Binnen de ‘Groep van tien’ werd op 14 oktober 2015 een compromis bereikt over de herziening van de wettelijke rendementsgarantie op de aanvullende pensioenen. De rendementsgarantie zal voortaan worden berekend op basis van het rendement van de Belgische overheidsobligaties. Samen met het ABVV is BBTK er in geslaagd om in de onderhandelingen de rendementsgarantie van 3,25% (of 3,75% voor de werknemersbijdragen) voor de reeds opgebouwde reserves te vrijwaren. Er is dus geen sprake van contractbreuk. Daarenboven zal de nieuwe rendementsgarantie – op termijn – gebaseerd zijn op 85% van het rendement op de overheidsobligaties. In normale marktomstandigheden wordt daardoor op termijn de huidige 3,25% benaderd. Verder zetten de vakbonden met dit akkoord een belangrijke stap in de verwezenlijking van de overlijdensdekking. Ook met betrekking tot het voornemen van de regering om de opnameleeftijd van het kapitaal op te trekken, werden belangrijke bijsturingen bekomen. We overlopen kort wat er precies wijzigt. Maar om dit goed te begrijpen, eerst een woordje uitleg bij de verschillende soorten aanvullende pensioenen.
In het aanvullende pensioen bestaan er twee grote systemen van pensioentoezeggingen. Het onderscheid is van belang, aangezien de wettelijke rendementsgarantie enkel van toepassing is op de vaste bijdrageplannen. Zij maken evenwel de meerderheid van de aanvullende pensioenstelsels uit.
Vaste prestatieplannen of “Defined Benefit”: hierbij belooft de werkgever (of de sector) een aanvullend pensioenkapitaal dat onafhankelijk is van de reële beleggingsresultaten. Een typische belofte is bijvoorbeeld x maal het laatste jaarsalaris.1 Voor deze plannen is de WAPrendementsgarantie van geen tel. Vaste bijdrageplannen of “Defined Contributions”: in dergelijke stelsels draagt de werkgever (of de sector en eventueel ook de individuele werknemer) een percentage (of een forfaitair bedrag) van het loon af aan een verzekeraar of een pensioenfonds die deze bijdrage vervolgens belegt. Het uiteindelijk aanvullend pensioen is afhankelijk van de behaalde beleggingsrendementen. De Wet aanvullende pensioenen (de ‘WAP’) voorziet echter een wettelijk minimumrendement dat moet worden behaald. Het is deze wettelijke garantie die nu wordt omgevormd van een vast percentage naar een vlottende rentevoet.
1
Cash balance plannen vormen een speciale groep binnen de vaste prestatiestelsels. Hierbij wordt een vast percentage van het loon belegd aan een vooraf bepaalde rente. p1/9
De gewijzigde WAP-garantie in een notendop
Op dit moment voorziet de WAP in een wettelijke rendementsgarantie van 3,25% op de werkgeversbijdragen en 3,75% op de werknemersbijdrage. Wanneer de beleggingsrendementen behaald door de verzekeraars en de pensioenfondsen ondermaats zijn, moet de werkgever bijpassen. Door de lage marktrente konden – aldus de verzekeraars – deze percentages niet meer gegarandeerd worden, waardoor er overgestapt wordt naar een variabele rendementsgarantie. Vanaf 1 januari 2016 zal de wettelijke rendementsgarantie berekend worden op basis van het rendement behaald op de overheidsobligaties op tien jaar (men neemt het gemiddelde van dit rendement van de laatste 24 maanden) met een minimum van 1,75% en een maximum van 3,75%. Het tarief voor de werknemersen de werkgeversbijdragen wordt hetzelfde. Op termijn wordt de rendementsgarantie berekend als 85% van het gemiddeld rendement over twee jaar op de overheidsobligaties op 10 jaar. De onderstaande tabel geeft schematisch de wijzigingen weer. Rendementsgarantie Huidige situatie (tot 1 jan 2016)
3,25% WG-bijdragen en 3,75% WN-bijdragen
1 jan 2016 – 1 jan 2018
65% rendement OLOs (min 1,75% - max 3,75%)
1 jan 2018 – 1 jan 2020
75% rendement OLOs (min 1,75% - max 3,75%)
Vanaf 1 jan 2020
85% rendement OLOs (min 1,75% - max 3,75%)
Noot: WG = werkgever, WN = werknemer, OLOs = lineaire overheidsobligaties 10Y De BBTK is ervan overtuigd dat het akkoord de pensioenrechten van de bedienden zo veel als mogelijk vrijwaart. Allereerst, is de oude rentevoet van 3,25% (WG-bijdrage)/3,75% (WN-bijdrage) in de meeste gevallen nog van toepassing van de opgebouwde reserves. Dat komt door de zogenaamde ‘horizontale methode’ – zie verder. Hierdoor is er geen sprake van contractbreuk en blijven de gevolgen voor de aangeslotenen al bij al beperkt. Ten tweede zou in normale marktomstandigheden de rendementsgarantie – berekend als 85% van het rendement op de overheidsobligaties – de huidige 3,25% moeten benaderen. Op die manier blijven ook de verliezen naar de toekomst uiterst beperkt. Onderstaande afbeelding is een historische simulatie van de variabele rente gebaseerd op de voorbije jaren. Het gaat op de rente die de Belgische overheid betaalt op 10-jarig staatspapier. Van deze rente wordt 85% genomen van het gemiddelde over de voorbije 24 maanden. Hieruit blijkt dat tussen 2003 en 2014 deze rente even vaak boven als onder de 3,25% uitkwam. Op lange termijn schommelt het rendement dus rond de 3,25%.
p2/9
De gewijzigde WAP-garantie in een notendop
Bij het interpreteren van rendementen speelt de inflatie een belangrijke rol: het échte nettorendement van een belegging hangt namelijk af van de muntontwaarding/inflatie. Als deze in rekening wordt gebracht blijkt dat het netto-rendement gemiddeld rond de 1,1% zou schommelen en hoger is in tijden van lage inflatie. Op dit ogenblik is de inflatie erg laag. Over lange termijn schommelt de rente mee met de inflatie, waardoor je kan uitgaan van het behoud van een netto-rendement.
Historisch rendement van de 10-jarige OLO’s, (85% gemiddeld 24m)
p3/9
De gewijzigde WAP-garantie in een notendop
Vanaf 1 januari 2016 zal de wettelijke rendementsgarantie evolueren in functie van het rendement van de overheidsobligaties. Elk jaar op 1 januari kan de rentevoet worden aangepast, indien deze substantieel stijgt of daalt (+/- 0,25 percentpunt). Van groot belang is echter de manier waarop de nieuwe rentevoet zal worden toegepast. We onderscheiden de horizontale en de verticale methode. In de meeste gevallen zal de horizontale methode van toepassing zijn, waardoor de huidige rentevoet van 3,25% (WG-bijdrage)/3,75% (WN-bijdrage) nog van toepassing blijft op de reeds opgebouwde reserves.
De horizontale methode houdt in dat de rendementsgarantie uit het verleden (3,25%-3,75%) doorwerkt in de toekomst. Dat zal concreet van toepassing zijn voor de verzekeringscontracten met resultaatsverbintenis van de zogenaamde ‘tak 21’. Ongeveer 75% van alle aanvullende pensioenstelsels behoren tot die tak 21. Hierdoor zullen de meeste opgebouwde reserves blijven aangroeien aan een rendement van 3,25%-3,75%. Bij de verticale methode is de nieuwe rendementsgarantie meteen van toepassing op zowel de reserves als op de nieuwe bijdragen. Deze regeling zal gelden voor de pensioenfondsen en voor de verzekeringscontracten zonder resultaatsverbintenis (‘tak 23’). De verticale methode zal slechts van toepassing zijn op een minderheid van de aanvullende pensioenstelsels (ongeveer 25%). Let wel: de contracten voor pensioenfondsen en tak 23, kunnen eigen regels bevatten met betrekking tot het rendement, die op zich niets te maken hebben met het wettelijk gegarandeerd rendement. Het is dus belangrijk om je aanvullend-pensioen contract te bekijken. Soorten verschillende contracten, en hun aandeel
p4/9
De gewijzigde WAP-garantie in een notendop
De manier waarop de horizontale methode bij de verzekeringscontracten zal worden toegepast is afhankelijk van wat er precies in het contract bepaald staat. Binnen de tak 21 zijn er drie verschillende systemen. Ten eerste kan het verzekeringscontract het rendement blijven garanderen op de reserves. Hierdoor blijft de 3,25/3,75% van toepassing op de reeds opgebouwde reserves. Dat zal het geval zijn bij de meeste plannen. Ten tweede kan het verzekeringscontract zowel het rendement op de reserves als de premies garanderen (dit is nog in het geval in oudere contracten waarvan er niet veel meer in omloop zijn). In die gevallen zal de nieuwe rendementswaarborg enkel van toepassing zijn op de premieverhogingen. Bij een derde type verzekeringscontract is de nieuwe rentevoet meteen van toepassing op zowel de reserves als de premies (cf. tak 23). Kort samengevat: in de meeste gevallen zal de horizontale methode van toepassing zijn, waardoor de reeds opgebouwde pensioenreserves blijven aangroeien aan de rentevoet van 3,25% (WG-bijdrage) / 3,75% (WN-bijdrage). Voor de nieuwe stortingen vanaf 1/1/2016 wordt dan de nieuwe variabele rente toegepast. Bij elke aanpassing/verhoging hiervan wordt de ondertussen aangelegde reserve op basis van deze nieuwe stortingen vastgeklikt aan de van toepassing zijnde rente. Op de verdere stortingen wordt dan het nieuwe aangepaste/verhoogde rendement toegepast.
p5/9
De gewijzigde WAP-garantie in een notendop
Reserves op 31/12/2015: aangroei aan de rentevoet van 3,25% 1/1/2016: rente 1,75% op de nieuwe stortingen vanaf dan 1/1/2018 / rente 2,5%: reserves per 31/12/2015 aan 3,25%, reserves 2016-2017 aan 1,75%, nieuwe stortingen aan 2,5% 1/1/2020 / rente 3%: reserves per 31/12/2015 aan 3,25%, reserves 2016-2017 aan 1,75%, reserves 2018-2019 aan 2,5%, nieuwe stortingen aan 3%
Horizontaal systeem, uitgewerkt voorbeeld
p6/9
De gewijzigde WAP-garantie in een notendop
Onderstaande is een simulatie van het bedrag dat je zou krijgen op 65 jaar voor werknemers die op 25 jaar in een aanvullend pensioenplan zijn gestapt (met een bijdrage van 1,38% van hun loon, wat de gemiddelde bijdrage is op dit ogenblik). We nemen hier een werknemer die nu 25 jaar is (€ 2.500 brutoloon), 40 jaar (€ 4.000 brutoloon) en 55 jaar (€ 5.500 brutoloon). De voorbeelden laten toe een idee te vormen van de gevolgen van dit akkoord.
p7/9
De gewijzigde WAP-garantie in een notendop
De meeste aanvullende pensioenplannen voorzien naast een pensioenluik ook een uitkering bij het overlijden van de werknemer. Hierdoor kunnen de erfgenamen genieten van de aanvullende spaarpot die werd opgebouwd. Het probleem is dat die overlijdensdekking vaak wegvalt wanneer werknemers uit dienst treden – om volgens het jargon ‘slaper’ te worden. Dat gebeurt onder meer wanneer werknemers het bedrijf verlaten of in SWT / brugpensioen gaan. Bij vroegtijdig overlijden gaat de aanvullende pensioenspaarpot dan vaak verloren. Men kan wel een individuele overlijdingsdekking onderschrijven, die echter heel duur is. Of men kan zijn reserves overhevelen naar een zogenaamde “onthaalstructuur” waardoor echter ook het latere kapitaal drastisch wordt aangetast. Men moet hiertoe ten andere zelf de nodige stappen ondernemen. De vakbonden hebben de patronale organisaties kunnen overtuigen om een wijziging aan te brengen aan de bestaande regelgeving. Wanneer iemand uit dienst treedt, zal standaard een overlijdensdekking worden voorzien. Bij vroegtijdig overlijden zullen de erfgenamen daardoor de opgebouwde pensioenspaarpot ontvangen. Enkel voor de werknemers die er expliciet voor kiezen, zal geen overlijdensdekking worden voorzien. De wijziging gaat in voor werknemers die uit dienst treden vanaf 1 januari 2016. Huidig systeem
p8/9
Overlijdensdekking valt soms weg wanneer werknemer uit dienst treedt en ‘slaper’ wordt Belangrijk voor alle werknemers die niet langer actief zijn op de arbeidsmarkt – bijv. SWT’ers De systemen van het type ‘uitgesteld kapitaal zonder tegenprestatie’ (UKZT) bieden geen overlijdensdekking voor de slapers
De gewijzigde WAP-garantie in een notendop
Nieuw systeem (vanaf 1 jan 2016)
Standaard wordt bij einde contract een overlijdensdekking voorzien Betaald door de eigen opgebouwde reserves maar tegen een voordelig collectief tarief Er gebeurt geen medisch onderzoek Wie dat wil, kan binnen het jaar beslissen om af te zien van de overlijdensdekking
Op dit moment is het mogelijk om het aanvullend pensioen op te nemen vanaf de leeftijd van 60 jaar – op voorwaarde dat het pensioenreglement in die mogelijkheid voorziet. Let op, dit is niet altijd het geval: in vele gevallen wordt de wettelijke pensioenleeftijd, of een andere leeftijd, voorzien in de pensioenreglementen. De regering wil de opnameleeftijd nu afstemmen op de voorwaarden voor het vervroegd pensioen. Hierdoor zal de minimale opnameleeftijd in de toekomst opschuiven naar 63 jaar. De vakbonden hebben evenwel belangrijke bijsturingen bekomen:
Mensen die voldoen aan de voorwaarden om op vervroegd pensioen te gaan en die doorwerken, kunnen nog steeds het aanvullend pensioenkapitaal op vroegere leeftijd opnemen. Alle werknemers die 58 jaar worden in 2016 kunnen hun pensioenkapitaal nog steeds op de leeftijd van 60 jaar opnemen. Werknemers die op SWT worden gestuurd vanaf ten vroegste 55 jaar in het kader van een sociaal plan (voor 1 oktober 2015 neergelegd) kunnen hun aanvullend pensioen nog steeds op de leeftijd van 60 jaar opnemen. Bruggepensioneerden die hun pensioenkapitaal op de leeftijd van 65 jaar opnemen, genieten van het voordelig fiscaal tarief van 10%.
De onderstaande tabel vat de nieuwe situatie samen 2016
2017
2018
2019
62 jaar
62,5 jaar
63 jaar
63 jaar
40 jaar loopbaan
41 jaar loopbaan
41 jaar loopbaan
42 jaar loopbaan
Uitz.: lange loopbaan of 58 jaar in 2016 of SWT herstructurering (voor 1 okt 2015)
Uitz.: lange loopbaan of 58 jaar in 2016 of SWT herstructurering (voor 1 okt 2015)
Uitz.: lange loopbaan of 58 jaar in 2016 of SWT herstructurering (voor 1 okt 2015)
Uitz.: lange loopbaan of 58 jaar in 2016 of SWT herstructurering (voor 1 okt 2015)
De mogelijkheid voor de future service wordt helaas afgeschaft. Wanneer oude werknemers uit dienst treden, kan de werkgever een éénmalige premie storten voor maximaal vijf toekomstige jaren. Dat is een veelvoorkomende praktijk bij brugpensioen (SWT) en bij herstructureringen. Deze mogelijkheid zal op termijn verdwijnen. De afschaffing is echter niet van toepassing op werknemers die ten laatste op 31 december 2016 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt.
p9/9
De gewijzigde WAP-garantie in een notendop