DE INTERNATIONALE TENTOONSTELLING VAN SIER- EN NIJVERHEIDSKUNST TE PARIJS, D
D
D
D
DOOR W. F. A. ROÊLL
•
D
D
D
III. FRANKRIJK (S/^). ^ERWIJLde tevoren beschreven binnenhuis-inrichtingen bijna zonder uitzondering in hun stijlvoortzetting op traditioneeldecoratieven grondslag zijn gevestigd, is er een woning, die, tot de kleinste onderdeelen toe, van onzen eigen tijd uit werd geconcipieerd. Het is de sensationeele „woon-machine" van Le Corbusier, voorafgegaan door een magistrale plastiek van Lipchitz, die als een kubistische sandwichman het manifest van „L'Esprit Nouveau" omhoogzwaait. Het bijschrift luidt: „een woningtype, geheel op industrieele wijze verwerkelijkt door het systematisch gebruik van standaardelementen.'' Het paviljoen is één modelappartement, uitgelicht uit zijn moderne woningblok, beschreven in zijn bekende: „Vers une Architecture." Een groote living-room, soort atelier met doorloopenden glas-in-ijzer-voorwand. Daarnaast over de volle appartementshoogte een hangende tuin, die zich op alle verdiepingen herhaalt. Aan de cour-zijde op de halve verdieping de slaapkamers en een voorbeeldig-uitgeruste badkamer, puur verheven als een monnikcel. De constructie is uiterst eenvoudig. Eenige zuilen en vloeren in gewapend beton als dragende elementen. De wanden van onontvlambare geperststroo paneelen („solomiet"), noch warmte, noch geluid geleidend en bespoten met het cementkanon. De trappen van ijzer als in een moderne maüboot. De roldeuren van een hangar. Er is geen enkele hedendaagsche uitvinding van den utiliteitsbouw, waar de woonmachine niet van partijtrekt. Het meubilair is tot een minimum teruggebracht. Ter indeeling der verschillende ruimten dienen gestandariseerde kasten op ijzeren pooten, door onderafdeelingen voor boeken, kleêren, of plaatwerken geschikt gemaakt. Sommige klappen open als handige schrijfbureau's of kaptafeltjes. Tegen dit alles heeft men nog geenerlei bezwaar. Ook niet tegen de gemakkelijke Engelsche leêren fauteuils. Maar waarom die leelijke laboratoriumtafels, die oerbanale rondhouten bureaustoelen ? Kan de groot-industrie haar courante modellen op den duur niet veredelen ? In dezen streng-utilitairen staat had Corbusier zijn huis feitelijk moeten afleveren. Dan was het de woon-Ford geweest, die hij in zijn bekend boek bepleitte. Doch hij schijnt gevoeld te hebben, dat het dan te operatie-
• INTERN. TENT. SIER- EN NIJVERHEIDSKUNST TE PARIJS. 307 kamer-achtig zou werken. Immers het eenige wat deze ingenieur erkent is de esthethiek der schoone verhouding, waar hij nu juist geen groote held in is. Daarom riep hij de langversmade kleur te hulp. Wandvlakken zijn bruin of blauw gepleisterd. De bloote centrale verwarmingspij pen vormen helblauwe zuilen. Een losgeknoopt paars tapijt is een ware orgie, de russische balletten waardig. Ook de opgehangen schilderijen van Picasso Braque, Ozenfant, hoe puristisch ook van opzet, werken desondanks decoratief. De gewraakte decoratieve kunst komt dus door een achterdeurtje weer binnen. Daardoor wordt zijn kil-practische interieur weer eenigermate bezield. Men besluite echter niet uit deze onvolmaakte proefneming, dat het pure rationalisme tot failliet gedoemd is. Een woonwerktuig, oorzakelijk en schoon gebouwd als auto of vliegtuig moet mogelijk zijn. Welke nieuwe mensch zal de verleidelijke theorieën van dezen architect in schoone daden omzetten? In een aangrenzend cylindrisch panorama ziet men Le Corbusier's standaardbeginselen toegepast op de ideaalstad. In het zakencentrum: 300 M. hooge torenhuizen, op grooten afstand van elkaar, omringd door tuinen en parken. Bij gelijke bevolkingsdichtheid is er 95 pCt. groen. Verder naar den omtrek de lagere woonhuizen in open bloksysteem. Daarnaast past de urbanist zijn schema op het huidige Parijs toe. Alles tusschen Louvre en boulevards moet worden gesloopt voor zijn skyscrapers. Aleen enkele oude monumenten als Place Vendöme of Palais Royal blijven als onaanzienlijke hofjes bestaan. Een vogelvluchtaspect toont, hoe de Seine-stad er dan zal uitzien. De torenhuizen geven het verticale accent in de horizontalistische stad. Notre Dame, Louvre verdwijnen in het niet. Maar is dit zoo'n bezwaar? Nu reeds ziet men van Montmartre af niets dan één grauwe dakenzee. De enkele bolzeilige koepels verzinken. Jammer is echter, dat Corbusier, zonder op de huidige omgeving en terreingesteldheid te letten, zijn passe-partout-systeem zoo genadeloos toepast. Parijs is een langzaam schoongegroeid organisme, waar men niet zoomaar opeens eenige kunstbeenen onderplakt. Ongetwijfeld moeten er veel rotte en tuberculeuze plekken uit de ouderwetsche Seinestad worden uitgesneden, maar bij Corbusier blijft er van den patiënt niets over. Zoolang er minnaars van Parijs bestaan — en deze heerlijke stad is ons trouwer dan al haar inwonende vrouwen! — zullen zij zich met hand en tand tegen het revolutionaire streven van den purist Corbusier, dezen somberen Savonarola der architectuur, verzetten ! Als besluit der woninginrichting memoreer ik even de typische woonschepen van den couturier Poiret, die van het vrouwentoilet logisch tot het drapeeren der salon-interieurs overging. Deze modelkunstenaar versierde drie barken: Orgues, Amours, Délices. In de eerste is een ideaalgemakkelijke salon, leidende, gelijk in het atelier bij Van Dongen, tot een
3o8 INTERN. TENT. SIER- EN NIJVERHEIDSKUNST TE PARIJS. D weidsch divanterras. De kleur is natuurlijk jade; de bebloemde wanden bestaan uit gevlochten stroo; de kussens zijn legio. Het meubilair is vol verrassingen. Men denkt aan de 18de eeuwsche „meubles a surprise". Als bergruimte dienen heel vernuftig de laden onder de traptreden. Evenals de divan zich metamorfoseert in bed, ontvouwt het roodlakken salontafeltje zijn vleugels tot een ideale psyche. Het bureau-ministre — maar wie denkt hier aan werken? — is tegelijk speeltafel voor dam-, schaak-, bridge- en majongspel. Nog aanlokkelijker is het tweede schip. Een lange lage witte ruimte, afgesloten door een heerlijke zee-compositie van Raoul Dufy, waar men op helroode draaistoeltjes, zuigende aan een cocktail-rietje, door de wagonrestaurant-ramen naar buiten kan turen — o, die wisselende arabesken der golfspiegelingen ! — terwijl in het midden onder de tonen van twee jazzbands wordt gestept. De zoldering in roze matelasvorm voorspelt een zachten dood als het dansschip onverhoopt mocht omkieperen. In de laatste boot ,,Délices" verzorgt de gourmet Poiret den inwendigen mensch; alleen het oog is niet heelemaal voldaan door de zonnende bloemmotieven, waar de costumier aan verslaafd lijkt. Gelukkig, dat het achterschip, de admiraalssalon, die in een grasgroene bar is herschapen, ons weer ten volle verzoent met dit frivole vlottende paleis, dat tevens een der urgentste opgaven, die van den house-boat, op vorstelijke wijze oplost. Beschouwen wij thans de andere gebruiks- of luxe-voorwerpen, die behalve het meubilair ons home aankleeden. Van de m e t a l e n komt het ijzer in alle vormen als trap-, balconhek, ijzer-en-glasdeur, radiatorbekleeding voor. Er is zelfs een kamer, waarvan alle accessoires tot de wandpaneelen en schermen toe in gesmeed staal zijn uitgevoerd. De schepper ervan is Edgar Brandt, die men schier overal als „ferronnier" — de veredelde vorm van ,,forgeron" — op de expositie terugvindt. Hij is na het voorbeeld van den grooten voorganger Emile Robert de onbestreden meester der renaissance van het smeedijzer. Toch evenaart hij mijns inziens lang niet de lineaire fantasie, de ijle, geestige arabesken der 18e eeuwsche kasteelhekken. Brandt is daarvoor nog veel te naturalistisch: hij rust niet, voordat hij met behulp der nieuwste technieken, heele bloemschilderijen, in ijzer heeft overgebracht, waarin natuurlijk niets meer van het grafische karakter van het smeedwerk is terug te vinden. Ook zijn staande lampen en kronen lijden aan een te ingewikkelden bloemensmuk. Het is te hopen, dat deze ontstellende virtuoos nog eenmaal den eenvoud des harten terugwinnen moge. In het metaaldrijfwerk munt Jean Dunand uit. Gelukkig heeft deze zijn florale periode al achter den rug. Op zijn simpel-geronde vazen en amphoren, prachtig van patine, heerscht het geometrisch ornament, dat op de kunstigste wijze in zilver is geïncustreerd. Ook gebruikt hij vaak
LXIII
I.I'. COUi'.rslEK.
I.K COKIU'SIKK.
MODEL AI'I'ARÏEMEXT.
MODKI. AITAKTHMKXT. 1'I.ASTIHK
VAX
I.Il'CIMÏZ.
I.XIV
I.1C C U K M ' s I K K .
I)K
1DKAI.K
STAD.
D i o r a m a v a n t-i-n s t a d v a n 3 i m l l i . - c n i n w o n e r s . In liet m i d d e n ln-t < i n d e l e r . n d < i h e f c n i r a . i l s t a t i o n , w a a r b o v e n h e t p l a t f o r m v a n h e t c e n t r a l e a c r o d r o o m . in w e l k i n i d d c n p n n t d e I m o f d v i f k e e r s a s s e n , e l k in h e t m u i d e n v a n e e n a u t o d r o o m v o o r z i e n s a m e n k o m e n . O m d e w o l k e n k r a b b e r s d e r c i t y b e v i n d e n z i c h d e r e ^ e e r i n ^ S L j e b o n w e n en d e \\ • M ü i b l o k k e n . \ \ a a r \ o e r e e n n p e n v e r t a n d i n L j s s y s t c c m is a a i i i i c n o m e n . O p d e n v i i o r j ^ r o n d d e b o s e b - en w c i - i i r k e l , d i e v o o r s t a d s u i t b r e i d i n g is g e r e s e r v e e r d .
MAI.I.IiT-SïliVKXS.
WIXTKRÏTIN.
sriIIl.DüKIN'i;
VAX ]) KI.A f X A V.
D INTERN. TENT. SIER- EN NIJVERHEIDSKÜNST TE PARIJS. 30Q de lakbekleeding, die sinds den oorlog — toen Indo-Chineesche werklieden de luchtschroeven lakten — weer in zwang is gekomen. Een verbrijzelde eierdop geeft een geraffineerd pointülistisch decor. Soms bezigt hij lak op hout en het geëxposeerde driedeelige scherm met het dramatische landschap van Le Waroquier kan met de prachtigste visies uit het Verre Oosten wedijveren. In de c e r a m i e k neemt Frankrijk nog altijd de eerste plaats in. De oude garde houdt kloek stand. Het is een goed teeken, dat de vermaarde handwerkslieden zich niet door hun fabelachtig kunnen laten overbluffen, maar, het decor versmadende, de simpelste, nobelste vormen en de onmiddellijkste materiaal- en kleur-werking nastreven. Decoeur is in zijn eenvoud misschien de grootste, maar ook Lenoble met zijn archaïsche arabesken in licht reliëf is een heerlijk dichter der materie. De jongeren bepalen zich meer tot het decor, waarbij zij soms uitnemende dingen bereiken. De vazen van Buthaud met teedere kubistische pastorales verlucht zijn verrukkelijk mooie dingen, evenals de faiences met picassiaansch druivenmotief van Olezievisz, uitgegeven door Primavera. Trouwens dit laatste magazijn munt eveneens uit op het punt der geestigste faïencebeeldjes, waarin van de stijHessen van het kubisme op voortreffelijke wijze is partij getrokken. In het gebruiksaardewerk en -porcelein valt minder vooruitgang te constateeren. Die serviezen met Münchensche bloemmotiefjes of anecdotische voorstellingen kunnen helaas niet wedijveren met de geniale faiences, die het oude Frankrijk in Nevers of Straasburg schiep. Hoeveel liever dineert men niet uit een van die heerlij k-eenvoudige blauwgerande serviezen, die Francis Jourdain voor ons dagelijksch gebruik vervaardigde ! De Sèvres-fabriek begint eindelijk nieuwe wegen te bewandelen. Wel ontmoet men nog veel van die pompeus-gedrapeerde eerevazen, waarmee men vorstelijke bezoekers meent te verblijden, doch er is daarnaast een jong streven, om het Sèvres-werk in bibelot, vaas, verlichtingsdemper aan ons interieur aan te passen. Een blauw- en witgetegelde badkamer met hamman, is treffend van eenvoud, terwijl de eetzaal van Lalique met de zilver- en glas-ingelegde marmerwanden een van de koninklijkste dingen is, die men ter tentoonstelling bewonderen kan. In het g l a s ziet men evenals in de ceramiek een heilzaam streven naar vereenvoudiging. Het drukke reliëfglas van 1900 is verdwenen. Inplaats van versiering zoekt men vorm en stof. De groote meesterMarinot schrijft: „Men is nog geen glasblazer als men lijnen of kleurvlekken op het glas aanbrengt, want er bestaat geen waarachtige kennis der materie buiten een diepgaande bekendheid met het ambacht." Marinot heeft het glas doorgrond als geen ander. Soms als met ijzel beslagen, dan weer doorregend met dauwdruppels, komt men van de eene toovering in de
3IQ INTERN. TENT. SIER- EN NIJVERHEIDSKUNST TE PARIJS. D andere. Is de stof daarentegen homogeen, dan weet hij door enkele diepgegroefde lijnhalen, het oppervlak levend te maken. Zijn Marinot's unieke luxe-voorwerpen misschien even zeldzaam en nutteloos als Mallarmé's verzen, zoo vinden wij in Lalique de sociale verbreider van het moderne glas. Van de subtielste geurkelken tot de rijkste glaslambriseeringen heeft hij zijn bewonderenswaardige kennis uitgebuit. De hooge kristallen fonteinobelisk vóór den Ambachtenhof, waaruit het water taksgewijs ontspringt en als bloesems neerregent, is een van de mooiste victories van het glas. In zijn eigen paviljoen zien wij, hoe deze voorganger der moderne beweging sinds 1895 is geëvolueerd. Wij loopen schielijk weg van zijn oude nymfenomstrengelde glasvazen om vol bewondering neer te knielen voor de strenge geelmarmeren eetzaal, waar de glaskelken als onstoffelijke bloemborders uit den glanzenden feestdisch ontspringen. Met de t e x t i e 1-industrie is het minder goed gesteld. De nationale tapijtfabrieken Gobelins, Beauvais en Aubusson teren voort op hun oude, meer en meer verwaterde traditie. Inplaats dat men in groote kleurvlakken componeert, brengt men decoratieve illustraties minutieus over. De eerezaal in het Grand-Palais werkt dan ook zeer teleurstellend. Wat hebben die Rubensfestijnen van Anquetin, die kindersprookjes van Veber, die Wilson-huldiging van Jaulmes met de strenge eischen van het métier te maken? Wel richtte men zich in de laatste jaren tot jongere artisten, waardoor de composities eenigszins gestyleerder werden, doch het naturalistisch bloemdecor, dat ook de Roubaix-industrie beheerscht, richt nog steeds zijn verwoestingen aan. Ook bij de meubel- en kleedingstoffen plagieert men nog lustig de heele fauna en flora. Een wandeling door die afdeelingen is een ware marteling. Slechts enkelen, een Mare of Vera weten door een breeder styleering, op de 18e eeuw gegrondvest, het decor aannemelijk te maken. De meester op dit gebied is echter Raoul Dufy. Deze schilder, die onze heele wereld reeds op het doek in geestige arabesken beschreef, heeft ook het decor van brocaatzijde en druklinnen op de geniaalste wijze vernieuwd. Een brocaat als ,,Parijs oprijzende uit de rozen van het Isle de France" of het druklinnen van Tournon met de moderne maai-machine te midden der gebundelde schoven kan met de schoonste voorbeelden uit alle eeuwen wedijveren ! Als laatste aankleeding van het huis noemen wij het b o e k . De fantasieën van den modern-style verlatende, vestigt men meer en meer de aandacht op de typografie en op de zwart-en-wit-verdeeling der pagina. Intusschen heeft men den jammerlijken achterstand op dit gebied nog niet geheel ingehaald en de nieuwste lettertypes — zooals het te sierlijke van Bernard Naudin — voldoen niet volkomen in het rechthoekige blad-
D INTERN. TENT. SIER- EN NIJVERHEIDSKUNST TE PARIJS. 311 formaat. Daarentegen munten de Franschen uit in de illustratie en wel vooral in de houtsnede, die uitnemend bij den druk aansluit. Dufy, Herman-Paul, Daragnès, Carlègle hebben baanbrekend werk geleverd. Ook in het kostbare kunstboek komt Parijs uitnemend voor den dag. De stand van den verzamelaar en kunsthandelaar Vollard schittert met de kostelijkste litho's van Renoir, Bonnard en Vlaminck. Vooral Rouault's „Miserere", een der schrijnendste aanklachten tegen den oorlog, is een magnifieke openbaring. Bij het boek mogen wij den boekband niet vergeten. Deze deelt eveneens in de meetkundige versobering der expositie. Met alle virtuoze reliëfspitsvondigheden van 1900 heeft men radicaal afgedaan. De bloementaal maakt plaats voor de arabesk. Vooral Pierre Legrain, tevens hoogstverdienstelijk meubelkunstenaar, heeft bewonderenswaardige dingen geleverd. De titel is niet alleen uitnemend geplaatst, doch het omvattend lijnenspel suggereert tevens op geniale wijze den geheimzinnigen inhoud, die komen gaat: hieroglyph van het boek, vergelijkbaar met de stoutste grafische syntheses van Picasso en zijn lotgenooten. Van den inhoud onzer woning komen wij thans tot den menschelijken tooi. Een der belangrijkste af deelingen is die der m o d e . In een groote hötelhal ontmoet men honderden mannequins, met de allerlaatste mode bekleed. Als een wedrendag op Longchamps eens pompejaansch verstarde, zou men zoo'n schouwspel zien. Helaas ben ik bang, dat deze toiletjes bij het verschijnen van dit tijdschrift reeds lang verouderd zullen zijn, daarom wil ik alleen even wijzen op de merkwaardige evolutie der ledepoppen. Nergens ziet men meer die ideaalmooie rondgewelfde doch ietwat domme wassen beelden onzer vaderen: het naturalisme heeft volmaakt afgedaan. Ieder schept synthetisch-vereenvoudigde Eva's. Het zijn lange broodmagere als bloemstengels geknakte verschijningen, lang-neuzig, Chineeschoogig in goud of zilverbeschilderd karton. Misschien hebben de symbolisten zich dergelijke litteraire vrouwen voorgesteld, doch in onzen tijd der beknopte sportieve figuur lijken zij al heel weinig levenskrachtig. Het gevaar is natuurlijk, dat de schoone sexe, evenals bij de schilderingen van Van Dongen, dit ideaal gaat navolgen. In dat geval is het beter de natuur geheel in den steek te laten en in een versimpeld ijzerdraadgeraamte, op den laatsten Picasso geïnspireerd, het zwakke geslacht te suggereeren. Intusschen moet men tusschen de uitersten der natuurgetrouwe afbeelding en van het pure nirwana nog een bevallig gemiddelde vinden, dat onzen amoureuzen geest bevredigt. De algemeene indruk der toiletten is een vreeselij ke overdaad van versiering. Bijna nergens ontdekt men een oorspronkelijk idee. „Copier c'est voler" leest men allerwege, maar geen enkel denkbeeld lijkt het
3i2 INTERN. TENT. SIER- EN NIJVERHEIDSKUNST TE PARIJS. D nabootsen waard. Bovendien staat of valt de versiering met de patronen der stoffen. En zooals wij reeds boven opmerkten, heerscht hier een tragische dekadentie. De Parij sche modekunstenaars mogen zich weieens wat meer inspannen om hun suprematie te bewaren. Natuurlijk is er nog die onvatbare „grace indéfinissable", die zijn stempel drukt op alles, wat de modiste uit de Rue de la Paix hanteert, doch zelfs een mode leeft niet alleen van smaak en bevalligheid. Hoeveel liever is mij niet het kleine winkeltje op den Alexandre-brug van Sonia Delaunay, waar onder den titel: „tissus simultanés" alleraardigste rythmische voorstellinglooze stoffen en fraai-geschematiseerde hoedjes, mantels en bonten worden vervaardigd, die in hun sterk-sprekend karakter allergelukkigst bij de omringende modekermis afsteken. Ook bij de overige vrouwelijke opschik wordt alles in de duurte gezocht. De vreeselijke decoratieve kunst, na japonnetjes en hoedjes veroverd te hebben, breidt zijn verderf uit tot kousen, ondergoed en schoentjes. De omslagen der handschoenen zijn zwaar geborduurd. Op de kousen worden heele landschappen geschilderd. Een onderjurk je is caleidoscopisch gekleurd als een kerkraam. De uitgeschulpte damesmuiltjes worden meer en meer met brillanten bezet. Helaas doet de heerentooi voor deze excessen niet onder. Hun vroeger zoo voorname ingehouden stijl wordt hoe langer hoe meer besmet door geborduurde overhemden, gebatikte shawls en gobelin-huis jassen. Op deze wijze gaan wij naar onze Gouden Eeuw terug, toen een man méér voor zijn toilet besteedde dan de duurste vrouw. Het allerheiligste van het Eva-paradijs vormt de r e u k w e r k rotonde. Om een gestyleerden glazen fontein — de fontein schijnt h e t motief te zijn van 1925 — zijn in kleine kapelletjes de kostelijkste kristallen geurflacons tentoongesteld. Welk een afwisseling! Sommige zijn bol en donkerblauw als de doorsterrelde nacht, andere biedermeyerachtig joviaal, doch de meeste sympathie gaat uit naar de smalle vlakgeslepen rechthoekige fiolen, die zoo zelf vergeten doorzichtig zijn om alleen de goddelijke substantie te doen gelden. Bij het j u w e e l is men sinds 1900 sterk vooruitgegaan. Hoe gelukkig dat men al die sierlijk ingelegde symbolische kunstjuweelen in den steek liet om tot de kostbare grondwaarden: diamant, parel, saphir, emerald terug te keeren. Daar de platina-montuur in het niet valt, komt alles neer op de wiskundige schikking der steenen. Alleen in de kubistischeingelegde steenen op kristallen ondergrond van Leveillé vallen modemdecoratieve pogingen te waardeeren. Na den tooi van huis en mensch een enkel woord over het v e r v o e r w e z e n . Onder een handig-nagebootste stationsoverkapping exposeert elke spoorwegmaatschappij een modelwagon. In den ,,train bleu" der
LXV
r. LCVARO
SOX1A
DKI.AUXAV.
IIKXKY
I>E
WAROOUIEK
ETALAGE.
A.
DORPSBAKKEKIJ.
I.KVAKÜ.
KAMER'CIIEKM
! 1' I ' l l i E Y n k K I)
IMiuK
J I-A N
lil'NAMl'.
LXVI
BKSI'ANNIXGSSÏor.
CilCClUAVKKKl)
C H K U X R I ) (1I.AS.
I.KCKAIN'.
IKiKKHANI) VCIOK I'AII. MOI(AXI) Ol'VICKT I.A
xril.
D INTERN. TENT. SIER- EN NIJVERHEIDSKUNST TE PARIJS. 313 P.L.M., voor het Zuiden bestemd, wordt te veel aan een salonachtig ,,art décoratif" geofferd. Veel moderner is de wagon-fumoir der ParisOrléans, waarin de gemakkelijkste fauteuils heel handig aan driehoekige tafeltjes zijn aangeleund, waardoor een vrije en tegelijk vaste rythmische schikking wordt verkregen. Het best zoowel uiterlijk als innerlijk is echter de zuiver-technisch-opgeloste reiswagen met liggende standaardramen der Midi. Ook bij de mailbooten verkiest men de blinkend-witte hygiënische inrichtingen boven die onpractische salonkajuiten, niettegenstaande deze reeds veel van hun oude stijl-imitatie hebben opgegeven. Toch lijkt het mij een fout, dat men een nieuwe mailboot als de ,,Paris" oplost als een drijvend paleis met alle daarmee gepaard gaande paskwilligheden van het ,,art décoratif", inplaats van aan de typische scheepsconstructie een eigen zakelijken stijl te ontleenen. Dezelfde aanmerking kan men maken op de vliegtuigkajuiten ter expositie: veel te vaak snoezige boudoirs, waar men een vast opklapbaar materiaal had gewenscht. Doch het terrein, waar de decoratieve inmenging het minst gewenscht lijkt, is de moderne auto. Chassis en carosserie zijn aldaar onder invloed van zuiver-voelende technici tot een dergelijke sublieme eenheid vergroeid, dat een kubistische lakversiering of zwaarversierde binnenbetimmering tot de domste overtolligheden behooren. Vooral in het vervoerwezen roept men den kunstenaar met zijn sierhartstocht een imperatief halt toe ! Een afzonderlijk gebied op de expositie beslaat het m o d e l - d o r p . Helaas is er van deze urbanistische opgave weinig terecht gekomen. Het lange smalle terrein aan de Seine leende zich bovendien weinig voor de mooie geslotenheid, waardoor de meeste oud-fransche dorpjes uitmunten. Verder koos men een staalkaart van bouwwijzen inplaats van eenige stijl-eenheid te betrachten. Het kerkje van Droz, waarin de koorschilderingen van Denis en Devallières onder een vreeselij ke schijnpraal zijn bedolven, het gemeentehuis anno 1900, waarvan de toren cactusachtig omhoogslingert, de drukke erkerachtige winkeltjes bederven den indruk der zeldzame goede uitingen: dorpsschool en bakkerij. Een oase van frischheid biedt het kerkhofje. Na al de opzichtigheden van Père Lachaise zegeviert in de grafbeelden de goddelijke geometrie. Natuurlijk had het een en ander nog eenvoudiger gekund. Was het niet Apollinaire, die voor zijn ,,Le Poète Assassiné" een simpelen rechthoekigen kuil groef: „une profonde statue en rien comme la poésie en comme la gloire?" Van de p r o v i n c i e-huizen is alleen Provence met zijn open galerij en den driedubbelen arabesk der panranden aanlokkelijk. De groote feestzaal geeft een ware opluchting. Eindelijk eens geen behangselpapieren of stoffen, maar het klare eerlijke pleister. Een lange lage haardnis in onverhulden baksteen zou onzen Berlage behagen. De meubelen doen niet onder voor onze hollandsche boerenmeubelen en het gele aardewerk Elsevier's LXX. No. n .
22
314 INTERN. TENT. SIER- EN NIJVERHEIDSKUNST TE PARIJS. D vloeit over van stoere rustieke kracht. Van de andere gewesten voldoen het granieten huisje van Bretagne en blauwcementen paviljoen van Elzas, doch het innerlijk openbaart te veel geïmporteerde boulevardversiering. Hier openbaart zich het drama van het regionalisme. Inplaats dat de provincie met zijn stijlvolle huizen en meubeltypes de dekadente hoofdstad regenereert, dringt Parijs via de ambachtsscholen zijn karakterlooze salonmeubelen en architectuur op. Zoo gaat de provincie langzaam maar zeker te niet. Alleen sommige in hun soberheid zoo uiterst moderne boerenkleederdrachten en ook de regionale keuken, die met den wijn als „Neuvième Art" op de expositie aanwezig is, getuigen nog van den ouden legendarischen roem der provincie. Op de k o l o n i ë n , die elk door een eigen paleis zijn vertegenwoordigd, is het woord modern weinig toepasselijk, behalve als men het beschouwt als het verder ontwikkelen eener bloeiende traditie. Maar hoe moeilijk valt het niet te beoordeelen of een traditie nog leeft dan wel slaafs nagebootst wordt! Terwijl Noord-Afrika en Indo-China weinig nieuwe gezichtspunten openen, overtreft Midden-Afrika al onze verwachtingen. Een machtige stekelige roodaarden dom, magnifiek uitkomende tegen het stralende hemelblauw ! Hier en daar eenige synthetische menschen- en dierenreliefs. Van binnen een koepelhal, waarin men het meetkundig decor der bekende weitasschen vergroot overbracht. Vooral de uitgestalde houten beeldhouwwerken zijn een nadere beschouwing overwaard. Men ziet hier alle stadia. Allereerst de ruwgevlakte, op hoofdzaken ingestelde goden, die het kubisme deden ontstaan; dan de meer geëvolueerde gepolijste beelden, machtig-eenvoudig als de portretten der Pharao's; eindelijk na europeesche school: anatomisch-onbeholpen, doch uiterst-stijlvolle menschbeelden, den primitieven Grieken vergelijkbaar. Het is te hopen, dat de westersche beleering niet op naturalistische copie zal uitloopen, waaruit elk spoor van geest is verdwenen ! Een woord thans over de af deeling s t r a a t - e n t u i n k u n s t . De moderne straat, wemelend van lichtreclames, was moeilijk op de expositie te demonstreeren. De reclames werden daarom ondergebracht in het Grand-Palais. Het is de Italiaan Cappiello, die na het voorbeeld van Chéret nog steeds de Fransche plakaatkunst beheerscht. Sprekende schematische kleurvlakken, voortreffelijke afstandwerking zijn de beheerschende eigenschappen, waarbij men echter betreurt, dat de typografie vaak niet beter verzorgd werd. Onder de jongeren past Cassandre de kubistische vorm versobering op geniale wijze op zijn affiches toe. Verder valt er als „art de la rue" weinig te bewonderen, behalve de sobere electriciteitshuisjes, betonnen transformatorstations en ranke booglampen, die men op het terrein der expositie ontmoet. Wat de tuinen betreft, hiervoor
D INTERN. TENT. SIER- EN NIJVERHEIDSKUNST TE PARIJS. 315 werden zulke kleine hoekjes ingeruimd, dat men nergens een goed overzicht krijgt. Daar het park naar het model van het huis wordt ontworpen, overheerscht overal de rechthoekigheid, waardoor de oude Le Notre en Mondriaan elkaar op onvoorziene wijze de hand reiken. Toch zou de tuinarchitect van den Zonnekoning nooit zoover zijn gegaan om inplaats van zijn architectonisch-geschoren bosschages gewapend-beton boomen te ontwerpen. Nooit nam de afkeer van de chaotische ongeordende Natuur dergelijke afmetingen aan als t h a n s . . . . In de kleine t h e a t e r-sectie blijkt, dat Frankrijk bezig is zijn achterstand op dit gebied langzamerhand in te halen. Wel volhardt het boulevardtooneel nog steeds bij zijn naturalistischen coulissenbouw, doch de kleine kunsttheaters geven het goede voorbeeld. De vaste tooneelbouw van Copeau is een datum in de geschiedenis van het Parijsche tooneel. Jammer, dat de expositie ons niet in staat stelt de andere pioniers Dullin, Pitoëff, Jouvet naar waarde te schatten. Alleen de school van Medgyès, den vernuftigen decorateur van het Theatre Beriza, geeft met zijn driedimensioneele tooneelinrichtingen, lichtelijk op de Soviets geïnspireerd, goede beloften voor de toekomst. Gelukkig, dat ook de „Septième Art": de f i l m niet op de expositie vergeten is. De architect Mallet-Stevens ontwierp hiervoor een ideaalstudio. De ruimte-werking is zoo sprekend mogelijk gekozen om de fotografie het noodige reliëf te geven, terwijl door het Weensche zwart-en-wit de toonwaarden volmaakt zuiver overkomen, wat bij kleuren niet het geval zou zijn. Talrijke foto's geven voorts uitsluitsel over het nieuwste filmdécor. De modernste voorbeelden biedt ontegenzeggelijk „L'Inhumaine" van L'Herbier. In de witgeblokte huizen van Mallet-Stevens, den tropischen tuin van Autant-Lara en vooral het electrotechnisch laboratorium van Léger zijn de nieuwste plastische mogelijkheden volmaakt uitgebuit. Toch moet de cinema, die alleen beweging is, méér nog dan de tooneelkunst oppassen voor het statische decor, dat bovendien in zijn bedrieglijke nabootsing contrasteert met de onverbiddelijk-scherp fotografisch-doorgronde personen. Het is te voorzien, dat de realistische film zich in de toekomst beperkt tot een keuze en schikking der werkelijkheid, terwijl alleen de fantastische bios van de kunstgrepen van het decor met graagte zal gebruikmaken. Is het mogelijk uit deze expositie thans reeds eenige algemeene gevolgtrekkingen te maken? Over het algemeen lijken die landen, die een sterk-levenden folklore bezitten, zooals Polen, het gelukkigst, daar het moderne stijl-dilemma zich niet dadelijk voor hen voordoet. Daarentegen is West-Europa, waar de volkskunst zeer verzwakt is, aan een tragischen tweestrijd ten prooi.
3T6 INTERN. TENT. SIER- EN NIJVERHEIDSKUNST TE PARIJS. D Wanneer men de oude stijlen niet meer slaafs wil nabootsen, — en dit is tenminste een positief resultaat der expositie — staat men voor twee mogelijkheden: of aan het moderne leven zonder om te zien een eigen levenden stijl te ontleenen, of aanknooping te zoeken bij een der laatstovergebleven historische stijlen. In de Fransche afdeelingen vindt men beide richtingen scherp-afgescheiden naast elkaar: de traditioneele sierkunstenaars, die zich op de Lodewijken, Empire, Restauratie en vooral Louis-Philippe inspireeren en die helaas nog ver in de meerderheid zijn en de rationalistische jongeren, die, het overgeleverd ornament versmadende, de gebruiks- en materiaaleischen van hun tijd tot uitgangspunt kiezen. Deze jonge generatie geeft aan de chaotische expositie zijn modern of liever hedendaagsch karakter. Natuurlijk is het voorbarig reeds bij voorbaat van een nieuwen stijl te spreken, daar een stijl zich pas achteraf laat omschrijven, wanneer hij reeds lang uitgekristalliseerd en verstard is; toch is het niet onmogelijk in den stroom der snel-evolueerende verschijningsvormen thans reeds eenige typische kenmerken vast te leggen. Sierlooze sober-wiskundige grondvormen, een overzichtelijk verhoudingsspel van volumes, klare redelijke bouw zijn de hoofdfactoren, die wij in een gebouw van Perret of Corbusier, meubel van Jourdain, zilverservies van Puiforcat, filmdecor van Mallet-Stevens terugvinden, allemaal eigenschappen, die onzen tijd radicaal onderscheiden van de impressionistische symbolistische sfeer van den ornementalen modern-style anno 1900. Hoe deze snelle verandering te verklaren? Verschillende omstandigheden spanden samen. Niet alleen heeft de oorzakelijke esthetiek van auto en vliegtuig onze hopeloos-achterlijke woninginrichting beïnvloed, doch onze ongekend-snelle verplaatsing deed ons het plaatselijk detail verwaarloozen om in het horizontaal rythme der naakte straatwanden op te gaan. Tegelijkertijd hernieuwde het overal baanbrekend kubisme ons oog voor de formeele grondwaarden, terwijl het meer en meer toegepast gewapend beton uitmuntend geschikt bleek deze practische en ideëele wenschen in daden om te zetten. Deze nieuwe esthetiek ging hand in hand met de waarde-verandering op de andere kunstgebieden, waar het kubisme, geïnspireerd door de synthetische negers met de kleurorgieën der „fauves" brak en de vorm herstelde, waar de constructieve rythmische muziek van Strawinsky, beïnvloed door den Jazz, op den Debussiaanschen lichtnevel reageerde en de litteraire kubisten, geestdriftig voor den film, den polslag van het moderne leven onmiddellijk wilden vertolken. Intusschen kan men in den nieuwen architectonischen kamp weer twee richtingen waarnemen om het moderne leven te benaderen. De jonge rationalisten beginnen bij de eischen van gebruik, materiaal en constructie, terwijl daarna de heilige meetkunde wordt ter hulp ge-
D INTERN. TENT. SIER- EN NIJVERHEIDSKUNST TE PARIJS. 317 roepen om de ruimten te regulariseeren; daarentegen leggen de Stijlmenschen, uiterste voorposten van het kubisme, den eed af bij het wijsgeerig dogma der alleenzaligmakende rechte hoek en schematische kleur, waaraan vervolgens onze stoffelijke behoeften moeten worden aangepast. Het spreekt vanzelf, dat de eerste richting, minder a-prioristisch dan de tweede, daarbij vrijer in zijn vormenkeuze, veel meer waarborgen biedt aan onze practische en esthetische levenseischen te voldoen. Wat beide richtingen gemeen hebben, is de verachting van het begrip decoratieve kunst. In navolging van Loos' bekende: „Het ornament is een misdaad", schrijft Perret: „L'art decoratif est a supprimer. Je voudrais d'abord savoir qui a accolé ces deux mots: art et decoratif. C'est unemonstruosité. La oü il y a de l'art veritable, il n'est pas besoin de decor. Ce qu'il faut en art, c'est la nudité, la belle nudité antique et médiévale". Het verst gaat Le Corbusier in zijn pasverschenen ,,L'Art decoratif d'aujourd'hui", waarin hij de huidige expositie ten scherpste aanvalt. Voor hem mag het nederig gebruiksvoorwerp nimmer in een kunstvoorwerp ontaarden. Alleen die dingen zijn voor hem modern, die het zuiverst aan hun bestemming beantwoorden. Inplaats der geheel overbodige tentoonstelling, stelt hij daarom voor een modellen-museum te stichten, waarin colbert, dop, electrische peer, radiator, W.C., fiets, reiskoffer, kaartsysteem enz. zullen worden uitgestald, voorwerpen, die den voor ons oog onmerkbaren hedendaagschen stijl veel beter bepalen dan een archaïsche potterij of nutteloos bibelot. Wat het ornament betreft, dit acht hij evenals Loos hoogstens geschikt voor halve barbaren en een smet in onzen beschaafden tijd. Inmiddels verwerpt hij de hoogere kunst niet. Het geestesleven, vervat in boek, muziek, schilderij gaat bij hem voorop, doch hij wil deze belangelooze idealen principieel scheiden van onze utilitaire behoeften, die door de dienende woninginrichting worden vervuld. Men kan Le Corbusier verwijten, dat hij niet heelemaal beginselvast is en dat, als hij de architectuur wegens haar schoone verhouding tot kunst verheft, het onlogisch is een mooigevormden stoel of tafel uit te sluiten. Bovendien gaat hij te ver als hij alle kleurwerking als te zinnelijk verbiedt en in zijn eigen paviljoen, de bovenbeschreven woonmachine, komt hij kennelijk reeds op dit ascetisme terug. Blijft zijn veroordeeling van het ornament. Voor de huidige expositie kan men niets gelukkigers verzinnen. Waarom zou men het decor en vooral het geesteloos-naturalistische niet eens als een heilzame kuur voor enkele jaren radicaal verbieden? Op den duur lijkt dit verbod echter onhoudbaar. Steeds zal de vrouw zich sieren, zich met een geestig bibelot of schoone bloem omgeven. Van Dongen zeide al ondeugend: ,,Dès qu'une femme se met un peu de poudre, l'art commence et il y a un artiste". De puristen vergeten, dat wij niet alleen van hoogere kunstabstractie leven en ook onze lagere gevoelsaan-
3i8 INTERN. TENT. SIER- EN NIJVERHEIDSKUNST TE PARIJS. • doeningen willen voldoen. De pianola, waarmee hij zijn modelhuis uitrust, speelt voortdurend Bach; waarom niet eens een smachtende wijs van Chopin? Zelfs in de verhevenste kunsttijdperken wordt naast Minerva aan Belphegor geofferd. Wij voorzien dus, dat na een tijd van heilzaam modern klassicisme — overeenkomende met de jongste klassieke bestrevingen in poëzie, schilderkunst en muziek, waarin het modernisme zijn evenwicht vond — de fantasie weer zijn vrijen loop zal krijgen en een nieuwe ornamentiek, organischer en oorspronkelijker dan de hedendaagsche, zal ontstaan. De jonge „surrealisten" spreken nu reeds van een nieuwe romantiek, die aanstaande is. Het is niet onmogelijk, dat in 1950 als reactie op de expositie 1925, op den grondslag eener gansch-onderworpen techniek, een nieuwe uitdrukkingsvolle decoratieve kunst zal ontbloeien.