tot de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie terwijl de opleiding binnen de structuur van de UGent ressorteert onder de uitgebreide Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. De organisatiestructuren die binnen de universiteiten en binnen de faculteiten werden uitgewerkt, zijn overal helder en transparant. De bevoegdheidsomschrijving en de werkingsmodaliteiten van de advies- en beslissingsorganen zijn binnen de betrokken instellingen duidelijk omschreven en vastgelegd en garanderen de REVAKI-opleidingen een hoge graad van autonomie. Terwijl de zelfstandigheid van de opleidingen vanuit de organisatiestructuur van de betrokken instellingen zoveel mogelijk wordt gegarandeerd, biedt het behoren tot een grotere faculteit de REVAKI-opleidingen ook belangrijke voordelen. De commissie stelt vast dat de opleidingen goed gebruik maken van de mogelijkheden die hun inbedding biedt. Op basis van het aangeleverde informatiemateriaal komt de visitatiecommissie tot de vaststelling dat de opleidingen in de hogere organisatiestructuren van de betrokken universiteiten en de centrale beslissingsorganen over het algemeen
11/2004
46
De opleidingen in vergelijkend perspectief
voldoende vertegenwoordigd zijn of gehoord kunnen worden en dat de communicatiedoorstroom globaal genomen goed gestructureerd verloopt. De commissie is van oordeel dat de advies-, overleg- en beslissingsorganen die bij de organisatie van de opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie betrokken zijn, over het algemeen goed functioneren. Op het vlak van onderwijs en curriculumontwikkeling beschikken de drie betrokken opleidingen over een eigen autonoom adviesorgaan, meer bepaald een Permanente Onderwijscommissie (K.U.Leuven), een Opleidingscommissie (UGent) en een Opleidingsraad (VUB). Deze overleg- en adviesorganen die steeds een vertegenwoordiging vormen van alle geledingen die bij de organisatie van het onderwijs betrokken zijn, spelen een cruciale rol in de werking van de opleiding en de inrichting van het onderwijs. Enkel met betrekking tot het formeel functioneren van de Opleidingsraad van de VUB stelt de commissie dat de werking ervan geoptimaliseerd zou kunnen worden. De visitatiecommissie stelt vast dat de studentenvertegenwoordiging bijzonder goed georganiseerd is binnen de werking van de REVAKI-opleiding aan de UGent. De studenten zijn opvallend goed vertegenwoordigd in de Opleidingscommissie en worden als actief en volwaardig lid bij de werking van deze instelling betrokken. De commissie is dan ook bijzonder verheugd over het functioneren van dit adviesorgaan dat ruime overlegmogelijkheden biedt en waarbij de opleiding als een hecht en enthousiast team naar voren treedt. In tegenstelling tot de situatie aan de UGent, komt de visitatiecommissie tot de vaststelling dat er binnen de opleidingen van de VUB en de K.U.Leuven slechts weinig studenten kunnen gevonden worden die bereid zijn om zich actief en formeel te engageren in de organisatie en de werking van de opleiding en de faculteit. Vooral binnen de opleiding aan de VUB blijkt de participatie van de studenten in de advies- en overlegorganen bijzonder beperkt te zijn. De commissie is van oordeel dat de lage actieve betrokkenheidgraad van de studenten de volwaardige werking van de bestaande advies- en beslissingsorganen belemmert, ondanks het feit dat de opleiding aan de VUB ruime informele contact- en overlegmogelijkheden kent om wille van haar kleinschaligheid. De visitatiecommissie is van oordeel dat de Permanente Onderwijscommissie, de Opleidingscommissie en de Opleidingsraad bij de inhoudelijke uitwerking van hun opdracht en meer bepaald bij de uitbouw van competentiegericht onderwijs, onderwijskundige ondersteuning zouden kunnen gebruiken. Ze is ervan overtuigd dat de werking van deze raden geoptimaliseerd zou kunnen worden door beroep te doen op de specialistische kennis die binnen de centrale diensten van de betrokken universiteiten aanwezig is. Met betrekking tot de financiering, heeft de commissie geen problemen vastgesteld voor wat de opleiding aan de K.U.Leuven betreft, dit in tegenstelling tot de situatie van de opleiding aan de VUB en vooral ook de financiële toestand van de REVAKIopleiding binnen de UGent die duidelijk een problematischer karakter hebben en de visitatiecommissie zorgen baren. De commissie is van oordeel dat beide opleidingen nog steeds onvoldoende middelen krijgen van de universitaire en facultaire overheid waardoor de uitbouw van de opleiding onder zware druk komt te staan.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
47
11/2004
Voor wat de financiële randvoorwaarden van de VUB betreft, ontvangt de opleiding onvoldoende middelen van de universitaire overheid waardoor de financiering van de opleiding sterk afhankelijk is van de dienstverlening en de bijkomende lesactiviteiten van de personeelsleden. De commissie betreurt deze situatie en hoopt dat de financiering in de komende jaren naar een rechtmatig niveau kan worden opgetrokken. De financiële middelen van de opleiding aan de UGent zijn de afgelopen jaren opvallend toegenomen maar hebben nog steeds niet het noodzakelijke en rechtmatig niveau bereikt. Als gevolg van de aanhoudende onderfinanciering kampt de opleiding aan de UGent met een opvallend gebrek aan personeelsleden, een probleem dat vooral bijzonder acuut is op het niveau van het ZAP-kader en de administratieve en technische ondersteuning. De overdreven onderwijsbelasting die uit deze situatie voortvloeit, brengt de andere aspecten van de academische opdracht in gevaar en hypothekeert de organisatie van een academische opleiding. De commissie stelt met nadruk dat een verhoging van de financiële middelen en een uitbreiding van het personeelskader absoluut noodzakelijk zijn om de organisatie van een academische REVAKI-opleiding te kunnen blijven garanderen.
8.
Gebouwen en infrastructuur
De opleidingen aan de K.U.Leuven en de VUB beschikken over een uitmuntende onderwijs-, onderzoeks- en sportinfrastructuur die ruimschoots aan alle voorwaarden voor het inrichten van kwaliteitsvol en hoogstaand academisch onderwijs voldoet. Beide opleidingen kunnen gebruik maken van een uitgebreid aantal auditoria, leslokalen en practicumruimten die modern zijn uitgerust en zijn aangepast met het oog op de integratie van multimediale toepassingen in het onderwijs. De sportinfrastructuur van de K.U.Leuven en de VUB is modern en van een hoogstaand niveau en beide opleidingen beschikken over voldoende en goed uitgeruste oefenruimten voor het onderricht en het inoefenen van de specifieke kinesitherapeutische opleidingsonderdelen. Binnen de K.U.Leuven en de VUB kunnen de opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie gebruik maken van een aantal goed uitgeruste en moderne laboratoria. De leerhulpmiddelen die aan de VUB en de K.U.Leuven in het onderwijs worden aangewend zijn van goede kwaliteit en zijn aangepast aan de evoluties in het wetenschapsdomein. De huidige onderwijs-, onderzoeks- en sportinfrastructuur van de UGent voldoet globaal genomen aan de minimumvoorwaarden die noodzakelijk zijn voor de inrichting van haar onderwijsactiviteiten. Niettemin is de visitatiecommissie van oordeel dat het aantal onderwijs- en oefenruimten dat momenteel binnen de opleiding
11/2004
48
De opleidingen in vergelijkend perspectief
beschikbaar is al te beperkt is en dat de kwaliteit van de huidige infrastructuur en leerhulpmiddelen duidelijk verbeterd kan worden. Er dient evenwel uitdrukkelijk op gewezen te worden dat de situatie met betrekking tot infrastructuur en huisvesting waarin de opleiding aan de UGent verkeert, een uitzonderingssituatie is en dat de ruimten die momenteel worden gebruikt voor de inrichting van het onderwijs slechts een tijdelijke oplossing zijn. Het gebouwencomplex waarin de opleiding is gehuisvest, vormt het voorwerp van een omvattend renovatie- en nieuwbouwproject dat ten tijde van de visitatie nog steeds in uitvoer was en waarvan de plannen er naar het oordeel van de visitatiecommissie veelbelovend uitzien. De visitatiecommissie verwacht dan ook dat de opleiding na het afronden van de infrastructuurwerken zal kunnen beschikken over eigentijdse voorzieningen en voldoende geschikte en modern uitgeruste onderwijs-, onderzoeks- en oefenruimten. De opleidingen aan de K.U.Leuven en de VUB kunnen gebruik maken van een uitstekende bibliotheekinfrastructuur waarbij de commissie vooral onder de indruk is van de kwaliteit en de inrichting van de campusbibliotheek van de K.U.Leuven. Het boeken- en tijdschriftenbestand waarover de opleidingen aan de K.U.Leuven en de VUB kunnen beschikken is bijzonder uitgebreid en van een hoogstaand en internationaal niveau. Bovendien is het wetenschappelijk literatuurbestand van beide instellingen in hoge mate representatief voor de verschillende wetenschapsdisciplines binnen het domein van de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie. De bibliotheekvoorzieningen aan de UGent zijn van voldoende kwaliteit waarbij het boeken- en tijdschriftenbestand waarop er vanuit de opleiding beroep kan worden gedaan en dat betrekking heeft op het wetenschapsdomein van de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie voldoet aan de basisverwachtingen van de visitatiecommissie. Vanuit alle betrokken instellingen wordt er duidelijk naar gestreefd om de multimediale ontsluiting van het bibliotheekbestand maximaal door te voeren en het aanbieden van on-line tijdschriften en ander multimediale toepassingsmogelijkheden zoveel mogelijk uit te bouwen. Alle betrokken opleidingen beschikken over uitgebreide ICT-voorzieningen en leveren duidelijk inspanningen om het gebruik van de computer bij de studenten en de integratie van ICT-toepassingen in het onderwijs te stimuleren. De opleidingen kunnen gebruik maken van voldoende computerlokalen die goed toegankelijk zijn voor de studenten. De verspreiding, het gebruik en de toegang tot het internet worden door de verschillende universiteiten actief gestimuleerd. Binnen de VUB zijn verschillende zelfstudiecentra ingericht die goed zijn uitgerust, gemakkelijk toegankelijk zijn voor de studenten en daardoor een belangrijke schakel vormen in de uitstekend uitgebouwde studentenbegeleiding.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
49
11/2004
9.
Personeel en personeelsbeleid
Tabel Aantal studenten, ZAP-leden, AAP-leden en ATP-leden in de Vlaamse opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie. 1 studenten
ZAP-leden AAP-leden ATP-leden
student/ AP-ratio
student/ ZAP-ratio
K.U.Leuven
441
31,77
15,70
25,3
9,3
13,9
2
UGent (1)
318
4
10,1
3,5
22,6
79,5
0,4
UGent (2)
318
23,85
10,1
3,5
9,4
13,3
VUB
140
6,85
4,65
5,85
12,2
20,4
K.U.Leuven: ZAP, AAP en ATP op werkingstoelage verbonden aan de opleiding in 2003 UGent (1): ZAP, AAP, ATP verbonden aan de vakgroep REVAKI op 1 oktober 2003 [De vakgroep REVAKI staat in voor 72,1% van het totale aantal jaaruren onderwijs binnen de opleiding. Vooral in de licenties ligt de inbreng vanuit de vakgroep REVAKI heel hoog.] UGent (2): ZAP-leden die onderwijs verzorgen binnen de opleiding op 1 oktober 2003, zowel verbonden aan de vakgroep REVAKI als aan de andere vakgroepen van de Faculteit Geneeskunde en Gezondsheidswetenschappen. VUB: ZAP, AAP en ATP op werkingstoelage verbonden aan de opleiding, geëstimeerd naar hun opdracht binnen de opleiding REVAKI, aangevuld met ATP-leden lastens het patrimonium (1 FTE), academiejaar 2002-2003
Globaal genomen, beschikken de REVAKI-opleidingen aan de K.U.Leuven en de VUB voor de inrichting van hun onderwijs over een voldoende uitgebreide staf van academisch personeel. Beide opleidingen kunnen beroep doen op een goed uitgebouwd personeelsbestand van ZAP- en AAP-leden, hetgeen ook duidelijk naar voren komt wanneer het aantal personeelsleden in verhouding wordt geplaatst tot het totale aantal studenten dat de beide opleidingen weten aan te trekken. Zoals uit bovenstaande tabel duidelijk kan worden afgeleid, is de situatie met betrekking tot de personeelsbezetting het gunstigst binnen de REVAKI-opleiding aan de K.U.Leuven waar de laagste student/ZAP-ratio en student/AP-ratio worden bereikt. De student/ZAP-ratio en de student/AP-ratio binnen de opleiding aan de VUB liggen iets hoger dan de cijfers die geldig zijn voor de K.U.Leuven maar kunnen eveneens als goed omschreven worden. Naast een voldoende uitgebreid ZAP-kader beschikken beide opleidingen eveneens over een voldoende aantal AAP-leden waarbij een goede ZAP/AAP-ratio wordt bereikt.
1
11/2004
ZAP/ AAP-ratio
50
In de tabel worden de BAP-leden niet opgenomen omdat zij niet vanuit de eerste geldstroom worden betaald.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
1,5
In tegenstelling tot de situatie aan de K.U.Leuven en de VUB, blijkt uit de cijfergegevens in bovenstaande tabel heel duidelijk dat de vakgroep REVAKI van de UGent met een gebrek aan academisch personeel kampt. Terwijl de vakgroep meer dan 70% van het onderwijs binnen de opleiding voor haar rekening neemt, komen de student/AP-ratio en de student/ZAP-ratio voor wat de vakgroep betreft, uit op respectievelijk 22,6 en 79,5. Hoewel zowat 30% van het onderwijs binnen de opleiding door leden van andere vakgroepen van de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen wordt verricht, geven de cijfers toch duidelijk aan dat de personeelsomkadering binnen deze vakgroep onvoldoende is waardoor de onderwijsbelasting bijzonder hoog uitvalt. Niettemin stelt de commissie vast dat er, in opvolging van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie, binnen de opleiding de afgelopen jaren veel aandacht is besteed aan het uitwerken van een goed personeelsbeleid. De inspanningen die zowel op facultair als op opleidingsniveau werden geleverd, hebben ertoe geleid dat er een opmerkelijke vooruitgang werd geboekt waarbij het personeelsbestand een opvallende uitbreiding kende in al haar geledingen. Desondanks komt de visitatiecommissie tot de conclusie dat de onderwijsbelasting binnen de vakgroep REVAKI nog steeds bijzonder hoog blijft waardoor de onderzoeksopdracht van het academisch personeel en de dienstverlening die vanuit de opleiding wordt verzorgd onder zware druk komen te staan. De commissie wenst dan ook met nadruk te herhalen dat een uitbreiding van het personeelskader absoluut noodzakelijk blijft om de organisatie van een academische REVAKI-opleiding in stand te kunnen houden. Voor wat het aantal beschikbare ATP-leden betreft, kan alleen de situatie binnen de K.U.Leuven als goed worden omschreven. De opleidingen aan de UGent en de VUB daarentegen kampen met een duidelijk gebrek aan ATP-leden waardoor de technische en administratieve ondersteuning van de opleiding in het gedrang komt en de werkbelasting van het onderwijzend personeel nodeloos en overdreven wordt verhoogd. Beide opleidingen hebben dringend nood aan een verdere uitbreiding van het ATP-kader en een betere technische en administratieve omkadering dient een belangrijk aandachtspunt te zijn bij het ontwikkelen van een personeelsbeleidsplan. Binnen alle betrokken opleidingen wordt ernaar gestreefd een onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld te voorzien. Dit gebeurt niet alleen via de stagebegeleiders maar ook door het inschakelen van praktijkassistenten die naast hun deeltijdse onderwijsopdracht ook buiten de universiteit als kinesitherapeut actief zijn. Op die manier worden binnen de gevisiteerde opleidingen de actieve inbreng vanuit het beroepenveld en de voeling met de beroepspraktijk in stand gehouden. Voor de organisatie van het onderwijs wordt vanuit alle betrokken opleidingen in belangrijke mate beroep gedaan op toeleverend onderwijs, zeker voor wat de inrichting van de kandidaturen en de basiswetenschappelijke opleidingsonderdelen betreft. Met betrekking tot de kwaliteit van het toeleverend onderwijs komt de commissie tot de vaststelling dat in opvolging van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie de situatie binnen alle gevisiteerde opleidingen opmerkelijk verbeterd is. In alle betrokken opleidingen worden inspanningen geleverd om het toeleverend onderwijs zoveel mogelijk op het REVAKI-onderwijs af te stemmen
De opleidingen in vergelijkend perspectief
51
11/2004
waarbij de betrokkenheid van de docenten van het toeleverend onderwijs bij het REVAKI-onderricht overal opvallend sterk is toegenomen. Globaal genomen stelt de visitatiecommissie dat de onderwijskwaliteit van het academisch personeel binnen de verschillende opleidingen tegemoet komt aan haar verwachtingen. De invulling van de onderwijsopdracht speelt binnen alle betrokken opleidingen en universiteiten een rol in het aanstellings-, benoemings- en bevorderingsbeleid waarbij de verschillende aspecten van de academische opdracht steeds in rekening worden gebracht. Vanuit deze optiek worden de resultaten van de docentenevaluaties door de studenten in het persoonlijk dossier van de AP-leden opgenomen. De commissie is van oordeel dat de onderwijsevaluatiesystemen die binnen de gevisiteerde opleidingen worden gebruikt van goede kwaliteit zijn. Vanuit alle opleidingen kan worden deelgenomen aan docententrainingen en cursussen met betrekking tot onderwijsprofessionalisering die door de centrale diensten van de betrokken universiteiten worden georganiseerd. Binnen de K.U.Leuven werd bovendien ook een onderwijsontwikkelingsplan uitgewerkt in het kader waarvan een onderwijsopleiding wordt voorzien voor beginnende AAP-leden die een onderwijsopdracht toegewezen krijgen. Binnen de K.U.Leuven en de VUB is het AP-personeelsbestand evenwichtig samengesteld waarbij de verschillende wetenschapsspecialismen binnen het onderzoeksdomein van de Revalidatiewetenschappen en de Kinesitherapie goed vertegenwoordigd zijn. Vooral aan de VUB werden de afgelopen jaren bijzondere inspanningen geleverd om het personeelsbestand uit te bouwen en het aantal onderzoeksspecialismen binnen de staf uit te breiden. Enkel binnen de opleiding aan de UGent is, mede ten gevolge van de beperkte personeelsbezetting, de waaier aan specialisaties binnen de staf vrij beperkt. De onderzoekskwaliteit van het academisch personeel is overal van een hoog niveau al legt de overdreven onderwijsbelasting binnen de UGent een zware druk op de onderzoeksactiviteiten van het onderwijzend personeel.
10. Internationalisering Op het vlak van internationalisering komt de visitatiecommissie globaal genomen tot de vaststelling dat er binnen de academische opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie een belangrijke vooruitgang werd geboekt sinds het verschijnen van het vorige visitatierapport. Niettemin blijft het voor de commissie duidelijk dat de internationalisering en het internationaliseringbeleid die binnen de verschillende opleidingen werden uitgewerkt nog steeds voor verbetering vatbaar zijn en overal verder ontwikkeld moeten worden. De visitatiecommissie komt tot de vaststelling dat de internationale docentenmobiliteit aan de K.U.Leuven en de VUB de voorbije jaren opvallend sterk is toegenomen. Op het vlak van onderzoek en onderwijs hebben de stafleden van beide opleidingen een breed netwerk aan internationale contacten en samenwerkingsverbanden
11/2004
52
De opleidingen in vergelijkend perspectief
uitgebouwd die een duidelijke terugkoppeling vinden in het onderwijs en de onderwijsinhouden. Niettegenstaande het feit dat er ook binnen de opleiding aan de UGent een vooruitgang werd geboekt op het vlak van internationalisering, stelt de visitatiecommissie vast dat de internationale docentenmobiliteit er nauwelijks ontwikkeld is, een gegeven dat duidelijk ook een negatieve invloed heeft op de studentenmobiliteit. De commissie is dan ook van oordeel dat de onderzoeks- en onderwijsmobiliteit van de docenten binnen de opleiding aan de UGent verder uitgebreid moeten worden waarbij er ook een terugkoppeling naar het onderwijs moet worden bewerkstelligd en er een basis dient te worden gelegd voor de verdere uitbouw van de studentenmobiliteit. Op het vlak van de internationale studentenmobiliteit kunnen er verschillen aangeduid worden tussen de gevisiteerde opleidingen maar globaal genomen kan toch gesteld worden dat de studentenuitwisseling overal nog steeds relatief beperkt blijft en aan alle betrokken instellingen verder gestimuleerd moet worden. Algemeen gesproken, komt de visitatiecommissie tot de conclusie dat de studentenmobiliteit binnen de verschillende opleidingen in hoofdzaak beperkt blijft tot het volgen van een buitenlandse stage en dat de internationale studentenuitwisseling in het kader van andere opleidingsonderdelen nagenoeg onbestaande is. De visitatiecommissie is bijgevolg van oordeel dat de studenten onvoldoende mogelijkheden worden geboden tot participatie aan internationale onderwijsprojecten en spoort de opleidingen aan om de internationale studentenuitwisseling ook voor andere opleidingsonderdelen dan de stage mogelijk te maken en verder te ontwikkelen. Voor wat de studentenmobiliteit in het kader van de stage betreft, kan gesteld worden dat deze vrij goed georganiseerd is binnen de opleiding aan de K.U.Leuven ook al valt er een duidelijk onevenwicht waar te nemen tussen de verschillende specialisatiedomeinen waarbij de internationale stages binnen de neuromotorische revalidatie vooral goed zijn uitgewerkt. Aan de UGent werden de internationale uitwisselingsmogelijkheden voor de studenten de afgelopen jaren verder uitgebouwd. Niettemin blijft een verdere uitbreiding van het aantal aangeboden stageplaatsen noodzakelijk, niet het minst omdat het aantal studenten dat aan de internationale uitwisselingsprogramma’s wenst deel te nemen regelmatig het aantal beschikbare stageplaatsen blijkt te overstijgen. Binnen de VUB tenslotte hebben de sterk ontwikkelde docentenmobiliteit en de brede waaier aan internationale contacten van de onderzoeks- en onderwijsstaf nog nauwelijks weerslag gevonden op het vlak van de internationale studentenmobiliteit. De studenten van de VUB nemen slechts in heel beperkte mate deel aan internationale uitwisselingsprogramma’s waarbij het initiatief in hoofdzaak van de studenten moet komen. Met betrekking tot het kwaliteitsaspect “internationalisering” komt de visitatiecommissie dan ook tot de globale vaststelling dat het internationaliseringbeleid binnen alle betrokken opleidingen verder moet worden uitgebouwd en dat er overal een actief beleid ten aanzien van de internationale studentenmobiliteit moet worden uitgewerkt.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
53
11/2004
11. Onderzoekscomponent van het onderwijs De visitatiecommissie stelt vast dat er op het vlak van het wetenschappelijk onderzoek een duidelijke evolutie heeft plaatsgevonden binnen de gevisiteerde opleidingen sinds de publicatie van het vorige visitatierapport en dat de aandacht voor de uitbouw van het onderzoek overal sterk is toegenomen. De commissie constateert dat het wetenschappelijk onderzoek binnen alle opleidingen een bijzonder belangrijke plaats inneemt. Binnen de betrokken instellingen werden er de voorbije jaren opvallend veel inspanningen geleverd om het onderzoek verder uit te bouwen. Er werd ook gestreefd naar een uitbreiding van het aantal onderzoeksdomeinen met het oog op een betere dekking van de wetenschappelijke subdisciplines binnen het onderzoeksdomein van de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie. De commissie stelt vast dat er binnen alle gevisiteerde opleidingen verschillende onderzoeksgroepen actief zijn die zowel op fundamenteel als op toegepast wetenschappelijk onderzoek gericht zijn. De commissie beveelt de opleidingen evenwel aan om in de komende jaren het patiëntgebonden onderzoek (gericht op de “spreekkamerwerkelijkheid”) verder uit te bouwen. De visitatiecommissie komt tot de bevinding dat de onderzoeksoutput de afgelopen jaren overal sterk is toegenomen alsook het aantal doctoraten dat binnen de betrokken opleidingen werd afgewerkt. Vooral de onderzoeksgroepen die verbonden zijn aan opleiding van de K.U.Leuven realiseren een onderzoeksoutput die zowel kwalitatief als kwantitatief van een hoogstaand niveau is en een internationale uitstraling geniet. De betrokken opleidingen besteden bij het uitwerken van hun onderwijsprogramma veel aandacht aan het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden en het ontwikkelen van een onderzoeksattitude. De opleidingsprogramma’s van de verschillende instellingen bevatten allemaal opleidingsonderdelen die gericht zijn op de ontwikkeling van een onderzoekshouding bij de studenten en het aanleren van de wetenschappelijke onderzoeksmethodologie. Niettemin is de commissie van oordeel dat de aandacht voor onderzoeksvaardigheden en het ontwikkelen van een onderzoeksattitude aan de UGent verder uitgebouwd kunnen worden onder andere door het vroeger inpassen van onderzoeksgerichte opleidingsonderdelen in het opleidingsprogramma. Binnen de gevisiteerde REVAKI-opleidingen worden de studenten ook actief bij het wetenschappelijk onderzoek betrokken hetgeen in hoofdzaak vorm krijgt in het kader van het uitwerken van de eindverhandeling. De onderwijsprogramma’s van de bij de visitatie betrokken opleidingen zijn allemaal gestoeld op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Ze sluiten aan bij de recente ontwikkelingen in de relevante wetenschapsdomeinen en de resultaten van de onderzoeksprojecten die binnen de opleiding worden uitgewerkt, vinden overal een duidelijke terugkoppeling in het onderwijs. Vooral de opleiding aan de K.U.Leuven onderscheidt zich door een heel sterke terugkoppeling van het onderzoek in de onderwijsinhouden en de opvallende onderzoeksgebondenheid van het onderwijs. De studenten worden aan de K.U.Leuven heel actief bij het onderzoek
11/2004
54
De opleidingen in vergelijkend perspectief
binnen de onderzoeksgroepen betrokken en ze worden gestimuleerd om deel te nemen aan wetenschappelijke activiteiten zowel intra als extra muros.
12. Interne kwaliteitszorg De aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie met betrekking tot de interne kwaliteitszorg werden door de betrokken opleidingen duidelijk ter harte genomen. Binnen alle instellingen werd het systeem van permanente kwaliteitszorg verder uitgebouwd en geïmplementeerd en werden er maatregelen getroffen om de kwaliteitscyclus te sluiten. De commissies en raden die bij de organisatie van de interne kwaliteitszorg betrokken zijn, functioneren over het algemeen goed. Alle geledingen die met de inrichting van het onderwijs binnen de opleiding iets te maken hebben, kennen een vertegenwoordiging in de overleg- en besluitvormingsorganen en worden bij de organisatie van het onderwijs en de werking van de opleiding betrokken. Enkel met betrekking tot de werking van de Opleidingsraad binnen de VUB, is de commissie van oordeel dat deze verder geoptimaliseerd en verbeterd zou kunnen worden. De studentenparticipatie werd reeds besproken in het kader van het kwaliteitsaspect “De opleiding als organisatie”. De visitatiecommissie is van oordeel dat de procedures voor curriculumontwikkeling waarbij wordt uitgegaan van competentiegebieden en competenties binnen alle instellingen heel duidelijk voor verbetering vatbaar zijn. Zoals reeds eerder gesteld, meent de commissie dat er binnen alle betrokken opleidingen een competentiegericht onderwijsprofiel zou moeten worden uitgewerkt dat als uitgangspunt kan worden genomen voor alle aspecten die verband houden met curriculumontwikkeling en -innovatie alsook voor de uitbouw van de onderwijsorganisatie en -inrichting. De commissie is van oordeel dat de opleidingen hierbij best beroep kunnen doen op de onderwijskundige expertise die binnen de centrale diensten van de betrokken instellingen aanwezig is. Binnen alle opleidingen werd een systeem van onderwijsevaluatie uitgewerkt waarbij de studenten op regelmatige basis bevraagd worden over de kwaliteit van het onderwijs en de afzonderlijke opleidingsonderdelen. De commissie staat positief tegenover de gehanteerde systemen van onderwijsevaluatie mede omdat ze vaststelt dat de resultaten van de onderwijsevaluaties binnen de betrokken universiteiten duidelijk worden opgevolgd. De resultaten van de onderwijsevaluaties worden in het persoonlijk dossier van de docenten opgenomen en de opmerkingen van de studenten kunnen aanleiding geven tot bijsturingen in de opleidingsprogramma’s en aanpassingen bij het toekennen van de onderwijsbevoegdheid voor bepaalde opleidingsonderdelen. Ondanks de positieve beoordeling door de visitatiecommissie werd het onderwijsevaluatiesysteem binnen de K.U.Leuven tijdelijk opgeschort om op termijn vervangen te worden door een systeem dat beter aangepast zou moeten zijn aan de eigenheid van de verschillende opleidingen binnen de universiteit.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
55
11/2004
Binnen alle betrokken instellingen worden er op centraal niveau docententrainingen georganiseerd en initiatieven uitgewerkt met betrekking tot onderwijsprofessionalisering. Op het vlak van onderwijsvernieuwing worden de belangrijkste inspanningen geleverd door de opleidingen aan de K.U.Leuven en de VUB waar actief gestreefd wordt naar de introductie van innovatieve onderwijs-, werk- en examenvormen. De visitatiecommissie komt evenwel tot de vaststelling dat deze initiatieven zich hoofdzakelijk beperken tot het niveau van de individuele opleidingsonderdelen. Bijgevolg wenst ze de opleidingen aan te sporen om op het niveau van het volledige onderwijsprogramma een geïntegreerde visie op onderwijsvernieuwing te ontwikkelen. De commissie is van oordeel dat de opleidingen hierbij moeten vertrekken van een competentiegericht onderwijsprofiel teneinde een betere afstemming te bereiken van de gebruikte werkvormen en werkmiddelen op de realisatie van de doelstellingen en eindtermen. De zelfevaluatierapporten die de opleidingen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie hebben voorgelegd, zijn over het algemeen van goede kwaliteit en hebben een hoge informatiewaarde. De rapporten zijn duidelijk en helder opgesteld en geven blijk van een kritisch inzicht in en een doorgedreven analyse van de eigen opleiding. Alle opleidingen hebben in hun zelfevaluatierapport aandacht besteed aan hun sterke punten en aan hun zwakheden waarbij de opleidingen regelmatig remediëringsmaatregelen hebben uitgewerkt en voorgesteld. De commissie looft ook de wijze waarop de zelfevaluatierapporten binnen de instellingen tot stand zijn gekomen als het product van een uitgebreid overlegproces tussen de academische staf, de assistenten en de studenten. De commissie stelt vast dat de betrokken opleidingen de afgelopen jaren bijzonder veel inspanningen hebben geleverd om aan de opmerkingen en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie tegemoet te komen. In navolging van het visitatierapport van 1997 hebben alle opleidingen vergaande verbeteringsmaatregelen uitgewerkt en wezenlijke aanpassingen doorgevoerd die overal tot een opmerkelijke kwaliteitsverbetering hebben geleid. De visitatiecommissie is onder de indruk van de veranderingen die de opleidingen hebben ondergaan en de mate waarin deze hebben bijgedragen tot de aanzienlijke verbetering van het onderwijs en de onderwijsorganisatie.
13. Bachelor-Masterstructuur De visitatiecommissie stelt vast dat er met betrekking tot de omvorming van de opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie in het kader van de invoering van de bachelor-masterstructuur een duidelijk verschil in opvatting, aanpak en uitvoering bestaat tussen de K.U.Leuven en de VUB enerzijds en de UGent anderzijds. Op basis van de zelfevaluatierapporten en op basis van de gesprekken die de visitatiecommissie tijdens haar bezoeken heeft kunnen voeren, komt ze tot de vaststelling dat de K.U.Leuven en de VUB de BaMa-hervorming hebben willen
11/2004
56
De opleidingen in vergelijkend perspectief
aangrijpen als een mogelijkheid om de bestaande vijfjarige opleiding om te vormen tot een driejarige bacheloropleiding van 180 studiepunten en een tweejarige masteropleiding van 120 studiepunten. Beide opleidingen zijn er bij het uitwerken van hun omvormingsvoorstellen van uitgegaan dat het algemene principe van het behoud van de studieduur geldig zou zijn en dat het vijfjarig opleidingsprogramma dat met ingang van het academiejaar 1999-2000 werd ingevoerd, behouden zou blijven. Vanuit deze vooronderstelling hebben de opleidingen van de K.U.Leuven en de VUB doelstellingen en eindtermen geformuleerd en uitgewerkt voor een vijfjarig opleidingsprogramma. Bij besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2004 werd evenwel beslist dat de academische opleiding in de Revalidatiewetenschappen en de Kinesitherapie zou worden omgevormd tot een bacheloropleiding van 180 studiepunten, een masteropleiding van 60 studiepunten en een master-namasteropleiding van 60 studiepunten. Uit de gesprekken die de commissie tijdens haar visitatiebezoeken heeft kunnen voeren, blijkt duidelijk dat de opleidingen van de K.U.Leuven en de VUB bijzonder verrast waren door deze, voor hen duidelijk onverwachte beslissing die neerkomt op een feitelijke inkorting van de studieduur. In reactie op deze beslissing stellen zowel de opleiding aan de K.U.Leuven als de opleiding aan de VUB dat ze principieel tegen deze beslissing gekant zijn en blijven omdat ze ervan overtuigd zijn dat een academische opleiding in de Revalidatiewetenschappen en de Kinesitherapie een vijfjarig opleidingsprogramma of een opleidingsprogramma van 300 studiepunten vereist. In navolging van beide opleidingen is de visitatiecommissie van oordeel dat een vijfjarig opleidingsprogramma een noodzakelijke voorwaarde is voor de vorming van academisch geschoolde en hoogopgeleide kinesitherapeuten met een gedegen wetenschappelijke basisvorming en een kritische ingesteldheid die voldoende voorbereid zijn op de zelfstandige uitoefening van de beroepspraktijk. De commissie is er bovendien van overtuigd dat een feitelijke inkorting van de studieduur de verwezenlijkingen die de opleidingen in de afgelopen jaren hebben gerealiseerd in gevaar zou kunnen brengen en fundamenteel in tegenspraak is met de bevindingen van de huidige en de voorgaande visitatiecommissie. Zoals uit voorliggend visitatierapport blijkt, stelt de commissie immers heel duidelijk vast dat de omvorming van een vierjarig naar een vijfjarig opleidingsprogramma en de bijbehorende programmahervormingen de opleidingen in staat hebben gesteld om de kwaliteit van hun onderwijs opmerkelijk te verbeteren en aan de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie tegemoet te komen. De commissie is ook van oordeel dat het nagenoeg onmogelijk is om binnen het kader van een masteropleiding van 60 studiepunten de doelstellingen en eindtermen te realiseren die de academische en de professionele gerichtheid van de academische opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie belichamen én een opleiding aan te bieden die voldoet aan de decretaal vastgelegde eisen voor een academische masteropleiding. De commissie maakt zich bovendien ook grote zorgen over de plaats die de masterproef of eindverhandeling enerzijds en de stage anderzijds, opleidingsonderdelen die van cruciaal belang zijn in de vorming van academisch geschoolde kinesitherapeuten, zullen innemen binnen de nieuwe éénjarige masteropleiding. Tenslotte stelt de commissie zich vragen bij
De opleidingen in vergelijkend perspectief
57
11/2004
de opeenvolging van twee masterproeven wanneer het huidig opleidingsprogramma zal worden opgesplitst in drie opleidingen met een masteropleiding en een master-na-masteropleiding van telkens 60 studiepunten. Om aan de decretaal vastgelegde voorwaarden te voldoen, heeft de opleiding aan de K.U.Leuven bepaald om in uitvoering van de beslissing van de Vlaamse Regering het huidige vijfde jaar waarin de specialisatie wordt aangeboden, om te vormen tot een master-na-masteropleiding Master in de gespecialiseerde Revalidatiewetenschappen en de Kinesitherapie die aansluit op de éénjarige basismaster Master in de Revalidatiewetenschappen en de Kinesitherapie. De brede basisvorming die momenteel in de kandidaturen en de eerste twee licentiejaren vervat zit, zal in de nieuwe opleidingsstructuur worden verzorgd in de driejarige bacheloropleiding en de éénjarige masteropleiding terwijl de specialisatie zal worden aangeboden in de master-na-masteropleiding. Ondanks de uitstroommogelijkheid die wettelijk is ingebouwd na het beëindigen van de masteropleiding, blijven de opleidingsverantwoordelijken zoals aangegeven, vasthouden aan hun basisopvatting en blijven ze de academische opleiding in de Revalidatiewetenschappen en de Kinesitherapie in haar geheel als een vijfjarige opleiding beschouwen. De opleiding zal deze boodschap ook naar de studenten toe overbrengen en hen stimuleren om na de masteropleiding verder te studeren en naar de master-na-masteropleiding door te stromen. Vanuit de VUB werd beslist om bij de uitwerking van de omvormingsvoorstellen vooralsnog principieel te blijven vasthouden aan het uitgangspunt van een vijfjarig opleidingsprogramma dat is opgebouwd uit een bacheloropleiding van 180 studiepunten en een masteropleiding van 120 studiepunten. De omvormingsplannen die reeds vóór de beslissing van de Vlaamse Regering werden uitgewerkt en die in het zelfevaluatierapport worden beschreven, blijven bijgevolg nog steeds behouden en vormen het kader waarbinnen de VUB de opleiding in de Revalidatiewetenschappen en de Kinesitherapie wenst aan te bieden. De belangrijkste wijzigingen en vernieuwingen die in de omvormingsvoorstellen kunnen worden aangewezen in vergelijking met het huidig opleidingsprogramma, houden in dat er binnen het nieuwe bachelor- en masterprogramma meer specialisatiemogelijkheden worden ingebouwd waarbij er voor de masteropleiding die op 120 studiepunten werd begroot, acht afstudeerprofielen worden gedefinieerd die elk een seminarie, een specifieke stage en een masterproef omvatten. De omvormingsplannen die door de opleiding van de UGent werden uitgewerkt en die aan de commissie werden voorgelegd, passen in het geheel van de beslissing van de Vlaamse Regering en omvatten de inrichting van een bacheloropleiding van 180 studiepunten, een masteropleiding van 60 studiepunten en een masterna-masteropleiding van eveneens 60 studiepunten. Gebruik makend van artikel 24bis van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, heeft de opleiding bovendien ook beslist om binnen de Associatie Universiteit Gent de basisopleiding in de Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie samen met de Arteveldehogeschool uit te werken en aan te bieden. De omvormingsplannen die aan de commissie tijdens haar visitatiebezoek werden voorgelegd, geven duidelijk aan dat de universiteit en de hogeschool in de
11/2004
58
De opleidingen in vergelijkend perspectief
toekomst samen zullen instaan voor het aanbieden van een bacheloropleiding van 180 studiepunten en een masteropleiding van 60 studiepunten. Naast een gemeenschappelijke bachelor- en masteropleiding wordt er in de omvormingsplannen ook een master-na-masteropleiding voorzien die aan de universiteit zou worden ingericht en waarbij verschillende specialisatiemogelijkheden zouden worden ingebouwd. In het kader van de uitbouw van een gemeenschappelijk opleidingsprogramma voor de bachelor- en masteropleiding werd al bijzonder veel werk geleverd. De universiteit en de hogeschoolopleiding hebben de voorbije periode intensief overleg gepleegd en belangrijke stappen gezet in de richting van het uitwerken van doelstellingen en eindtermen voor de nieuwe bachelor- en masteropleiding en de uitbouw van een onderwijsprofiel. De visitatiecommissie stelt vast dat het ontwikkelen van een gemeenschappelijke opleiding en het uittekenen van gezamenlijke omvormingsplannen een bijzonder grote uitdaging zijn die ontzettend veel tijd en aandacht vergen van de leden van de opleiding. Naast haar algemene bezwaren tegen de wettelijk vastgelegde omvorming van de opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie naar een 3+1+1-structuur toe die de commissie reeds eerder in dit hoofdstuk heeft geformuleerd, is ze vooral bezorgd over de mogelijk negatieve gevolgen van de omvormingsplannen van de UGent voor de kwaliteit en het niveau van het onderwijs en het onderzoek binnen de academische opleiding. De commissie wenst heel duidelijk te benadrukken dat de kwaliteitsstandaard van de nieuwe opleiding op z’n minst op het niveau van de huidige opleiding moet gehandhaafd blijven en dat de positieve evolutie die het onderwijs en het onderzoek binnen de opleiding de afgelopen jaren heeft ondergaan door deze nieuwe ontwikkelingen niet mag worden afgeremd.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
59
11/2004
11/2004
60
V. Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de kwaliteitsaspecten die samen het kwaliteitsprofiel van de opleiding vormen, weergegeven. De letterscores geven aan in welke mate de bij de visitatie betrokken opleiding voor het betreffende kwaliteitsaspect aan de gestelde eisen voldoet. Voor het toekennen van de letterscores heeft de commissie zich gebaseerd op een referentiekader en op de aandachtspunten die als index voor het betreffende kwaliteitsaspect gelden (bijlage 3). Het referentiekader van de commissie wordt beschreven in hoofdstuk II van dit visitatierapport. De aandachtspunten zijn daarnaast ook terug te vinden in de ‘Handleiding voor de onderwijsvisitaties in de tweede ronde (VLIR 2001)’. De commissie wil er op wijzen dat de toegekende score per kwaliteitsaspect een samenvatting inhoudt van een groter aantal aandachtspunten. Achter elk kwaliteitsaspect zitten dus diverse (zeer goede, goede en minder goede) aandachtspunten die meespelen in de beoordeling, hetgeen uiteraard duidelijker tot uiting komt in de tekst dan in de ‘scoretabel’. Bij het toekennen van de scores heeft de commissie een gewogen gemiddelde gemaakt van haar beoordeling van deze aandachtspunten. Vanzelfsprekend moeten de tabel en de daar in opgenomen letterscores gelezen en geïnterpreteerd worden in samenhang met de oordelen die in de tekst van het rapport zelf (vergelijking en de deelrapporten) gemaakt worden. Het is de bedoeling om, door de opleidingen naast elkaar te plaatsen, een beter zicht te geven op de diversiteit in kwaliteit. En, hoewel door deze presentatievorm de neiging zal toenemen om universiteiten of opleidingen te rangordenen, zal het eenieder duidelijk zijn dat de kwaliteit van een opleiding niet terug te brengen is tot één letter. De vele facetten van kwaliteit zijn niet zo maar optelbaar en het aanbrengen van een rangorde zou de werkelijkheid dan ook geweld aandoen.
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
61
11/2004
Het gehanteerde scoresysteem neemt volgende vorm aan:
11/2004
A
zeer goed Met betrekking tot het kwaliteitsaspect is een niveau gerealiseerd dat in alle opzichten (alle aandachtspunten) zeer goed is en internationale vergelijking kan doorstaan. Voor dit aspect kan de beoordeelde opleiding als voorbeeld functioneren.
B
goed Het niveau van het kwaliteitsaspect beantwoordt aan de verwachtingen en is het product van een doordacht beleid.
C
voldoende Het kwaliteitsaspect beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor een universitaire opleiding.
D
onvoldoende Het kwaliteitsaspect ligt beneden de gestelde verwachting. Beleidsaandacht op dit punt is nodig.
E
volstrekt onvoldoende Het kwaliteitsaspect beantwoordt in het geheel niet aan de gestelde verwachting. Het lage niveau heeft een kwaliteitsverlies voor de opleiding als gevolg.
62
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
K.U.Leuven
UGent
VUB
1.
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
C
B
B
2.
Opbouw en inhoud van het programma
C
C
B
3.
Onderwijsleersituatie
B
C
A
4.
Toetsing en evaluatie
B
B
B B
5.
Eindverhandeling
B
B
6.
Stage
D
B
B
7.
Studentenprofiel en studentenaantallen
B
B
C
8.
Slaagcijfers en rendementen
B
B
B
9.
Studeerbaarheid
B
A
B
10. Kwaliteit van de afgestudeerden
B
B
B
11. Waardering van de afgestudeerden vanuit het beroepenveld
B
B
B
12. Opleiding als organisatie
B
B
B
13. Gebouwen en infrastructuur
A
C
A
14. Personeel en personeelsbeleid
B
C
B
15. Internationalisering
C
D
C
16. Onderzoekscomponent van het onderwijs
A
B
B
17. Interne kwaliteitszorg
B
B
B
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
63
11/2004
11/2004
64
Deel 2 Opleidingsrapporten
65
11/2004
11/2004
66
Katholieke Universiteit Leuven De opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie binnen de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie
1.
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
Beschrijving: De opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie is een vijfjarige academische opleiding die zowel gericht is op het aanbieden van een brede wetenschappelijke basisvorming in de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie als op de vorming van professionele kinesitherapeuten. In de opleiding wordt ernaar gestreefd aan te sluiten bij de recente ontwikkelingen in de beroepspraktijk en het wetenschapsgebied en in te spelen op de voortschrijdende en versnelde specialisatie in het domein van de kinesitherapie. Vanuit deze visie wordt de opleiding opgebouwd rond verschillende specialisatiepijlers die uitmonden in de specialisatierichtingen in de derde licentie: de neuromotorische, de musculoskeletale, de cardiovasculaire, de respiratorische en de psychomotorische revalidatie. Naast deze pijlers vormt ook de pediatrische revalidatie een specifiek aandachtspunt binnen de opleiding. De zelfevaluatie bevat eindtermen die zowel kennis, inzicht, vaardigheden als attitudes omvatten. Van de studenten wordt verwacht dat ze in de loop van de opleiding, vanuit meerdere disciplines een grondige kennis verwerven over het motorisch functioneren van de gezonde, de zieke en de blijvend gehandicapte mens. Voor de verschillende deeldomeinen van het vakgebied moeten de studenten een functionele diagnose kunnen stellen uitgaand van een diepgaand klinisch kinesitherapeutisch onderzoek. De studenten moeten een behandelingsprogramma kunnen conceptualiseren, de resultaten ervan kritisch kunnen analyseren en het programma kunnen bijsturen in functie van de patiënt. Bovendien worden de studenten verondersteld in staat te zijn de eigen behandelingsresultaten te synthetiseren in een wetenschappelijk artikel. De opleiding is gericht op het ontwikkelen van didactisch-professionele, sociale en wetenschappelijke vaardigheden en van de studenten wordt een kritisch-wetenschappelijke houding verwacht.
Katholieke Universiteit Leuven
67
11/2004
Vanuit de opleiding wordt gestreefd naar een goede communicatie rond de doelstellingen en eindtermen waarbij de studiegids een centrale rol speelt. Met het oog op het bereiken van de doelstellingen en eindtermen werd een progressief opleidingsprogramma uitgewerkt waarbij de link tussen het wetenschapsgebied en de professionele toepassing van de revalidatie voortdurend wordt gelegd. Om de link tussen wetenschap en toepassing verder te verankeren, werden per specialisatierichting vakgroepen opgericht met daarin docenten van zowel de aandragende positieve als humane wetenschappen, van de biomedische wetenschappen als van de specifieke revalidatievakken. De opbouw van het programma is gericht op het aanbieden van een brede algemene vorming vanuit de vijf specialisatiepijlers en een gespecialiseerde vorming binnen één van de vijf revalidatiedomeinen in het laatste jaar. Een centraal element in de onderwijsvisie binnen de opleiding is het concept van de begeleide zelfstudie dat binnen de K.U.Leuven op universitair niveau werd uitgewerkt en in de verschillende opleidingen geïmplementeerd wordt.
Oordeel visitatiecommissie: Eén van de kernpunten in het vorige visitatierapport had betrekking op het ontbreken van een geëxpliciteerde basisvisie op de opleiding, de noodzakelijkheid van duidelijk geformuleerde doelstellingen en eindtermen en het ontbreken van een terugkoppeling van de doelstellingen en de eindtermen naar het onderwijsprogramma toe. De commissie stelt vast dat er de afgelopen jaren een belangrijke vooruitgang werd geboekt en dat er bij de omvorming van de opleiding in 1999 veel aandacht aan dit kwaliteitsaspect werd geschonken. Toch vindt ze nog steeds dat de doelstellingen en de eindtermen van de opleiding onvoldoende duidelijk en helder geformuleerd zijn en dat de onderliggende basisvisie die inherent wel aanwezig is, meer geëxpliciteerd dient te worden. De commissie stelt wel met genoegen vast dat er binnen de opleiding voldoende aandacht wordt besteed aan het bijbrengen van academische vaardigheden. De commissie is van oordeel dat er op het vlak van het ontwikkelen en formuleren van competentiegebieden en competenties nog veel vooruitgang kan worden geboekt. De ontwikkeling van integratieve competenties en het klinisch redeneren verdienen nog meer aandacht en zouden verder uitgewerkt moeten worden. De visitatiecommissie spoort de opleiding aan haar onderwijskundige uitgangspunten (bijvoorbeeld in de vorm van een onderwijsontwikkelingsplan voor de opleiding) en theoretisch revalidatiemodel (bijvoorbeeld het ICF-model) verder te expliciteren. Hiermee bedoelt ze dat er een opleidingsprofiel zou moeten ontwikkeld worden waarin de kerncompetenties van de zorgverstrekker en de onderzoeker zijn vervat en waarin rekening wordt gehouden met de specificaties van het decreet van de Vlaamse regering van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Een duidelijk uitgewerkt opleidingsprofiel dient immers het uitgangspunt te zijn voor de inrichting en de organisatie van het onderwijs en de ontwikkeling van het curriculum.
11/2004
68
Katholieke Universiteit Leuven
2.
Programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma Beschrijving: De vijfjarige opleiding in de Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie omvat een kandidatuuropleiding van twee jaar en een licentieopleiding van drie jaar. De opleiding is gericht op de vorming van kritisch-wetenschappelijke experts in het domein van de revalidatiewetenschappen waarbij de holistische benadering van de patiënt centraal staat. Het programma omvat opleidingsonderdelen uit verschillende wetenschapsdisciplines waarbij de basiswetenschappen vooral in de kandidaturen aan bod komen, de humane wetenschappen verspreid over de hele opleiding geprogrammeerd zijn en de bewegings- en revalidatiewetenschappen hoofdzakelijk in de licenties worden gedoceerd. Bepaalde specifieke therapeutische toepassingen worden evenwel al vanaf het begin van de opleiding geïntroduceerd. De basis voor een kritisch-wetenschappelijke kennis wordt in de onderzoeksmethoden gelegd. De onderzoeksmethodologische onderbouw wordt geleidelijk aangebracht in specifieke opleidingsonderdelen en krijgt voortdurend aandacht in het onderzoeksondersteunend onderwijs. Op het vlak van de onderzoeksmethodologie speelt vooral ook de eindverhandeling een belangrijke rol. Het programma is opgebouwd rond vijf pijlers (locomotorische, neuromotorische, cardiovasculaire, respiratorische en psychomotorische revalidatie) waarbinnen een sequentieel opgebouwd en coherent programma werd uitgewerkt. Vanuit deze vijf revalidatiepijlers wordt een brede basisvorming verzorgd waarna de studenten in de derde licentie kiezen voor één van de vijf specialisaties die voortbouwen op deze basispijlers: musculoskeletale revalidatie, neuromotorische revalidatie, pediatrische revalidatie, inspanningstherapie en psychomotorische therapie. In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat het onderzoek binnen de opleiding wordt teruggekoppeld naar het onderwijs. De bevindingen van de onderzoekslaboratoria worden in de lessen geïntegreerd en een groot deel van de eindverhandelingen kaderen binnen de onderzoeksprogramma’s van de laboratoria. Als belangrijkste knelpunten voor de uitbouw van een geïntegreerd en onderzoeksgebonden onderwijsprogramma vermeldt het zelfevaluatierapport vooral de hoge onderwijsbelasting die ermee samenhangt en de samenwerking met externe partners zoals de universitaire ziekenhuizen wat bijzondere gevolgen heeft voor de organisatie en de structuur van de opleiding.
Oordeel visitatiecommissie: De visitatiecommissie stelt met genoegen vast dat er bij de omvorming van de opleiding in 1999 met de overgang van een vierjarig naar een vijfjarig programma aan vele bemerkingen van de vorige visitatiecommissie tegemoet werd gekomen. Bij de uitbouw van het nieuw opleidingsprogramma werden de sequentiële opbouw
Katholieke Universiteit Leuven
69
11/2004
en de coherentie van het programma duidelijk verbeterd en werden er vanaf het begin van de opleiding beroepsgerelateerde opleidingsonderdelen ingevoegd. De eerste en tweede cyclus werden beter op elkaar afgestemd ook al blijft er volgens de commissie een kwaliteitsverschil tussen beide cycli bestaan. Met name is de commissie van oordeel dat vooral de opleidingsonderdelen in de eerste cyclus van een hoge kwaliteit zijn en dat daarbij gebruik gemaakt wordt van aangepaste en vernieuwende werkvormen. De commissie komt tot de vaststelling dat het proces van “clinical reasoning” waarvoor de basis uitstekend wordt gelegd in de eerste cyclus, geen duidelijk verloop kent en daardoor onvoldoende ontwikkeld wordt in de tweede cyclus en de stage. Ze is bovendien ook van oordeel dat het klinisch redeneren meer in het perspectief van het ICF-model (International Classification of Functioning) tot uiting zou moeten worden gebracht. Ook al werden er bij de omvorming van het opleidingsprogramma belangrijke inspanningen geleverd om de strakke scheiding tussen de basiswetenschappen enerzijds en de vakgerichte studieonderdelen en de kinesitherapeutische opleidingsonderdelen anderzijds af te zwakken, toch is er een zeker spanningsveld tussen beide blijven bestaan. Het spanningsveld tussen de academische vorming en de professionele opleiding kon niet volledig weggewerkt worden. In samenhang met de opmerkingen van de commissie bij het eerste kwaliteitsaspect “onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen”, betreurt ze het feit dat het programma niet gebaseerd is op duidelijk geformuleerde doelstellingen en eindtermen. Gezien het ontbreken van een geëxpliciteerde basisvisie op de opleiding en duidelijk uitgewerkte doelstellingen en eindtermen kan van een vertaling naar het programma toe nauwelijks sprake zijn. De link tussen de opleidingsonderdelen en de te realiseren competenties en vaardigheden is onvoldoende aanwezig. De commissie stelt bijgevolg vast dat de opbouw en de inhoud van het programma verder ontwikkeld zouden kunnen worden vanuit een duidelijk geformuleerd opleidingsprofiel waarbij het theoretisch revalidatiemodel en de basisvisie op de opleiding duidelijk geëxpliciteerd worden. De commissie looft de sterke terugkoppeling van het eigen onderzoek in het opleidingsprogramma en vindt dat er binnen de opleiding veel aandacht besteed wordt aan het bijbrengen van onderzoeksattitudes en onderzoeksvaardigheden.
2.2. Onderwijsleersituatie Beschrijving: In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat het grootste deel van de opleidingsonderdelen in hoorcolleges wordt gedoceerd. Met het voortschrijden van het programma neemt het belang van de hoorcolleges evenwel geleidelijk aan af en wordt het onderwijs steeds meer in praktijk-, stage- en seminarievorm gegeven. De overgrote meerderheid van de docenten werkt met een uitgegeven cursus of laat eigen nota’s als cursustekst gebruiken waarbij de inhoud van de cursussen over het algemeen regelmatig geactualiseerd en bijgewerkt wordt. Uit de docenten-
11/2004
70
Katholieke Universiteit Leuven
evaluaties en uit navraag bij de studenten komt naar voren dat de studenten de kwaliteit van het cursusmateriaal over het algemeen als vrij goed beschouwen ook al treden er duidelijke verschillen op tussen de opleidingsonderdelen. Vooral de kwaliteit van het studiemateriaal in de kandidaturen kan blijkens het zelfevaluatierapport verbeterd worden. Onderzoek bij de studenten wees uit dat de meeste studenten de opbouw en de inhoud van het onderwijsprogramma en de keuze en de invulling van de werkvormen als vrij goed evalueren. De tevredenheidsgraad in de latere jaren ligt evenwel hoger dan in de eerste en tweede kandidatuur. De meeste leermiddelen die bij het onderwijs gebruikt worden, zijn door de docenten zelf ontwikkeld waarbij de trend tot informatisering en het gebruik van de PC zich duidelijk doorzet. De opleiding participeert in interactieve leerprogramma’s en onderwijsinnoverende projecten binnen de universiteit zoals Toledo en peer-instruction waarbij de implementatie van het principe van de begeleide zelfstudie centraal staat.
Oordeel visitatiecommissie: De onderwijsleersituatie wordt door de commissie als goed beoordeeld. De commissie komt tot de bevinding dat de gebruikte werkvormen en werkmiddelen over het algemeen voldoende aansluiten bij de doelstellingen en eindtermen van de opleidingsonderdelen. Ze stelt vast dat er in het kader van de kennisoverdracht nog steeds veel gebruik wordt gemaakt van de klassieke werkvorm van het hoorcollege waarbij er evenwel duidelijk inspanningen worden geleverd om de lessen interactief te maken. Niettemin wenst de commissie het gebruik van meer studentgestuurde werkvormen alsook de introductie van een grotere variatie in de werkvormen aan te bevelen. De commissie stelt verder vast dat het studiemateriaal over het algemeen van goede kwaliteit is. Het studiemateriaal is evenwel in hoofdzaak klassiek van aard, een gegeven dat door de studenten blijkbaar geapprecieerd wordt. Tijdens de gesprekken met de studenten stelde de commissie immers duidelijk vast dat de studenten blijven aandringen op klassieke cursussen die ze kunnen “blokken”. De commissie beveelt echter aan de introductie van nieuwe leermiddelen te stimuleren en de onderwijsinnovatie verder te ontwikkelen. Op het vlak van onderwijsinnovatie stelt de commissie met vreugde vast dat er sinds de publicatie van het vorig visitatierapport een belangrijke vooruitgang werd geboekt. De commissie juicht toe dat sommige docenten in hun lessen gebruik maken van nieuwe en interactieve onderwijsmethoden zoals peer-instruction en Toledo. Op die manier slagen ze erin een grotere betrokkenheid van de studenten bij het onderwijsproces te bewerkstelligen en kunnen sommige studieproblemen sneller en gemakkelijker opgevangen worden. (Zie hierbij ook punt 4.1. Studentenprofiel en studentenaantallen.) De initiatieven met betrekking tot onderwijsinnovatie blijven echter beperkt tot het niveau van de opleidingsonderdelen waardoor de onderwijsinnovatie binnen
Katholieke Universiteit Leuven
71
11/2004
de opleiding fragmentarisch blijft. De commissie betreurt dat er binnen de opleiding geen sprake is van een uitgewerkte visie op het niveau van het curriculum en beveelt de opleiding aan hierin verandering te brengen. De commissie stelt vast dat onderwijsinnovatie verder geïnterioriseerd dient te worden en adviseert de opleiding om vanuit een opleidingsprofiel en een geëxpliciteerde basisvisie te komen tot de organisatie van onderwijsvernieuwing op het niveau van de opleiding. Tot slot stelt de commissie vast dat de initiatieven met betrekking tot onderwijsvernieuwing een wisselend succes hebben. De manier waarop de initiatieven worden uitgewerkt speelt hierbij uiteraard een belangrijke rol maar uit de gesprekken die de commissie heeft gevoerd, bleek ook duidelijk dat het succes van de nieuwe onderwijsvormen student- en jaargebonden zijn.
2.3. Toetsing en evaluatie Beschrijving: De meerderheid van de opleidingsonderdelen worden geëvalueerd op basis van een mondeling examen met een schriftelijke voorbereiding. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de meeste studenten van oordeel zijn dat de examens goed aansluiten bij de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen. De studenten vinden dat ze goed voorbereid worden op de examens en dat de criteria op basis waarvan gequoteerd wordt over het algemeen duidelijk zijn. Uit de resultaten van de docentenevaluaties blijkt dat naarmate de opleiding vordert de nadruk bij de examens verschuift van reproductie van de leerstof naar het peilen naar inzicht en probleemoplossende vaardigheden. In de kandidaturen en de eerste licentie wordt een semestersysteem gehanteerd waarbij de deliberatie na de examenperiode van het tweede semester wordt ingericht. In de laatste twee licentiejaren is een semestersysteem niet werkbaar omdat het niet compatibel is met de inpassing van de stageregeling. In de eerste kandidatuur worden er in de loop van het jaar ook tussentijdse proeven georganiseerd die naar het oordeel van de studenten over het algemeen goed overeenkomen met de eigenlijke examens. Voor wat de begeleiding van de studenten betreft, is er tijdens de examenperiode permanent een ombudspersoon beschikbaar en na de examens is er steeds een mogelijkheid tot feedback.
Oordeel visitatiecommissie: Het kwaliteitsaspect “toetsing en evaluatie” wordt door de commissie globaal genomen als goed beoordeeld. De commissie stelt evenwel vast dat er binnen de opleiding in hoofdzaak gebruik gemaakt wordt van klassieke vormen van toetsing en evaluatie en dat het gebruik van mondelinge en schriftelijke examens heel duidelijk primeert. De commissie had verwacht meer nieuwe toetsvormen aan te
11/2004
72
Katholieke Universiteit Leuven
treffen die aangepast zijn aan de nieuwe werkvormen en beveelt de opleiding bijgevolg aan de introductie van nieuwe toets- en evaluatievormen te stimuleren. Zowel uit de gesprekken als uit het zelfevaluatierapport blijkt duidelijk dat de organisatie van de examens voor verbetering vatbaar is. Hoewel alles procedureel binnen de door de universiteit vooropgestelde termijnen gebeurt, baart de bijzonder late bekendmaking van de examenroosters de studenten duidelijk zorgen en is er zeker voor de tweede zittijd een probleem waaraan geremedieerd dient te worden. De spreiding van de examens daarentegen is over het algemeen goed, enkel voor de eerste licentie stelt zich een probleem door de combinatie van de examens met de stage. Voor wat de kwaliteit van de examens betreft, stelde de commissie duidelijke verschillen vast tussen de opleidingsonderdelen en tussen de verschillende studiejaren. In de kandidaturen wordt nog al te vaak gepeild naar kennis en staat de reproductie van de leerstof teveel centraal. De commissie betreurt vooral dat er in de opleiding te weinig aandacht wordt besteed aan de toetsing van het klinisch redeneren. De evaluatiecriteria die bij de toetsing en de beoordeling van de studenten worden gebruikt, zijn naar het oordeel van de commissie over het algemeen transparant en worden op voorhand voldoende duidelijk gemaakt aan de studenten.
3.
Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling Beschrijving: Aan het einde van de derde licentie moeten de studenten een eindverhandeling voorleggen en openbaar verdedigen. Van de studenten wordt verwacht dat ze met deze eindverhandeling aantonen de methoden en inzichten in het wetenschappelijk onderzoek binnen het domein van de revalidatiewetenschappen en kinesitherapie te beheersen. Het onderzoek met betrekking tot de eindverhandeling wordt gespreid over de tweede en derde licentie waarbij in beide studiejaren twaalf studiepunten voor de eindverhandeling voorzien zijn. In de loop van beide licentiejaren werken de studenten onder begeleiding van een promotor en een eventuele copromotor een wetenschappelijk onderzoeksproject uit binnen één van de onderzoeksgroepen in het domein van de revalidatiewetenschappen en kinesitherapie. Bij het uitwerken van hun onderzoek doorlopen de studenten de verschillende stappen van het wetenschappelijk onderzoek gaande van hypothesevorming, uitwerking van het onderzoek, kritische interpretatie van de onderzoeksresultaten tot wetenschappelijke rapportering. Aangezien de meeste verhandelingen in een breder onderzoeksproject kaderen en binnen één van de onderzoeksgroepen worden uitgewerkt, leren de studenten in een gestructureerd geheel van een onderzoeksteam functioneren en kunnen ze ervaringen opdoen met het wetenschappelijk onderzoek in het algemeen. Bij de uitwerking van het thesisonderzoek
Katholieke Universiteit Leuven
73
11/2004
staat het principe van de begeleide zelfstudie centraal en wordt er van de studenten verwacht dat ze regelmatig verslag uitbrengen bij hun (co-)promotor.
Oordeel visitatiecommissie: De commissie stelt met vreugde vast dat de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie met betrekking tot de eindverhandeling ter harte zijn genomen. De commissie juicht toe dat de eindverhandelingen in artikelvorm kunnen geschreven worden en dat samenwerking tussen studenten rond één onderzoeksonderwerp mogelijk is. De commissie is van oordeel dat de eindverhandelingen over het algemeen van een goed niveau zijn. Op basis van de eindverhandelingen die aan de commissie werden voorgelegd, stelt ze wel vast dat veel eindverhandelingen betrekking hebben op de basiswetenschappen en nauwelijks handelen over de relatie tussen stoornissen enerzijds en activiteiten en participatie anderzijds zoals men bij revalidatieonderzoek toch ook zou kunnen verwachten. Met betrekking tot de toewijzing van de onderwerpen, betreurt de commissie het gegeven dat de studenten slechts in beperkte mate kunnen genieten van een vrije keuzemogelijkheid. Voor wat de organisatie en de procedure van toewijzing betreft, stelde de commissie een verschil in visie vast tussen de studenten enerzijds en de stafleden anderzijds. De studenten signaleerden problemen in verband met de bekendmaking van de onderwerpen en wezen op een verwarrende toewijzingsprocedure. Er zouden dienaangaande veranderingen kunnen doorgevoerd worden waarbij de bekendmaking en de toewijzing van de onderwerpen over een langere periode wordt gespreid en eventueel al aan het eind van de eerste licentie wordt georganiseerd. De criteria die bij de beoordeling van de eindverhandelingen worden gehanteerd alsook de beoordelingswijze worden door de commissie bijzonder positief geëvalueerd. Voor wat de begeleiding van de studenten bij de uitwerking van hun onderzoek betreft, stelt de commissie vast dat de onderwijs- en onderzoekslast bij veel docenten bijzonder hoog ligt hetgeen de begeleiding van thesisstudenten negatief zou kunnen beïnvloeden. Doordat echter veel eindverhandelingen kaderen binnen de onderzoeksdomeinen en –projecten van de onderzoeksgroepen binnen de opleiding wordt dit probleem grotendeels ondervangen en stellen zich uiteindelijk weinig problemen op het vlak van begeleiding. Ook al wordt de eindverhandeling over de twee laatste licentiejaren gespreid, blijkt de druk van de eindverhandeling vooral in de derde licentie bijzonder zwaar te zijn. De combinatie met de stage in het laatste jaar leidt tot een overbelasting van de studenten waardoor ze nauwelijks tijd vinden om zich in hun specialisatie te verdiepen. De commissie verwacht bijgevolg dat er vanuit de opleiding meer initiatieven zullen worden genomen om de studenten te stimuleren vroeger aan hun eindverhandeling te beginnen en het thesisonderzoek in hoofdzaak in de tweede licentie te concentreren.
11/2004
74
Katholieke Universiteit Leuven
3.2. Stage Beschrijving: Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport neemt de stage, verspreid over de drie licentiejaren een heel belangrijke plaats in binnen de opleiding. In de eerste licentie is een stageperiode van één maand voorzien waarbij de studenten telkens halve dagen op hun stageplaats aanwezig zijn. In de tweede licentie moeten de studenten gedurende vijf maand, vier dagen in de week stage volgen en in de derde licentie is een voltijdse stage van vier maand voorzien. De hoofddoelstelling van de stage is, de verworven kennis en inzichten in de revalidatiewetenschappen en kinesitherapie leren toepassen in een klinische situatie. Terwijl met de stages in de eerste en tweede licentie een zo breed mogelijke confrontatie met de realiteit van het werkveld wordt beoogd, wordt de stage in de derde licentie in meer gespecialiseerde diensten aangeboden. Binnen de stage staat het concept ‘reflectief ervaringsleren’ centraal en wordt er niet alleen gestreefd naar het aanbieden van een brede basisvorming maar ook naar het ontwikkelen van een kritische wisselwerking tussen denken en klinisch handelen. De stageplaatsen die zowel in universitaire ziekenhuizen, kabinetten van zelfstandige kinesitherapeuten als buitenlandse centra voorzien zijn, moeten aan welbepaalde kwaliteitseisen voldoen en worden ingedeeld in vijf specialisatiedomeinen, meer bepaald de musculoskeletale, de neuromotorische, de cardiovasculaire, de respiratorische en de psychomotorische revalidatie. Via de stagetrajectevaluatie wordt erop toegezien dat de studenten zoveel mogelijk in alle specialisatiedomeinen stage lopen. Bij de organisatie van de stages zijn verschillende verantwoordelijken betrokken. Naast de stagecoördinator die de individuele stagetrajecten opvolgt en verantwoordelijk is voor de didactische kwaliteit van de stage, zijn er zes stagetitularissen die in samenwerking met de stagebegeleiders binnen elk van de vijf vakgebieden verantwoordelijk zijn voor de vakinhoudelijke sturing en de kwaliteitscontrole. De stageorganisator is als diensthoofd van de universitaire ziekenhuizen verantwoordelijk voor de planning van de stage en de toewijzing van de stageplaatsen binnen de ziekenhuisstructuur. De stagebegeleiders worden door het Bureau van de faculteit aangesteld en verzorgen de begeleiding alsook de evaluatie van de stagiairs aan de hand van een evaluatieformulier. De studenten moeten van iedere stagemaand een gestructureerde evaluatie geven en een uitgebreid logboek van de stage bijhouden.
Oordeel visitatiecommissie: Met betrekking tot de stage, heeft de commissie vastgesteld dat de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie niet geleid hebben tot een duidelijke verbetering en dat de stage het zwakke punt van de opleiding blijft. De commissie is van oordeel dat structurele problemen zowel binnen als buiten de faculteit verantwoor-
Katholieke Universiteit Leuven
75
11/2004
delijk zijn voor deze situatie en dat ingrijpende maatregelen noodzakelijk zijn. Hoewel de stage in de opleiding een belangrijke plaats inneemt en in haar totaliteit ongeveer één vijfde van de volledige opleiding beslaat, heeft de commissie de indruk dat de stage niet echt als een volwaardig opleidingsonderdeel wordt beschouwd. Zo meent de commissie dat de doelstellingen en eindtermen van de stage onvoldoende geëxpliciteerd zijn en dat de leerdoelen nauwelijks gecommuniceerd worden. Uit de gesprekken met de studenten en de stageleiders bleek verder heel duidelijk dat beide groepen onvoldoende op de hoogte zijn van doelstellingen, eindtermen en leerdoelen hetgeen ook gevolgen heeft op het vlak van de beoordeling van de stage. De beoordelingscriteria blijven vaag en de feedback is onvoldoende uitgebouwd. Ook de feedback naar de stageplaatsen toe is te weinig gestructureerd en heeft een al te onregelmatig karakter. Hoewel er goede stages zijn, komt de commissie tot de vaststelling dat een groot aantal stages onvoldoende begeleid wordt. De hoge werkdruk in de ziekenhuizen en de niet-boventalligheid van de studenten gelden hiervoor als belangrijke oorzaken. Op veel stageplaatsen worden de studenten als goedkope arbeidskrachten ingeschakeld zonder dat er echt aandacht besteed wordt aan de begeleiding of de realisatie van leerdoelen. Veel stages bevatten onvoldoende leerelementen en op een groot aantal stageplaatsen komt het klinisch redeneren nauwelijks aan bod. Veelal blijft de stage beperkt tot het in opdracht uitvoeren van kinesitherapeutische handelingen en is er onvoldoende ruimte voor het zelfstandig leren onderzoeken van de patiënt, het leren opstellen, uitvoeren, evalueren en bijsturen van een behandelingsplan alsook het leren communiceren met de patiënt en de behandelende arts. De commissie is ook van oordeel dat de stage onvoldoende verankerd is binnen de opleiding. De stages worden vanuit de opleiding te weinig opgevolgd en er stellen zich duidelijk problemen op het vlak van de aansluiting van de stages op de andere opleidingsonderdelen. De praktische organisatie van de stage is eveneens voor verbetering vatbaar. Hoewel er op het vlak van de aankondiging van de stageperioden een verbetering kon vastgesteld worden en de studenten vroeger op de hoogte gebracht worden van het algemene tijdsschema, kan de communicatie op het vlak van de bekendmaking van de individuele stageplaatsen duidelijk geoptimaliseerd worden. In de huidige situatie worden de stageplaatsen bijzonder laat bekendgemaakt wat belangrijke gevolgen heeft voor de praktische organisatie en de inhoudelijke voorbereiding op de stage bemoeilijkt. Tot slot stelde de commissie vast dat de werkdruk in verband met de stage voor de studenten bijzonder hoog kan oplopen en vaak ongelijkmatig verdeeld is. Vooral de combinatie van de stage met de lessen, de examens en de eindverhandeling kan bijzonder zwaar zijn. Een betere planning en organisatie kunnen volgens de commissie veel van deze problemen oplossen.
11/2004
76
Katholieke Universiteit Leuven
4.
Studenten1
4.1. Studentenprofiel en studentenaantallen Tabel 1 Totaal aantal studenten Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie K.U.Leuven voor de periode ’92-’93 t.e.m. ’02-’032 . Academiejaar
generatiestudenten
1ste kand.
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
‘92-‘93
127
176
110
109
81
‘93-‘94
129
188
112
102
109
‘94-‘95
171
232
119
113
102
‘95-‘96
180
254
142
104
108
‘96-‘97
160
226
147
126
97
‘97-‘98
101
150
134
133
113
‘98-‘99
106
138
88
137
124
‘99-‘00
139
189
82
106
120
‘00-‘01
178
216
130
77
100
‘01-‘02
118
158
124
109
72
‘02-‘03
84
118
118
104
101
Beschrijving: Uit de cijfers met betrekking tot het aantal generatiestudenten valt een merkwaardige schommeling vast te stellen in het aantal inschrijvingen. Vanuit de opleiding wordt gesuggereerd dat de opvallende daling in het academiejaar 2002-2003 mogelijks toe te schrijven valt aan de regelmatig terugkerende berichtgeving over een teveel aan kinesitherapeuten in België. Ondanks de aanhoudende negatieve berichtgeving in de pers, stelt men in het academiejaar 2002-2003 evenwel opnieuw een stijging in het studentenaantal vast. Over de laatste tien jaar waren globaal genomen 67,3% van de generatiestudenten vrouwen, een percentage dat vooral in de loop van de laatste twee academiejaren
1
Tot en met het academiejaar 1998-1999 hebben de cijfers volledig betrekking op de vierjarige opleiding “Motorische revalidatie en kinesitherapie”. Vanaf het academiejaar 1999-2000 verandert dat omdat van dan af de vijfjarige opleiding “Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie” progressief werd ingevoerd. Voor de periode die hier behandeld wordt, zijn er geen gegevens voor de derde licentie aangezien die pas in het academiejaar 2003-2004 voor het eerst wordt ingericht.
2
De cijfergegevens werden overgenomen uit het zelfevaluatierapport van de opleiding.
Katholieke Universiteit Leuven
77
11/2004
nog sterk is toegenomen. Voor wat de vooropleiding van de studenten betreft, komt meer dan 75% van de studenten uit de sterkere richtingen van het middelbaar onderwijs. De overgrote meerderheid van de studenten heeft een ASO-opleiding gevolgd terwijl slechts een kleine minderheid van nagenoeg 4% uit het TSO of KSO komen. Uit een bevraging van eerstejaarsstudenten bleek dat veel studenten een vijfjarige universitaire opleiding verkiezen boven een hogeschoolopleiding omwille van de betere wetenschappelijke vorming, de ruimere arbeidsmogelijkheden, het prestige van een universitair diploma en de specialisatiemogelijkheden aan de Leuvense universiteit.
Oordeel visitatiecommissie: Met betrekking tot de studentenaantallen stelt de visitatiecommissie vast dat de opleiding algemeen gesteld een groot aantal studenten aantrekt. Als een gevolg van de vrije instroom kent de opleiding een heel diverse studentenpopulatie naar vooropleiding en achtergrondkennis van de studenten toe. Uit de contacten met de studenten en uit het zelfevaluatierapport blijkt duidelijk dat de belangrijkste problemen dienaangaande zich situeren op het vlak van de basiswetenschappen in de eerste kandidatuur. Vooral voor de opleidingsonderdelen natuurkunde, biomechanica en scheikunde is de vraag naar begeleiding groot. De belangrijkste vorm van begeleiding en bijscholing van de eerstejaarsstudenten vindt plaats via het monitoraat. De commissie heeft een positieve indruk van deze studiebegeleiding maar betreurt dat er vanuit de opleiding geen samenhangender en actiever beleid wordt gevoerd om aan de heterogeniteit van de instroom tegemoet te komen. De aanbeveling van de vorige visitatiecommissie om actiever in te spelen op de tekorten op het vlak van voorkennis bij de instromende eerstejaarsstudenten door bijvoorbeeld het inrichten van een brugcursus hebben nauwelijks navolging gevonden. Zoals aangegeven bij het kwaliteitsaspect “onderwijsleersituatie” juicht de commissie het gebruik van nieuwe en interactieve onderwijsmethoden toe waardoor een grotere betrokkenheid van de studenten wordt bereikt en sommige studieproblemen sneller en gemakkelijker kunnen opgevangen worden. Tot slot stelt de commissie vast dat het aantal buitenlandse studenten in de opleiding nog steeds bijzonder laag is. De commissie betreurt het dat er vanuit de opleiding nauwelijks initiatieven worden genomen om de instroom van buitenlandse studenten te bevorderen.
11/2004
78
Katholieke Universiteit Leuven
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 2 Slaagpercentages studenten Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie K.U.Leuven (’92-’93 t.e.m. ’01-’02) (verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol)3 Academiejaar
generatiestudenten
1ste kand.
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
’92-’93
45,5
’93-’94
51,9
49,7
82,7
96,3
95,1
54,7
86,0
93,1
93,6
’94-’95
41,4
’95-’96
45,6
48,1
77,3
94,7
98,0
47,1
78,2
92,3
99,1
’96-‘97
41,7
’97-‘98
48,0
48,1
79,6
89,7
100
51,0
86,6
91,0
97,4
’98-‘99
45,4
50,4
92,1
89,1
100
’99-‘00
56,6
57,7
75,6
92,5
99,2
’00-‘01
48,3
50,9
80,0
92,2
99,0
’01-‘02
40,8
46,0
83,9
96,3
100
Beschrijving: De slaagcijfers voor de eerste kandidatuur geven aan dat sinds de invoering van het nieuw vijfjarig programma in 1999 het slaagpercentage is gestegen. Naast het feit dat de opleiding meer studenten uit de sterkere richtingen van het secundair onderwijs blijkt aan te trekken, kan een betere studeerbaarheid van het nieuwe programma als mogelijke verklaring gelden. Over de periode 1992-1993 tot en met 2001-2002 bedragen de slaagpercentages voor de eerste kandidatuur, de tweede kandidatuur, de eerste licentie en de tweede licentie respectievelijk 50%, 82%, 93% en 98%. Meer dan de helft van de studenten die de studie aanvatten, met name 56% behaalt zijn/haar diploma waarvan 72% in vier jaar. Studieresultaten hangen in hoge mate samen met de vooropleiding en het geslacht van de studenten. Gemiddeld behalen vrouwelijke studenten en studenten uit de sterkere richtingen van het middelbaar onderwijs betere resultaten en hebben ze minder jaren nodig voor het behalen van hun diploma. Uit bevraging blijkt dat veel bisstudenten het te laat beginnen studeren, de vooropleiding en vakspecifieke problemen als hoofdoorzaken van het niet-slagen in het eerste jaar aangeven.
3
De cijfergegevens met betrekking tot de slaagpercentages werden uit het zelfevaluatierapport overgenomen.
Katholieke Universiteit Leuven
79
11/2004
Oordeel visitatiecommissie: Op het vlak van de slaagcijfers en de rendementen is de visitatiecommissie over het algemeen tevreden. Op basis van de beschikbare cijfergegevens komt de commissie tot de vaststelling dat de selectie binnen de opleiding voornamelijk plaatsgrijpt in de eerste kandidatuur waarbij er hoofdzakelijk wordt geselecteerd op grond van de basiswetenschappelijke opleidingsonderdelen. De commissie betreurt het éénzijdig karakter van dit uitvalmechanisme en beschouwt het als een zwak punt dat er nauwelijks een selectie plaatsvindt die gebaseerd is op andere, meer kinesitherapeutisch en praktisch gerichte vaardigheden en competenties. De hoge slaagcijfers in de latere jaren worden door de commissie positief geëvalueerd evenals de stijging in de slaagpercentages na de invoering van het vijfjarig programma. De omvorming van de opleiding en de invoering van een vijfjarig programma lijken de studeerbaarheid positief beïnvloed te hebben hetgeen door de commissie wordt toegejuicht. De commissie is van oordeel dat het programma door een gemiddelde student in vijf jaar moet kunnen afgewerkt worden.
5.
Studeerbaarheid
Beschrijving: Met betrekking tot de studeerbaarheid, vermeldt het zelfevaluatierapport dat er geen recente studietijdmetingen beschikbaar zijn. Uit een enquête die bij de studenten werd afgenomen met het oog op het opstellen van het zelfevaluatierapport en de gegevens van de jaarlijkse docentenevaluatie blijkt echter dat er geen aanwijzingen zijn voor een manifest te hoge studiedruk. Het verstrekken van studie-informatie aan nieuwe studenten verloopt via diverse kanalen en wordt op verschillende niveaus georganiseerd. Jaarlijks organiseert de Dienst Studieadvies K.U.Leuven een centrale infodag voor toekomstige studenten en hun ouders alsook een profieldag waarop studie-informatie wordt verstrekt aan leerkrachten en directies van secundaire scholen en medewerkers van centra voor leerlingenbegeleiding. Daarnaast participeert de opleiding ook actief in de regionale studie-informatiebeurzen van het Departement Onderwijs van de Vlaamse overheid en de Kiss-dagen (Kwalitatieve Informatie i.v.m. Studiekeuze voor Studenten) die door de K.U.Leuven worden ingericht ter ondersteuning van de studiekeuzebegeleiding in secundaire scholen. Vanuit de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie wordt jaarlijks ook een aparte infodag voor studenten en hun ouders ingericht waarbij de opleiding uitgebreid wordt voorgesteld en contact met onderwijzend personeel mogelijk is. Tijdens de krokusvakantie wordt een Open Lesweek ingericht waarbij leerlingen uit het secundair onderwijs de kans krijgen om twee theoretische colleges en één practicum bij te wonen. Voor de aspirant-studenten Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie worden jaarlijks ook kennismakingsnamiddagen georganiseerd waarop de opleiding en het programma worden toegelicht.
11/2004
80
Katholieke Universiteit Leuven
De studiebegeleiding voor eerstejaarsstudenten wordt verzorgd door de Dienst voor Studentenondersteuning in nauwe samenwerking met de centrale Dienst Universitair Onderwijs. De facultaire Dienst Onderwijsbegeleiding die is samengesteld uit de programmadirecteurs, het monitoraat, de ombudspersonen en de onderwijsbegeleiders organiseert de vaktechnische en de psychopedagogische begeleiding en fungeert als ombudsdienst. De vaktechnische begeleiding gebeurt in het kader van didactische teams die zijn samengesteld uit de titularissen van verwante opleidingsonderdelen, leden van het AAP, andere onderwijsverstrekkers en studenten. Naast begeleiding van eerstejaarsstudenten wordt er ook bijzondere begeleiding voorzien voor speciale groepen studenten zoals topsporters en studenten met een handicap en vervult de studiegids een belangrijke rol in de voorlichting van studenten.
Oordeel visitatiecommissie: De commissie is van oordeel dat de studeerbaarheid van de opleiding over het algemeen goed lijkt. Volledige duidelijkheid is echter moeilijk te bekomen gezien de afwezigheid van studietijdmetingen. De commissie wenst het belang van studietijdmetingen te benadrukken en beveelt de opleiding aan hiervan werk te maken. Studietijdmetingen zijn immers hét uitgelezen instrument om zicht te kunnen krijgen op de verhouding tussen de begrote en de reële studietijd en problemen dienaangaande te kunnen detecteren en remediëren. Voor wat de spreiding van de studiedruk over de verschillende studiejaren betreft, heeft de commissie de indruk dat die niet volledig gelijkmatig is verdeeld. Ze stelt met betrekking tot de studiedruk zowel piekmomenten (derde licentie) als perioden met een lage werkdruk (tweede semester tweede licentie) vast. Een betere spreiding van de studiedruk is volgens haar dan ook aangewezen. In dit kader beveelt de commissie aan dat men bij de organisatie van het onderwijs zou uitgaan van het aantal studiepunten en studie-uren per opleidingsonderdeel voor de organisatie van de contacturen en niet andersom zoals nu het geval blijkt te zijn. De commissie stelt tevens vast dat de studeerbaarheid van het programma negatief beïnvloed wordt door een aantal aspecten van hoofdzakelijk organisatorische aard. De late bekendmaking van de examenregelingen en de stageplaatsen alsook de zwaar belastende combinatie van stage en lessen vormen een duidelijk probleem waaraan verholpen dient te worden. Verder is de commissie van oordeel dat informatieverstrekking naar abituriënten en studenten toe kwalitatief hoogstaand is en op de verschillende niveaus goed wordt georganiseerd. Vanuit de opleiding wordt duidelijk gestreefd naar een zo groot mogelijke zichtbaarheid van de opleiding en wordt de opleiding goed gepromoot. De commissie stelt bovendien ook vast dat de studiegids die zowel in gedrukte versie, op CD-rom als on-line wordt aangeboden van uitstekende kwaliteit is en bijzonder gebruiksvriendelijk is. Over het algemeen wordt ook de studiebegeleiding in zowel de eerste kandidatuur als de hogere studiejaren door de commissie positief geëvalueerd. Enkel met
Katholieke Universiteit Leuven
81
11/2004
betrekking tot de stage stelt ze een duidelijk probleem vast voor wat de begeleiding van de stagiairs betreft. De stagebegeleiding blijkt op veel plaatsen onvoldoende te zijn, een probleem waaraan volgens de commissie dringend geremedieerd dient te worden. Voor wat de begeleiding in het kader van de eindverhandelingen betreft, stelt de commissie vast dat de hoge onderwijs- en onderzoeksbelasting van veel docenten soms weinig ruimte laat voor een grondige begeleiding van de thesisstudenten. Zoals reeds eerder aangegeven wordt dit probleem grotendeels opgevangen door de samenwerking in het kader van de onderzoeksgroepen die binnen de opleiding actief zijn.
6.
Afgestudeerden: Kwaliteit van de afgestudeerden en waardering van de afgestudeerden vanuit het beroepenveld.
Beschrijving: Uit onderzoek naar de tewerkstelling van de afgestudeerden blijkt dat er een goed tewerkstellingspercentage wordt bereikt en dat het grootste deel van de afgestudeerden effectief binnen de sector van de kinesitherapie actief is. Uit bevraging blijkt bovendien dat de meeste afgestudeerden globaal tevreden zijn voor wat de jobvoldoening betreft. Op het vlak van werkzekerheid en verloning zijn de afgestudeerden die effectief binnen de kinesitherapie actief zijn evenwel minder tevreden. Blijkens het zelfevaluatierapport vangt de overgrote meerderheid van de studenten de studie aan om later effectief het beroep van kinesitherapeut uit te oefenen. Dit neemt echter niet weg dat een aantal studenten zich na verloop van tijd wenst te heroriënteren en vanuit haar brede universitaire basisopleiding alternatieve wegen binnen kennisgerelateerde domeinen inslaat. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de afgestudeerden bijzonder veel belang hechten aan de brede wetenschappelijke basiskennis die in de opleiding wordt aangeboden en dat de specialisatie in de derde licentie als noodzakelijk wordt ervaren. Algemeen genomen worden kritisch denken, zelfstandig werken en de vorming van een ondernemingsgeest als onmiskenbare pluspunten van de universitaire opleiding beschouwd. Een brede wetenschappelijke vorming biedt de afgestudeerden bovendien ook de mogelijkheid om zich snel in te werken in gerelateerde wetenschappelijke domeinen. Voor stagebegeleiding en onderwijsactiviteiten wordt een universitaire vorming als noodzakelijk ervaren hetgeen niet het geval is voor de beroepsuitoefening in een zelfstandige praktijk. De meeste afgestudeerden vinden trouwens dat er in de opleiding te weinig aandacht wordt besteed aan managementaspecten en ook op het vlak van psychosociale patiëntenbegeleiding schiet de opleiding tekort. De oud-studentenvereniging Alloreki speelt een belangrijke rol in het in stand houden van de band tussen de afgestudeerden en de faculteit. In samenwerking met de facultaire cel Postacademische Vorming (P.A.V.) werkt de oud-studentenver-
11/2004
82
Katholieke Universiteit Leuven
eniging ook mee aan de uitbouw van een voortgezette vakopleiding voor de afgestudeerden. Jaarlijks worden vanuit de faculteit een waaier aan P.A.V.-activiteiten ingericht die door een ruim publiek worden bijgewoond. Men stelt evenwel vast dat er ook op het vlak van bijscholing duidelijk nood is aan een internuniversitaire aanpak en internationale samenwerking.
Oordeel visitatiecommissie: Aangezien het huidig vijfjarig programma pas vanaf het academiejaar 1999-2000 werd ingevoerd, kent het nieuwe opleidingsprogramma nog geen afgestudeerden. Uit de gesprekken met de afgestudeerden van het vierjarig programma bleek echter heel duidelijk dat de afgestudeerden over het algemeen tevreden zijn over de opleiding die ze genoten hebben maar een vijfde specialisatiejaar als absoluut noodzakelijk beschouwen. De afgestudeerden voelden zich na het afwerken van het vierjarig programma onvoldoende voorbereid op de zelfstandige uitoefening van de kinesitherapeutische beroepspraktijk en beschouwen een vijfde jaar als onmisbaar voor de kritische vorming van de studenten. Ook de visitatiecommissie is van oordeel dat een vijfjarig programma noodzakelijk is voor de realisatie van de doelstellingen en eindtermen van de opleiding en het bereiken van de vereiste competenties. De commissie stelt dat het huidige vijfjarige programma garant staat voor de vorming van hoogopgeleide kinesitherapeuten die een degelijke wetenschappelijke achtergrond en kritische ingesteldheid hebben en die goed voorbereid zijn op de zelfstandige uitoefening van de beroepspraktijk. De commissie is tevreden dat het contact tussen de opleiding en de afgestudeerden in de afgelopen jaren meer geïntensiveerd werd. In overeenstemming met hetgeen vermeld wordt in het zelfevaluatierapport, kwam uit de gesprekken duidelijk naar voren dat de oud-studentenvereniging Alloreki hierin een belangrijke rol speelt. De commissie looft de initiatieven tot samenwerking tussen de oud-studentenvereniging en de facultaire cel Postacademische Vorming in het kader van de organisatie van voortgezette opleidingen en postacademische bijscholingsactiviteiten. De commissie spoort de opleiding ook aan om in te gaan op het aanbod van de afgestudeerden om nauwer bij de opleiding betrokken te worden en actief aan de opleiding te participeren. Gezien hun expertise en ervaring is de commissie ervan overtuigd dat de afgestudeerden op verschillende manieren bij de organisatie van de opleiding zouden kunnen betrokken worden en dat hun participatie een meerwaarde zou kunnen betekenen voor de opleiding.
7.
De opleiding als organisatie
Beschrijving: De opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie vormt binnen de universiteit geen aparte faculteit maar wordt in het breder kader van de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie (FLOK) georganiseerd. De FLOK is één
Katholieke Universiteit Leuven
83
11/2004
van de dertien faculteiten binnen de organisatie van de K.U.Leuven en één van de drie faculteiten die samen de groep van de Biomedische Wetenschappen uitmaken. De faculteit wordt geleid door een decaan die verkozen wordt door de faculteitsraad waarin alle geledingen die bij het onderwijs binnen de opleiding betrokken zijn, vertegenwoordigd zijn. Voor wat onderwijsmateries betreft speelt de faculteitsraad vooral een belangrijke rol op het vlak van curriculumhervorming en bijsturing van het onderwijsprogramma. De Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie is opgesplitst in drie departementen: het Departement Sport- en Bewegingswetenschappen, het Departement Kinesiologie en het Departement Revalidatiewetenschappen. De departementen die verantwoordelijk zijn voor de inrichting van het onderwijs worden geleid door een departementsraad die wordt voorgezeten door een departementsvoorzitter. Wat het onderwijs en het onderzoek in het domein van de revalidatie betreft, ligt de belangrijkste verantwoordelijkheid bij het Departement Revalidatiewetenschappen. De twee andere departementen verzorgen samen met een aantal externen vooral de aandragende opleidingsonderdelen. Binnen de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie functioneert onder leiding van een gekozen programmadirecteur de Permanente Onderwijscommissie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie (P.O.C.-REKI). De P.O.C.-REKI is een vertegenwoordiging van alle geledingen die bij het onderwijs in de opleiding betrokken zijn en draagt de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van het onderwijscurriculum en de voorbereiding van curriculumaanpassingen. De administratieve organisatie van het onderwijs wordt gecoördineerd door het studentensecretariaat en het examensecretariaat. De begeleiding van studenten wordt verzorgd door de Dienst Onderwijsbegeleiding en regelingen inzake afwijkingen op het normale onderwijsprogramma worden door de Commissie Individueel Aangepaste Programma’s behandeld.
Oordeel visitatiecommissie: De opleiding als organisatie wordt door de commissie globaal als goed ervaren. Ze heeft de indruk dat de opleiding over het algemeen over voldoende zelfstandigheid beschikt binnen de faculteit. De visitatiecommissie vindt het heel belangrijk dat de opleiding ondanks haar inbedding in de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie over een eigen en onafhankelijke Permanente Onderwijscommissie beschikt die een grote verantwoordelijkheid draagt op het vlak van de organisatie en de inrichting van het onderwijs. De commissie kwam tot de vaststelling dat de P.O.C. een cruciaal orgaan is binnen de werking van de opleiding en is van oordeel dat de P.O.C. goed functioneert. Toch stelt ze dat de werking van de P.O.C. verder geoptimaliseerd zou kunnen worden door een intensivering van de contacten met de centrale organen binnen de universiteit zoals de Dienst Universitair Onderwijs.
11/2004
84
Katholieke Universiteit Leuven
8.
Gebouwen en infrastructuur
Beschrijving: Om zowel de academische als de professionele aspecten van de opleiding te kunnen aanbieden en te realiseren, beschikt de faculteit over een aangepaste, meervoudige infrastructuur. Naast auditoria, seminarieruimten, onderzoeksruimten en kantoren voor ZAP-, AAP- en ATP-leden beschikt de faculteit over specifieke oefenruimten voor de opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie en over een uitgebreide infrastructuur voor sport- en bewegingsactiviteiten. De infrastructuur waarvan binnen de opleiding gebruik gemaakt wordt, ligt evenwel verspreid over drie verschillende campussen (Heverlee, Gasthuisberg en Pellenberg). De afgelopen jaren werden belangrijke infrastructuurwerken doorgevoerd en werd er zwaar geïnvesteerd in de uitrusting van de laboratoria en de modernisering van de didactische middelen. De meeste seminarielokalen werden uitgerust met PC’s en projectietoestellen met het oog op de integratie en het gebruik van ICT-toepassingen in lesverband en er werd gestreefd naar een integratie van de onderwijsen onderzoeksruimten. De toegang tot het internet en het gebruik van de computer door studenten wordt zoveel mogelijk gestimuleerd en zo breed mogelijk verspreid o.a. door de inrichting van facultaire en universitaire PC-lokalen, het aanbieden van kotnet en de mogelijkheid tot het huren van PC’s. De nabijheid van de Universitaire Ziekenhuizen met o.a. het Centrum voor Evaluatie en Revalidatie van Motorische Functies is cruciaal voor de organisatie van de opleiding. Vanuit de opleiding zijn mensen verbonden aan drie universitaire ziekenhuizen (UZ Gasthuisberg, UZ Pellenberg, Universitair Centrum Sint-Jozef te Kortenberg) die allen ook een belangrijke rol spelen in de organisatie van de stage en het aanbieden van stageplaatsen. Met ingang van het academiejaar 2002-2003 werd de nieuwe Campus Bibliotheek Arenberg in gebruik genomen. Deze bibliotheek ontstond door de integratie van de verschillende deelbibliotheken van de faculteiten Wetenschappen, Toegepaste Biologische Wetenschappen, Toegepaste Wetenschappen en Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie. De nieuwe Campus Bibliotheek Arenberg is een ultramoderne wetenschapsbibliotheek waar gebruik kan gemaakt worden van hoogtechnologische multimediaontsluitingen. Binnen de structuur van de nieuwe bibliotheek vormt de vroegere facultaire bibliotheek een volledig zelfstandige cluster. Ondanks de inrichting van deze nieuwe wetenschapsbibliotheek en de integratie van verschillende deelbibliotheken blijft de opleiding nog steeds aangewezen op meerdere, verspreid gelegen bibliotheken omdat ook de bibliotheek van de Faculteit Geneeskunde over een voor de opleiding belangrijk boeken- en tijdschriftenbestand beschikt.
Katholieke Universiteit Leuven
85
11/2004
Oordeel visitatiecommissie: De commissie is van oordeel dat de infrastructuur van de opleiding van een uitstekende kwaliteit is. Ze is vooral onder de indruk van de kwaliteit en de inrichting van de campusbibliotheek en looft de beschikbare multimedia-infrastructuur die er wordt aangeboden. De opleiding beschikt over een uitgebreid boeken- en tijdschriftenbestand dat van een hoog en internationaal niveau is en dat op alle deeldomeinen binnen de kinesitherapie betrekking heeft. Verder beschikt de opleiding over een zeer uitgebreide en moderne sportinfrastructuur die aan alle nodige vereisten voldoet en de studenten een uitgebreid gamma aan oefen- en trainingsmogelijkheden biedt. Daarnaast heeft de opleiding ook voldoende en goed uitgeruste oefenruimten voor het onderricht van de specifieke kinesitherapeutische opleidingsonderdelen. De commissie betreurt evenwel het feit dat het openstellen van de oefenruimten voor vrije oefening beperkt is. De commissie is tevens van oordeel dat er voldoende leslokalen, practicumruimten en auditoria zijn voor het inrichten van de opleiding. De meeste lokalen hebben een moderne infrastructuur en zijn ingericht voor het gebruik van multimediale toepassingen. De commissie stelde ten slotte ook vast dat er voldoende mogelijkheden voorzien zijn voor de studenten voor het gebruik van computerruimten en dat de toegang tot het internet vanuit de universiteit gestimuleerd en ruim verspreid wordt.
9.
Personeel en personeelsbeleid
Beschrijving: Binnen de faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie beschikt de opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie over 31,77 VTE ZAP, 15,70 VTE AAP en 25,3 VTE ATP. Naast een vaste staf die op basis van de eerste geldstroom wordt gefinancierd, zijn aan de opleiding ook enkele wetenschappelijke medewerkers verbonden met een tijdelijk statuut die extra financiering hebben. Het onderwijs binnen de opleiding wordt verzorgd door ZAP-leden uit alle departementen van de faculteit en daarnaast wordt er ook in belangrijke mate een beroep gedaan op toegeleverd onderwijs vanuit andere faculteiten. De opleiding heeft een uitgebreid maar verouderd ZAP-kader dat bovendien ook gekenmerkt wordt door een gebrek aan vrouwelijke ZAP-leden op het niveau van de hogere academische graden. Een deel van de ZAP-leden is deeltijds aan de faculteit en deeltijds aan de Universitaire Ziekenhuizen verbonden. Voor de inrichting van het onderwijs doet de opleiding beroep op een aantal praktijkassistenten die omwille van hun ervaring en expertise worden ingezet bij het doceren van de practica. In het zelfevaluatierapport wordt gewezen op het slechte statuut van de praktijkassistenten die vaak deeltijdse medewerkers zijn en slechts voor een bepaalde duur aan de opleiding verbonden zijn. Vanuit de opleiding wordt dan ook gepleit voor een verbetering van het statuut van de praktijkassistenten en een aanpassing van de wettelijke regelgeving dienaangaande.
11/2004
86
Katholieke Universiteit Leuven
Binnen de faculteit wordt veel onderzoek verricht in een brede waaier van disciplines in het domein van de kinesitherapie wat resulteert in een uitgebreide en goede onderzoekservaring van de docenten. Het doceergedrag van de docenten wordt door de studenten globaal genomen als vrij positief beoordeeld met een grotere tevredenheidsgraad in de hogere jaren. Enkel de interactie tussen de docenten en de studenten wordt lager gequoteerd. Voor wat de onderwijsprofessionalisering en –vernieuwing betreft, stelt het zelfevaluatierapport dat de meeste docenten cursussen gevolgd hebben rond kwaliteitsverbetering van het onderwijs. Naast ZAP-leden worden ook AAP- en BAP-leden ingeschakeld in het onderwijs, de organisatie van stages en de begeleiding van eindverhandelingen waarbij er geen controle wordt uitgeoefend op de kwaliteit van de begeleiding van deze AAP- en BAP-leden. Voor wat het aanstellen en bevorderen van ZAP-leden en het toewijzen van leeropdrachten betreft, werd binnen de faculteit een Beoordelingscommissie opgericht die advies verleent aan de academische raad. Bij het uitwerken van de adviezen wordt rekening gehouden met de prestaties van de ZAP-leden op het vlak van onderwijs, onderzoek en dienstverlening. In 2002 werd binnen de universiteit de eerste ZAP-evaluatie doorgevoerd in uitvoering van onderwijsdecreet waarbij ieder ZAP-lid individueel wordt geëvalueerd en waarbij mogelijke implicaties zijn voorzien naar weddenverhoging en ontslag toe.
Oordeel visitatiecommissie: De commissie is van oordeel dat de opleiding globaal genomen over voldoende personeel beschikt. Zoals ook aangegeven in het zelfevaluatierapport, stelt de commissie evenwel vast dat er met betrekking tot de onderwijsbelasting bijzonder grote verschillen bestaan tussen de verschillende docenten en dat sommige docenten duidelijk overbelast worden. Voor wat de verdeling van de onderwijslast over de verschillende eindpijlers betreft, is de commissie van mening dat de populariteit van de vijf eindpijlers niet in verhouding staat tot de bestaffing en de intensiteit van de leeropdracht. De commissie stelt verder vast dat onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld op verschillende manieren in de opleiding aanwezig is, maar twijfelt aan de onderwijskwaliteit van sommige stageplaatsen. Zoals eerder aangegeven in het rapport is de begeleiding op sommige stageplaatsen ontoereikend en is het leeraspect onvoldoende aanwezig. Een betere vorming van de stageleiders en een betere voorbereiding op hun taak als stageleider is volgens de commissie noodzakelijk. In overeenstemming met wat in het zelfevaluatierapport wordt vermeld, is de commissie ook van oordeel dat de positie van de praktijkassistenten aangepast dient te worden. De onderwijsinbreng vanuit andere opleidingen en faculteiten in de opleiding wordt door de commissie positief beoordeeld. Ze looft de inspanningen van de docenten van het toegeleverd onderwijs om de inhoud van hun opleidingsonderdelen toe te spitsen op het onderwijs in de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie.
Katholieke Universiteit Leuven
87
11/2004
Met betrekking tot de onderwijskwaliteit van de staf stelt de commissie vast dat de participatie vanuit de opleiding aan de door de universiteit georganiseerde docententrainingen eerder aan de lage kant is. Vanuit de opleiding wordt slechts in beperkte mate een beroep gedaan op de Dienst Universitair Onderwijs (DUO) en de contacten met de DUO op het vlak van onderwijsondersteuning zijn vaak gebaseerd op persoonlijk initiatief. De commissie stelt wel vast dat er bij de implementatie van de begeleide zelfstudie op een gestructureerde manier met DUO wordt samengewerkt en dat er op het vlak van ICT-toepassingen nieuwe initiatieven worden uitgewerkt waarbij DUO actief betrokken is. De commissie staat positief tegenover het initiatief tot het uitbouwen van een onderwijsontwikkelingsplan waarbinnen een onderwijsopleiding wordt uitgewerkt voor beginnende AAP-leden met een onderwijsopdracht. Totnogtoe wordt bij de aanstelling van nieuwe AAP-leden immers weinig aandacht besteed aan hun onderwijskwaliteiten en is de begeleiding op het vlak van onderwijs hoofdzakelijk informeel van aard. De commissie is verheugd met de vaststelling dat het onderwijs een steeds belangrijker plaats inneemt in het kader van het evaluatie-, benoemings- en beoordelingsbeleid en ze verwacht dat dit met de invoering van de ZAP-evaluatie verder gestimuleerd zal worden.
10. Internationalisering Beschrijving: Met het oog op een verdere uitbouw van het facultair beleid inzake internationalisering werd met ingang van het academiejaar 2002-2003 een facultaire beleidscel ‘internationale relaties’ opgericht en een deeltijds facultair coördinator internationale relaties aangesteld. In het kader van het socrates/erasmus-project participeert de faculteit in 39 bilaterale samenwerkingsakkoorden met partners uit 15 Europese landen. De studentenmobiliteit binnen het socrates/erasmusprogramma blijft evenwel gering en beperkt zich in hoofdzaak tot het niveau van de GGS en de GAS. Als belangrijkste hinderpalen voor de uitbouw van een uitgebreide studentenmobiliteit op het niveau van de initiële opleiding vermeldt het zelfevaluatierapport volgende aspecten: problemen in verband met het volgen van een stage bij de universitaire partnerinstellingen, het ontbreken van goede equivalente opleidingen in het buitenland, de beperkte aandacht die er vanuit de opleiding wordt besteed aan studentenmobiliteit en het ontbreken van Engelstalige opleidingsonderdelen in de basisopleiding waardoor zich nauwelijks buitenlandse studenten inschrijven voor de basisopleiding. De belangrijkste vormen van studenten- en docentenmobiliteit situeren zich buiten de structuren van socrates/erasmus. Op het vlak van internationalisering wordt binnen de opleiding vooral veel aandacht besteed aan de organisatie van de studentenmobiliteit in het kader van de stage. Verschillende ZAP-leden hebben
11/2004
88
Katholieke Universiteit Leuven
een netwerk van ‘partnerships’ uitgebouwd met gespecialiseerde ziekenhuizen en revalidatiecentra in Europa en Canada waar studenten de mogelijkheid krijgen een deel van hun stage te volbrengen.
Oordeel visitatiecommissie: De commissie is van mening dat de internationale docentenmobiliteit binnen de opleiding goed georganiseerd is en op voldoende wijze teruggekoppeld wordt naar het onderwijs. De studentenmobiliteit daarentegen zou naar het oordeel van de commissie sterk verbeterd kunnen worden. De belangrijkste vorm van internationale studentenmobiliteit situeert zich in het kader van de stage en is bijzonder onevenwichtig verdeeld over het aantal subdisciplines. De buitenlandse stages zijn vooral binnen het subdomein van de neuromotorische revalidatie goed georganiseerd. Binnen de andere specialisatiedomeinen is het aantal beschikbare internationale stageplaatsen veel kleiner en blijkt de internationale studentenmobiliteit veel minder sterk uitgebouwd te zijn. In het verlengde van de opmerkingen die door de vorige visitatiecommissie werden geformuleerd, wenst de commissie de opleiding opnieuw aan te sporen de internationalisering ook buiten de stage verder te ontwikkelen en de opvolging en begeleiding te optimaliseren. De visitatiecommissie meent dan ook dat het internationaliseringbeleid verder moet uitgebouwd worden.
11. Onderzoekscomponent van het onderwijs Beschrijving: Uit de informatie van het zelfevaluatierapport blijkt dat de financiering van het onderzoek in de FLOK de laatste jaren een opmerkelijke en gestage groei heeft gekend. Binnen de opleiding zijn verschillende onderzoeksgroepen actief waarin zowel fundamenteel als toegepast onderzoek wordt verricht. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat er binnen de onderzoekslabo’s van de faculteit een brede waaier aan onderzoekstopics wordt behandeld en dat er vooral in het departement van de revalidatiewetenschappen een zeer aanzienlijke onderzoeksoutput wordt gerealiseerd. Volgens het zelfevaluatierapport worden de studenten in de loop van de opleiding op verschillende manieren bij het onderzoek betrokken. In het programma zijn verschillende opleidingsonderdelen erop gericht de studenten een onderzoeksattitude bij te brengen en de methodologie van het wetenschappelijk onderzoek eigen te maken terwijl de directe betrokkenheid van studenten bij onderzoek hoofdzakelijk in het kader van de eindverhandeling en de praktische oefeningen gebeurt. Daarnaast kunnen studenten ook actief deelnemen aan de seminars en journal clubs van de onderzoeksgroepen en worden licentiestudenten gestimuleerd om deel te nemen aan wetenschappelijke activiteiten zoals studiedagen, voordrachten en symposia.
Katholieke Universiteit Leuven
89
11/2004
Het onderwijs binnen de opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie wordt over het algemeen verzorgd door docenten die volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport relevante onderzoekservaring hebben binnen het onderwezen domein waardoor de terugkoppeling van het onderzoek naar het onderwijs zou bevorderd worden. Het onderzoek binnen de onderzoekslabo’s sluit nauw aan bij de aangeboden specialismen binnen de opleiding en vanuit alle labo’s worden onderwijsinhouden aangebracht.
Oordeel visitatiecommissie: De commissie is van oordeel dat binnen de opleiding de onderzoekscomponent van het onderwijs heel sterk is uitgebouwd. Het onderwijs is in sterke mate wetenschappelijk onderbouwd en steunt op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Het opleidingsprogramma sluit aan bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied en ook het onderzoek dat binnen de onderzoekslabo’s van de opleiding zelf wordt uitgewerkt, kent een duidelijke terugkoppeling naar het onderwijs. De stafleden die instaan voor het onderwijs beschikken volgens de commissie over de nodige relevante onderzoekservaring in de desbetreffende onderwijsdomeinen, een onderzoekservaring die eveneens verwerkt wordt in de lesinhouden. De studenten worden in voldoende mate bij het onderzoek betrokken en in de loop van de hele opleiding wordt aandacht besteed aan de wetenschappelijke vorming van de studenten en de ontwikkeling van onderzoeksattitudes. De commissie looft het onderzoek binnen de opleiding dat volgens haar bijzonder sterk is uitgebouwd. Op basis van de publicatielijst van de stafleden kwam de commissie bovendien tot de vaststelling dat zich de laatste jaren op het vlak van onderzoek een positieve evolutie heeft voorgedaan en dat niet alleen de kwantiteit maar vooral ook de kwaliteit van de publicaties aanzienlijk verbeterd zijn.
12. Interne kwaliteitszorg Beschrijving: Binnen de organisatie van de faculteit zijn drie organen betrokken bij de controle op de onderwijskwaliteit van de opleiding: de Permanente Onderwijscommissie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie (P.O.C.-REKI), de Evaluatiecommissie en de Beoordelingscommissie. De P.O.C.-REKI is een vertegenwoordiging van alle onderwijsgeledingen binnen de opleiding en heeft als opdracht de inhoud van het onderwijs te sturen en de kwaliteit ervan te waarborgen. De P.O.C.-REKI is verantwoordelijk voor de hervorming en de bijsturing van het onderwijsprogramma, de evaluatie van het onderwijsaanbod, het stimuleren van de onderwijsvernieuwing en het optimaliseren van de studiebegeleiding. De Evaluatiecommissie, een subcommissie van de P.O.C.-REKI is verantwoordelijk voor de opvolging van de jaarlijkse docentenevaluatie (JaDE), een evaluatiesysteem dat recentelijk werd uitgewerkt
11/2004
90
Katholieke Universiteit Leuven
en dat jaarlijks voor alle opleidingonderdelen wordt georganiseerd. De Beoordelingscommissie is actief op het niveau van de faculteit en verleent advies aan de academische raad in verband met de verlenging van leeropdrachten, de aanstelling en bevordering van ZAP-leden, en het toewijzen van leeropdrachten. In het academiejaar 2002-2003 werd een Algemene Evaluatiecommissie ZAP op het niveau van de universiteit opgericht die moet waken over de kwaliteit van het ZAP-korps op het vlak van zowel onderzoek, onderwijs als dienstverlening. De studenteninspraak binnen K.U.Leuven is op verschillende niveaus georganiseerd. Binnen de faculteit hebben de studenten zitting in de P.O.C.-REKI, de Evaluatiecommissie en de Faculteitsraad.
Oordeel visitatiecommissie: De commissie stelt vast dat de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie op het vlak van de interne kwaliteitszorg navolging hebben gekregen. Het systeem van permanente kwaliteitszorg werd verder uitgebouwd en geïmplementeerd en er werden maatregelen getroffen met het oog op het sluiten van de kwaliteitscyclus. De commissie stelt vast dat de organen die bij de organisatie van de interne kwaliteitszorg betrokken zijn goed functioneren. Alle geledingen die bij het onderwijs betrokken zijn, zijn voldoende vertegenwoordigd in de P.O.C.-REKI en de Evaluatiecommissie en worden actief bij de besluitvorming betrokken. De commissie betreurt evenwel de beperkte graad van engagement bij een groot deel van de studenten. De commissie is van oordeel dat de procedures voor curriculumontwikkeling verder verbeterd kunnen worden. Hierbij verwijst ze naar de aanbeveling die ze reeds in het kader van het kwaliteitsaspect “onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen” heeft geformuleerd. De commissie benadrukt opnieuw dat er een duidelijk opleidingsprofiel zou moeten worden uitgewerkt dat als vertrekpunt kan fungeren voor alle verdere ontwikkelingen op het vlak van programma-uitbouw en curriculumontwikkeling. De visitatiecommissie is van oordeel dat de opleiding onderwijskundige ondersteuning zou kunnen gebruiken voor de verdere uitwerking van deze procedures waarbij ze in de eerste plaats denkt aan de procedures voor de ontwikkeling van curricula uitgaande van competentiegebieden en competenties. Met betrekking tot de onderwijsevaluatie en curriculumontwikkeling, stelde de commissie een goede betrokkenheid van de studenten en de afgestudeerden vast. Vanuit de opleiding wordt jaarlijks voor elk opleidingsonderdeel een evaluatie georganiseerd onder de studenten waarvan de resultaten in de Evaluatiecommissie en de P.O.C.-REKI opgevolgd worden. Hoewel de procedure van onderwijsevaluatie momenteel op universitair niveau wordt bijgesteld, werd ze door de commissie als goed beoordeeld. Tijdens de gesprekken stelde de commissie bovendien vast dat de opmerkingen en voorstellen van de studenten in de betrokken raden kunnen geformuleerd worden en dat er met de visie van de studenten en afgestudeerden rekening gehouden wordt.
Katholieke Universiteit Leuven
91
11/2004
Zoals eerder aangegeven, stelde de commissie met vreugde vast dat er binnen de opleiding werk gemaakt wordt van onderwijsinnovatie en dat er gestreefd wordt naar de introductie van nieuwe werk- en leervormen. De commissie betreurt evenwel dat deze ontwikkelingen zich hoofdzakelijk tot het niveau van de opleidingsonderdelen beperken en is van oordeel dat de onderwijsvernieuwing op opleidingniveau verder uitgewerkt moet worden. In hoeverre er binnen de opleiding gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden in verband met onderwijsprofessionalisering blijft voor de commissie onduidelijk. De commissie is uiterst tevreden over de kwaliteit van het zelfevaluatierapport. De commissie looft de bijzondere nauwkeurigheid en duidelijkheid waarmee het rapport werd opgesteld. In haar zelfevaluatierapport geeft de opleiding duidelijk blijk van een genuanceerde visie op de eigen opleiding. Zowel de sterke als de zwakke punten worden uitgebreid behandeld en voor wat de zwakke punten betreft, worden vaak voorstellen ter remediëring uitgewerkt. Tijdens haar bezoek aan de opleiding kon de commissie vaststellen dat sommige maatregelen reeds geïmplementeerd werden. Over de verschillende kwaliteitsaspecten heen, stelt de commissie vast dat er vanuit de opleiding duidelijk rekening is gehouden met de opmerkingen en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. In opvolging van het vorig visitatierapport werden aanpassingen en verbeteringsmaatregelen doorgevoerd die tot een opmerkelijke kwaliteitsverbetering hebben geleid. Enkel met betrekking tot de stage komt de commissie tot de conclusie dat de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie niet hebben geleid tot een duidelijke verbetering. De stage blijft het zwakke punt van de opleiding en naar het oordeel van de commissie zijn ingrijpende verbeteringsmaatregelen op het vlak van de inrichting van de stage noodzakelijk.
11/2004
92
Katholieke Universiteit Leuven
Universiteit Gent De opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie binnen de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
1.
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
Beschrijving: De opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie is een vijfjarige academische opleiding die gericht is op de vorming van algemeen opgeleide kinesitherapeuten die in alle indicatiegebieden voor de kinesitherapie thuis zijn. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport is het centrale idee binnen de opleiding de vorming van academisch geschoolde professionals die de kinesitherapie kunnen ontwikkelen, de praktijk kunnen uitbouwen en in de mate van het mogelijke de ontwikkelingen kunnen doorspelen naar het niveau van de reguliere kinesitherapie. Binnen de opleiding zijn bijgevolg zowel de wetenschappelijke als de professionele gerichtheid aanwezig en volgens het zelfevaluatierapport complementair uitgebouwd. Om de flexibiliteit van de startende beroepsbeoefenaar te garanderen en hem/haar in staat te stellen in te spelen op de eisen van de markt, kent de basisopleiding volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport geen doorgedreven specialisatie. De nadruk ligt vooral bij de vorming van “omnipractici” waarbij in het laatste jaar een klinische specialisatie wordt aangeboden in de orthopedische revalidatie en de revalidatie van bijzondere groepen (pediatrie, neurologie, cardiopneumologie en geriatrie). Om de studenten de nodige flexibiliteit aan te leren en voldoende voor te bereiden op de wisselende eisen van de arbeidsmarkt wordt er blijkens het zelfevaluatierapport vanuit de opleiding ook zoveel mogelijk naar gestreefd om de studenten de attitude van levenslang leren bij te brengen. De eindtermen van de opleiding worden geformuleerd in het kader van vijf competentieblokken die elk een aantal competentiegebieden omvatten: algemene cognitieve competenties, beroepscognitieve competenties, onderzoekscompetenties, gezondheids- en bewegingscompetenties en beroepscompetenties. Met het oog op het realiseren van de eindtermen binnen de verschillende competentiegebieden, werd voor elk competentiegebied een leerlijn ontwikkeld binnen de opleidingsonderdelen, binnen hetzelfde studiejaar en over de verschillende studiejaren heen
Universiteit Gent
93
11/2004
waarbij naar het oordeel van de opleiding rekening werd gehouden met de aanbeveling van de vorige visitatiecommissie tot implementatie van het ICIDH (International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps) of het ICF-model. Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport kunnen via deze aanpak de principes van het ICF geoperationaliseerd worden in het evalueren van de patiënt, het opstellen van een behandelplan en een behandelstrategie en de communicatie met andere zorgverstrekkers. Naast algemene eindtermen die in de eerste vier jaar moeten gerealiseerd worden, onderscheidt de opleiding ook gespecialiseerde eindtermen die gerealiseerd moeten worden in de gespecialiseerde afstudeervarianten van de derde licentie en die een specifieke verdieping vereisen in een bepaald maar breed klinisch gebied en een daaraan gerelateerd onderzoeksdomein. Blijkens het zelfevaluatierapport wordt vanuit de opleiding gestreefd naar een goede communicatie rond de doelstellingen en eindtermen naar zowel de studenten als de docenten toe. Voor de studenten wordt jaarlijks een informatieve handleiding ter beschikking gesteld en volgens de informatie van het zelfevaluatierapport wordt er binnen de modulaire opleidingsonderdelen uitgebreid overleg gepleegd om de doelstellingen van de opleidingsonderdelen en de einddoelstellingen beter op elkaar af te stemmen.
Oordeel visitatiecommissie: De visitatiecommissie stelt met vreugde vast dat zich met betrekking tot het kwaliteitsaspect ‘Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen’ een belangrijke evolutie heeft voorgedaan en dat er binnen de opleiding een enorme vooruitgang werd geboekt sinds de publicatie van het vorig visitatierapport in 1997. Uit het zelfevaluatierapport en uit de gesprekken die de commissie heeft kunnen voeren, blijkt volgens de visitatiecommissie heel duidelijk dat er in het kader van de omvorming van de opleiding en het opstellen van een nieuw vijfjarig opleidingsprogramma in 1999 bijzonder veel aandacht werd besteed aan het uitwerken van een onderwijsprofiel en het formuleren van doelstellingen en eindtermen. Deze zijn duidelijk en helder en komen overeen met de minimumeisen die de visitatiecommissie in haar referentiekader heeft uitgewerkt. De commissie stelt hierbij ook vast dat de doelstellingen en de eindtermen op inhoudelijk vlak zeer goed op elkaar zijn afgestemd. De visitatiecommissie komt tot de bevinding dat de opleiding bij de uitwerking van haar opleidingsprofiel een begin heeft gemaakt van het werken met competenties. De commissie beschouwt dit als een heel goede aanzet en een bijzonder positieve evolutie die desalniettemin verder uitgebouwd zouden moeten worden. Ze is immers van oordeel dat de competenties nog onvoldoende in het onderwijsprofiel van de opleiding zijn uitgewerkt en geïntegreerd en dat de aandacht voor competentieontwikkeling verder uitgebouwd zou kunnen worden. De commissie beveelt de opleiding dan ook aan haar onderwijsprofiel verder uit te werken vanuit de aandacht voor competenties en competentieontwikkeling en daarbij ook de basiscompetenties zoals vervat in het decreet van de Vlaamse regering van 4 april
11/2004
94
Universiteit Gent
2003 te integreren. De commissie is bovendien ook van oordeel dat de opleiding vanuit een duidelijk geformuleerd en competentiegericht opleidingsprofiel een betere afstemming zou kunnen bereiken tussen haar onderwijskundige principes enerzijds en haar doelstellingen en eindtermen anderzijds.
2.
Programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma Beschrijving: De vijfjarige opleiding in de Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie omvat een kandidatuuropleiding van twee jaar en een licentieopleiding van drie jaar. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport werd er bij de samenstelling van het opleidingsprogramma naar gestreefd de doelstellingen en eindtermen van de opleiding te vertalen naar de opbouw en de inhoud van het programma toe. Bij de opbouw van het opleidingsprogramma wordt uitgegaan van de vijf competentieblokken die elk een aantal competentiegebieden omvatten. Voor de verschillende competentiegebieden werden leerlijnen ontwikkeld waarvoor een aantal doelstellingen werd geformuleerd. Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport wordt de realisatie van deze doelstellingen bereikt door opleidingselementen van verscheidene aard (theorie, oefeningen en stage) samen te brengen en naar inhoud in opleidingsonderdelen te groeperen. Blijkens het zelfevaluatierapport kent het programma een sequentiële opbouw die aansluit bij een toenemend beheersingsniveau van kennis en kunde. In de kandidaturen ligt de nadruk op de wetenschappelijke basiscompetenties en de vakspecifieke kennis die noodzakelijk is voor de doorstroming naar de licenties. Hoewel de beroepscognitieve en de beroepscompetenties reeds in de kandidaturen aanwezig zijn worden de onderzoeks- en de beroepscognitieve competenties vooral in de licenties verder uitgediept en gekoppeld aan de beroepscompetenties via een modulaire opbouw van het curriculum. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport staan de competentiegerichte eindtermen en de ontwikkeling van de leerlijnen voor de verschillende competentiegebieden garant voor de goede verticale integratie van het onderwijsprogramma. Voor wat de horizontale integratie van de opleidingsonderdelen binnen de studiejaren betreft, vermeldt het zelfevaluatierapport dat er zoveel mogelijk naar wordt gestreefd om binnen de opeenvolgende opleidingsjaren competentiegebieden uit verschillende competentieblokken en uit verschillende wetenschapsgebieden te programmeren. Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport wordt in de licenties een modulair onderwijssysteem toegepast waardoor de integratie van theorie en praktijk wordt geoptimaliseerd. Door de uitbouw van een modulair onderwijssysteem staan de competenties uit verschillende competentieblokken direct in relatie met de beroepscompetenties waardoor de holistische benadering naar de studenten toe extra wordt benadrukt.
Universiteit Gent
95
11/2004
Blijkens het zelfevaluatierapport is de opleiding een academische opleiding die gericht is op het ontwikkelen van methodische en probleemoplossend denken en handelen in het domein van de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie. Vanuit deze visie streeft de opleiding ernaar de integratie van theorie en praktijk alsook de wetenschappelijke inbedding van het onderwijs centraal te stellen in de uitbouw van het opleidingsprogramma.
Oordeel visitatiecommissie: De commissie is van oordeel dat de opbouw en de inhoud van het programma globaal genomen van een bevredigend niveau zijn. De visitatiecommissie stelt vast dat het curriculum in voldoende mate een sequentiële opbouw kent maar dat de aansluiting van de eerste op de tweede cyclus evenwel verbeterd moet worden. Het niveau en de inhoud van de opleidingsonderdelen worden door de commissie over het algemeen als goed beoordeeld. De commissie stelt evenwel vast dat de link tussen de competenties en de opleidingsonderdelen niet altijd duidelijk is, zeker niet in de eerste twee jaren van de opleiding. Zo bijvoorbeeld mist de commissie de integratie van de humane wetenschappen als onderdeel van het ICF-model. Ook de aandacht voor algemene competenties zoals communicatieve vaardigheden en ICT-vaardigheden alsook voor wetenschappelijke competenties, onderzoeksvaardigheden en het ontwikkelen van een onderzoeksattitude zou kunnen verhoogd worden. De visitatiecommissie beveelt de opleiding aan haar onderwijsprofiel verder uit te werken en te ontwikkelen vanuit de aandacht voor competentiegebieden en competenties. De commissie is immers van oordeel dat de opleiding bij het ontwikkelen van een onderwijsprogramma zou moeten uitgaan van een goed uitgewerkt en competentiegericht onderwijsprofiel van waaruit de inhoud en de opbouw van het curriculum alsook de onderwijsinrichting (in casu werkvormen, infrastructuur,…) kunnen worden afgeleid. De visitatiecommissie is verder van oordeel dat het modulair onderwijs dat in de licenties wordt toegepast de integratie van theorie en praktijk bevordert en wenst de opleiding dan ook aan te bevelen dit onderwijsprincipe meer naar de kandidaturen toe door te trekken. Ze is er immers van overtuigd dat het klinisch redeneren in het kader van het ICF-model verder geoptimaliseerd zou kunnen worden door ook in de kandidaturen opleidingsonderdelen te clusteren vanuit een thematische invalshoek. Met betrekking tot de inhoud van het programma, komt de commissie tot de vaststelling dat de keuzemogelijkheden binnen de opleiding beperkt zijn. De commissie constateert dat het opleidingsprogramma een vrij eenzijdig karakter heeft en tot en met de tweede licentie gedomineerd wordt door een verplichte en sterk orthopedisch gerichte leerlijn. Enkel in de derde licentie is er een beperkte keuzemogelijkheid voorzien waarbij de studenten 9 studiepunten vrij kunnen invullen en kunnen kiezen tussen twee préspecialisatiemogelijkheden. Tot slot wenst de commissie, in aansluiting op de opmerkingen van de vorige visitatiecommissie, de opleiding te adviseren de gerichtheid op levenslang leren
11/2004
96
Universiteit Gent
verder in het programma te integreren en de studenten nog meer tot zelfstudie aan te zetten. De commissie is immers van oordeel dat het studenten goed moeten worden voorbereid op de flexibiliteit van de arbeidsmarkt en de voortdurende nood aan bijscholing waarmee ze tijdens hun professionele beroepsuitoefening geconfronteerd zullen worden.
2.2. Onderwijsleersituatie Beschrijving: Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport impliceren de doelstellingen en eindtermen en het competentiegericht onderwijsprofiel van de opleiding het gebruik van zoveel mogelijk studentgerichte onderwijsvormen die de zelfstandigheid van de studenten en de houding van levenslang leren moeten stimuleren. In aansluiting hierop tekent zich volgens het zelfevaluatierapport op het vlak van de werkvormen een duidelijke ontwikkeling af waarbij men evolueert van sterk begeleid leren in het begin van de opleiding naar meer zelfstandig leren in de latere jaren. Terwijl in de kandidaturen de hoorcolleges nog een belangrijke plaats innemen en de nadruk vooral ligt op docentgestuurd onderwijs, verschuift het accent in de hogere jaren naar meer studentgerichte werkvormen en neemt het belang van practica, stages, seminaries en oefeningen sterk toe. Daar waar de kandidaturen gekenmerkt worden door een klassiek longitudinaal onderwijsmodel, wordt er in de licenties gewerkt met een modulair onderwijssysteem waardoor volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport de integratie van theorie en praktijk optimaal kan worden gerealiseerd. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport verwerven de studenten vanuit een modulair onderwijssysteem immers kennis, inzichten en vaardigheden binnen belangrijke domeinen van de kinesitherapie waardoor er bij de evaluatie en de behandeling van de patiënten een meer samenhangende benadering kan worden bereikt. Meer dan in de kandidaturen is er volgens de opleiding in de licenties plaats voor het zelfstandig en in groep verwerken van de leerstof en het zoeken naar oplossingen. In de licenties wordt ook meer gebruik gemaakt van het systeem van probleemgestuurd onderwijs waarbij vertrokken wordt van een concreet probleem om behandel- en onderzoekstechnieken aan te leren of om tot een discussie te komen. Blijkens het zelfevaluatierapport wordt in alle opleidingsonderdelen cursusmateriaal gebruikt dat via de cursusdienst of het secretariaat van de opleiding kan worden bekomen. Voor wat de leermiddelen betreft, vermeldt het zelfevaluatierapport dat er naarmate de opleiding vordert steeds meer gebruik wordt gemaakt van activerend en zelfstandigheidbevorderend cursusmateriaal. Terwijl er in de kandidaturen vooral gewerkt wordt met uitgeschreven cursussen, worden deze in de licenties meer en meer vervangen door hand-outs, readers, verplichte literatuur en facultatieve referentiewerken. Blijkens het zelfevaluatierapport wordt bij het onderwijs in de opleiding ook steeds meer gebruik gemaakt van multimediale middelen. Veel docenten werken in hun
Universiteit Gent
97
11/2004
lessen met powerpoint-presentaties en videobeelden en sommige lesgevers zijn ook begonnen met het aanbieden van beeldmateriaal op het net. Bij het opstarten van een elektronisch leerplatform binnen de universiteit zijn verschillende docenten van de opleiding mee in het project gestapt waardoor er met ingang van het academiejaar 2003-2004 voor verschillende opleidingsonderdelen wordt gewerkt met het elektronisch leerplatform Claroline. Daarnaast wordt er ook een virtuele discussieruimte op het net aangeboden, een project dat blijkens het zelfevaluatierapport voorlopig slechts weinig succes kent bij de studenten.
Oordeel visitatiecommissie: Met betrekking tot de onderwijsleersituatie komt de visitatiecommissie tot de conclusie dat deze als voldoende kan worden beschouwd. Voor wat de werkvormen betreft, stelt de commissie vast dat er binnen de opleiding hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van klassieke werkvormen en dat de hoorcolleges nog steeds een heel belangrijke plaats innemen in het curriculum. De commissie betreurt het relatieve gebrek aan innovatieve werkvormen en de beperkte mate waarin er gebruik wordt gemaakt van werkvormen die de studenten aanzetten tot zelfstudie. De beschikbare gegevens tonen immers heel duidelijk aan dat de verschillende soorten onderwijsactiviteiten op een ongelijke manier in de opleiding vertegenwoordigd zijn en dat er een duidelijk onevenwicht bestaat tussen het aantal contacturen, de in het onderwijs ingebedde zelfstudie en de andere onderwijsactiviteiten. De commissie komt hierbij tot de vaststelling dat de studenten in de loop van de opleiding slechts in beperkte mate gestimuleerd worden om buiten de lesactiviteiten en naast het cursusmateriaal hun kennis op een zelfstandige manier uit te breiden. In dit kader betreurt de commissie ook de beperkte mate waarin de studenten van de bibliotheek gebruik blijken te maken. De commissie realiseert zich dat de opkomst en de toegankelijkheid van het internet deze evolutie mee bepalen. Toch is ze van oordeel dat het leren vertrouwd worden met een bibliotheek en de daar aanwezige opzoekexpertise belangrijke aspecten zijn van een academische opleiding en van onschatbare waarde zijn zeker met het oog op het ontwikkelen van de attitude van levenslang leren. De commissie beveelt de opleiding dan ook aan de onderzoeksingesteldheid van de studenten verder te stimuleren en het aanleveren van hapklaar studiemateriaal te beperken. De commissie stelt vast dat het studiemateriaal over het algemeen genomen inhoudelijk van vrij goede kwaliteit is. Niettemin komt de visitatiecommissie hierbij tot de bevinding dat het studiemateriaal nog hoofdzakelijk van klassieke aard is en vooral bestaat uit cursusmateriaal dat door de docenten wordt aangeleverd. Het verheugt de commissie wel vast te kunnen stellen dat er in het onderwijs steeds meer gebruik gemaakt wordt van multimediale onderwijsmiddelen en dat verschillende docenten die bij de opleiding betrokken zijn in het kader van hun onderwijs gebruik maken van het elektronisch leerplatform Claroline. De commissie beschouwt dit als een positieve evolutie en wenst de opleiding aan te sporen het
11/2004
98
Universiteit Gent
gebruik van nieuwe werkmiddelen verder te stimuleren en de implementatie van onderwijsinnovatieve projecten actief te ondersteunen. In dit kader beveelt de commissie de opleiding ook aan de functie van de werkvormen en de leermiddelen opnieuw te overwegen vanuit de aandacht voor competentieontwikkeling teneinde een betere afstemming van de werkvormen en de werkmiddelen op de doelstellingen en eindtermen van de opleiding te kunnen realiseren.
2.3. Toetsing en evaluatie Beschrijving: Het zelfevaluatierapport vermeldt dat de opleiding op het vlak van toetsing en evaluatie niet alleen het systeem van een periodegebonden toetsing kent maar dat er, vooral in het kader van de stage en de interactieve sessies, ook gebruik gemaakt wordt van het principe van permanente evaluatie. De examens die binnen de opleiding worden afgenomen kunnen zowel schriftelijk als mondeling zijn waarbij de meerderheid van de theoretische opleidingsonderdelen schriftelijk wordt geëxamineerd. Blijkens het zelfevaluatierapport staat bij de evaluatie van de opleidingsonderdelen met probleemgestuurd onderwijs de beoordeling van een patiëntencasus centraal en wordt daarbij gepeild naar het vermogen van de studenten tot klinisch redeneren. Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport worden er voor sommige opleidingsonderdelen naast mondelinge en schriftelijke examens ook andere toetsvormen gehanteerd zoals de evaluatie van een praktijkopdracht. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport ligt in de kandidaturen de nadruk bij de toetsing vooral op het peilen naar kennis waarbij de reproductie van cursusinhouden een belangrijke rol speelt. In de licenties zou de aandacht evenwel meer verschuiven naar productiegerichte toetsvormen en zou het peilen naar inzicht en redeneren centraal staan. In alle jaren binnen de opleiding wordt het semestersysteem gehanteerd waarbij elk semester wordt afgesloten met een examenperiode. Voor wat de organisatie van de examens betreft, worden de examenroosters in overleg met de studentenverantwoordelijken opgesteld onder toezicht van de curriculummanager. Blijkens het zelfevaluatierapport is er na de examens steeds een mogelijkheid tot feedback voorzien.
Oordeel visitatiecommissie: Voor wat het kwaliteitsaspect “toetsing en evaluatie” betreft, is de commissie van oordeel dat er over het algemeen aan haar verwachtingen wordt voldaan. De commissie stelt vast dat de examens van een vrij goed niveau zijn en dat de studenten globaal genomen tevreden zijn over de evaluatieprocedures. Uit de gesprekken die werden gevoerd, kon de commissie bovendien ook afleiden dat de studenten voldoende op de examens worden voorbereid en op een goede manier op de hoogte worden gebracht van de evaluatiecriteria.
Universiteit Gent
99
11/2004
Met betrekking tot de toetsvormen stelt de commissie echter wel vast dat er nog hoofdzakelijk gebruik gemaakt wordt van de klassieke vormen van toetsing en evaluatie. Binnen de opleiding staat het gebruik van schriftelijke en mondelinge examens centraal en konden er weinig voorbeelden van nieuwe toetsvormen worden aangetroffen. De commissie komt hierbij ook tot de vaststelling dat het niet steeds duidelijk is in welke mate de toets- en evaluatievormen aangepast zijn aan de gebruikte werkvormen en afgestemd zijn op de realisatie van de gestelde competenties. In de lijn van haar opmerkingen met betrekking tot de onderwijsleersituatie, beveelt de commissie de opleiding bijgevolg aan de toets- en evaluatievormen opnieuw te evalueren om van daaruit een betere afstemming te kunnen realiseren van de toets- en evaluatievormen op de doelstellingen en eindtermen. Hoewel alles procedureel binnen de door de universiteit vooropgestelde termijnen gebeurt, kon de commissie uit de gesprekken opmaken dat er op het vlak van de bekendmaking van de examenplanning en het doorgeven van de examenresultaten na het eerste semester verbeteringen kunnen worden doorgevoerd waarbij een snellere informatiedoorstroom zeker wenselijk is.
3.
Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling Beschrijving: In het opleidingsprogramma van de derde licentie worden achttien studiepunten voorzien voor de eindverhandeling. Blijkens het zelfevaluatierapport wordt in het kader van de eindverhandeling van de studenten verwacht dat ze in het domein van de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie een wetenschappelijk onderzoek onder begeleiding kunnen opzetten en zelfstandig kunnen uitvoeren waarbij de in de opleiding opgedane basiskennis en de aangeleerde onderzoeksvaardigheden worden toegepast en geïntegreerd. In dit kader vermeldt het zelfevaluatierapport dat er vanuit de opleiding naar gestreefd wordt om de eindverhandelingen niet te beperken tot zuivere literatuurstudies. De opleiding is immers van oordeel dat het (quasi-)experimenteel onderzoek ook in het kader van de eindverhandeling zoveel mogelijk aan bod moet komen. Bij het uitwerken van de eindverhandeling doorlopen de studenten de verschillende fasen van het wetenschappelijk onderzoek: het opzetten van een onderzoek en het formuleren van een probleemstelling, het uitwerken van een onderzoek waarbij informatieverzameling en –verwerking centraal staan, de kritische interpretatie van de informatiegegevens en de onderzoeksresultaten en de rapportering die niet alleen schriftelijk maar ook mondeling moet gebeuren. Van de studenten wordt immers verwacht dat ze ten overstaan van de juryleden hun eindverhandeling mondeling voorstellen en verdedigen. Blijkens het zelfevaluatierapport worden de meeste eindverhandelingen in kleine groepjes van twee of drie studenten gemaakt. Bij het uitwerken van hun onderzoek
11/2004
100
Universiteit Gent
worden de studenten begeleid door een promotor en eventueel een copromotor en/of begeleider waaraan de studenten op regelmatige basis verslag moeten uitbrengen. Volgens de informatie van het zelfevaluatierapport werden door de opleiding richtlijnen uitgewerkt voor de eindverhandelingen waarmee een éénvormige structuur wordt beoogd. Voor wat de toewijzingsprocedure betreft, worden de onderwerpen van de eindverhandelingen in december van de tweede licentie bekendgemaakt. De keuze voor een thesisonderwerp ligt bij de studenten die eventueel ook een eigen onderzoeksvoorstel kunnen indienen. Tegen het paasreces moeten de studenten een voorlopig onderwerp hebben vastgelegd en bij het begin van de derde licentie worden de scriptietitels definitief vastgelegd. Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport sluiten de meeste onderwerpen nauw aan bij de onderzoeksdomeinen van de stafleden en wordt er vanuit de opleiding zoveel mogelijk naar gestreefd om de studenten te stimuleren hun onderzoeksresultaten verder te verspreiden door mee te werken aan een publicatie of een posterpresentatie voor te bereiden.
Oordeel visitatiecommissie: Met betrekking tot de eindverhandelingen heeft de commissie een positieve indruk. Op basis van de thesissen die de commissie heeft kunnen inkijken, komt ze tot de conclusie dat de eindverhandelingen die binnen de opleiding worden uitgewerkt en worden voorgelegd van goede kwaliteit zijn. De commissie stelt vast dat de eindverhandeling een belangrijke plaats inneemt binnen de opleiding en is van oordeel dat het aantal studiepunten dat aan de eindverhandeling wordt toegekend in verhouding is tot de geïnvesteerde arbeid. Op basis van de informatiegegevens uit het zelfevaluatierapport en op basis van de gesprekken komt ze tevens tot de vaststelling dat de studiebelasting goed is, hetgeen wordt bevestigd door de bevinding dat het aantal studenten dat voor een thesisjaar kiest of zijn/haar eindverhandeling in tweede zittijd indient, sterk verminderd is. Omdat de stage hoofdzakelijk in de tweede licentie is geconcentreerd, is de commissie van oordeel dat de voortgang van het onderzoek in het kader van de eindverhandeling nauwelijks belemmerd wordt door de combinatie met de stage. De commissie looft het gegeven dat de eindverhandelingen in kleine groepjes van twee of drie studenten kunnen worden uitgewerkt waarbij de studenten zelf kunnen kiezen met wie ze wensen samen te werken. Ze stelt met vreugde vast dat er vanuit de opleiding effectief ook inspanningen worden geleverd om de samenwerking praktisch mogelijk te maken. Uit de gesprekken kwam immers duidelijk naar voren dat de stageregelingen van de laatstejaarsstudenten op elkaar kunnen worden afgestemd om hen praktisch de mogelijkheid te bieden hun onderzoek gezamenlijk uit te werken. De commissie komt ook tot de vaststelling dat de studenten over voldoende vrijheid beschikken met betrekking tot de keuze van hun onderwerp. Vanuit de opleiding wordt jaarlijks een lijst met onderwerpen aangeboden maar uit het zelfevaluatierapport en uit de gesprekken bleek duidelijk dat de studenten ook eigen onderzoeks-
Universiteit Gent
101
11/2004
voorstellen kunnen indienen. De commissie stelt vast dat er in het kader van de begeleiding van de thesisstudenten kan worden samengewerkt met promotoren van buiten de eigen vakgroep. De commissie komt evenwel tot de bevinding dat deze samenwerking nog vrij beperkt is en beveelt de opleiding dan ook aan meer thesisonderwerpen aan te bieden in samenwerking met andere vakgroepen en opleidingen. Ze denkt hierbij vooral aan de geneeskunde om de interactie tussen beide opleidingen verder te stimuleren en te intensiveren. Uit de gesprekken die de commissie heeft kunnen voeren blijkt dat de begeleiding van thesisstudenten binnen de opleiding goed georganiseerd is en dat ook de promotoren en begeleiders van buiten de vakgroep voldoende bereikbaar zijn voor de REVAKI-studenten. Tijdens het uitwerken van hun onderzoek worden de studenten goed opgevolgd en bijgestuurd waarbij ze voldoende worden ingelicht over de beoordelingscriteria die helder en transparant zijn. Met betrekking tot de output van de onderzoekresultaten die in het kader van de eindverhandelingen worden gerealiseerd, stelt de commissie vast dat deze soms verwerkt worden in wetenschappelijke artikels en posterpresentaties waarbij de studenten sporadisch als coauteur vermeld worden. De commissie hoopt dat deze evolutie, die ze als positief beoordeelt, verder kan worden doorgezet waarbij ze de opleiding aanspoort om duidelijke criteria dienaangaande te formuleren.
3.2. Stage Beschrijving: Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport neemt de stage een belangrijke plaats in binnen de opleiding. De stage begint al vroeg in de opleiding en start met een korte kijkstage in de tweede kandidatuur (10 uur). In de eerste licentie komt de eerste gedeeltelijk actieve stage aan bod waarbij de reeds aangeleerde basiskennis en technieken moeten worden toegepast (100 uur). In de tweede licentie wordt één derde van de totale studiebelasting ingenomen door de stage (550 uur). In de loop van het jaar doorlopen de studenten verschillende stageplaatsen waarbij er van hen verwacht wordt dat ze evolueren naar een hoger toepassingsniveau voor wat hun kinesitherapeutische vaardigheden en klinisch redeneren betreft. In de derde licentie neemt de stage acht studiepunten in (200 uur) waarbij een verdere integratie van kennis, inzicht en vaardigheden binnen het gekozen specialisatiedomein centraal staat. Het zelfevaluatierapport vermeldt als centrale doelstelling voor de stage het onder begeleiding leren hanteren van de verworven kennis, inzichten en vaardigheden in de verschillende praktijkgebieden van de kinesitherapie met het oog op de vorming van zelfstandige kinesitherapeuten. Hierbij staat de integratie van kennis, inzicht en vaardigheden centraal. Bij de organisatie van de stage zijn verschillende personen betrokken. Binnen de opleiding werd een stagecoördinator uit het ATP-kader aangesteld die verantwoor-
11/2004
102
Universiteit Gent
delijk is voor de praktische organisatie van de stage. De stagecoördinator staat de stageverantwoordelijke bij die als ZAP-lid titularis is van het opleidingsonderdeel stage. Op het niveau van de assistenten is voor elke stageplaats een opleidingsverantwoordelijke aangesteld die een centrale rol vervult in de communicatie tussen de opleiding, de student en de stageplaats. Op de stageplaats zelf worden de studenten begeleid door een stagebegeleider die verbonden is aan de stageplaats. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport wordt er vanuit de opleiding op toegezien dat de stageplaatsen aan strikte kwaliteitseisen voldoen. Op een initiële stagebegeleidersbijeenkomst worden de kwaliteitscriteria toegelicht en jaarlijks wordt er een stagebegeleidersbijeenkomst georganiseerd waarop de stageregeling wordt besproken en geëvalueerd. Volgens het zelfevaluatierapport is deze jaarlijkse bijeenkomst ook een ideaal forum om in contact te blijven met de ontwikkelingen in de beroepspraktijk en zicht te krijgen op de visie van het beroepenveld waardoor een betere afstemming van de opleiding op de beroepspraktijk kan bereikt worden. Met betrekking tot de stage-evaluatie vermeldt het zelfevaluatierapport dat de studenten door de stagebegeleiders worden beoordeeld waarbij ze aan de hand van een “ordinale appreciatie” worden gequoteerd op hun attitude, technisch en organisatorische vaardigheden en cognitieve elementen. Het stageverslag van de studenten wordt door de stageverantwoordelijke beoordeeld terwijl de studenten worden gevraagd de stageperiode en de stageplaats te beoordelen via het invullen van een standaard evaluatieformulier dat kan gedownload worden. Voor wat de informatieverstrekking naar de studenten toe betreft, wordt er blijkens het zelfevaluatierapport jaarlijks een informatievergadering georganiseerd en wordt een stagehandleiding ter beschikking gesteld.
Oordeel visitatiecommissie: De visitatiecommissie komt tot de conclusie dat zich binnen de opleiding op het vlak van de stage een belangrijke en positieve evolutie heeft voorgedaan en dat de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie goed werden opgevolgd. De invoering van een kijk- of snuffelstage in de tweede kandidatuur en een verplichte stage in een privé-praktijk worden door de commissie als een duidelijke en belangrijke verbetering beschouwd. De commissie staat positief tegenover het feit dat de studenten reeds vroeg in de opleiding met de praktijk in contact worden gebracht en is van oordeel dat de invoering van een stage in een privé-praktijk tot een betere voorbereiding op de latere beroepsuitoefening leidt. De commissie stelt verder vast dat de stage een belangrijk onderdeel vormt van de opleiding waarvoor vanaf de tweede kandidatuur een groot aantal studiepunten is voorzien. Op basis van de gesprekken die de commissie heeft kunnen voeren en op basis van het zelfevaluatierapport en de verschillende studietijdmetingen komt de commissie tot de vaststelling dat het aantal studiepunten dat voor de stage wordt voorzien over het algemeen iets lager ligt dan de reële studiebelasting. De visitatiecommissie wenst de opleiding te adviseren de studiebelasting opnieuw
Universiteit Gent
103
11/2004
te evalueren en in dit kader ook aandacht te besteden aan het aspect zelfstudie. De commissie is immers bijzonder verwonderd vast te stellen dat in de huidige context slechts een heel beperkt aantal zelfstudie-uren aan de stage is verbonden. Voor wat de praktische organisatie van de stage betreft, komt de visitatiecommissie tot de bevinding dat deze vanuit de opleiding goed wordt georganiseerd. De commissie stelt ook met genoegen vast dat er vanuit de opleiding veel inspanningen worden geleverd om de stagebegeleiders goed te informeren en bij de opleiding te betrekken. Ze looft het systeem van de jaarlijkse stagebegeleidersbijeenkomsten waarbij een goede informatie-uitwisseling wordt bereikt en in beide richtingen feedback en aanbevelingen kunnen worden geformuleerd. In het verlengde van de bevindingen van de opleiding is de commissie dan ook van oordeel dat deze jaarlijkse stagebegeleidersbijeenkomsten een belangrijk instrument zijn voor de opleiding om de voeling met het beroepenveld in stand te houden. Ook het beloningssysteem waarbij de stagebegeleiders cheques kunnen ontvangen die toegang verlenen tot permanente vorming en bijscholingsactiviteiten wordt als bijzonder positief ervaren. Voor wat de begeleiding van de stagiairs op de stageplaatsen betreft, is de commissie van oordeel dat deze nog verder geoptimaliseerd zou kunnen worden. De commissie stelde vast dat er op sommige stageplaatsen onvoldoende tijd kan worden vrijgemaakt voor de begeleiding van de stagiairs, een probleem dat naar de mening van de visitatiecommissie een continu aandachtspunt zou moeten zijn voor de opleiding. Tijdens de gesprekken bleek bovendien ook duidelijk dat het leeraspect op sommige stageplaatsen onvoldoende is uitgewerkt en dat de studenten soms nog als goedkope werkkrachten worden ingeschakeld. Omgekeerd stelt de commissie ook vast dat de begeleiding van de stagiairs vanuit de opleiding zelf verbeterd en geïntensiveerd zou kunnen worden. Tot slot komt de commissie tot de bevinding dat de feedback naar de stagebegeleiders toe zou kunnen verbeterd worden waarbij ze de opleiding aanbeveelt de stagebegeleiders op regelmatige basis op de hoogte te brengen van de resultaten van de beoordeling van de stageplaatsen door de studenten.
11/2004
104
Universiteit Gent
4.
Studenten1
4.1. Studentenprofiel en studentenaantallen Tabel 1 Totaal aantal studenten Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie UGent voor de periode ’92-’93 t.e.m. ’02-’032 . Academiejaar
generatiestudenten
1ste kand.
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
’92-‘93
79
107
54
30
35
’93-‘94
73
114
62
45
31
’94-‘95
91
134
60
62
45
’95-‘96
112
164
68
61
61
’96-‘97
113
171
76
74
55
’97-‘98
45
79
84
75
67
’98-‘99
70
96
48
85
76
’99-‘00
89
113
45
53
82
’00-‘01
131
161
63
47
49
’01-‘02
117
144
89
64
47
’02-‘03
69
95
76
86
62
Beschrijving: Het aantal generatiestudenten kende de afgelopen jaren een opvallend wisselend verloop. Volgens het zelfevaluatierapport zijn hiervoor verschillende oorzaken aan te wijzen waaronder de initiële onduidelijkheid over het voortbestaan en de hervorming van de universitaire opleiding, de contingentering van de uitstroom en het politiek beleid binnen het werkveld waardoor een negatieve beroepsconnotatie is ontstaan. Uit de gegevens van het zelfevaluatierapport blijkt dat de opleiding een groot aantal vrouwelijke studenten kent. Sinds de invoering van het nieuwe vijfjarige opleidingsprogramma in 1999 zijn meer dan 70% van de generatiestudenten vrouwelijke studenten, een percentage dat boven het universitair gemiddelde uitkomt. 1
Tot en met het academiejaar 1998-1999 hebben de cijfers volledig betrekking op de vierjarige opleiding “Motorische revalidatie en kinesitherapie”. Vanaf het academiejaar 1999-2000 verandert dat omdat van dan af de vijfjarige opleiding “Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie” progressief werd ingevoerd. Voor de periode die hier behandeld wordt, zijn er geen gegevens voor de derde licentie aangezien die pas in het academiejaar 2003-2004 voor het eerst wordt ingericht.
2
De cijfergegevens werden overgenomen uit het zelfevaluatierapport van de opleiding.
Universiteit Gent
105
11/2004
Voor wat de vooropleiding van de instromende studenten betreft, blijkt de overgrote meerderheid van de generatiestudenten (95,1%) een ASO-opleiding te hebben gevolgd. Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport valt hierbij vooral op dat de studenten die zich voor de opleiding inschrijven over het algemeen een sterkere en meer wetenschappelijk gerichte vooropleiding hebben genoten dan de gemiddelde generatiestudent aan de Universiteit Gent. Het niveau van de vooropleiding en de kennis van wiskunde en basiswetenschappen blijken de afgelopen jaren sterk verbeterd te zijn hetgeen volgens de opleiding een weerslag heeft op de slaagcijfers.
Oordeel visitatiecommissie: Met betrekking tot de studentenaantallen stelt de visitatiecommissie vast dat de opleiding algemeen gesteld een groot aantal studenten aantrekt. Niettemin baren de sterke fluctuaties die de instroom de afgelopen jaren hebben gekarakteriseerd en die vooral een gevolg zijn van politieke beslissingen de commissie zorgen omdat ze de financiering van de opleiding in sterke mate beïnvloeden. De commissie constateert dat de vrije instroom van studenten die wettelijk voorzien wordt verantwoordelijk is voor het feit dat de studentenpopulatie van de eerste kandidatuur een vrij divers karakter vertoont naar vooropleiding en achtergrondkennis toe. De commissie stelt met vreugde vast dat er inspanningen worden geleverd om de studenten goed te informeren met betrekking tot de vereiste voorkennis en de zwaarte van de opleidingsonderdelen in de eerste kandidatuur. Gezien de voorstellen om in het kader van de BaMa-hervormingen in samenwerking met de Arteveldehogeschool één gemeenschappelijke opleiding aan te bieden, wenst de commissie haar bezorgdheid uit te drukken over de mogelijke gevolgen van deze beslissing naar de kwaliteit van de instroom toe. De commissie beveelt de opleiding bijgevolg heel uitdrukkelijk aan om in het licht van deze nakende hervormingen bijzondere aandacht te besteden aan dit kwaliteitsaspect. Ze is van oordeel dat de nodige maatregelen moeten worden voorzien om het niveau van de instroom te garanderen en dat er een duidelijk beleid moet worden ontwikkeld om de kwaliteit als academische opleiding veilig te stellen. De commissie stelt vast dat de instroom van buitenlandse studenten zeer beperkt is en dat er vanuit de opleiding nauwelijks inspanningen worden geleverd om deze instroom te bevorderen. Ze spoort de opleiding aan om hierin verandering te brengen en initiatieven te ontwikkelen om de instroom van buitenlandse studenten te stimuleren.
11/2004
106
Universiteit Gent
4.2. Slaagcijfers en rendementen3 Tabel 2 Slaagpercentages studenten Motorische Revalidatie en Kinesitherapie UGent (’92-’93 t.e.m. ’01-’02) (verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol) Academiejaar
generatiestudenten
1ste kand.
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
’92-’93
45,6
44,9
66,7
80
80
’93-’94
39,7
43
87,1
91,1
90,3
’94-’95
41,8
47
81,7
87,1
84,4
’95-’96
38,4
44,5
94,1
85,2
95,1
’96-‘97
45,1
48,5
94,7
89,2
98,2
’97-‘98
46,7
51,9
88,1
97,3
94
’98-‘99
41,4
44,8
89,6
91,8
94,7
80
93,3
90,6
95,1
97,9
95,9
’99-‘00 ’00-‘01 ’01-‘02
97,9
Tabel 3 Slaagpercentages studenten Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie UGent (’99-’00 t.e.m. ’01-’02) (verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol) generatiestudenten
1ste kand.
’99-‘00
53,9
55,6
’00-‘01
56,5
57,1
95,2
’01-‘02
52,1
55,6
94,4
Academiejaar
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
93,8
Beschrijving: Het zelfevaluatierapport vermeldt dat het gemiddelde slaagpercentage van de generatiestudenten opmerkelijk gestegen is na de invoering van het vijfjarig opleidingsprogramma in het academiejaar 1999-2000. Terwijl het gemiddeld slaagpercentage voor de periode 1991-1999 uitkomt op 44,7%, stegen de slaagcijfers in de daaropvolgende academiejaren waarbij voor de periode 1999-2002 een gemiddelde van 57,6% wordt bereikt. Volgens het zelfevaluatierapport is deze stijging niet zozeer 3
De cijfergegevens met betrekking tot de slaagpercentages werden berekend op basis van de gegevens die werden opgenomen in het zelfevaluatierapport.
Universiteit Gent
107
11/2004
toe te schrijven aan de inhoudelijke programmahervorming dan wel aan de invoering van het semestersysteem, de sterkere wetenschappelijke vooropleiding van de studenten en de toegenomen motivatie van de studenten die een gevolg is van de professionele onzekerheid en de precaire beroepssituatie. Uit de gegevens met betrekking tot de slaagpercentages blijkt dat het slaagpercentages van de generatiestudenten binnen de opleiding hoger liggen dan het universitair gemiddelde waarbij de vrouwelijke studenten hogere slaagkansen hebben dan de mannelijke. Blijkens het zelfevaluatierapport behaalt meer dan de helft van de studenten (55%) zijn/haar diploma. 71% van de studenten doet dit binnen de vooropgestelde opleidingstermijn, een percentage dat opmerkelijk hoger ligt dan ten tijde van de vorige visitatie. Volgens het zelfevaluatierapport hangt dit vooral samen met de verbeterde vooropleiding van de studenten en de aanpassingen die werden doorgevoerd met betrekking tot de scriptie. De belangrijkste struikelblok binnen de opleiding blijkt de eerste kandidatuur te zijn waarna het gemiddelde doorstroompercentage boven de 90% ligt.
Oordeel visitatiecommissie: Op het vlak van de slaagcijfers en de rendementen is de visitatiecommissie globaal genomen tevreden. Op basis van de beschikbare cijfergegevens komt de commissie tot de vaststelling dat de selectie binnen de opleiding voornamelijk plaatsgrijpt in de eerste kandidatuur waarbij er hoofdzakelijk wordt geselecteerd op basis van de basiswetenschappelijke opleidingsonderdelen. De commissie betreurt het éénzijdig karakter van dit uitvalmechanisme en beschouwt het als een zwak punt van de opleiding dat er nauwelijks een selectie plaatsvindt die gebaseerd is op andere, meer kinesitherapeutisch en praktisch gerichte vaardigheden en competenties. De visitatiecommissie stelt met genoegen vast dat de slaagpercentages van de generatiestudenten sinds het academiejaar 1999-2000 duidelijk zijn gestegen waarbij sindsdien steeds een gemiddeld slaagpercentage van boven de 50% werd bereikt. Ook de hogere slaagpercentages in de latere studiejaren en de cijfers met betrekking tot het gerealiseerde rendement worden door de commissie positief beoordeeld. De visitatiecommissie is dan ook van oordeel dat een gemiddeld student de opleiding binnen de vooropgestelde studieduur van vijf jaar kan afwerken.
5.
Studeerbaarheid
Beschrijving: In het academiejaar 2002-2003 werd binnen de opleiding een project opgestart waarbij prospectieve studietijdmetingen werden uitgevoerd voor de eerste en de tweede licentie en retrospectieve studietijdmetingen voor alle opleidingsjaren. Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport blijkt uit de resultaten van deze
11/2004
108
Universiteit Gent
studietijdmetingen dat op enkele uitschieters na, de reële studietijd over het algemeen vrij goed aansluit bij de begrote studietijd. Volgens de gegevens van het zelfevaluatierapport wordt de studie-informatieverstrekking en studiekeuzebegeleiding binnen de universiteit op verschillende niveaus georganiseerd. Op centraal niveau staat het Adviescentrum voor Studenten in voor de verspreiding van studie-informatie naar middelbare scholen, centra voor leerlingenbegeleiding en abituriënten toe in het kader waarvan een uitgebreide infotheek werd uitgebouwd. Op het niveau van de opleiding wordt jaarlijks een abituriëntendag georganiseerd. De organisatie van deze infodag valt onder de bevoegdheden van de voorlichtingscoördinator die binnen de opleiding als aanspreekpunt fungeert voor alles wat betrekking heeft op studie-informatie, -advisering en -begeleiding. Daarnaast wordt bij de aanvang van elk academiejaar ook een introductiedag georganiseerd waarop onder andere het programma van de eerste kandidatuur, de status van de contingentering en de werking van de opleiding worden toegelicht. Volgens het zelfevaluatierapport speelt de studiegids die zowel op CD-rom als on-line wordt aangeboden een centrale rol in de voorlichting van de studenten. Op het vlak van studiebegeleiding staat het Adviescentrum voor Studenten hoofdzakelijk in voor de behandeling van problemen die verband houden met studiemethode en studieorganisatie. Verder wordt in het zelfevaluatierapport aangegeven dat er binnen de faculteit een studiebegeleidster werd aangesteld die voorziet in de individuele begeleiding van studenten die geconfronteerd worden met studieproblemen of problemen van persoonlijke aard. Voor wat de administratieve informatie betreft, kunnen de studenten terecht bij de facultaire studentenadministratie die tijdens de examens ook als centraal examensecretariaat fungeert. Tenslotte vermeldt het zelfevaluatierapport dat er binnen de universiteit speciale begeleiding wordt voorzien voor specifieke studentengroepen zoals topsporters en studenten met een handicap.
Oordeel visitatiecommissie: De visitatiecommissie stelt met vreugde vast dat de studeerbaarheid van de opleiding bijzonder goed is en looft de initiatieven die de opleiding op het vlak van studietijdmetingen heeft genomen. Het systeem van studietijdmetingen dat werd uitgewerkt en waarbij zowel prospectieve als retrospectieve metingen worden uitgevoerd, is naar het oordeel van de visitatiecommissie bijzonder goed ontwikkeld en kan als echt vooruitstrevend worden omschreven. Met genoegen stelt de commissie bovendien ook vast dat het systeem effectief wordt opgevolgd en aanleiding geeft tot daadwerkelijke bijsturingen. Op basis van het overvloedig beschikbare gegevensmateriaal komt de commissie dan ook tot de conclusie dat de studietijd zowel binnen de studiejaren als over de studiejaren heen evenwichtig verdeeld is, dat de begrote en de reële studietijd over het algemeen goed op elkaar zijn afgestemd en dat er binnen de opleiding nauwelijks studiebelemmerende factoren kunnen worden aangewezen.
Universiteit Gent
109
11/2004
De voorzieningen met betrekking tot het verstrekken van studie-informatie en studieadvies worden door de visitatiecommissie positief beoordeeld. Ze is van oordeel dat de informatievoorzieningen en adviesmogelijkheden goed zijn uitgebouwd zowel op het niveau van de universiteit als op het niveau van de faculteit en van de opleiding waarbij de abituriënten en de studenten zeer goed worden voorgelicht. In dit kader wenst de commissie ook alle lof uit te spreken voor de bijzondere inspanningen die er vanuit de opleiding worden geleverd om alle informatie die verband houdt met de opleiding via het web te verspreiden. De visitatiecommissie is van oordeel dat de studentenbegeleiding goed is uitgebouwd en op de verschillende niveaus van de universiteit goed functioneert. Ze stelde vast dat de studenten op zowel centraal, facultair als vakgroepniveau terecht kunnen met hun studieproblemen alsook met problemen van persoonlijke aard, waarbij naar haar aanvoelen steeds een goede opvang en een vaak sterk gepersonaliseerde begeleiding worden voorzien.
6.
Afgestudeerden: Kwaliteit van de afgestudeerden en waardering van de afgestudeerden vanuit het beroepenveld
Beschrijving: Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport zijn de afgestudeerden globaal tevreden voor wat de tewerkstellingsmodaliteiten betreft waarbij evenwel valt vast te stellen dat kinesitherapeuten over het algemeen iets minder te spreken zijn over hun inkomen en hun werkuren dan de afgestudeerden die in een ander werkdomein actief zijn. Ook op het vlak van werkzekerheid ligt de tevredenheidsgraad bij de kinesitherapeuten lager dan bij hun studiegenoten die een ander beroep uitoefenen. Blijkens het zelfevaluatierapport benadrukken de niet-klinisch-actieve kinesitherapeuten veel meer de betekenis van een universitaire opleiding en de meerwaarde van een universitair diploma dan de klinisch-actieve afgestudeerden. Volgens de opleiding hangt dit samen met het feit dat er geen civielrechtelijk verschil bestaat tussen de universitaire kinesitherapeuten en de kinesitherapeuten die aan de hogescholen zijn afgestudeerd. Uit de enquête blijkt dat de overgrote meerderheid van de afgestudeerden tevreden is over de theoretische en wetenschappelijke vorming die ze tijdens hun opleiding hebben meegekregen, dit in tegenstelling tot de praktische voorbereiding op de zelfstandige uitoefening van het beroep en de administratieve vorming die veel minder positief worden geëvalueerd. Uit de resultaten van een enquête die met het oog op het opstellen van het zelfevaluatierapport werd georganiseerd, blijkt dat de overgrote meerderheid van de afgestudeerden van het vierjarig programma één of meerdere bijkomende opleidingen heeft gevolgd om zich beter en specifieker op de arbeidsmarkt te kunnen profileren. Volgens het zelfevaluatierapport
11/2004
110
Universiteit Gent
werd bij de omvorming van een vierjarig naar een vijfjarig opleidingsprogramma op deze nood aan een meer specialistisch gerichte opleiding ingespeeld door in het laatste jaar van de opleiding twee specifieke afstudeerrichtingen aan te bieden. Volgens het zelfevaluatierapport kende de oud-studentenvereniging Gentse Alumni Licentiaten Motorische Revalidatie en Kinesitherapie (GALM) die in 1995 statutair werd opgericht, nauwelijks succes waardoor de werking van de GALM na vijf jaar werd opgeschort. Omdat er bij de afgestudeerden echter wel interesse bleek te bestaan voor wetenschappelijke na- en bijscholingsactiviteiten werd beslist om de organisatie van de postacademische activiteiten onder te brengen bij het Instituut voor Permanente Vorming Kinesitherapie (IPVK). Dit instituut dat eveneens werd opgericht met het oog op de accreditatie binnen het kinesitherapeutische beroep heeft tot doel de initiatieven die vanuit de vakgroep op het vlak van permanente vorming worden genomen te institutionaliseren en te officialiseren. Blijkens het zelfevaluatierapport organiseert het IPVK jaarlijks een brede waaier aan vormingsactiviteiten en zou het instituut erin slagen de band tussen de opleiding en de oud-studenten te onderhouden.
Oordeel visitatiecommissie: Omdat het nieuwe vijfjarige opleidingsprogramma pas sinds het academiejaar 1999-2000 progressief werd ingevoerd, kent de vijfjarige REVAKI-opleiding nog geen afgestudeerden. Uit de enquête die in het kader van het zelfevaluatierapport werd afgenomen en uit de gesprekken die de visitatiecommissie heeft kunnen voeren, blijkt dat de afgestudeerden van het oude vierjarige programma globaal genomen tevreden zijn over de opleiding die ze hebben genoten. De afgestudeerden waarderen de vierjarige opleiding als een goede basisopleiding waarbij de commissie evenwel tot de vaststelling komt dat een groot aantal van de oud-studenten een vijfde jaar als specialisatiejaar als een noodzakelijke aanvulling beschouwt. Veel afgestudeerden vonden immers dat ze na het afronden van de vierjarige basisopleiding onvoldoende waren voorbereid op de zelfstandige uitoefening van de kinesitherapie in een privé-praktijk en voelden heel duidelijk de noodzaak om een verdere specialisatieopleiding te volgen. In het verlengde van de opmerkingen van de afgestudeerden wenst de commissie te benadrukken dat ze van oordeel is dat een vijfjarig opleidingsprogramma noodzakelijk is voor de vorming van academisch geschoolde kinesitherapeuten en een essentiële voorwaarde is om de geformuleerde doelstellingen en eindtermen te kunnen realiseren en de noodzakelijke competenties te kunnen ontwikkelen. De commissie stelt vast dat er vanuit de opleiding slechts in beperkte mate contact wordt onderhouden met de afgestudeerden. In dit kader betreurt ze vooral het ontbreken van een bloeiende en actieve oud-studentenvereniging. Niettemin looft de commissie de inspanningen die de opleiding levert om in het kader van het IPVK een breed gamma aan na- en bijscholingsactiviteiten te organiseren waar een groot aantal afgestudeerden en oud-studenten mee wordt bereikt. Zoals reeds
Universiteit Gent
111
11/2004
eerder aangegeven, staat de commissie ook heel positief tegenover de jaarlijkse stagebegeleidersbijeenkomst die naar haar oordeel een ideaal forum is om het contact met het beroepenveld te onderhouden.
7.
De opleiding als organisatie
Beschrijving: De opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie is ingebed in de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, één van de elf faculteiten binnen de Universiteit Gent. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport biedt het behoren tot een grote faculteit met medische inslag de opleiding belangrijke voordelen. Zo kan de opleiding een beroep doen op de onderwijsondersteunende structuren die op facultair niveau worden uitgebouwd en speelt de faculteit een stimulerende rol in de ontwikkeling van inhoudelijke en organisatorische samenwerking tussen de verschillende opleidingen. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport neemt de Opleidingscommissie op het vlak van onderwijsmateries een centrale plaats in binnen de opleiding. De Opleidingscommissie die een vertegenwoordiging is van alle onderwijsgeledingen heeft een ruime bevoegdheid voor wat onderwijsorganisatie en curriculumontwikkeling betreft en heeft voor alle onderwijsaangelegenheden een adviserende rol ten aanzien van de Faculteitsraad. Binnen de opleiding functioneert voor elk studiejaar een Examencommissie die samen met de facultaire studentenadministratie waakt over de toepassing en de uitvoering van het examenreglement. De administratieve ondersteuning van de opleiding wordt verzorgd door het eenkoppig studentensecretariaat en de curriculummanager die met betrekking tot de Opleidingscommissie en de Examencommissie instaat voor de communicatie met de studenten, de docenten en de faculteit. Het onderwijs binnen de opleiding wordt toevertrouwd aan vakgroepen die hiervoor worden gefinancierd door de faculteit. Het onderwijs binnen de opleiding wordt hoofdzakelijk aangeleverd door de vakgroep Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie. De rest van het onderwijs wordt verzorgd door andere vakgroepen van zowel binnen als buiten de faculteit. Blijkens het zelfevaluatierapport verloopt de communicatie tussen de verschillende vakgroepen langs de Opleidingscommissie en de Examencommissie. De vakoverschrijdende studiebegeleiding wordt op verschillende niveaus georganiseerd. Op het niveau van de faculteit werden naast een facultaire studiebegeleider ook een effectieve en een plaatsvervangende ombudspersoon aangesteld voor zowel de kandidaturen als de licenties. Blijkens het zelfevaluatierapport kan de opleiding voor specifieke onderwijsaspecten ook een beroep doen op centrale diensten zoals de Dienst Internationale Betrekkingen, het Adviescentrum voor Studenten en de universitaire adviescommissie Studie en Topsport.
11/2004
112
Universiteit Gent
Oordeel visitatiecommissie: De visitatiecommissie is van oordeel dat de opleiding als organisatie goed functioneert. Ze stelt vast dat de organisatiestructuur die binnen de uitgebreide Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen werd uitgewerkt helder is en voldoende garanties biedt op het waarborgen van de zelfstandigheid van de opleiding. Binnen de werking van de opleiding blijkt vooral de Opleidingscommissie een cruciale rol te spelen. De commissie looft de werking van de Opleidingscommissie en de overlegmogelijkheden die dit advies- en beslissingsorgaan biedt. Bij het lezen van het zelfevaluatierapport en tijdens de gesprekken heeft de commissie heel duidelijk kunnen vaststellen dat alle geledingen die bij het onderwijs in de opleiding betrokken zijn op een heel actieve manier in de organisatie van de opleiding worden ingeschakeld. In dit kader is de commissie vooral bijzonder verheugd te zien dat de studenten opvallend goed vertegenwoordigd zijn in de Opleidingscommissie, dat ze actief bij de werking ervan worden betrokken en dat ze als een volwaardig lid van de Opleidingscommissie worden beschouwd. De commissie kon duidelijk ervaren dat er binnen de opleiding naar de studenten wordt geluisterd en dat de Opleidingscommissie een efficiënt forum is voor de studenten om hun opmerkingen en bevindingen te formuleren. De commissie komt dan ook tot de conclusie dat de opleiding een opvallend hecht team vormt en als een bijzonder enthousiaste groep naar voren treedt. De visitatiecommissie is verder van oordeel dat de opleiding goed gebruik maakt van de mogelijkheden die de inbedding in de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen biedt. De middelen die de opleiding jaarlijks van de faculteit ontvangt, zijn de afgelopen jaren opvallend toegenomen maar naar het oordeel van de commissie hebben ze nog steeds niet het noodzakelijke niveau bereikt. Ze betreurt deze situatie en hoopt dat de financiering van de opleiding in de komende jaren naar een rechtmatig niveau kan worden opgetrokken.
8.
Gebouwen en infrastructuur
Beschrijving: De opleiding REVAKI is gehuisvest in kliniekgebouw 3 van de Campus Heymans of UZ-Campus, de campus waar ook het grootste deel van de lessen binnen de opleiding wordt gedoceerd. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport kan de opleiding op het terrein van de campus beschikken over een reeks auditoria, collegezalen en practicaruimten die rechtstreeks onder de faculteit ressorteren en zijn uitgerust met moderne audiovisuele didactische hulpmiddelen. Daarnaast kan de opleiding ook een beroep doen op verschillende computerlokalen die blijkens het zelfevaluatierapport gemakkelijk bereikbaar en vrij toegankelijk zijn voor de studenten.
Universiteit Gent
113
11/2004
Voor wat de eigen onderwijsruimten betreft, verkeert de opleiding in een overgangsfase gezien de uitgebreide renovatiewerken die sinds eind 2001 worden doorgevoerd. Deze herinrichtingwerken die over verschillende jaren worden gespreid, moeten volgens het zelfevaluatierapport leiden tot een geoptimaliseerde, geactualiseerde en gemoderniseerde infrastructuur die is aangepast aan de noden voor een optimale organisatie van het onderwijsprogramma. Sinds 1 oktober 2001 beschikt de vakgroep niet langer over een eigen bibliotheekruimte daar de bibliotheekcollectie van de opleiding werd geïncorporeerd in de Biomedische Bibliotheek Campus Heymans. Deze Biomedische Bibliotheek is de centrale bibliotheek van de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen waarvan de collectie gericht is op de verschillende opleidingen binnen de faculteit. De bibliotheek beschikt over een uitgebreid boeken- en tijdschriftenbestand en is blijkens het zelfevaluatierapport sterk gericht op het gebruik van gedigitaliseerde informatie. Er worden zoveel mogelijk elektronische versies van boeken en tijdschriften opgenomen en er werd veel energie gestopt in het ontwikkelen van SFXlinks ten behoeve van de gebruiker. De bibliotheek is voorzien van diverse elektronische raadplegingsmogelijkheden en in regel zijn alle beschikbare zoekmiddelen en databanken ook van thuis uit te gebruiken. Voor wat de onderzoeksinfrastructuur betreft, vermeldt het zelfevaluatierapport dat de onderzoekslaboratoria de voorbije jaren beter werden uitgebouwd en van randapparatuur voorzien. Binnen het Sportgeneeskundig Centrum werd een motorisch Evaluatiecentrum opgericht en vanuit de opleiding kan een beroep gedaan worden op de onderzoeksinfrastructuur van andere diensten en vakgroepen.
Oordeel visitatiecommissie: Met betrekking tot het kwaliteitsaspect ‘gebouwen en infrastructuur’ komt de visitatiecommissie tot de conclusie dat de huidige onderwijs- en onderzoeksinfrastructuur globaal genomen als voldoende kunnen worden beoordeeld. In dit kader wenst de commissie te benadrukken dat ze zich duidelijk bewust is van het feit dat de huidige situatie een uitzonderingssituatie is en dat de ruimten die momenteel worden gebruikt slechts een tussentijdse oplossing zijn als gevolg van de aan de gang zijnde verbouwings- en renovatiewerken. Tijdens haar bezoek heeft de commissie kunnen vaststellen dat het renovatie- en nieuwbouwproject dat voor de opleiding werd uitgewerkt veelbelovend is en op basis van de plannen die ze heeft kunnen inzien, rekent de commissie er dan ook op dat de opleiding na het afronden van de infrastructuurwerken zal kunnen beschikken over eigentijdse voorzieningen en voldoende geschikte en modern uitgeruste onderwijs-, onderzoeks- en oefenruimten. Voor wat de beschikbare onderwijs- en onderzoeksinfrastructuur betreft, is de commissie van oordeel dat de kwaliteit van de practicumruimten en laboratoria duidelijk verbeterd kan worden waarbij ze de opleiding uitdrukkelijk aanbeveelt om aandacht te besteden aan het aspect hygiëne en meer oog te hebben voor de uitrusting van de onderzoeks- en onderwijsruimten en de kwaliteit van de leerhulpmiddelen. In
11/2004
114
Universiteit Gent
dit kader bijvoorbeeld wenst de commissie de opleiding aan te sporen te investeren in de aanschaf van hoog-laagtafels, een investering die alleen al omwille van het belang van de aandacht voor ergonomie als noodzakelijk kan worden beschouwd. Met betrekking tot de bibliotheekvoorzieningen komt de commissie tot de bevinding dat deze van voldoende kwaliteit zijn. Tijdens haar bezoek heeft de commissie kunnen vaststellen dat het beschikbare tijdschriften- en boekenbestand dat betrekking heeft op de wetenschapsdisciplines binnen het domein van de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie voldoet aan haar verwachtingen. In navolging van de vorige visitatiecommissie en zoals reeds eerder aangegeven in voorliggend rapport wenst de commissie de opleiding evenwel aan te bevelen de studenten meer te stimuleren en aan te sporen om van de bibliotheekvoorzieningen gebruik te maken. De visitatiecommissie looft de ICT-voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken en de inspanningen die er vanuit de opleiding worden geleverd om het gebruik van de computer en de integratie van ICT-toepassingen in de onderwijspraktijk te stimuleren. In dit kader wenst de commissie nogmaals haar waardering uit te spreken voor de inzet van de personeelsleden om alle informatie met betrekking tot de opleiding via het net toegankelijk te maken.
9.
Personeel en personeelsbeleid
Beschrijving: Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport wordt de verdeling van het academisch personeel over de verschillende faculteiten door de Raad van Bestuur van de universiteit jaarlijks vastgelegd op basis van de onderwijsbelasting. Voor wat de verdere verdeling van de middelen betreft, vermeldt het zelfevaluatierapport dat de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen in haar jaarlijks personeelsbeleidsplan uitgaat van een verdelingsmechanisme waarbij zowel de onderwijsbelasting als de onderzoeksinspanningen van de vakgroepen in rekening worden gebracht. Binnen de vakgroepen wordt het personeelsbeleid hoofdzakelijk gestuurd door de vakgroepraden die voorstellen formuleren voor de Faculteitsraad en de beschikbare mandaatpunten naar keuze kunnen invullen met ZAP-, AAP- of ATP-mandaten of kunnen omzetten in financiële middelen. Volgens de informatiegegevens uit het zelfevaluatierapport beschikte de opleiding op 1 oktober 2003 over 23,85 VTE ZAP (waarvan 4,1 VTE verbonden aan de vakgroep REVAKI), 10,10 VTE AAP en 3,5 VTE ATP. Terwijl het ZAP-kader hoofdzakelijk uit voltijdse ZAP-leden bestaat omvat het AAP-kader veel deeltijdse personeelsleden. Daarbij gaat het hoofdzakelijk om praktijkassistenten met een specifieke onderwijsopdracht in de praktijkvakken en de stage. Naast de ZAP-leden en de praktijkassistenten worden ook de mandaatassistenten bij de inrichting van het onderwijs betrokken. Volgens de informatie van het zelfevaluatierapport wordt er evenwel op toegezien dat de mandaatassistenten minimaal de helft van hun tijd aan eigen onderzoekswerk kunnen besteden.
Universiteit Gent
115
11/2004
Het belangrijkste aandeel van het onderwijs binnen de opleiding wordt verzorgd door de vakgroep REVAKI. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport kende deze vakgroep de voorbije jaren een belangrijke uitbreiding van het personeelskader en dit in al haar geledingen. Desalniettemin blijft de vakgroep REVAKI volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport een duidelijk onderbezette vakgroep. De hoge onderwijsbelasting die daaruit voortvloeit heeft blijkens het zelfevaluatierapport belangrijke gevolgen op het vlak van onderzoek en dienstverlening. Naast de vaste stafleden, zijn er ook verschillende wetenschappelijke medewerkers met externe financiering aan de vakgroep verbonden. Het gaat om onderzoekers die over een tijdelijk mandaat beschikken en onderzoek verrichten in de verschillende onderzoeksdomeinen van de vakgroep. Blijkens het zelfevaluatierapport worden deze wetenschappelijke medewerkers evenwel slechts occasioneel bij het onderwijs betrokken. Volgens de informatie van het zelfevaluatierapport wordt de evaluatie van de didactische kwaliteiten van de stafleden op verschillende niveaus georganiseerd waarbij de jaarlijkse docentenevaluatie en de tweejaarlijkse intra-kwaliteitscontrole-initiatieven voor het AAP een centrale rol spelen. Daarnaast zouden de onderwijs-, de onderzoeksopdracht en de dienstverlening van de ZAP-leden ook geëvalueerd worden in het kader van de tweejaarlijkse ZAP-evaluatie en naar aanleiding van benoemingen en bevorderingen.
Oordeel visitatiecommissie: Personeelsbezetting en personeelsbeleid waren twee centrale aandachtspunten in het rapport van de vorige visitatiecommissie. Met vreugde stelt de huidige commissie vast dat er in de afgelopen jaren een opmerkelijk grote vooruitgang werd geboekt binnen de opleiding op het vlak van het kwaliteitsaspect “personeel en personeelsbeleid”. Het verheugt de visitatiecommissie te kunnen vaststellen dat het personeelskader in alle geledingen aanzienlijk werd uitgebreid en dat deze evolutie zich ook naar de toekomst toe belooft door te zetten. De commissie staat bijzonder positief tegenover de ontwikkelingen die zich op het vlak van het toeleverend onderwijs hebben voorgedaan. In tegenstelling tot de bevindingen van de vorige visitatiecommissie stelt de huidige commissie immers vast dat de betrokkenheid van de docenten van het toeleverend onderwijs bij het REVAKI-onderwijs enorm is toegenomen en dat er opvallende inspanningen worden geleverd om het toeleverend onderwijs zoveel mogelijk op de REVAKI af te stemmen en toe te spitsen. De commissie stelt evenwel vast dat de onderwijsbelasting binnen de opleiding nog steeds bijzonder hoog is en dat de grens van de overbelasting wordt benaderd. De commissie sluit zich aan bij het standpunt van de opleiding zoals verwoord in het zelfevaluatierapport en is van oordeel dat de overdreven onderwijsbelasting een zware impact heeft op de onderzoeksopdracht van het academisch personeel en op de dienstverlening die vanuit de opleiding wordt verzorgd. De commissie betreurt deze situatie en wenst heel duidelijk te benadrukken dat een verdere
11/2004
116
Universiteit Gent
uitbreiding van het personeelskader absoluut noodzakelijk blijft, zeker op het niveau van het ZAP-bestand. In dit kader sluit de commissie zich bovendien ook aan bij de vraag van de opleiding naar bijkomend administratief en technisch ondersteunend personeel. Desondanks wenst de commissie haar lof uit te spreken voor de inzet van de personeelsleden die er ondanks de duidelijke onderbezetting toch in slagen een academische opleiding van een hoog niveau in stand te houden. De commissie staat verder positief tegenover de aanwezigheid van enkele praktijkassistenten die naast hun deeltijdse onderwijsopdracht ook buiten de universiteit als kinesitherapeut actief zijn. Dit verheugt de commissie omdat op deze manier de voeling met het beroepenveld kan worden geïntensiveerd. Met betrekking tot de onderwijskwaliteit van het academisch personeel, komt de visitatiecommissie tot de conclusie dat deze globaal genomen goed is en dat ze voldoet aan haar verwachtingen. De commissie stelt vast dat de invulling van de onderwijsopdracht een rol speelt in het kader van het aanstellings-, benoemingsen bevorderingsbeleid en vindt het een goede evolutie dat de resultaten van de docentenevaluaties in de dossiers van de AP-leden worden opgenomen.
10. Internationalisering Beschrijving: Volgens de informatiegegevens uit het zelfevaluatierapport wordt het internationaliseringbeleid van de universiteit op centraal niveau gecoördineerd door de Afdeling Internationale Betrekkingen. In juni 2000 werd binnen de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen een Facultair Centrum Internationalisering (FCI) opgericht dat de vakgroepen moet bijstaan op het vlak van internationalisering en de uitbouw van internationaliseringbeleid. Blijkens het zelfevaluatierapport beschikt de opleiding over een vaste vertegenwoordiging binnen het FCI waarbij een ZAP-lid als departementale contactpersoon werd aangesteld. Samen met de curriculummanager en de stagecoördinator staat deze departementale contactpersoon ook in voor de concrete informatieverstrekking naar de uitgaande en inkomende studenten toe. De internationale studentenmobiliteit die binnen de opleiding werd uitgebouwd, kadert volledig in het socrates-erasmusprogramma. Met vijf Europese partnerinstellingen werd een studentenuitwisseling uitgewerkt waarbij studenten van de tweede licentie drie maand stage kunnen lopen in het buitenland. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat het aantal studenten dat van dit uitwisselingsprogramma gebruik wenst te maken de afgelopen jaren sterk is toegenomen waardoor de vraag het aanbod van de partnerinstellingen is gaan overtreffen. Op het vlak van voorlichting organiseert de faculteit jaarlijks in samenwerking met de centrale diensten een algemene introductieavond over studentenuitwisseling. In aansluiting daarop wordt binnen de opleiding ook een informatievergadering belegd waarop meer specifieke informatie met betrekking tot het uitwisselingsgebeuren wordt verstrekt. Voor wat de selectie van de kandidaten betreft,
Universiteit Gent
117
11/2004
werd een systeem met gewogen loting uitgewerkt waarbij de studieresultaten van de voorbije twee jaar in rekening worden gebracht.
Oordeel visitatiecommissie: De commissie is van oordeel dat er binnen de opleiding een duidelijke vooruitgang werd geboekt op het vlak van internationalisering sinds de publicatie van het vorig visitatierapport. Desondanks komt ze op basis van de gesprekken en op basis van de beschikbare informatiegegevens tot de bevinding dat de internationalisering nog steeds onvoldoende is en dat het internationaliseringbeleid van de opleiding verder ontwikkeld zou moeten worden. De commissie betreurt het gegeven dat de internationale docentenmobiliteit nauwelijks is uitgebouwd noch op het vlak van het onderwijs noch in het kader van wetenschappelijk onderzoek hetgeen naar haar oordeel negatieve gevolgen heeft voor de studentenmobiliteit. Ze beveelt de opleiding bijgevolg aan de onderzoeks- en onderwijsmobiliteit van de docenten verder te stimuleren en te ontwikkelen. Met betrekking tot de internationale studentenmobiliteit, stelt de commissie vast dat de participatie van de opleiding aan het Europese socrates/erasmus-programma werd gestart en dat de mogelijkheden tot het volgen van een stage in het buitenland werden uitgebreid. Aangezien het aantal geïnteresseerde studenten regelmatig het aantal aangeboden buitenlandse stageplaatsen overtreft, wenst de commissie de opleiding aan te sporen op zoek te gaan naar nieuwe buitenlandse stageplaatsen en het aanbod verder uit te breiden. Bovendien betreurt de commissie dat de internationale studentenmobiliteit uitsluitend beperkt blijft tot de stage in de tweede licentie. De commissie beveelt de opleiding aan de internationale studentenmobiliteit verder uit te bouwen en de uitwisseling van studenten ook buiten de stage mogelijk te maken.
11. Onderzoekscomponent van het onderwijs Beschrijving: Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport is de opleiding gericht op de vorming van actief lerende onderzoekers die in staat zijn de onderzoekshouding die hen in de loop van de opleiding werd bijgebracht toe te passen in de beroepspraktijk. Binnen de opleiding en doorheen het hele opleidingsprogramma worden verschillende opleidingsonderdelen geprogrammeerd die erop gericht zijn de studenten onderzoeksattitudes en -vaardigheden bij te brengen terwijl de actieve betrokkenheid van de studenten bij het onderzoek vooral vorm krijgt in het kader van de uitwerking van de licentiaatverhandeling. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport is het onderzoek binnen de opleiding voldoende ruim opdat het onderwijs in hoge mate kan worden terug-
11/2004
118
Universiteit Gent
gekoppeld op het eigen onderzoek en de eigen onderzoeksexpertise. Blijkens het zelfevaluatierapport kunnen er binnen de vakgroep REVAKI drie grote onderzoeksdomeinen worden onderscheiden: elektrotherapie, geriatrische revalidatie en lokomotorische revalidatie die het sterkst is uitgebouwd. Naast deze onderzoeksdomeinen die meer dan 90% van de onderzoeksactiviteiten vertegenwoordigen, komen er binnen de onderzoeksgroepen van de opleiding ook andere domeinen van de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie aan bod. Het zelfevaluatierapport vermeldt evenwel dat de verschillende onderzoeksdomeinen een uiteenlopende personeelsbezetting kennen hetgeen een duidelijke weerslag heeft op de omvang van de wetenschappelijke output. Niettemin is de opleiding van oordeel dat alle onderzoeksinitiatieven moeten kunnen worden gecontinueerd ook al gaat het soms om eerder beperkte onderzoeksprojecten. Het continueren van de bestaande onderzoekslijnen is naar haar oordeel immers heel belangrijk om voeling te kunnen houden met de ontwikkelingen binnen de betreffende wetenschapsdomeinen en om een stabiele basis te kunnen uitbouwen voor het onderwijs en de onderzoeksinitiatieven van de studenten in het kader van de eindverhandeling.
Oordeel visitatiecommissie: De visitatiecommissie stelt met genoegen vast dat er zich op het vlak van onderzoek de afgelopen jaren een positieve evolutie heeft voorgedaan binnen de opleiding en heel specifiek ook binnen de vakgroep REVAKI. De commissie is bijzonder verheugd te zien dat het wetenschappelijk onderzoek aanzienlijk werd uitgebouwd en dat het aantal onderzoeksdomeinen dat binnen de opleiding aan bod komt sterk werd uitgebreid. De commissie stelt vast dat er de laatste jaren een duidelijke toename valt waar te nemen in de wetenschappelijke output die vanuit de vakgroep wordt verzorgd alsook in het aantal doctoraten dat werd verdedigd en kadert binnen de opleiding REVAKI. Bovendien komt ze tot de bevinding dat het onderzoek dat binnen de onderzoeksgroepen van de opleiding wordt uitgewerkt, een duidelijke terugkoppeling vindt in de onderwijsinhouden. De commissie beschouwt dit alles als gunstige evoluties waarbij ze de wens uitdrukt dat de vakgroep de komende jaren op de ingeslagen weg mag verder gaan en deze positieve ontwikkelingen versterkt kunnen worden doorgezet. Ze is immers van oordeel dat een goed uitgebouwde basis van wetenschappelijke onderzoek een noodzakelijke voorwaarde is voor het in stand houden en het ontwikkelen van een academische opleiding. Ondanks al deze positieve evoluties, is de visitatiecommissie echter wel van oordeel dat de beperkte bestaffing en de bijzonder zware onderwijsbelasting van het academisch personeel een duidelijke hypotheek leggen op de onderzoeksactiviteiten van de staf. De commissie betreurt deze situatie en wenst nogmaals te benadrukken dat een uitbreiding van het academisch personeel noodzakelijk is om de kwaliteit van het onderwijs, het onderzoek en de dienstverlening te kunnen waarborgen. Zoals reeds werd aangegeven in het kader van het kwaliteitsaspect “Opbouw en inhodacht voor het ontwikkelen van wetenschappelijke vaardigheden en het
Universiteit Gent
119
11/2004
bijbrengen van de onderzoeksattitude in de opleiding zou kunnen verhoogd worden door in een vroegere fase van het onderwijs onderzoeksgerichte opleidingsonderdelen in te voegen.
12. Interne kwaliteitszorg Beschrijving: Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport zijn er bij de organisatie van de interne kwaliteitszorg verschillende organen betrokken. Op centraal niveau wordt het onderwijsbeleid van de universiteit bepaald door de Onderwijsraad en de Directie Onderwijsaangelegenheden. In 1998 werd binnen de faculteit een Kwaliteitscel Onderwijs (KCO) opgericht die onder leiding van de Facultaire Onderwijsdirecteur instaat voor de interne kwaliteitszorg met betrekking tot het onderwijs. Vanuit haar opdracht vervult de KCO verschillende functies waaronder de voorbereiding en de opvolging van de onderwijsevaluaties, de medeorganisatie van de externe visitaties en het uitbrengen van advies met betrekking tot de opleidingsoverschrijdende onderwijsaangelegenheden. Blijkens het zelfevaluatierapport functioneert naast de KCO ook nog een facultaire cel Onderwijsresearch en -ontwikkeling (ORO). Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport is er binnen het systeem van interne kwaliteitszorg een centrale rol weggelegd voor de Opleidingscommissie. De Opleidingscommissie die een vertegenwoordiging is van alle geledingen die bij het onderwijs binnen de opleiding betrokken zijn, is verantwoordelijk voor de ontwikkeling, de evaluatie en de bijsturing van het curriculum. Voorstellen tot programmawijzigingen moeten door de Opleidingscommissie, de Faculteitsraad en het Bestuurscollege worden goedgekeurd vooraleer effectief te kunnen worden doorgevoerd. Op het niveau van de vakgroepen worden op verzoek van de Opleidingscommissie de lesgevers voorgedragen die uiteindelijk moeten instaan voor de praktische uitwerking van de inhoud van het onderwijs. In het academiejaar 1993-94 werd binnen de universiteit een systeem van onderwijsevaluatie ingevoerd waarbij de studenten jaarlijks aan de hand van vragenlijsten verzocht worden ten minste drie opleidingsonderdelen te beoordelen. Binnen de opleiding wordt tweejaarlijks ook een intra-evaluatie van de practica doorgevoerd en worden de stages geëvalueerd aan de hand van de stage-evaluatieformulieren die de studenten na elke stage kunnen invullen. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de studenteninspraak binnen de universiteit op verschillende niveaus is geregeld. De studenten zijn vertegenwoordigd binnen de Opleidingscommissie, de KCO, de Faculteitsraad en de onderwijsgerelateerde ad hoc-commissies die dossiers voorbereiden voor de Faculteitsraad.
11/2004
120
Universiteit Gent
Oordeel visitatiecommissie: De visitatiecommissie stelt vast dat er op het vlak van de interne kwaliteitszorg een aanzienlijke vooruitgang werd geboekt in vergelijking met de situatie ten tijde van de vorige visitatie. Er werden duidelijk inspanningen geleverd om aan de opmerkingen van de vorige visitatiecommissie tegemoet te komen. Zo werden het sluiten van de kwaliteitscyclus en de verankering van de interne kwaliteitszorg bewerkstelligd door het uitwerken van procedures voor onderwijsevaluatie en curriculumvernieuwing, procedures die door de commissie over het algemeen als goed worden beoordeeld. Niettemin is de visitatiecommissie van oordeel dat de opleiding onderwijskundige ondersteuning zou kunnen gebruiken voor de verdere uitwerking van deze procedures waarbij ze in de eerste plaats denkt aan de procedures voor de ontwikkeling van curricula waarbij wordt uitgegaan van competentiegebieden en competenties. De commissie stelt vast dat de commissies en raden die bij de organisatie van de interne kwaliteitszorg betrokken zijn goed functioneren waarbij alle geledingen die bij het onderwijs in de opleiding zijn betrokken aan de besluitvormingsprocessen deelnemen. Zoals reeds eerder aangegeven heeft de commissie veel lof voor de werking van de Opleidingscommissie en de manier waarop de studenten bij de werking ervan worden betrokken. Voor wat de onderwijsprofessionalisering betreft, komt de visitatiecommissie tot de bevinding dat de meeste lesgevers die een onderwijsopdracht vervullen binnen de opleiding de voorbije jaren hebben deelgenomen aan één of meerdere docententrainingen die centraal door de universiteit worden georganiseerd. Toch stelt ze vast dat er binnen de opleiding op het vlak van onderwijsinnovatie weinig initiatieven worden genomen. De commissie betreurt deze situatie en wenst de opleiding aan te sporen meer aandacht te besteden aan onderwijsvernieuwing en de implementatie van innovatieprojecten. Niettemin heeft de commissie een positieve indruk van het elektronisch leerplatform waar verschillende lesgevers van de opleiding aan participeren en waar naar het oordeel van de commissie veel en nuttig gebruik van wordt gemaakt. De visitatiecommissie looft de kwaliteit van het zelfevaluatierapport dat naar haar oordeel bijzonder helder en duidelijk is. Ze stelt met vreugde vast dat het zelfevaluatierapport op een evenwichtige manier is opgesteld waarbij zowel de sterke als de zwakke punten van de opleiding worden vermeld. Bij het doornemen van het zelfevaluatierapport en tijdens de gesprekken, heeft de commissie heel duidelijk vastgesteld dat er sinds het verschijnen van het vorig visitatierapport in 1997 een lange weg is afgelegd en dat er met betrekking tot de verschillende kwaliteitsaspecten een bijzonder positieve evolutie heeft plaatsgevonden. De commissie stelt met vreugde vast dat de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie voor het overgrote deel zijn opgevolgd. Binnen de opleiding werden ingrijpende verbeteringsmaatregelen getroffen en aanpassingen doorgevoerd die naar haar oordeel tot een opvallende kwaliteitsverbetering hebben geleid.
Universiteit Gent
121
11/2004
11/2004
122
Vrije Universiteit Brussel De opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie binnen de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie
1.
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
Beschrijving: De opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie is een vijfjarige academische opleiding die gericht is op de vorming van omnipractici, algemene kinesitherapeuten die alle acten kunnen stellen die in de nomenclatuur van de kinesitherapie zijn opgenomen. De doelstellingen en eindtermen van de opleiding zijn zowel wetenschappelijk, maatschappelijk als beroepsgericht en de eindtermen die in het zelfevaluatierapport worden geformuleerd hebben betrekking op kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes. Van de studenten wordt verwacht dat ze tijdens de opleiding een brede wetenschappelijke vorming krijgen en een kritische wetenschappelijke ingesteldheid ontwikkelen die van essentieel belang zijn om in de maatschappij als zorgverstrekkende kinesitherapeut te kunnen functioneren. In de loop van de opleiding moeten de studenten de theoretische kennis verwerven en de praktische vaardigheden aanleren die noodzakelijk zijn voor het zelfstandig uitvoeren van de motorische revalidatie en de kinesitherapie. Ze moeten een ruime bekendheid en een kritische geest ontwikkelen op het vlak van het wetenschappelijk onderzoek in de motorische revalidatie en de kinesitherapie alsook in de aanverwante of ondersteunende wetenschapsdisciplines. De studenten moeten in staat zijn wetenschappelijk onderzoek te verrichten met betrekking tot beroepsgerelateerde probleemstellingen en hierover kunnen rapporteren. Van de studenten wordt bovendien ook verwacht dat ze een kritische probleemoplossende instelling ontwikkelen ten aanzien van de kinesitherapeutische onderzoeks- en behandelingsproblematiek die gestoeld is op wetenschappelijk onderbouwde methoden en vaardigheden met betrekking tot het beroep. Hierbij moeten ze in staat zijn om op wetenschappelijke wijze informatie te verzamelen, te interpreteren, te ordenen en op adequate wijze te reageren.
Vrije Universiteit Brussel
123
11/2004
Binnen de opleiding werd een onderwijsprofiel uitgewerkt dat is opgebouwd rond zes pijlers: het methodisch handelen, het gezondheidsprofiel, de internationale classificatie van het menselijk functioneren (ICF-model), de evidence based practice, de theorie van het bewegingscontinuüm en het belasting-belastbaarheidsmodel en de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs. In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat het onderwijsprofiel gericht is op het ontwikkelen van academische vaardigheden en competentieontwikkeling waarbij het onderwijsprogramma zodanig is uitgewerkt dat de competenties progressief worden opgebouwd. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport heeft het uitwerken van een onderwijsprofiel bijgedragen tot het verhelderen van de uitgangspunten van waaruit het kinesitherapeutisch handelen moet worden gerealiseerd en van waaruit de beslissingen met betrekking tot dit kinesitherapeutisch handelen moeten worden genomen. Het onderwijsprofiel was tevens een ideaal uitgangspunt voor het vastleggen en het expliciteren van de lijnen waarlangs de doelstellingen en eindtermen van de opleiding moeten worden gerealiseerd.
Oordeel visitatiecommissie: Op basis van het zelfevaluatierapport en op basis van de gesprekken die de commissie heeft kunnen voeren, komt de visitatiecommissie tot de bevinding dat er binnen de opleiding met betrekking tot het kwaliteitsaspect “onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen” een opmerkelijke vooruitgang werd geboekt. De commissie stelt met vreugde vast dat de doelstellingen en eindtermen goed en helder geformuleerd zijn, van een academisch niveau zijn en in hoge mate overeenkomen met de doelstellingen en eindtermen die de visitatiecommissie in haar referentiekader heeft geformuleerd. Niettemin beveelt de commissie de opleiding aan haar doelstellingen en eindtermen nog verder uit te werken in termen van competentiegebieden en competenties. De commissie is dus van oordeel dat het opleidingsprofiel zoals dat tot nog toe werd uitgewerkt verder zou moeten ontwikkeld worden om tot een competentiegerichte leeromgeving te kunnen komen. In dit kader beveelt de commissie de opleiding aan om bij de verdere uitwerking van het onderwijsprofiel de beroepscompetenties en de academische competenties als basisuitgangspunt te nemen en de basiscompetenties zoals vervat in het decreet van de Vlaamse regering van 4 april 2003 in het opleidingsprofiel te integreren. De commissie is immers van oordeel dat een goed uitgewerkt opleidingsprofiel noodzakelijk is om een betere afstemming van de onderwijskundige principes op de doelstellingen en eindtermen te kunnen bereiken en dat het opleidingsprofiel als basis moet genomen worden voor de hele onderwijsorganisatie en –inrichting. De commissie beveelt de opleiding aan de Opleidingsraad, die verantwoordelijk is voor curriculumaangelegenheden en voor de ontwikkeling van het opleidingsprogramma, deze principes als leidraad te laten nemen en als basisuitgangspunt te laten hanteren in het kader van de onderwijsvernieuwing en de curriculumontwikkeling.
11/2004
124
Vrije Universiteit Brussel
Tijdens de gesprekken kwam de commissie duidelijk tot de vaststelling dat er vanuit de opleiding inspanningen worden geleverd om de doelstellingen en eindtermen kenbaar te maken naar het onderwijzend personeel, de studenten en de stagebegeleiders toe. De visitatiecommissie kwam evenwel tot de bevinding dat zeker bij de groep van de stagebegeleiders het inzicht in de doelstellingen, de eindtermen en het opleidingsprofiel nog steeds onvoldoende is. Gezien het belang van de stage binnen de opleiding, beveelt de commissie de opleiding aan verder aandacht te besteden aan dit aspect en een grotere betrokkenheid van de stagebegeleiders bij het opleidingsprofiel te bewerkstelligen.
2.
Programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma Beschrijving: De opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie is een vijfjarige opleiding die een kandidatuurcyclus van twee jaar en een licentiaatcyclus van drie jaar omvat. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport sluit het opleidingsprogramma dat in 1999 bij de omvorming van een vierjarige naar een vijfjarige opleiding werd uitgewerkt nauw aan bij de doelstellingen en eindtermen die in het opleidingsprofiel worden geformuleerd. Het opleidingsprogramma is gericht op het aanbieden van een algemene vorming en het opleiden van omnipractici die in alle domeinen van de kinesitherapie gevormd zijn. De accenten van prespecialisatie die in het vierjarig opleidingsprogramma aanwezig waren, werden weggewerkt om meer aandacht te kunnen besteden aan de algemene kinesitherapeutische competenties. De mogelijkheden tot specialisatie werden verschoven naar de voortgezette academische opleidingen die vanaf het academiejaar 2004-2005 worden omgevormd tot master-na-masteropleidingen. Het opleidingsprogramma kent volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport een sequentiële opbouw waarbij er een duidelijke evolutie plaatsvindt van een basaal en algemeen vormend naar een verdiepend niveau met meer toegepaste materie. In de kandidaturen komen vooral de basiswetenschappelijke en biomedische wetenschappen aan bod waarna in de licenties de aandacht verschuift naar de medische en kinesitherapeutische opleidingsonderdelen. Bij de uitbouw van een vijfjarig opleidingsprogramma in 1999 werd er bovendien naar gestreefd om reeds vanaf het eerste jaar kinesitherapeutische opleidingsonderdelen in te voegen en in elk jaar stageonderdelen te programmeren. Het kinesitherapieonderwijs werd ondergebracht in modules hetgeen volgens het zelfevaluatierapport de samenhang binnen het programma heeft bevorderd en de onderlinge afstemming tussen opleidingsonderdelen kinesitherapie en pathologie heeft verhoogd. Zoals aangegeven in het zelfevaluatierapport zal dit modulair systeem bij de omvorming van het opleidingsprogramma naar een bachelor en masterstructuur verder uitgewerkt worden.
Vrije Universiteit Brussel
125
11/2004
Het opleidingsprogramma bestaat niet louter uit rechtstreeks aan de kinesitherapie gerelateerde opleidingsonderdelen maar bevat ook algemeen vormende opleidingsonderdelen uit de wetenschappen, de biomedische wetenschappen en de humane wetenschappen. Gezien de specificiteit wordt er vanuit de opleiding voor de invulling van verschillende opleidingsonderdelen beroep gedaan op toeleverend onderwijs vanuit andere faculteiten. Uit de informatie van het zelfevaluatierapport blijkt dat één van de centrale pijlers in het opleidingsprofiel de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs is, een voorwaarde die zowel voor het eigen onderwijs als het toeleverend onderwijs geldt. Omdat de opleiding gericht is op de vorming van algemene kinesitherapeuten die voorbereid moeten zijn op de zelfstandige uitoefening van het beroep, sluit de opleiding volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport ook zoveel mogelijk aan bij de evoluties in het beroepenveld. Gezien de maatschappelijke en beroepsmatige relevantie wordt er vanuit de opleiding tenslotte ook naar gestreefd om de studenten de attitude van levenslang leren bij te brengen.
Oordeel visitatiecommissie: De commissie stelt vast dat er de voorbije jaren op het vlak van de opbouw en de inhoud van het onderwijsprogramma een opmerkelijke vooruitgang werd geboekt en dat er in het kader van de omvorming van een vierjarig naar een vijfjarig opleidingsprogramma aan de meeste aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie tegemoet werd gekomen. De commissie stelt vast dat het programma coherent en sequentieel is opgebouwd waarbij de eerste en de tweede cyclus goed op elkaar aansluiten. Het opleidingsprogramma is algemeen gesteld van een goed niveau waarbij de commissie met plezier vaststelt dat er van bij het begin van de opleiding kinesitherapeutische opleidingsonderdelen worden geprogrammeerd. Ook de vroege inbedding van stageonderdelen en de evenwichtige opbouw van de stage over de verschillende jaren van de opleiding heen worden door de commissie als positief beoordeeld. De commissie komt eveneens tot de vaststelling dat het niveau van het REVAKI-onderwijs opvallend verbeterd is en dat de verschillende domeinen van de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie beter gedekt worden in het opleidingsprogramma. De commissie looft de inspanningen van de opleiding om het onderwijs in modules te organiseren en hiermee de integratie van theorie en praktijk te bevorderen. Op basis van het zelfevaluatierapport en op basis van de gesprekken die de commissie heeft kunnen voeren, heeft zij duidelijk kunnen vaststellen dat sommige modules reeds goed werden uitgewerkt terwijl andere nog in de kinderschoenen blijken te staan. De commissie beschouwt het opzetten van een modulair onderwijssysteem als een heel positieve evolutie en wenst de opleiding te stimuleren haar onderwijsmodules verder te ontwikkelen en uit te bouwen. De commissie wenst de opleiding er evenwel op te wijzen dat de onderwijsmodules ontwikkeld moeten worden vanuit een nog verder uit te werken competentiegericht opleidingsprofiel en niet beperkt mogen blijven tot het samenvoegen van afzonderlijke opleidingsonderdelen.
11/2004
126
Vrije Universiteit Brussel
De commissie is verheugd te zien dat, in opvolging van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie, het toeleverend onderwijs steeds meer op het REVAKIonderwijs wordt toegespitst. De commissie is evenwel van oordeel dat deze integratie nog verder zou moeten uitgebouwd worden. In dit kader wenst de commissie de opleiding te adviseren om de basiswetenschappelijke opleidingsonderdelen en het toeleverend onderwijs verder in onderwijsmodules te integreren. De commissie stelt vast dat er in het onderwijsprogramma veel aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van algemene vaardigheden waarbij ook het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden goed aan bod komt. Het onderwijs sluit aan bij de ontwikkelingen in het wetenschapsgebied waarbij het eigen onderzoek een duidelijke terugkoppeling vindt in het onderwijs. De commissie is bovendien ook van oordeel dat de studenten goed gestimuleerd worden om zelfstandig te leren werken met het oog op het ontwikkelen van de houding van levenslang leren.
2.2. Onderwijsleersituatie Beschrijving: Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport worden er binnen de opleiding verschillende werkvormen gehanteerd. Naast de traditionele werkvormen zoals hoorcolleges en practica wordt er in verschillende opleidingsonderdelen ook gebruik gemaakt van andere en vaak innovatieve werkvormen zoals casuïstiek, praktische demonstraties, groepswerk, groepsdiscussie, opdrachten in de laptopklas, experimenteel onderzoek, stage en literatuurstudie. Met betrekking tot het belang van de hoorcolleges tekent zich in de loop van de opleiding een duidelijke evolutie af waarbij het aantal hoorcolleges gradueel afneemt. Blijkens het zelfevaluatierapport wordt deze dalende trend enkel onderbroken in de eerste licentie, een opleidingsjaar waarin meer dan de helft van de opleidingsonderdelen in de vorm van hoorcolleges wordt gedoceerd. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat er voor de meeste opleidingsonderdelen schriftelijk studiemateriaal voorhanden is. Naast syllabi worden er ook werkboeken, handboeken en readers gebruikt en stellen sommige docenten hand-outs of kopieën van transparanten ter beschikking van de studenten. Tenslotte worden er voor sommige opleidingsonderdelen ook powerpointpresentaties en ander documentatiemateriaal beschikbaar gemaakt op het teleleerplatform Blackboard.
Oordeel visitatiecommissie: De commissie is bijzonder enthousiast over de huidige onderwijsleersituatie waarbij er naar haar oordeel veel aandacht wordt besteed aan het gebruik van innovatieve onderwijsvormen zoals teamteaching en de integratie van ICT-toepassingen in het onderwijs. De commissie staat heel positief tegenover het feit dat er in de opleiding veel belang wordt gehecht aan zelfstudie, een aspect dat reeds vanaf de eerste kandidatuur in het opleidingsprogramma wordt geïntegreerd. De commissie
Vrije Universiteit Brussel
127
11/2004
beschouwt de voortdurende aandacht voor zelfstandig leren als een belangrijke troef voor de opleiding. De commissie is immers van oordeel dat het aanzetten tot zelfstandig leren een fundamenteel onderdeel behoort te zijn in de opleiding en de voorbereiding van de studenten gezien het feit dat ze in hun latere beroepsuitoefening onvermijdelijk zullen geconfronteerd worden met de noodzaak aan voortdurende bijscholing en zelfstudie. De commissie is van oordeel dat het studiemateriaal van degelijke kwaliteit is waarbij ze toch vaststelt dat de cursussen nog steeds in hoofdzaak Nederlandstalig zijn. Tijdens de gesprekken kwam evenwel duidelijk naar voren dat de studenten bij het uitwerken van opdrachten en in het kader van hun eindverhandeling ook met anderstalige literatuur in contact komen, een evolutie die door de commissie positief wordt beoordeeld. De commissie is echter van oordeel dat de studenten hierop beter zouden kunnen worden voorbereid indien het gebruik van anderstalig cursusmateriaal meer doorgang zou vinden.
2.3. Toetsing en evaluatie Beschrijving: Met betrekking tot het aspect “toetsing en evaluatie” wordt binnen de opleiding een semestersysteem toegepast waarbij aan het eind van elk semester een examenperiode wordt georganiseerd. Volgens het zelfevaluatierapport is er voor de beide examenperiodes één deliberatiemoment voorzien dat aan het einde van het academiejaar, na het afsluiten van de examenperiode van juni wordt ingericht. De studenten die niet in de eerste zittijd geslaagd zijn, kunnen deelnemen aan een tweede zittijd die midden augustus begint en eindigt in september. Blijkens het zelfevaluatierapport, bestaat het examen voor veel opleidingsonderdelen uit een theoretisch en een praktisch gedeelte waardoor naar het oordeel van de opleiding zowel de cognitieve als de praktische vaardigheden van de studenten worden getoetst. Bij de evaluatie van sommige opleidingsonderdelen wordt volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport niet alleen gekeken naar de examenuitslagen maar wordt ook de beoordeling van groepswerk, laboratoriumverslagen, werkboeken, schriftelijke rapporten en opzoekwerk in rekening gebracht. De examens die binnen de opleiding worden afgenomen, worden allemaal op 20 beoordeeld. Bij de berekening van het totale eindresultaat wordt volgens het zelfevaluatierapport evenwel een wegingsfactor gehanteerd die overeenstemt met het aantal studiepunten van de betrokken opleidingsonderdelen. De eindbeslissing in verband met het al dan niet slagen van de studenten en het toekennen van de graden valt onder de bevoegdheid van de deliberatiecommissie die hierbij de regels van het algemeen en het facultair examenreglement volgt. Het examenrooster wordt samengesteld door het secretariaat van de faculteit waarbij de studenten inspraak hebben via de studentenafgevaardigde.
11/2004
128
Vrije Universiteit Brussel
Binnen de universiteit en binnen de opleiding wordt een examenbegeleiding georganiseerd waarin de facultaire ombudsman een centrale rol speelt. Daarnaast worden er op centraal universitair niveau begeleidingsprogramma’s ingericht waaraan de studenten vrij kunnen deelnemen en die betrekking hebben op de voorbereiding en het afleggen van examens en het leren omgaan met faalangst.
Oordeel visitatiecommissie: Het kwaliteitsaspect “toetsing en evaluatie” wordt door de visitatiecommissie globaal als goed beoordeeld. De toetsings- en evaluatieprocedures die binnen de opleiding worden gehanteerd zijn helder en transparant en de studenten worden voldoende voorbereid en geïnformeerd met betrekking tot de gehanteerde evaluatiecriteria. De commissie stelt vast dat de examens die worden afgenomen over het algemeen van een goed niveau zijn en dat er binnen de opleiding zowel naar kennis, inzicht en vaardigheden als naar attitudes wordt gepeild. De commissie stelt eveneens vast dat de nadruk bij het examineren in de kandidaturen nog vooral ligt op het peilen naar kennis en de reproductie van cursusinhouden terwijl de aandacht voor inzicht, vaardigheden en attitudes in hoofdzaak in de licenties aan bod komt. De commissie wenst de opleiding aan te sporen om ook in de toetsings- en de evaluatieprocedures binnen de kandidaturen de aandacht voor inzicht, vaardigheden en attitudes te integreren en de sterke aandacht voor de reproductie van cursusinhouden in de kandidaatsjaren zoveel mogelijk te reduceren. De commissie komt tot de bevinding dat er binnen de opleiding nog in hoofdzaak gebruik gemaakt wordt van klassieke examenvormen. Ze vindt het evenwel een positief gegeven dat de opleiding zich wel degelijk bewust is van het feit dat de evaluatievormen moeten worden aangepast aan de innovatieve werkvormen. De commissie stelt vast dat er vanuit de opleiding initiatieven worden genomen om deze afstemming vorm te doen krijgen, een evolutie die de visitatiecommissie verder wenst te stimuleren en aan te moedigen. Met betrekking tot de examens komt de commissie tot de bevinding dat de examendruk in sommige jaren nog steeds vrij hoog is. Ze weet dat de opleiding zich hiervan bewust is en dat een oplossing voor dit probleem wordt uitgewerkt. Zo stelde de commissie vast dat er vanuit de opleiding naar gestreefd wordt om de examendruk te verlagen door de examinering in het kader van de modules te organiseren waarbij men uiteindelijk tot één examen per module hoopt te komen. Ze is van oordeel dat dit een bijzonder positieve evolutie zou zijn en wenst de opleiding dan ook heel uitdrukkelijk aan te moedigen bij haar pogingen om een systeem van modulair examineren uit te werken. Tenslotte is de commissie van mening dat de examenresultaten na het eerste semester zo vlug mogelijk aan de studenten moeten worden meegedeeld.
Vrije Universiteit Brussel
129
11/2004
3.
Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling Beschrijving: In het laatste jaar van de opleiding moeten de studenten een eindverhandeling indienen en openbaar verdedigen waarvoor in het programma van de derde licentie veertien studiepunten worden voorzien. Van de studenten wordt verwacht dat ze met hun eindverhandeling kunnen aantonen dat ze in de loop van de opleiding een visie hebben ontwikkeld op het vlak van wetenschappelijke synthese en die op een kritische manier kunnen weergeven. De studenten moeten in hun eindverhandeling aangeven dat ze een onderzoeksprobleem op een persoonlijke en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen aanpakken waarbij ze kunnen steunen op de kennis die ze tijdens hun opleiding hebben verworven. Vanuit de opleiding werden richtlijnen uitgewerkt met betrekking tot de vorm en de inhoud van de eindverhandelingen waarbij gestipuleerd wordt dat een eindverhandeling minimaal volgende aspecten moet omvatten: een probleemstelling, een literatuurstudie, een overzicht van de gebruikte onderzoeksmethoden, het proces van statistische reductie, het proces van inductie, een systematische en kritische discussie van de resultaten en conclusies. Volgens de informatie van het zelfevaluatierapport kunnen de studenten het onderwerp van hun eindverhandeling vrij kiezen binnen het onderzoeksdomein van de revalidatiewetenschappen. Vanuit de opleiding wordt wel jaarlijks een keuzelijst aangeboden met klinisch en fundamenteel wetenschappelijk georiënteerde onderwerpen die kaderen binnen lopende onderzoeken en aansluiten bij de expertise van de ZAP-leden. Blijkens het zelfevaluatierapport zijn zuivere literatuurstudies als eindverhandeling bijzonder zeldzaam en moet de keuze voor een literatuuronderzoek uitvoerig beargumenteerd worden. Bij het uitwerken van hun eindverhandeling worden de studenten begeleid door een promotor en eventueel een specifieke begeleider. Van de studenten wordt verwacht dat ze op regelmatige basis verslag uitbrengen aan hun promotor en begeleider die van hun kant moeten instaan voor de begeleiding van de studenten op organisatorisch en inhoudelijk vlak. De promotor en de begeleider moeten de vorderingen van de studenten evalueren en eventuele problemen signaleren. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat de studenten met twee aan één eindverhandeling kunnen werken waarbij van hen verwacht wordt dat ze elk een eigen verhandeling indienen waarin de persoonlijke inbreng van de afzonderlijke studenten herkenbaar wordt gemaakt voor de juryleden. Volgens de informatie van het zelfevaluatierapport monden thesisonderzoeken bovendien ook vaak uit in publicaties en posterpresentaties op congressen waarbij de studenten als eerste auteur kunnen fungeren.
11/2004
130
Vrije Universiteit Brussel
Oordeel visitatiecommissie: Met betrekking tot de eindverhandelingen heeft de visitatiecommissie een positieve indruk. De eindverhandelingen zijn van voldoende tot goede kwaliteit en worden naar het oordeel van de commissie goed begeleid. Op basis van de gesprekken en op basis van de samenstelling van het opleidingsprogramma, komt de commissie bovendien tot de vaststelling dat de eindverhandeling een belangrijke plaats inneemt binnen de opleiding en dat het aantal studiepunten dat in de derde licentie aan het opleidingsonderdeel “eindverhandeling” wordt toegekend voldoende in overeenstemming is met de inspanningen die de studenten in het kader van de uitwerking van hun thesisonderzoek moeten leveren. De commissie is verder vooral zeer positief over de manier waarop de voorbereiding op de eindverhandeling doorheen het opleidingsprogramma en over de verschillende studiejaren heen wordt opgebouwd met name via het opleidingsonderdeel “onderzoeksmethodologie in de revalidatiewetenschappen” dat reeds in de tweede kandidatuur start. De commissie vindt het ook een heel goed initiatief om in de tweede licentie een opleidingsonderdeel “systematisch literatuuronderzoek” in te passen waarbij de studenten de mogelijkheid wordt geboden om het literatuuronderzoek dat samenhangt met hun eindverhandeling uit te werken. Ze is bijgevolg bijzonder verheugd te kunnen vaststellen dat de eindverhandeling goed verankerd is in de opleiding en in het opleidingsprogramma is ingebed. De commissie is van oordeel dat er met de eindverhandeling duidelijk wordt voortgebouwd op de onderzoeksvaardigheden en de onderzoeksattitudes die de studenten in verschillende opleidingsonderdelen hebben aangereikt gekregen. De commissie komt tot de bevinding dat de studenten over voldoende keuzemogelijkheden beschikken voor wat het onderwerp van hun eindverhandeling betreft. Uit de gesprekken bleek evenwel dat de geactualiseerde versie van de keuzelijst met thesisonderwerpen die jaarlijks door de opleiding wordt samengesteld vrij laat ter beschikking van de studenten wordt gesteld. De commissie wenst de opleiding aan te sporen er in de toekomst voor te zorgen dat een geactualiseerde versie van deze lijst vóór de aanvang van de tweede licentie voor iedereen beschikbaar zou zijn. Met betrekking tot de onderwerpen komt de commissie ook tot de vaststelling dat er in het kader van de eindverhandeling kan worden samengewerkt met andere vakgroepen en dat de waaier aan onderzoeksthema’s vrij uitgebreid is. De commissie stelt vast dat de opleiding tegemoet is gekomen aan de opmerkingen van de vorige visitatiecommissie en vindt het een goede evolutie dat eindverhandelingen in kleine groepjes kunnen worden uitgewerkt. Tenslotte wenst de commissie de opleiding ook nog te stimuleren in haar pogingen om de output van de resultaten die in het kader van de eindverhandelingen worden geboekt te verhogen.
Vrije Universiteit Brussel
131
11/2004
3.2. Stage Beschrijving: Volgens de informatie van het zelfevaluatierapport neemt de stage met een totaal gewicht van 45 studiepunten een belangrijke plaats in binnen de opleiding. De stage is gericht op het verwerven van kennis, cognitieve, regulatieve en affectieve vaardigheden en competenties in het brede domein van de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport worden er vanaf het eerste jaar stages ingelast waarbij er wordt gestreefd naar een duidelijk progressie in de didactische stageopbouw. In de eerste kandidatuur worden stages therapeutische recreatie geprogrammeerd, in de tweede kandidatuur kijkstages kinesitherapie, in de eerste licentie preklinische stages, in de tweede en derde licentie klinische stages en in de derde licentie stages in de private praktijk. Met de opeenvolging van de verschillende soorten stages in de verschillende studiejaren beoogt de opleiding een progressieve toename in de competenties van de studenten in de diverse domeinen van de kinesitherapie. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat de informatie met betrekking tot het opzet, de inhoud, de doelstellingen en de organisatie van de stages voor de kandidaturen en de eerste licentie terug te vinden is in de onderwijsfiche. Voor de tweede en derde licentie werd de informatie gebundeld in de stageboeken I en II en zijn de formulieren voor de beoordeling en de aanvraag van occasionele stages beschikbaar op de website van de vakgroep. In de loop van de klinische stages wordt verder ook gewerkt met een portfolio die de studenten moeten samenstellen op basis van de opdrachten die in het stagewerkboek omschreven staan. Voor wat de begeleiding vanuit de opleiding betreft, stelt het zelfevaluatierapport dat de studenten steekproefsgewijs door de vertegenwoordigers van de opleiding worden bezocht waarbij ernaar gestreefd wordt elke student minimaal één maal per semester tijdens de stage te bezoeken. Via de maandelijks stage casuïstieken, de stagewerkboekopdrachten, de semesteriele stagebesprekingen en –discussies worden de studenten gevolgd en wordt de integratie van Evidence Based Medicine in de klinische kinesitherapie nagestreefd. De stageplaatsen en de stagebegeleiding worden maandelijks door de studenten beoordeeld, een beoordeling die volgens het zelfevaluatierapport jaarlijks naar de stagebegeleiders wordt teruggekoppeld.
Oordeel visitatiecommissie: De visitatiecommissie stelt vast dat zich de afgelopen jaren een positieve evolutie heeft voorgedaan op het vlak van de stage. De commissie komt tot de bevinding dat de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie ter harte zijn genomen en dat er doeltreffende remediëringsmaatregelen werden doorgevoerd die binnen de opleiding tot een opmerkelijke verbetering van de stage hebben geleid. Ze is van oordeel dat het inpassen van de stage in een privé-praktijk als een vast onderdeel
11/2004
132
Vrije Universiteit Brussel
in het opleidingsprogramma een duidelijke vooruitgang betekent en een betere voorbereiding van de studenten op de latere beroepsuitoefening garandeert. De commissie staat bovendien ook heel positief tegenover het stageplan waarin de stage is uitgewerkt. Ze looft de sequentiële opbouw van de stage alsook de vroege inbedding in het curriculum waarbij het contact met de beroepspraktijk al vanaf de eerste kandidatuur wordt voorzien. De commissie komt tot de conclusie dat de stage de afgelopen jaren een belangrijke plaats is gaan innemen binnen de opleiding en in het opleidingsprogramma echt is geïntegreerd. De commissie stelt vast dat de praktische organisatie van de stage degelijk is uitgebouwd en dat de studenten in de loop van de stage vrij goed begeleid worden. Tijdens de gesprekken werd de commissie er evenwel verschillende keren op gewezen dat de opvolging van de stagiairs en de informatieverstrekking vanuit de opleiding verbeterd zouden kunnen worden. De commissie stelde vast dat de opleiding er niet in slaagt haar vooropgestelde streefdoel te bereiken en de stagiairs minimaal één maal per semester op één van hun stageplaatsen te bezoeken. Ze beveelt de opleiding aan hieraan aandacht te besteden en de contacten met de stagiairs op de stageplaatsen te intensiveren. De commissie vindt het een goed initiatief dat er binnen de opleiding op regelmatige basis discussiesessies worden georganiseerd rond de stage waarbij in kleine groepjes en in aanwezigheid van de stagecoördinator de verschillende aspecten van de stage kunnen worden besproken en bediscussieerd. Met betrekking tot de kwaliteit van de stageplaatsen komt de commissie tot de bevinding dat het leeraspect op sommige stageplaatsen onvoldoende aanwezig is en dat sommige stagebegeleiders te weinig tijd kunnen vrijmaken om in een goede begeleiding van de stagiairs te kunnen voorzien. De commissie raadt de opleiding aan deze aspecten als centrale aandachtspunten te nemen en waar nodig remediëringsmaatregelen uit te werken. Ze stelt wel vast dat er vanuit de opleiding nu reeds inspanningen worden geleverd om de stagebegeleiders op de hoogte te brengen van de doelstellingen en de eindtermen van de opleiding alsook van het opleidingsprofiel. Niettemin komt de commissie op basis van de gesprekken met de stagebegeleiders tot de conclusie dat de stagebegeleiders nog steeds onvoldoende inzicht hebben in het opleidingsprofiel en vaak onvoldoende vertrouwd zijn met het klinisch handelen en de implementatie van het ICF-model in de beroepspraktijk. De commissie beveelt de opleiding aan de betrokkenheid van de stagebegeleiders bij de opleiding verder uit te bouwen en een betere inhoudelijke afstemming rond het opleidingsprofiel na te streven tussen de stagebegeleiders en de opleiding. Gezien het belang van de stage en de rol van de stagebegeleiders sluit de commissie zich aan bij de stelling van de opleiding dat er in dit kader zou moeten gestreefd worden naar een zekere formalisering van de relatie tussen de opleiding en de stagebegeleiders, waar reeds een begin mee gemaakt is. Voor wat de evaluatie van de stagiairs en de stageplaatsen betreft, heeft de commissie geen noemenswaardige problemen kunnen vaststellen. De studenten worden op een gestandaardiseerde manier en volgens een vaste beoordelingslijst door de stagebegeleiders geëvalueerd waarbij de criteria duidelijk en inzichtelijk zijn.
Vrije Universiteit Brussel
133
11/2004
Studenten1
4.
4.1. Studentenprofiel en studentenaantallen Tabel 1 Totaal aantal studenten Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie VUB voor de periode ’92-’93 t.e.m. ’02-’032 . Academiejaar
generatiestudenten
1ste kand.
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
‘92-‘93
30
39
22
23
21
‘93-‘94
21
41
30
31
27
‘94-‘95
45
62
33
32
30
‘95-‘96
34
65
37
39
32
‘96-‘97
42
66
44
33
40
‘97-‘98
21
47
40
34
36
‘98-‘99
33
51
32
38
34
‘99-‘00
45
59
41
26
41
‘00-‘01
32
51
43
41
30
‘01-‘02
37
56
37
49
35
‘02-‘03
18
29
37
35
39
Beschrijving: De instroom van generatiestudenten kende de afgelopen jaren een opmerkelijke schommeling die volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport mogelijks te verklaren is door de houding van de politici en de manier waarop er in de media wordt bericht over de kinesitherapeutische beroepspraktijk en toekomstperspectieven van de toekomstige kinesitherapeuten. Met betrekking tot de instroom vermeldt het zelfevaluatierapport dat de generatiestudenten hoofdzakelijk uit de provincies Vlaams-Brabant en Antwerpen komen, een gegeven dat vooral bepaald wordt door de geografische ligging van de onderwijs-
11/2004
1
Tot en met het academiejaar 1998-1999 hebben de cijfers volledig betrekking op de vierjarige opleiding “Motorische revalidatie en kinesitherapie”. Vanaf het academiejaar 1999-2000 verandert dat omdat van dan af de vijfjarige opleiding “Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie” progressief werd ingevoerd. Voor de periode die hier behandeld wordt, zijn er geen gegevens voor de derde licentie aangezien die pas in het academiejaar 2003-2004 voor het eerst wordt ingericht.
2
De cijfergegevens werden overgenomen uit het zelfevaluatierapport van de opleiding.
134
Vrije Universiteit Brussel
instelling. Voor wat de vooropleiding van de instromende studenten betreft, komen de meeste generatiestudenten uit het ASO waarbij vooral de richting Wetenschappen-Wiskunde sterk vertegenwoordigd blijkt te zijn. Tenslotte blijkt uit de informatiegegevens van het zelfevaluatierapport dat de opleiding weinig buitenlandse studenten aantrekt en dat de trend naar meer vrouwelijke studenten zich doorzet waarbij gemiddeld 60,8% van de generatiestudenten vrouwelijke studenten zijn.
Oordeel visitatiecommissie: De commissie stelt vast dat de studentenaantallen eerder gering zijn en dat de instroom de afgelopen jaren aan een duidelijke schommeling onderhevig is geweest. De commissie vindt de daling van het aantal generatiestudenten in het academiejaar 2002-2003 tot onder de twintig alarmerend. Ze hoopt dat deze recente daling van tijdelijke aard is aangezien ze vreest dat een verdere daling van de studentenaantallen de kwaliteit van de opleiding mogelijks in gevaar zou kunnen brengen. Met betrekking tot de eerder geringe studentenaantallen is de commissie van oordeel dat de kleinschaligheid van de opleiding ook belangrijke voordelen heeft. Zo stelt de commissie vast dat de kleinschaligheid een bijzonder positieve invloed heeft op het contact tussen de studenten en de stafleden en een goede en doorgedreven begeleiding van de studenten mogelijk maakt. Uit de gesprekken die de commissie heeft kunnen voeren, bleek bovendien ook duidelijk dat de kleinschaligheid van de opleiding door de meeste studenten als een voordeel wordt beschouwd en een belangrijke rol heeft gespeeld in hun keuze voor het volgen van de opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie aan de VUB. Voor wat de kwaliteit van de instroom betreft, stelt de commissie vast dat de opleiding veel studenten aantrekt die een sterke en hoofdzakelijk wetenschappelijk gerichte vooropleiding hebben genoten. Uit de gesprekken kwam echter ook naar voren dat veel studenten voor de opleiding aan de VUB hebben gekozen omdat ze duidelijk behoefte hadden aan een doorgedreven begeleiding, een verwachting waar de opleiding naar het oordeel van de visitatiecommissie goed aan tegemoet komt. Met betrekking tot de instroom van buitenlandse studenten, stelt de commissie vast dat er vanuit de opleiding nauwelijks aandacht wordt besteed aan dit aspect. Ze betreurt dit en wenst de opleiding aan te sporen de instroom van buitenlandse studenten te bevorderen en strategieën dienaangaande uit te werken.
Vrije Universiteit Brussel
135
11/2004
4.2. Slaagcijfers en rendementen3 Tabel 2 Slaagpercentages studenten Motorische Revalidatie en Kinesitherapie VUB (’92-’93 t.e.m. ’01-’02) (verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol) generatiestudenten
1ste kand.
2de kand.
’92-’93
60
58,97
90,91
100
95,24
’93-’94
57,14
53,66
80
87,10
88,89
’94-’95
51,11
48,39
93,94
87,50
90
’95-’96
47,06
58,46
81,08
94,87
90,63
’96-‘97
45,24
46,97
81,82
93,94
87,50
’97-‘98
47,62
61,70
82,50
88,24
88,89
’98-‘99
63,64
64,71
62,50
92,11
76,47
71,43
82,93
96,15
90,24
’00-‘01
75
82,93
86,67
’01-‘02
66,67
55,56
94,29
Academiejaar
’99-‘00
1ste lic.
2de lic.
Tabel 3 Slaagpercentages studenten Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie VUB (’99-’00 t.e.m. ’01-’02) (verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol) Academiejaar
generatiestudenten
1ste kand.
2de kand.
’99-‘00
60
63,46
’00-‘01
53,13
52,94
85,71
’01-‘02
75,68
67,86
76,47
1ste lic.
2de lic.
77,42
Beschrijving: Over de periode gaande van het academiejaar 1992-1993 tot en met het academiejaar 2001-2002 bedroeg het gemiddelde slaagpercentage bij de mannelijke generatiestudenten 57%, een gemiddelde dat bij de vrouwelijke generatiestudenten iets hoger lag en op 59% uitkomt. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport heeft de omvorming van de opleiding en de invoering van een vijfjarig programma in het academiejaar 1999-2000 geleid tot een stijging van de slaagpercentages,
3
11/2004
De cijfergegevens met betrekking tot de slaagpercentages werden uit het zelfevaluatierapport overgenomen.
136
Vrije Universiteit Brussel
een evolutie die mogelijks kan wijzen op een verbeterde studeerbaarheid van het opleidingsprogramma. Met betrekking tot de slaagpercentages, vermeldt het zelfevaluatierapport dat er vanaf de tweede kandidatuur een duidelijk stijging optreedt in de gemiddelde slaagpercentages. Enkel in het laatste jaar wordt deze trend soms onderbroken en valt er geregeld een daling in de slaagpercentages waar te nemen, een gegeven dat volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport verband houdt met het feit dat sommige studenten de eindverhandeling niet binnen de voorziene tijd krijgen afgewerkt. In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat er zich na de eerste kandidatuur op het vlak van de doorstroom nauwelijks problemen stellen en dat gemiddeld 60% van de generatiestudenten zijn/haar einddiploma behaalt. De overgrote meerderheid van de generatiestudenten doet dit in vier of vijf jaar terwijl slechts enkelingen meer dan vijf jaar nodig hebben om hun einddiploma te behalen.
Oordeel visitatiecommissie: Het kwaliteitsaspect “slaagcijfers en rendementen” wordt door de visitatiecommissie globaal genomen als positief beoordeeld. Niettemin betreurt de commissie het feit dat de uitval vooral in de eerste kandidatuur plaatsgrijpt waarbij de selectie in hoofdzaak gebeurt op grond van de basiswetenschappelijke opleidingsonderdelen. De commissie betreurt dat er binnen de opleiding nauwelijks op andere, meer kinesitherapeutische en beroepsgerelateerde vaardigheden wordt geselecteerd. De commissie is wel verheugd te kunnen vaststellen dat de omvorming van een vierjarig naar een vijfjarig opleidingsprogramma de studeerbaarheid van de opleiding klaarblijkelijk positief heeft beïnvloed en tot hogere slaagpercentages heeft geleid. Met betrekking tot de rendementen komt de commissie tot de bevinding dat er binnen de opleiding een goede doorstroom wordt bereikt en dat het grootste deel van de studenten dat in de eerste kandidatuur slaagt over het algemeen zijn/haar einddiploma vlot behaalt. De commissie is dan ook van oordeel dat het opleidingsprogramma door een gemiddelde student in vijf jaar moet kunnen worden afgewerkt.
5.
Studeerbaarheid
Beschrijving: Volgens de informatie van het zelfevaluatierapport blijkt uit de gegevens van de semesteriele onderwijsevaluatie dat de reële studietijd voor de meeste opleidingsonderdelen beantwoordt aan de begrote studietijd. Bij de invoering van het vijfjarig opleidingsprogramma in het academiejaar 1999-2000 kon de bestaande overbelasting in de licentiejaren worden weggewerkt en kon een meer evenwichtige verdeling van de studietijd over de opleidingsjaren worden bereikt.
Vrije Universiteit Brussel
137
11/2004
Blijkens het zelfevaluatierapport werd in het academiejaar 2002-2003 het semestersysteem ingevoerd waarbij de opleiding heeft gestreefd naar een gelijkmatige spreiding van de studietijd over de twee semesters. De studie-informatieverstrekking en de studiekeuzebegeleiding worden binnen de universiteit op verschillende manieren georganiseerd. Als belangrijke informatiekanalen vermeldt het zelfevaluatierapport het programmaboekje, de informatiebrochure en de website waar informatie kan worden gevonden met betrekking tot de opleiding en het vakgebied van de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie. Voor wat de informatieverstrekking naar abituriënten toe betreft, worden er jaarlijks door de VUB twee infodagen en een opendeurdag georganiseerd. Begin september richt de opleiding een kennismakingsweek in voor alle studenten die interesse hebben voor de studierichting en de eerste week van het academiejaar wordt voor de nieuwe studenten een onthaalweek georganiseerd. Daarnaast heeft de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie ook een eigen promotiegids “Klaar voor een nieuwe beweging” waarin vooral de studiebegeleiding en het wetenschappelijk karakter van de opleiding worden benadrukt en belicht. Om de instromende studenten voor te bereiden op de eerste kandidatuur worden er tijdens de zomervakantie brugcursussen ingericht voor wiskunde, natuurkunde en scheikunde. Tijdens hun opleiding kunnen studenten met problemen terecht bij het Zelfstudiecentrum, de Dienst Studieadvies, de Dienst voor Sociale, Juridische, Relationele en Psychologische Problemen (SJERP) en de Dienst voor Studenten. Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport werd binnen de universiteit een bijzonder begeleidingsprogramma uitgewerkt voor de studenten van de eerste kandidaturen en kan er ook voor andere specifieke studentengroepen zoals andersvaliden, topsportstudenten, werkstudenten en afgestudeerden Lichamelijke Opvoeding die REVAKI studeren een aangepaste en bijzondere begeleiding worden voorzien. Tenslotte werd er binnen de faculteit een ombudsman aangesteld die als bemiddelaar functioneert tussen de studenten en de faculteit.
Oordeel visitatiecommissie: De commissie is van oordeel dat de studeerbaarheid van de opleiding over het algemeen goed is en positief wordt beïnvloed door de kleinschaligheid van de opleiding. Uit de gesprekken die de visitatiecommissie heeft kunnen voeren, bleek heel duidelijk dat het intense contact dat er binnen de opleiding bestaat tussen de studenten en de docenten een vlotte signalisatie van eventuele problemen en knelpunten garandeert en mogelijkheden biedt voor een snelle en adequate bijsturing. Gezien het belang van studietijdmetingen, adviseert de visitatiecommissie de opleiding evenwel aan om in het kader van de toekomstige BaMa-hervormingen een methode te ontwikkelen die een werkelijke meting van de studiebelasting mogelijk maakt. Met betrekking tot de studiebelasting en de overeenstemming tussen de begrote en de reële studietijd werden de visitatiecommissie weinig problemen gesignaleerd. De commissie stelde vast dat de studiedruk over het algemeen vrij goed en evenwichtig verdeeld is waarbij, zoals ook naar aanleiding van de vorige visitatie
11/2004
138
Vrije Universiteit Brussel
werd vastgesteld, de studiebelasting in de eerste licentie vrij zwaar blijft. Naast de zware belasting in de eerste licentie blijkt ook de examendruk soms nog voor problemen te zorgen gezien het grote aantal examens dat in bepaalde jaren moet worden afgelegd. Zoals reeds eerder aangehaald, is de opleiding zich hiervan bewust en tracht ze dit probleem te ondervangen door te streven naar de uitbouw van een systeem van modulair examineren. Verder is de commissie van oordeel dat de informatievoorziening en de studieadviesverstrekking naar de abituriënten en de studenten toe goed georganiseerd en kwalitatief hoogstaand zijn. De commissie looft de initiatieven die door de opleiding worden genomen in verband met de organisatie van een kennismakingsweek en een onthaalweek en de mogelijkheid die de nieuwe studenten wordt geboden om tijdens de zomervakantie brugcursussen te volgen voor de basiswetenschappelijke opleidingsonderdelen. De commissie is vooral bijzonder enthousiast over de goede organisatie van de studiebegeleiding die gezien de kleinschaligheid van de opleiding vaak een sterk geïndividualiseerd karakter krijgt. Tijdens de gesprekken kwam heel duidelijk naar voren dat de studenten een goed contact onderhouden met de docenten en dat de studenten in het geval van studieproblemen heel gemakkelijk bij de betrokken docenten terecht kunnen.
6.
Afgestudeerden: Kwaliteit van de afgestudeerden en waardering van de afgestudeerden vanuit het beroepenveld
Beschrijving: Met het oog op het opstellen van het zelfevaluatierapport werd vanuit de opleiding een enquête georganiseerd onder de oud-studenten Motorische Revalidatie en Kinesitherapie die tussen 1996 en 2003 aan de VUB zijn afgestudeerd. Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport blijkt uit deze enquête dat 83% van de respondenten als kinesitherapeut werkzaam is en dat de overgrote meerderheid van de kinesitherapeuten die aan de VUB hebben gestudeerd als zelfstandige actief is. Slechts 18% van de afgestudeerden die het beroep van kinesitherapeut uitoefenen, hebben het statuut van loontrekkende. Uit de resultaten van de enquête komt blijkens het zelfevaluatierapport verder ook nog naar voren dat driekwart van de afgestudeerden die aan deze bevraging hebben deelgenomen, tevreden is over zijn/haar werksituatie en voldoening haalt uit zijn/haar job. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat de meerderheid van de afgestudeerden globaal tevreden is over de opleiding die hij/zij gevolgd heeft waarbij vooral de wetenschappelijke basis en de theoretische vorming als positief worden beoordeeld. Uit de resultaten van de enquête blijkt echter wel dat voor wat de praktische vaardigheden en de stage betreft, de meningen van de afgestudeerden sterk uiteenlopen. Volgens de opstellers van het zelfevaluatierapport is het vooral opvallend dat een groot aantal van de afgestudeerden zich na het behalen van zijn/haar
Vrije Universiteit Brussel
139
11/2004
diploma verder heeft gespecialiseerd. Vijfenveertig procent van de respondenten heeft een Voortgezette Academische Opleiding (VAO) gevolgd en meer dan de helft heeft deelgenomen aan één of meerdere bijscholingsactiviteiten. Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport wordt er vanuit de opleiding naar gestreefd om het contact met de afgestudeerden zoveel mogelijk te onderhouden. De afgestudeerden worden systematisch geïnformeerd over de inrichting van de VAO’s en uitgenodigd om deel te nemen aan de activiteiten die door de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie en het Instituut voor Postacademische Vorming van de VUB worden georganiseerd. Het zelfevaluatierapport vermeldt in dit kader ook dat er twee afgestudeerden in de Faculteitsraad zetelen, één voor de opleiding Lichamelijke Opvoeding en één voor de opleiding REVAKI, om de voeling met de afgestudeerden in stand te houden.
Oordeel visitatiecommissie: Aangezien de omschakeling van een vierjarige naar een vijfjarige opleiding en de bijhorende programmahervorming pas bij de aanvang van het academiejaar 19992000 werden doorgevoerd, kent het huidig vijfjarige opleidingsprogramma nog geen afgestudeerden. Uit de gesprekken kwam duidelijk naar voren dat het merendeel van de afgestudeerden de vierjarige opleiding als een goede basisopleiding waardeert waarbij vooral de degelijke wetenschappelijke vorming en de aandacht voor het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden worden geloofd. Niettemin voelde een groot aantal afgestudeerden zich na het afronden van de opleiding onvoldoende voorbereid op de zelfstandige uitoefening van de beroepspraktijk en beschouwden veel oudstudenten een verdere specialisatie als noodzakelijk. De commissie is van oordeel dat er in het kader van de omvorming van de opleiding en de invoering van een vijfjarig opleidingsprogramma veel tekortkomingen van de vierjarige opleiding konden worden opgevangen en geremedieerd. Hierbij worden vooral het invoegen van een verplichte stageperiode in een privé-praktijk en de verhoogde aandacht voor praktijkbeheer en managementaspecten als positieve veranderingen beoordeeld. De commissie is dan ook van oordeel dat een vijfjarig opleidingsprogramma noodzakelijk is voor de vorming van academisch geschoolde kinesitherapeuten en essentieel is om een goede voorbereiding van de studenten op de zelfstandige uitoefening van de kinesitherapie te kunnen garanderen. Ondanks het bestaan van een algemene overkoepelende oud-studentenbond OSB, betreurt de visitatiecommissie het feit dat er binnen de VUB geen afzonderlijke vereniging voor de oud-studenten REVAKI bestaat waardoor het onderhouden van gestructureerde contacten met de afgestudeerden wordt bemoeilijkt. De commissie stelt vast dat er in het kader van de VAO’s en het Instituut voor Postacademische Vorming van de VUB wel geregeld contacten zijn tussen de opleiding en de afgestudeerden maar ze betreurt het incidentele en sporadisch karakter ervan. Ze staat echter wel positief tegenover het feit dat er enkele afgestudeerden zitting hebben in de Facultaire Raad.
11/2004
140
Vrije Universiteit Brussel
7.
De opleiding als organisatie
Beschrijving: De Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie bestaat uit zes vakgroepen die alle zes betrokken zijn bij de opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie. Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport voeren de vakgroepen op het vlak van onderwijs en onderzoek een vrij autonoom beleid binnen hun vakgebied ook al wordt er door de oprichting van vakgroepenkoepels in toenemende mate vakgroepoverschrijdend gewerkt. Binnen de faculteit functioneren verschillende facultaire bestuursorganen en commissies die steeds uit vertegenwoordigers van alle vakgroepen en geledingen zijn samengesteld. Een centrale rol in de inrichting van het onderwijs speelt de Onderwijscommissie die met betrekking tot onderwijsgebonden materies een raadgevende functie vervult ten aanzien van het Faculteitsbestuur, het Facultair College en de Facultaire Raad. De Onderwijscommissie van de faculteit is opgesplitst in een Opleidingsraad REVAKI en een Opleidingsraad LO hetgeen volgens de informatie van het zelfevaluatierapport de zelfstandigheid van de opleidingen binnen de faculteit moet garanderen. De bevoegdheden van de opleidingsraden situeren zich op het vlak van onderwijskwaliteit, onderwijsbelasting en curriculumaangelegenheden. Op centraal niveau zijn vooral de Onderwijsraad, het Bestuurscollege en de Raad van Bestuur betrokken bij onderwijsaangelegenheden. Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport kent de Faculteit LK een vaste vertegenwoordiging in diverse centrale raden en commissies van de universiteit waaronder de Raad van Bestuur, de Senaat, de Onderzoeksraad, de Onderwijsraad. De afgevaardigden die namens de faculteit in de externe beleidsorganen zetelen, zijn verplicht op regelmatige basis verslag uit te brengen in de Facultaire Raad en zo de doorstroom van informatie te waarborgen. Blijkens het zelfevaluatierapport speelt de interfacultaire samenwerking bij de inrichting van het onderwijs een belangrijke rol en wordt er in belangrijke mate een beroep gedaan op het toeleveren van onderwijs tussen de verschillende faculteiten. Volgens het zelfevaluatierapport kent het overleg- en besluitvormingsproces binnen de VUB een goede informatiedoorstroom tussen de verschillende bestuursniveaus en tussen de verschillende geledingen en staat het systeem garant voor brede inspraakmogelijkheden en een goede controle op de coherentie van het beleid. Binnen de VUB gebeurt de verdeling van de personeelsmiddelen over de verschillende faculteiten volgens een universitair allocatiemodel dat deels van forfaitaire aard is en deels in functie van het aantal studenten en de onderzoeksdynamiek is uitgewerkt. Volgens de informatiegegevens van het zelfevaluatierapport werd binnen de faculteit, voor de verdere verdeling van de werkingskredieten over de verschillende vakgroepen, een prestatiebevorderend systeem uitgewerkt dat de vakgroepen moet aanmoedigen om op verschillende fronten te scoren.
Vrije Universiteit Brussel
141
11/2004
Oordeel visitatiecommissie: De commissie is van oordeel dat de opleiding globaal genomen goed functioneert. Ze stelt vast dat de opleiding over een hoge graad van zelfstandigheid beschikt binnen de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie en dat de organisatiestructuur evenals de bevoegdheidsomschrijving van de advies- en beslissingsorganen voldoende helder en duidelijk zijn. Op basis van het zelfevaluatierapport en de gesprekken komt de commissie bovendien ook tot de bevinding dat de opleiding efficiënt gebruik maakt van de mogelijkheden die de inbedding in een bredere faculteit biedt en inspeelt op de voordelen die de nabijheid van de opleidingen Geneeskunde en Lichamelijke Opvoeding met zich meebrengt. Voor wat de financiële randvoorwaarden betreft, is de commissie van oordeel dat de opleiding onvoldoende middelen ontvangt van de universitaire overheid en dat de financiering van de opleiding bijgevolg sterk afhankelijk is van de dienstverlening en de bijkomende lesactiviteiten van de personeelsleden. De commissie betreurt deze situatie en hoopt dat de financiering in de komende jaren naar een rechtmatig niveau kan worden opgetrokken. Niettemin wenst de commissie haar lof uit te spreken over de inzet van het academisch personeel en haar bereidheid om extra inspanningen te leveren en de kwaliteit van de opleiding te garanderen. De commissie stelt vast dat er op het vlak van onderwijs en curriculumontwikkeling een belangrijke rol is weggelegd voor de Opleidingsraad. Met betrekking tot de werking van de Opleidingsraad is de commissie evenwel van oordeel dat deze verder geoptimaliseerd zou kunnen worden. In dit kader beveelt ze de opleiding aan een ontwerpplan op te stellen dat gericht is op de ontwikkeling van competentiegericht onderwijs en daarbij beroep te doen op de specialistische kennis die aanwezig is op het centrale niveau van de universiteit. Daarnaast stelt de commissie ook vast dat de studenten onvoldoende vertegenwoordigd zijn in de Opleidingsraad. Uit de gesprekken kwam heel duidelijk naar voren dat de bereidheid van de studenten om te participeren aan de werking van de overleg- en beslissingsorganen bijzonder laag is hetgeen mogelijks verband houdt met de brede en informele contact- en overlegmogelijkheden tussen de studenten en de docenten. Niettemin vindt de commissie de lage participatiegraad bij de studenten een ernstig probleem en wenst ze de opleiding aan te sporen de studenten nauwer bij de werking van de Opleidingsraad en de Facultaire Raad te betrekken en dienaangaande strategieën te ontwikkelen.
8.
Gebouwen en infrastructuur
Beschrijving: Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport beschikt de Faculteit LK, verspreid over twee campussen (Campus Oefenplein en Campus Jette), over een ruim aantal auditoria, leslokalen, laboratoria, seminariezalen en oefenruimten waarbij de voorbije jaren veel geld werd geïnvesteerd in nieuwbouw- en renovatiewerken. Verschillende onderwijsruimten werden heringericht met het oog op de
11/2004
142
Vrije Universiteit Brussel
integratie van moderne communicatiemiddelen en de organisatie van groepswerk en interactief onderwijs. Blijkens het zelfevaluatierapport kan de opleiding ook gebruik maken van verschillende computerlokalen en zelfstudiecentra en beschikt de faculteit over een uitgebreide en moderne sportinfrastructuur. Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport wordt er in het onderwijs steeds meer gebruik gemaakt van audiovisuele leermiddelen zoals LCD-projectoren, TVmonitoren, dia- en overheadprojectoren die geleidelijk aan in de infrastructuur worden geïntegreerd. Gezien de wetenschappelijke ontwikkelingen werden voor bepaalde opleidingsonderdelen nieuwe toestellen, computersystemen en software aangeschaft en werden er volgens het zelfevaluatierapport belangrijke inspanningen geleverd op het vlak van de uitbreiding van de leerhulpmiddelen. Wat de bibliotheekinfrastructuur betreft, kan de opleiding gebruik maken van de universitaire bibliotheek die is opgesplitst in de centrale bibliotheek op de campus Oefenplein en de medische bibliotheek op de campus Jette, de vakgroepbibliotheken en het eigen documentatiecentrum van de faculteit LK. De catalogus van de bibliotheek is geïnformatiseerd (VUBIS) en volgens het zelfevaluatierapport beschikt de bibliotheek over de nodige multimediale ontsluitingsmechanismen. Vanop verschillende terminals kunnen catalogi en CD-roms geraadpleegd worden en kan een verbinding gemaakt worden met het internet terwijl er op de bibliotheekwebsite bovendien ook heel wat tijdschriften on-line beschikbaar zijn. Blijkens het zelfevaluatierapport kunnen alle leden van de universiteit op een eenvoudige manier toegang krijgen tot het VUBNet dat zowel in de computerruimten als thuis kan worden geraadpleegd. Om de informatieverschaffing sneller en efficiënter te laten verlopen, introduceerde de universiteit ELVAS, het ‘electronic valvas system’. Daarnaast werd ter ondersteuning van het onderwijs het teleleerplatform Blackboard ontwikkeld dat volgens het zelfevaluatierapport steeds meer gebruikt wordt voor de cursussen en de uitbouw van discussiefora.
Oordeel visitatiecommissie: De visitatiecommissie is van oordeel dat de opleiding globaal genomen over een uitstekende onderwijs- en onderzoeksinfrastructuur beschikt waarbij ze tot de bevinding komt dat de voorzieningen en de leerhulpmiddelen goed worden onderhouden en worden aangepast aan de evoluties in het onderwijs en het onderzoeksveld. Met betrekking tot de onderwijsinfrastructuur stelt de commissie ook met vreugde vast dat er vanuit de opleiding gevolg werd gegeven aan de opmerkingen van de vorige visitatiecommissie en dat er bij het invullen van de lesroosters duidelijk naar wordt gestreefd om de lessen van één dag zoveel mogelijk op één campus te concentreren. De commissie komt tot de bevinding dat de opleiding over een uitgebreid aantal modern ingerichte auditoria, leslokalen en seminariezalen kan beschikken die zijn ingericht voor het gebruik en de integratie van multimediale toepassingen in de onderwijspraktijk. Tijdens haar bezoek stelde de visitatiecommissie bovendien ook vast dat aan de opleiding verschillende goed uitgeruste laboratoria zijn verbonden. De studenten kunnen gebruik maken van een voldoende aantal oefen-
Vrije Universiteit Brussel
143
11/2004
ruimten waarbij de visitatiecommissie vooral veel lof heeft voor de moderne sportinfrastructuur. Daarnaast staat de commissie ook positief tegenover de inrichting van de verschillende zelfstudiecentra die naar haar oordeel goed zijn uitgerust, gemakkelijk toegankelijk zijn en een belangrijk element zijn in de goed uitgebouwde studentenbegeleiding. De commissie is van oordeel dat de bibliotheekinfrastructuur van uitstekende kwaliteit is. Het boeken- en tijdschriftenbestand waarover de opleiding kan beschikken is bijzonder uitgebreid en representatief voor de wetenschapsdisciplines binnen het domein van de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie. De commissie stelde vast dat de bibliotheek gemakkelijk toegankelijk en goed consulteerbaar is, niet het minst door de uitgebreide multimediale ontsluitingsmechanismen die in de bibliotheek en on-line worden aangeboden. De commissie kwam bovendien ook tot de vaststelling dat het aanbod van on-line tijdschriften goed is uitgebouwd. Met betrekking tot de informatisering, staat de commissie positief tegenover de initiatieven die vanuit de opleiding worden genomen om het gebruik van de computer bij de studenten te stimuleren en om de verspreiding te bevorderen van ICT-toepassingen ter ondersteuning van het onderwijs. De commissie stelt vast dat er binnen de universiteit verschillende computerlokalen zijn ingericht die gemakkelijk toegankelijk zijn voor de studenten en ook de installatie van het VUBNet en ELVAS worden door haar als goed beoordeeld.
9.
Personeel en personeelsbeleid
Beschrijving: Binnen de Faculteit LK beschikt de opleiding REVAKI over 6,85 VTE ZAP, 4,65 VTE AAP en 5,85 VTE ATP. Naast een vast kader dat op de eerste geldstroom wordt gefinancierd, zijn er aan de opleiding ook enkele BAP-leden verbonden waarvan sommigen het onbezoldigde statuut van vrijwillig wetenschappelijk medewerker hebben. Zoals aangegeven in het zelfevaluatierapport kan de opleiding daarnaast ook nog beroep doen op twee emeriti die actief bij de organisatie van de opleiding betrokken zijn gebleven. Binnen de opleiding worden bij de inrichting van het onderwijs niet alleen ZAPleden maar ook AAP-leden ingeschakeld terwijl de leden van het BAP-kader vooral taken in verband met wetenschappelijk onderzoek krijgen toegewezen. Uit de gegevens van het zelfevaluatierapport blijkt dat veel leden van het academisch personeel niet alleen worden ingeschakeld in het onderwijs binnen de opleiding maar ook een onderwijsopdracht vervullen in het kader van de organisatie van andere opleidingen zowel binnen als buiten de faculteit. Volgens het zelfevaluatierapport volgt de faculteit op het vlak van aanwerving, evaluatie en promotie van personeelsleden heel strikt de universitaire reglementen. ZAP- en AAP- leden worden door ad hoc commissies geselecteerd op basis van hun onderwijs- en onderzoekskwaliteiten en de universiteit voert een beleid van
11/2004
144
Vrije Universiteit Brussel
gelijke kansen. Voor wat de invulling van het ZAP-kader betreft, vermeldt het zelfevaluatierapport dat het beleid van de faculteit de laatste zes jaar gericht was op het aanstellen van een nieuwe generatie van jonge docenten. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport is de personeelsbelasting in alle geledingen relatief hoog ten gevolge van besparingen op het personeelskader en is de werkdruk door de invoering van het semestersysteem vooral tijdens de onderwijsperiode heel sterk gestegen. Daarnaast geeft het zelfevaluatierapport ook aan dat alle vakgroepen dringend nood hebben aan meer technische ondersteuning vooral op het vlak van informatica en elektromechanica.
Oordeel visitatiecommissie: Globaal genomen is de commissie van oordeel dat de opleiding over voldoende ZAP-, AAP- en BAP-leden beschikt en dat het academisch personeel zowel op het vlak van onderwijs als op het vlak van onderzoek van goede kwaliteit is. De commissie stelt met vreugde vast dat er vanuit de opleiding inspanningen werden geleverd om aan de opmerkingen van de vorige visitatiecommissie tegemoet te komen en een personeelsbeleid te ontwikkelen dat gericht is op een uitbreiding van het aantal specialismen binnen de academische staf. Uit het zelfevaluatierapport en uit de gesprekken blijkt duidelijk dat het huidig personeelskader ten gevolge van deze aanpassingen in het personeelsbeleid een veel gediversifieerder karakter kent dan ten tijde van de vorige visitatie en dat er binnen de opleiding een betere dekking van de verschillende domeinen in de revalidatiewetenschappen en kinesitherapie wordt bereikt. Gezien de relatief geringe studentenaantallen ligt het aantal stafleden opvallend hoog in verhouding tot het aantal studenten hetgeen naar het oordeel van de commissie in belangrijke mate bijdraagt tot de uitbouw van een goede studentenbegeleiding die binnen de opleiding vaak een sterk gepersonaliseerd en geïndividualiseerd karakter krijgt. In navolging van de studenten beschouwt de commissie dit als een bijzonder positief aspect van de kleinschaligheid van de opleiding waarbij de commissie expliciet haar lof wenst uit te spreken voor het engagement van het academisch personeel voor de inrichting van het onderwijs en de begeleiding van de studenten. In overeenstemming met de opmerkingen die in het zelfevaluatierapport zijn opgenomen, is de commissie van oordeel dat het ATP-bestand onvoldoende is uitgebouwd om de administratieve en technische ondersteuning van de opleiding te kunnen garanderen hetgeen een onnodige en overdreven werkbelasting met zich meebrengt voor het academisch personeel. De visitatiecommissie wenst de opleiding dan ook uitdrukkelijk te steunen in haar vraag naar bijkomend administratief en vooral technisch ondersteunend personeel. De commissie is van oordeel dat de onderwijsbelasting binnen de opleiding vrij hoog is maar binnen de grenzen van het aanvaardbare blijft en dat de leden van het academisch personeel voldoende tijd kunnen vrijmaken om hun onderzoeksprojecten en onderzoeksopdrachten uit te werken. In dit licht staat de commissie
Vrije Universiteit Brussel
145
11/2004
positief tegenover de reorganisatie die binnen de opleiding werd doorgevoerd en waarbij de AAP-mandaten werden herverdeeld over de verschillende vakgroepen. Uit de gesprekken die de commissie heeft kunnen voeren blijkt duidelijk dat de academische opdracht van AAP-leden vrij evenwichtig is samengesteld en dat de leden van AAP-kader voldoende tijd krijgen om zowel hun onderwijs- als hun onderzoeksopdracht uit te voeren. De commissie stelt met vreugde vast dat er met de resultaten van de onderwijsevaluaties effectief rekening wordt gehouden en dat ze in het persoonlijk dossier van de docenten worden opgenomen. Het verheugt de commissie dat de evaluatie van de onderwijstaken en de onderwijsopdracht van de lesgevers een steeds belangrijker rol gaat spelen in het kader van de benoemings- en bevorderingsprocedures en dat de invulling van de verschillende aspecten van de academische opdracht in rekening worden gebracht.
10. Internationalisering Beschrijving: Met betrekking tot de internationalisering vermeldt het zelfevaluatierapport dat de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie een jarenlange traditie van internationale samenwerking kent op het vlak van onderzoek maar dat de internationale uitwisseling op het vlak van onderwijs veel minder sterk is uitgebouwd. Niettemin worden er volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport steeds meer initiatieven genomen op het vlak van onderwijsuitwisseling en breidt de docentenmobiliteit in het kader van het onderwijs zich geleidelijk aan uit. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat het universitair internationaliseringbeleid van de VUB centraal wordt voorbereid door de Commissie Externe Relaties waarin de Faculteit LK een vaste vertegenwoordiging kent. Binnen de universiteit werd een Socrates Officer aangesteld die verantwoordelijk is voor de informatieverspreiding en die moet instaan voor de adviesverstrekking en de begeleiding van de docenten en de studenten. Op facultair niveau functioneert een commissie ‘internationalisering’ waarin ook de studenten vertegenwoordigd zijn en die de internationale activiteiten van de vakgroepen moet coördineren. Blijkens de informatie van het zelfevaluatierapport gebeurt de internationalisering van het onderwijs aan de VUB vooral in het kader van het Europese socrates/ erasmus-programma waarbinnen met verschillende andere Europese instellingen overeenkomsten werden afgesloten. Ondanks deze universitaire samenwerkingsovereenkomsten en de uitgebreide internationale contacten van de stafleden blijkt de internationale studentenuitwisseling binnen de opleiding REVAKI nauwelijks uitgebouwd te zijn. Om hieraan te remediëren wordt er volgens de informatie van het zelfevaluatierapport vanuit de opleiding vooral naar gestreefd om de studentenmobiliteit in het kader van de stage te stimuleren en werd het aantal buitenlandse stageplaatsen gevoelig uitgebreid. Niettemin geeft het zelfevaluatierapport duidelijk aan dat slechts een beperkt aantal studenten van deze mogelijkheden gebruik
11/2004
146
Vrije Universiteit Brussel
blijkt te maken. Als belangrijkste redenen hiervoor worden de combinatie met de eindverhandeling, de financiële implicaties en het niet geregeld zijn van het European Credit Transfer System (ECTS) vermeld.
Oordeel visitatiecommissie: Met betrekking tot het kwaliteitsaspect “internationalisering” komt de visitatiecommissie tot de vaststelling dat er de afgelopen jaren binnen de opleiding een ontwikkeling heeft plaatsgevonden en dat er in vergelijking met de situatie ten tijde van de vorige visitatie vooruitgang werd geboekt. Uit het zelfevaluatierapport blijkt duidelijk dat er de voorbije jaren op het vlak van onderzoek veel internationale samenwerkingsverbanden werden uitgebouwd en dat de leden van het academisch personeel een uitgebreid netwerk aan internationale contacten hebben ontwikkeld. De docentenmobiliteit in het kader van onderzoek is bijgevolg bijzonder groot, zeker wanneer daarbij de beperkte omvang van het personeelskader in beschouwing wordt genomen. Niettemin komt de commissie tot de constatatie dat de sterk uitgebouwde internationale docentenmobiliteit nog geen weerslag heeft gevonden op het vlak van de internationale studentenuitwisseling. De commissie stelt vast dat de algemene voorwaarden voor de internationale uitwisseling verbeterd zijn door de organisatie van een vijfde jaar en door de aanpassingen die zijn doorgevoerd in het opleidingsprogramma. Desondanks blijft de participatie van de studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s bijzonder laag en is het volgen van een buitenlandse stage nagenoeg volledig afhankelijk van het initiatief van de studenten zelf. De commissie vindt het bovendien ook betreurenswaardig dat de internationale studentenuitwisseling beperkt blijft tot de stage en dat de internationale uitwisseling in het kader van andere opleidingsonderdelen niet is uitgebouwd. De commissie is dan ook van oordeel dat het internationaliseringbeleid van de opleiding met betrekking tot de studenten verder ontwikkeld zou moeten worden en dat dit in proactieve zin dient te gebeuren. De commissie beveelt de opleiding aan een actief internationaliseringbeleid uit te werken waarbij de studenten gestimuleerd worden om een verblijf in het buitenland aan te vragen en waarbij ook uitwisselingsmogelijkheden buiten de stage worden voorzien.
11. Onderzoekscomponent van het onderwijs Beschrijving: Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport, sluit het onderwijs binnen de opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie nauw aan bij het onderzoek in de relevante wetenschapsdomeinen en is de opleiding gericht op het ontwikkelen van een kritische ingesteldheid en een wetenschappelijke houding bij de studenten. Het aanleren van onderzoeksvaardigheden en het stimuleren van onderzoeksattitudes loopt volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport als een
Vrije Universiteit Brussel
147
11/2004
rode draad door de opleiding. In verschillende opleidingsonderdelen leren de studenten wetenschappelijke literatuur verzamelen, interpreteren, kritisch analyseren en synthetiseren, terwijl de actieve betrokkenheid bij het wetenschappelijk onderzoek vooral aan bod komt bij de voorbereiding en de uitwerking van de eindverhandeling. In het kader van hun eindverhandeling participeren de meeste studenten in lopende onderzoeksprojecten, een samenwerking die blijkens het zelfevaluatierapport regelmatig uitmondt in internationale publicaties en congresmededelingen. Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport bestrijkt het onderzoek binnen de opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie een brede waaier aan onderzoeksdomeinen van zowel klinische als fundamenteel wetenschappelijke aard. Het onderzoek zou een brede internationale erkenning genieten en gekenmerkt worden door een hoge graad van multidisciplinariteit en samenwerking op interfacultair, interuniversitair en internationaal niveau. Volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport is de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs sterk uitgebouwd binnen de faculteit waarbij het onderzoek nauw aansluit bij het onderwijs en de eigen onderzoeksresultaten in het onderwijs worden geïntegreerd. Daarenboven zouden de meeste lesgevers onderzoek verrichten in de onderzoeksdomeinen die gerelateerd zijn aan de inhoud van de eigen opleidingsonderdelen en zouden de leerinhouden van nagenoeg alle opleidingsonderdelen gebaseerd zijn op wetenschappelijke onderzoeksresultaten. Desalniettemin vermeldt het zelfevaluatierapport dat de hoge belasting van het personeelskader een bedreiging vormt voor een evenwichtige verdeling van de academische opdracht naar onderwijs, onderzoek en dienstverlening toe.
Oordeel visitatiecommissie: Met betrekking tot het kwaliteitsaspect “onderzoekscomponent van het onderwijs” stelt de commissie met vreugde vast dat er sinds de publicatie van het vorig visitatierapport een grote vooruitgang werd geboekt en dat de opleiding veel aandacht heeft besteed aan de verdere uitbouw en ontwikkeling van het onderzoek. Uit de publicatielijsten komt heel duidelijk naar voren dat het aantal publicaties dat door leden van de opleiding wordt verzorgd, de afgelopen jaren sterk is toegenomen als gevolg van het toegenomen aantal onderzoeks- en doctoraatsprojecten dat kadert binnen de opleiding. Zoals reeds eerder vermeld, komt de commissie ook tot de vaststelling dat er vanuit de opleiding op het vlak van onderzoek veel aandacht wordt besteed aan de internationale samenwerking in het kader waarvan de leden van het academisch personeel een brede waaier aan internationale contacten en samenwerkingsverbanden hebben uitgebouwd. De commissie is van oordeel dat de academisch staf vrij evenwichtig is uitgebouwd naar de verschillende specialismen in het wetenschapsdomein van de revalidatiewetenschappen en de kinesitherapie toe en dat de leden van het academisch personeel voldoende tijd kunnen vrijmaken voor het uitwerken van hun eigen onderzoeksprojecten. De positieve evoluties die zich op het vlak van onderzoek en onderzoeksbeleid aftekenen, worden door de commissie dan ook toegejuicht waarbij ze de stafleden wenst aan te sporen hun inspanningen te continueren en
11/2004
148
Vrije Universiteit Brussel
het patiëntgebonden onderzoek (gericht op de “spreekkamerwerkelijkheid”) verder uit te bouwen. De commissie stelt vast dat de studenten actief bij het onderzoek worden betrokken en dat er in de loop van de opleiding veel aandacht wordt besteed aan het bijbrengen van onderzoeksattitudes en –vaardigheden. Het onderwijs kent naar het oordeel van de visitatiecommissie een goede wetenschappelijke onderbouw waarbij het onderzoek dat binnen de opleiding wordt uitgewerkt ook een duidelijke terugkoppeling vindt in de onderwijsinhouden.
12. Interne kwaliteitszorg Beschrijving: Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport wordt de interne kwaliteitszorg binnen de VUB op verschillende niveaus georganiseerd waarbij de betrokkenheid van de studenten steeds wordt gegarandeerd. Op universitair niveau functioneert de Cel Kwaliteitszorg die bestaat uit een Vast Bureau dat instaat voor het dagelijks management en een Centrale Commissie Kwaliteitszorg die een adviserende bevoegdheid heeft ten aanzien van de Onderwijsraad. Binnen de Onderwijsraad worden de onderwijsmateries besproken die van algemeen belang zijn voor de universiteit en worden de programmawijzigingen behandeld die door de faculteiten worden voorgesteld. Op facultair niveau werd een Evaluatiecommissie ingericht die moet instaan voor de vierjaarlijkse evaluatie van de ZAP-leden en blijkt de decaan een centrale functie te vervullen in de opvolging van de interne kwaliteitszorg. Op het vlak van onderwijsinrichting is een bijzondere rol weggelegd voor de facultaire Onderwijscommissie die is opgesplitst in een Opleidingsraad LO en een Opleidingsraad REVAKI. De bevoegdheden van de opleidingsraden die een vertegenwoordiging vormen van alle vakgroepen en geledingen die bij de opleiding betrokken zijn, situeren zich vooral op het vlak van onderwijskwaliteit en curriculumaangelegenheden. Aan het eind van elk semester wordt een centrale onderwijsevaluatie georganiseerd waarbij alle opleidingsonderdelen die in het voorbije semester werden gedoceerd door de studenten worden beoordeeld. Blijkens het zelfevaluatierapport worden door de vakgroep KINE aanvullende evaluaties georganiseerd voor de opleidingsonderdelen kinesitherapie en werd binnen de opleiding een aparte evaluatieprocedure uitgewerkt voor de stages REVAKI waarbij de stageplaatsen en de stagebegeleiding door de studenten worden geëvalueerd. Volgens de informatie uit het zelfevaluatierapport wordt bij de aanstelling, benoeming en bevordering van ZAP-leden rekening gehouden met de verschillende aspecten van de academische opdracht en speelt de visie op en de invulling van de onderwijsopdracht een belangrijke rol in de beoordeling van de kandidaten door de facultaire Beoordelingscommissie en de Senaat. Op elke campus is een ombudspersoon aangesteld waar de studenten terecht kunnen met problemen in verband met het onderwijs en de examens. Volgens de gegevens van het zelfevaluatierapport hebben meerdere docenten deelgenomen aan initiatieven inzake onderwijsprofessionalisering en participeren Vrije Universiteit Brussel
149
11/2004
verscheidene leden van de faculteit aan de onderwijsvernieuwingsprojecten die binnen de universiteit worden ontwikkeld. Vooral op het vlak van het aanwenden van ICT in het onderwijs zouden er binnen de opleiding verscheidene projecten zijn opgestart.
Oordeel visitatiecommissie: Uit het zelfevaluatierapport blijkt duidelijk dat zich op het vlak van de interne kwaliteitszorg een belangrijke evolutie heeft voorgedaan en dat er de afgelopen jaren inspanningen werden geleverd om de kwaliteitssysteem verder te ontwikkelen en te verankeren. De commissie komt tot de vaststelling dat het systeem van interne kwaliteitszorg dat werd uitgewerkt goed is uitgebouwd en de kwaliteit van het onderwijs garandeert. De commissie is evenwel van oordeel dat de procedures voor curriculumontwikkeling en -vernieuwing verder ontwikkeld zouden moeten worden en dat de werking van de Opleidingsraad geoptimaliseerd zou kunnen worden. Zoals reeds eerder aangegeven, beveelt de visitatiecommissie de opleiding vooral aan een competentiegericht onderwijsprofiel uit te werken en als uitgangspunt te nemen voor alle aspecten die verband houden met curriculumontwikkeling en -innovatie alsook met de uitbouw van de onderwijsorganisatie en -inrichting. Hierbij adviseert de commissie de Opleidingsraad beroep te doen op de specialistische kennis die op het centraal niveau van de universiteit aanwezig is binnen de onderwijskundige diensten. Daarnaast is de commissie ook van oordeel dat de studenten en de afgestudeerden onvoldoende participeren aan de werking van de Opleidingsraad en nauwelijks betrokken worden bij de procedures voor curriculumontwikkeling. De commissie spoort de opleiding bijgevolg aan de betrokkenheid van de studenten en de afgestudeerden te verhogen en dienaangaande strategieën uit te werken. Met betrekking tot de onderwijsevaluaties komt de visitatiecommissie tot de vaststelling dat de procedure voor de semesteriele docentenevaluatie heel systematisch is uitgewerkt. De studenten worden actief bij het onderwijsevaluatiesysteem betrokken en de resultaten van de docentenevaluaties worden opgevolgd. Het verheugt de commissie dat er binnen de opleiding aandacht wordt besteed aan onderwijsinnovatie en dat leden van het onderwijzend personeel participeren aan projecten met betrekking tot onderwijsprofessionalisering. De commissie is evenwel van oordeel dat de initiatieven die op het vlak van onderwijsvernieuwing en de introductie van nieuwe leer- en examenvormen worden genomen meer vanuit een duidelijk competentiegericht onderwijsprofiel zouden moeten gebeuren. De commissie looft de kwaliteit en de informatieve waarde van het zelfevaluatierapport dat naar haar oordeel getuigt van een doorgedreven kritisch en analytisch inzicht in de eigen opleiding. Uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken die de commissie heeft kunnen voeren, komt heel duidelijk naar voren dat de opleiding de aanbevelingen van de voorgaande visitatiecommissie ter harte heeft genomen. De opleiding heeft de voorbije jaren bijzonder veel inspanningen geleverd om
11/2004
150
Vrije Universiteit Brussel
gepaste remediëringsmaatregelen te ontwikkelen en de gesignaleerde tekortkomingen weg te werken. De commissie heeft dan ook bijzonder veel lof voor de prestaties van de opleiding en stelt met vreugde vast dat nagenoeg alle opmerkingen van de vorige visitatiecommissie werden opgevolgd en dat de kwaliteit van de opleiding opvallend verbeterd is.
Vrije Universiteit Brussel
151
11/2004
11/2004
152
Bijlagen
153
11/2004
11/2004
154
Bijlage 1
Personalia van de leden van de visitatiecommissie Dr. Anton De Wijer behaalde in 1995 het diploma van Doctor aan de Medische Faculteit van de universiteit Utrecht op een proefschrift Temporomandibular and Cervical Spine Disorders. Momenteel is hij directeur van de Stichting Academie Instituut Faculteit Gezondheidszorg Hogeschool van Utrecht, een paramedisch behandelinstituut waar multidisciplinair (9 disciplines) wordt samengewerkt rond patiëntenzorg, onderwijs en wetenschap. Als senior docent is hij vanaf 1971 betrokken bij het onderwijs op de Hogeschool van Utrecht en zijn aandacht richt zich momenteel met name op het postacademisch onderwijs, waaronder de Master programma’s in wording. Vanaf 1989 is hij werkzaam op de Universiteit Utrecht, momenteel twee dagen per week als docent-onderzoeker bij de zorglijn gnathologie van de zorgeenheid Mondziekten, Kaakchirurgie en Bijzondere Tandheelkunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht. In het beroepenveld van de fysiotherapie is hij 11 jaar actief geweest als hoofdredacteur van het Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie en benoemd tot lid van verdienste en kaderlid van het KNGF (Koninklijk Genootschap voor Fysiotherapie), tevens is hij geregistreerd lid en kaderlid van de NVFS (Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Sportgezondheidszorg), de NVMT (Nederlandse Vereniging voor Manuele Therapie), de NVFT (Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Tandheelkunde) en de NVGPT (Nederlandse vereniging voor Gnathologie en Prothetische Tandheelkunde). Momenteel functioneert hij in de beleidsondersteunende commissie eerste lijnsgezondheidszorg van het College van Zorgverzekeraars en de Wetenschappelijke Raad van de Nederlandse Vereniging Fysiotherapie in de Psychosomatiek. Als vrijwilliger is hij voorzitter van een patiënten belangengroep.
Bijlagen
155
11/2004
Prof. dr. G.J. Lankhorst, behaalde in 1972 het artsenexamen aan de Universiteit van Amsterdam. Hij specialiseerde zich van 1973 tot 1977 in revalidatie en fysische geneeskunde. Van 1977 tot 1991 was hij hoofd van de polikliniek revalidatie-geneeskunde van het Jan van Breemen Instituut, centrum voor reumatologie en revalidatie te Amsterdam. Hij promoveerde in 1986 op het proefschrift “Assessment of functional abilities”. Sinds 1990 is hij hoogleraar revalidatiegeneeskunde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij verricht onderzoek op verschillende gebieden, o.a. met betrekking tot kwaliteitsverbetering van revalidatiezorg. Hij is lid van internationale tijdschriftenredacties, waaronder Clinical Rehabilitation, Journal of Rehabilitation Medicine en European Journal of Physical Medicine and Rehabilitation.
Dr. Carla Nelissen, studeerde psychologie aan de Vrije Universiteit Brussel, waar zij in 1984 promoveerde op een proefschrift over “de ontwikkeling en evaluatie van geïndividualiseerd onderwijsleermateriaal in computer based education”. Van 1976 tot 2000 was zij werkzaam bij de Vrije Universiteit Brussel, waar zij sinds 1989 deel uitmaakte van de rectorale onderwijsstaf als verantwoordelijke van de Dienst voor Onderwijsprofessionalisering en Evaluatie. Sinds 2001 is zij werkzaam aan de Hogeschool Limburg als onderwijskundig adviseur. Zij werkt intensief rond onderwijsontwikkeling en onderwijsvernieuwing, professionalisering van docenten en kwaliteitszorg in het onderwijs. Zij is redactielid van o.m. de Hoger Onderwijs Reeks en Onderzoek van Onderwijs. Zij is actief in nationale en internationale organisaties van onderwijsdeskundigen. Op dit ogenblik is zij voorzitter van het International Consortium For Educational Development. Als onderwijsdeskundige maakte zij reeds deel uit van verschillende VLIR-visitaties: farmacie in 1993 en 2002, lichamelijke opvoeding in 1995, kinesitherapie in 1996 en civiele techniek/burgerlijke bouwkunde in 1999. Zij was tevens lid van de VLHORAvisitatie landschaps- en tuinarchitectuur in 2002.
Prof. dr. L. Plaghki, behaalde in 1973 het artsenexamen aan de Université Catholique de Louvain. Hij werkte van 1973 tot 1980 als onderzoeksassistent in het laboratorium voor ‘Physiologie générale des muscles’ onder leiding van Prof. X. Aubert en Prof. G. Maréchal. Hij specialiseerde zich van 1980 tot 1984 in revalidatie en fysische geneeskunde en is sindsdien werkzaam op de dienst revalidatie van de Cliniques Universitaires St. Luc te Brussel. Hij promoveerde in 1997 als geaggregeerde in het hoger onderwijs met het proefschrift ‘CO2 laser stimulation, a modern way for exploring the somesthetic system’. Sinds 1997 is hij hoogleraar aan de Université Catholique de Louvain, met onderwijsopdrachten in o.a. de opleiding van licentiaten in de kinesitherapie. Hij verricht onderzoek op verschillende gebieden o.a. met betrekking tot de elektrofysiologische
11/2004
156
Bijlagen
exploratie van chronische pijnsyndromen. Hij is lid van nationale en internationale commissies (o.a. Raad voor Advies Inzake Revalidatie) en internationale tijdschriftenredacties. Willy Smeets, M.Sc., behaalde zijn licentie in de Kinesitherapie, de Fysiotechniek en de Rehabilitatie aan de Katholieke Universiteit te Leuven in 1976, en in 1981 een bijzondere licentie biomedische wetenschappen - manuele therapie aan de Vrije Universiteit te Brussel. Hij is Opleidingsdirecteur van de Stichting Opleiding Manuele Therapie te Amersfoort (Nederland) en hoofd Fysiotherapie in het multidisciplinair Medisch Centrum te Mechelen (Nederland). Daarbuiten heeft hij ook een eigen praktijk voor Manuele Therapie in Tongeren. Naast zijn werk in de Nationale Raad voor de Kinesitherapie, is hij bestuurslid in beroepsverenigingen kinesitherapie en manuele therapie. In deze hoedanigheid is hij Voorzitter van de Belgische Wetenschappelijke Vereniging voor Manuele Therapie (BWMT), bestuurslid van de Nationale Federatie van Doctors en Licentiaten in de Kinesitherapie (NFDLK), verantwoordelijk voor Onderwijsbelangen, en lid van de Raad van Beheer van het Kinesitherapeutenkartel. Hij is gastlezinghouder aan de Universiteit van Genua (Faculteit Geneeskunde en Chirurgie), meer bepaald i.v.m. de stages in de postgraduate cursussen manuele therapie. Hij houdt geregeld lezingen op nationale en internationale congressen van kinesitherapie en manuele therapie. Hij is lid van de Advisory Board van het internationaal tijdschrift Manual Therapy.
Bijlagen
157
11/2004
11/2004
158
Bijlage 2
De bezoekschema’s Katholieke Universiteit Leuven 15-16-17 maart 2004 15 maart 2004 17u00 - 18u30 intern beraad visitatiecommissie 19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
16 maart 2004 9u - 10u
gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfevaluatie en een student uit de permanente onderwijscommissie
10u - 10u45
gesprek met de studenten uit de permanente onderwijscommissie
10u45 - 11u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de permanente onderwijscommissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met eerste-cyclusstudenten
12u30 - 13u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten
13u15 - 14u15
middagmaal
14u15 - 15u
gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen en technisch personeel
15u - 16u
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
Bijlagen
159
11/2004
16u - 17u
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
17u - 17u30
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
17u30 - 18u15
gesprek met stagemeesters
18u15 - 19u
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19u
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
17 maart 2004 8u45 - 11u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
11u - 11u45
gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
11u45 - 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12u30 - 13u
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
13u - 14u
middagmaal
14u - 17u
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u
mondelinge rapportering
Universiteit Gent 26-27-28 april 2004 26 april 2004 17u00 - 18u30 intern beraad visitatiecommissie
11/2004
19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
160
Bijlagen
27 april 2004 9u - 10u
gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfevaluatie en een student uit de opleidingscommissie
10u - 10u45
gesprek met de studenten uit de opleidingscommissie
10u45 - 11u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingscommissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met eerste-cyclusstudenten
12u30 - 13u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten
13u15 - 14u15
middagmaal
14u15 - 15u.
gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen en technisch personeel
15u - 16u
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u - 17u
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
17u - 17u30
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
17u30 - 18u15
gesprek met stagemeesters
18u15 - 19u
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19u30
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
28 april 2004 9u - 11u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
11u - 11u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
11u45 - 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12u30 - 13u
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
13u - 14u
middagmaal
Bijlagen
161
11/2004
14u - 17u
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u
mondelinge rapportering
Vrije Universiteit Brussel 5-6-7 mei 2004 5 mei 2004 17u00 - 18u30 intern beraad visitatiecommissie 19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
6 mei 2004
11/2004
9u - 10u
gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfevaluatie en een student uit de opleidingsraad
10u - 10u45
gesprek met de studenten uit de opleidingsraad
10u45 - 11u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingsraad
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met eerste-cyclusstudenten
12u30 - 13u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten
13u15 - 14u15
middagmaal
14u15 - 15u.
gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen en technisch personeel
15u - 16u
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u - 17u
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
17u - 17u30
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
17u30 - 18u15
gesprek met stagemeesters
162
Bijlagen
18u15 - 19u
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19u
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
7 mei 2004 9u - 11u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
11u - 11u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
11u45 - 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12u30 - 13u
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
13u - 14u
middagmaal
14u - 17u
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u
mondelinge rapportering
Bijlagen
163
11/2004
11/2004
164
Bijlage 3
Checklist Visitatie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie Toelichting bij het invullen van de checklist De kwaliteitsaspecten waarover de commissie zich een oordeel moet vormen, zijn uitgewerkt in onderstaande checklist. De checklist is gestructureerd zoals de zelfevaluatie van de opleidingen en biedt de commissieleden de mogelijkheid om zich meer in detail uit te spreken over de opleiding, enerzijds door een kwalitatieve uitspraak te doen en anderzijds door persoonlijke opmerkingen te formuleren. De commissieleden worden verzocht de verschillende kwaliteitsaspecten op een vijf-puntschaal te beoordelen. De volgende betekenis wordt aan de letterscores toegekend: A = zeer goed B = goed C = voldoende D = onvoldoende E = volstrekt onvoldoende Daarbij worden de leden tevens verzocht hun oordeel concreet toe te lichten en te argumenteren onder de hoofding ‘opmerkingen’. Deze toelichting en argumentatie is in het bijzonder van belang voor het opstellen van het rapport. Ook concrete aanbevelingen ter bevordering van de kwaliteit kunnen aldaar worden aangegeven. Men dient zich in zijn commentaar niet te beperken tot het formuleren van een antwoord op de gestelde vragen, maar men kan er alles te berde brengen wat met het aangegeven kwaliteitsaspect te maken heeft. Opmerkingen en aanbevelingen over items die niet in de checklist werden opgenomen, maar die in het kader van de gevisiteerde universiteit toch van belang zijn kunnen worden aangegeven aan het einde van de checklist.
Bijlagen
165
11/2004
1.
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
Score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E
D
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
1.1
Duidelijke en helder geformuleerde doelstellingen
1.2.
Overeenstemming van de doelstellingen en eindtermen met de door de commissie geformuleerde minimumeisen
1.3.
Typerende doelstellingen en eindtermen voor een universitaire opleiding
1.4.
Aandacht voor competentieontwikkeling (geïntegreerd verwerven van kennis, vaardigheden, houdingen) en academische vaardigheden
1.5.
Kennis van de doelstellingen, eindtermen en onderwijskundige principes door de studenten, de assistenten en de staf
1.6. Bereikbaarheid van de doelstellingen binnen de gegeven juridische en financiële randvoorwaarden 1.7.
Afstemming van de onderwijskundige principes op de vooropgestelde doelen en eindtermen
Opmerkingen:
11/2004
166
Bijlagen
2.
Opbouw en inhoud van het programma
Score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E 2.1.
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
D
Vertaling van de doelstellingen en eindtermen in het programma
2.2. Sequentiële opbouw en coherentie van het programma 2.3. Onderlinge afstemming van de eerste en de tweede cyclus 2.4. Aansluiting van het programma bij de karakteristieken van de instroom 2.5. Verhouding tussen verplichte en keuze-opleidingsonderdelen 2.6. Niveau van het gehele programma 2.7.
Niveau en inhoud van de opleidingsonderdelen in de eerste cyclus (algemene, disciplinegebonden en keuzeopleidingsonderdelen)
2.8. Niveau en inhoud van de opleidingsonderdelen in de tweede cyclus (algemene, disciplinegebonden en keuzeopleidingsonderdelen) 2.9. Aansluiting van het programma bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied 2.10 Terugkoppeling van eigen onderzoek in het programma 2.11
Aandacht voor het bijbrengen van onderzoeksattitude en onderzoeksvaardigheden
2.12. Aandacht voor het bijbrengen van communicatievaardigheden 2.13. Aandacht voor het bijbrengen van ICT-vaardigheden 2.14. Aansluiting bij recente ontwikkelingen in het beroepsveld 2.15. Aanwezigheid van discipline-overschrijdende elementen in het programma 2.16. Stimuleren van een oriëntatie op levenslang leren Opmerkingen:
Bijlagen
167
11/2004
3.
Onderwijsleersituatie
Score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E 3.1.
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
D
Aansluiting van de werkvormen en –middelen bij de doelstellingen en eindtermen (met speciale aandacht voor innovatieve onderwijsvormen)
3.2. Verhouding van in het onderwijs ingebedde zelfstudie, contacturen en andere onderwijsactiviteiten 3.3. Kwaliteit van het studiemateriaal 3.4. Doelmatigheid van de werkvormen Opmerkingen:
4.
Toetsing en evaluatie
Score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E 4.1.
D
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
Niveau en relatieve moeilijkheidsgraad van de examens
4.2. Organisatie van toetsen en examens (tijdstippen, deeltoetsen, afsluitende examens, herkansingen) 4.3. Criteria en wijze van beoordelen tijdens de examens en bij de algemene beoordeling op het einde van een studiejaar 4.4. Functionaliteit van de gebruikte examenvormen (gerichtheid op kennis, inzicht en vaardigheden) Opmerkingen:
11/2004
168
Bijlagen
5.
Eindverhandeling
Score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E 5.1.
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
D
Relatief gewicht van de eindverhandeling binnen de opleiding
5.2. Niveau en eisen gesteld aan eindverhandeling 5.3. Gebruik van gepaste onderzoeksmethoden 5.4. Begeleiding van de eindverhandeling 5.5. Beoordeling van de eindverhandeling (gebruikte criteria en wijze van beoordeling) Opmerkingen:
6.
Stage
Score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E
D
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
6.1. Relatief gewicht van de stage binnen de opleiding 6.2. Leerdoelen, niveau en eisen gesteld aan de stage 6.3. Begeleiding van de stage 6.4. Beoordeling van de stage (gebruikte criteria en wijze van beoordeling) Opmerkingen:
Bijlagen
169
11/2004
7.
Studentenprofiel en studentenaantallen
Score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
D
7.1.
Omvang van de instroom
7.2.
Evolutie van de instroom
7.3.
Totaal aantal studenten/evolutie
7.4. Verhouding vrouwelijke/mannelijke studenten, demografische en sociale kenmerken van studenten 7.5.
Aantal buitenlandse studenten/evolutie
7.6. Beleid van de opleiding ter zake Opmerkingen:
8.
Slaagcijfers en rendementen
Score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E 8.1.
D
Slaagcijfers in de eerste kandidatuur
8.2. Slaagcijfers in het vervolg van de opleiding 8.3. Doorstroomprofiel en studierendement 8.4. De gemiddelde studieduur 8.5. Beleid van de opleiding ter zake Opmerkingen:
11/2004
170
Bijlagen
9.
Studeerbaarheid
Score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E
D
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
9.1. Studietijdmetingen 9.2. Overeenstemming tussen begrote en de reële studietijd 9.3. Verdeling van de studietijd over en binnen de studiejaren 9.4. Studiebelemmerende of –bevorderende factoren 9.5. Informatievoorziening aan abituriënten door opleiding/ door universitaire diensten 9.6. Informatie en advisering tijdens de opleiding door opleiding/ door universitaire diensten 9.7. Bruikbaarheid van de studiegids 9.8. Studiebegeleiding in de eerste kandidatuur door opleiding/ door universitaire diensten 9.9. Studiebegeleiding tijdens het vervolg van de opleiding door opleiding/door universitaire diensten 9.10 ICT Opmerkingen:
10. Kwaliteit van de afgestudeerden Score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E
D
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
10.1. Mate van realisatie van doelstellingen en eindtermen van de opleiding Opmerkingen:
Bijlagen
171
11/2004
11. Waardering van de afgestudeerden vanuit het beroepenveld score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
D
11.1. Voorbereiding van de afgestudeerden op het beroepenveld 11.2. Waardering van de afgestudeerden door het beroepenveld 11.3. Tevredenheid van de afgestudeerden over de opleiding 11.4. Contacten tussen de opleiding en de afgestudeerden Opmerkingen:
12. Opleiding als organisatie score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
D
12.1. Zelfstandigheid binnen de faculteit 12.2. Helderheid organisatiestructuur 12.3. Effectiviteit van de advies- en beslissingsorganen 12.4. Bekendheid van de staf met het beleid van de facultaire organen 12.5. Omvang van de ontvangen middelen 12.6. Interne allocatie van de middelen Opmerkingen:
11/2004
172
Bijlagen
13. Gebouwen en infrastructuur score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
D
13.1. Omvang en kwaliteit van de onderwijsruimten 13.2. Omvang en kwaliteit van de practicumruimten en laboratoria 13.3. Omvang en kwaliteit van de bibliotheekvoorzieningen 13.4. Omvang en kwaliteit van het boeken- en tijdschriftenbestand 13.5. Omvang en kwaliteit van de ICT-voorzieningen 13.6. Bereikbaarheid van de voorzieningen 13.7. Omvang en kwaliteit van de studieruimten Opmerkingen:
14. Personeel en personeelsbeleid score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
D
14.1. Omvang van het ZAP-bestand 14.2. Omvang van het AAP/BAP-bestand 14.3. Omvang van het ATP-bestand 14.4. Omvang van de staf in verhouding tot studentenaantal 14.5. Verhouding aantal leden AAP/ZAP 14.6. Verhouding voltijds/deeltijds personeel 14.7. Gelijkekansenbeleid 14.8. Leeftijdsstructuur 14.9. Onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld 14.10. Waaier van specialisaties binnen de staf in relatie tot de afstudeerrichtingen/zwaartepunten 14.11. Onderzoekskwaliteit van de staf
Bijlagen
173
11/2004
14.12. Didactische kwaliteit van de staf 14.13. Inschakeling van stafleden op verschillende niveaus 14.14. Engagement ZAP voor het onderwijs 14.15. Engagement AAP/BAP voor het onderwijs 14.16. Onderwijsomvang ZAP 14.17. Onderwijsomvang AAP/BAP 14.18. Onderzoeksomvang ZAP 14.19. Onderzoeksomvang AAP/BAP 14.20. Verhouding onderwijs- en onderzoeksopdracht ZAP/AAP/BAP 14.21. Evaluatie-, benoemings- en beoordelingsbeleid en impact van onderwijstaken bij aanstelling en bevordering Opmerkingen:
15. Internationalisering score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E
D
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
15.1. Internationale contacten van het ZAP en AAP die direct of indirect worden teruggekoppeld naar het onderwijs 15.2. Organisatie van de internationale uitwisseling van docenten 15.3. Deelname van studenten aan internationale uitwisseling 15.4 Organisatie van de internationale uitwisseling van studenten en begeleiding 15.5. Internationaliseringsbeleid Opmerkingen:
11/2004
174
Bijlagen
16. Onderzoekscomponent van het onderwijs score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E
D
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
16.1. Globale onderzoeksfilosofie van de opleiding 16.2. Actieve betrokkenheid van de studenten bij het onderzoek Opmerkingen:
De volgende items moeten voor dit onderdeel eveneens in overweging genomen worden: 2.9.
Aansluiting van het programma bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied
2.10
Terugkoppeling van eigen onderzoek in het programma
5.3.
Gebruik van gepaste onderzoeksmethoden
14.10. Waaier van specialisaties binnen de staf in relatie tot de afstudeerrichtingen/zwaartepunten 14.11.
Onderzoekskwaliteit van de staf
14.18.
Onderzoeksomvang ZAP
14.19. Onderzoeksomvang AAP/BAP 14.20. Verhouding onderwijs- en onderzoeksopdracht ZAP/AAP/BAP Opmerkingen:
Bijlagen
175
11/2004
17. Interne kwaliteitszorg score ! volstrekt ! onvoldoende alg.: onvoldoende E
! voldoende
! goed
! zeer goed
C
B
A
D
17.1. Procedures voor curriculumherziening en –innovatie 17.2. Functioneren van de bij de interne kwaliteitszorg betrokken commissies en raden 17.3. Betrokkenheid van studenten bij de besluitvorming 17.4. Betrokkenheid van het ZAP/AAP/BAP bij de besluitvorming 17.5. Procedure voor de onderwijsevaluatie 17.6. Betrokkenheid van de studenten bij onderwijsevaluatie en curriculumvernieuwing 17.7. Betrokkenheid van de afgestudeerden bij onderwijsevaluatie en curriculumvernieuwing 17.8. Onderwijsprofessionalisering 17.9. Initiatieven in verband met onderwijsinnovatie 17.10. Kritisch en analytisch gehalte van de zelfevaluatie 17.11. Informatieve waarde van de zelfevaluatie Opmerkingen: Overige bedenkingen en Opmerkingen:
11/2004
176
Bijlagen
Bijlage 4
Lijst van in het rapport gebruikte afkortingen K.U.Leuven UGent VUB
Katholieke Universiteit Leuven Universiteit Gent Vrije Universiteit Brussel
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
AP ZAP AAP BAP ATP
Academisch Personeel Zelfstandig Academisch Personeel Assisterend Academisch Personeel Bijzonder Academisch Personeel Administratief en Technisch Personeel
ASO BaMa DUO ELVAS FLOK GAS GGS JaDe ICF ICT KSO LK MOREKI PC POC REVAKI Toledo TSO VAO VLHORA VTE
Algemeen Secundair Onderwijs Bachelor-Master Dienst Universitair Onderwijs Electronic Valvas System Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie Gediplomeerde in de Aanvullende Studies Gediplomeerde in de Gespecialiseerde Studies Jaarlijkse Docentenevaluatie International Classification of Functioning Informatie- en communicatietechnologie Kunstsecundair Onderwijs Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie Motorische Revalidatie en Kinesitherapie Personal Computer Permanente Onderwijscommissie Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie Toetsen en Leren Doeltreffend Ondersteunen Technisch Secundair Onderwijs Voortgezette Academische Opleiding Vlaamse Hogescholenraad voltijdse equivalenten
Bijlagen
177
11/2004
11/2004
178
Bijlagen