De campus als innovatie-ecosysteem innovatie Ger Post (Minase)
Samenvatting Campusvorming is “in”. Op diverse plaatsen in Nederland en in het buitenland is sprake van fysieke clustering van bedrijven, kennisinstellingen en publieke organisaties. De concentratie van activiteiten in elkaars nabijheid moet kennis doen stromen en moet resulteren in innovatie en nieuwe bedrijvigheid. In dit artikel wordt nader ingegaan op de kenmerken van de campus, het proces van campusontwikkeling, de rol van de overheid en de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om fysieke clustering uit te bouwen tot samenwerking en duurzame innovatie.
hiervan. Grote grazers met hun sociale gedrag en hun voedingsgewoonten zorgen op die manier voor een gevarieerde vegetatie van grassoorten, struikgewas en bomen. De Afrikaanse drinkplaats is een bron van leven voor de aanwezige ge populatie dieren en planten. Sommige dieren kiezen er voor om er zich ‘permanent’ te vestigen. Andere leven meer op afstand van de drinkplaats en komen periodiek op bezoek om hun vochtvoorraad aan te vullen. Weer andere soorten leven meer nomadisch en trekken t van poel naar poel, waarbij de jonge dieren van de oude leren waar in het immense land water te vinden is.
1. Clustering in de natuur
2. Economische clustering
Wie kent het beeld niet? De natuurlijke drinkplaats in het Afrikaanse binnenland. Diverse wildsoorten komen er om te drinken en uit te rusten. Sommige soorten arriveren er in groepen of in complete kudden, samengesteld uit oudere en jongere mannetjes, tientallen vrouwtjes en hun jonkies. Andere soorten leven min of meer solitair en lijken geen aansluiting te hebben met andere dieren. Een bont gezelschap. De populatie dieren bestaat niet alleen lleen uit soorten die elkaar goed verdragen. Menige soort treft er ook natuurlijke vijanden en moet daarom tijdens het drinken en verpozen ogen in de rug hebben, om te voorkomen dat ze ten prooi valt aan een roofdier dat toevallig ook in de buurt was.
De clustering rond de drinkplaats is ingegeven doordat water – de bron van leven - in de wijde omtrek slechts schaars aanwezig is. Om vergelijkbare redenen vindt ook clustering plaats in het menselijk economisch-geografisch geografisch systeem. De aanwezigheid van (schaarse) haarse) grondstoffen, (natuurlijke) energiebronnen, (geschoolde) arbeid en financiële middelen zijn in het verleden – en nu nog steeds – de verklaring geweest voor het ontstaan van concentraties van economische activiteit. Clusters uit een (bijna) grijs verleden rleden zijn bijvoorbeeld de textielindustrie in Twente en Tilburg. Voorbeelden van nog florerende clusters zijn het logistieke cluster rond de Rotterdamse haven en het high-tech high systems cluster rond Eindhoven.
Alss gevolg van begrazing door grote planteneters als de gnoe en de zebra wordt nieuwe vegetatie mogelijk gemaakt. Met hun verplaatsingen rond de drinkplaats worden zaden van planten verspreid. Hun mest levert voedingsstoffen voor deze vegetatie. Vogels, insecten cten en parasieten profiteren
De campus als innovatie-ecosysteem – Ger Post (Minase)
pagina 1
In de kenniseconomie is kennis de meest kritische productiefactor. De toegang tot andere bronnen voor economische groei is via uitgebreide netwerkstructuren gewaarborgd. Zelfs als we de schaarste op de korte termijn kapitaalmarkt als gevolg van de huidige economische crisis in ogenschouw nemen; op de lange termijn is het opleiden en aantrekken van voldoende kenniswerkers de grootste uitdaging van onze economie. Geografische clustering van (basis) onderzoek, industriële toepassing en dienstverlening zien we ontstaan op plaatsen waar (van oudsher) sprake is van een zekere concentratie van basis-r&d. Kenniswerkers trekken dus blijkbaar andere kenniswerkers aan. Bedrijven brengen hun R&D afdelingen onder in de nabijheid van andere publieke of private onderzoeksorganisaties. Universiteiten – zo al niet aanwezig op hetzelfde terrein – verplaatsen onderzoeksinstituten (of richten nieuwe instituten op) om de aansluiting met leidende industriële bedrijven te versterken en om samenwerking te faciliteren. Zo ontstaan en groeien campussen volgens spelregels en patronen die ook te herkennen zijn in het ecosysteem van de Afrikaanse drinkplaats. Maar ook al zijn de patronen en de spelregels herkenbaar, de ene campus is de andere niet. Net zomin als alle drinkplaatsen op het Afrikaanse continent dezelfde vegetatie en dierlijke bewoners kennen. De verschillen zijn minstens zo groot als de overeenkomsten. In het onderstaande wordt een beeld geschetst van een aantal beeldbepalende kenmerken van dergelijke campussen en wordt nader ingegaan op het proces dat ten grondslag ligt aan de ontwikkeling en uitbouw van een campus. 3. Wat maakt een campus tot een campus? Letterlijk vertaald betekent het Latijnse woord campus: "open ruimte" of "veld”. In de Nederlandse en Engelse taal wordt het begrip campus vooral geassocieerd met een universiteitsterrein waarop naast onderwijsfaciliteiten ook sprake is van huisvesting voor studenten en docenten en
De campus als innovatie-ecosysteem – Ger Post (Minase)
recreatieve en commerciële voorzieningen. De term campus werd in deze betekenis voor zover bekend voor het eerst gebruikt voor het terrein van Princeton University in New Jersey in de tweede helft van de 18e eeuw. De laatste jaren wordt de term campus meer en meer gehanteerd voor terreinen waar (academisch) onderzoek hand in hand gaat met de industriële toepassing van kennis. Nederland kent een groot aantal (initiatieven voor) businessparken die het label “campus” dragen. Wellicht de meest bekende is de High Tech Campus rond Philips Research in Eindhoven. Deze campus wordt door diverse internationale onderzoeken genoemd als voorbeeld van geslaagde samenwerking tussen industrie, kennisinstellingen en overheid. Andere bekende voorbeelden zijn Chemelot (rond DSM in Geleen) en het Bio Science Park in Leiden. Deze initiatieven hebben de laatste jaren op grote schaal navolging gekregen. Alleen al in de provincie Noord-Brabant zijn diverse campussen (of varianten daarop) in ontwikkeling zoals het Food Technology Park Brainport in Helmond en het Life Science Park Oss. Health Campus Maastricht is een voorbeeld van toepassing van het campus concept in de zorgsector. Wat maakt een campus nu – met recht – tot een campus? En waarin onderscheidt een campus zich van het gemiddelde industrieterrein of bedrijvenpark? Een volledig en eenduidig antwoord op deze vragen valt niet te geven. Als we enkele aansprekende voorbeelden van campusontwikkeling in ogenschouw nemen, valt een aantal zaken op: • De meest succesvolle voorbeelden van campusontwikkeling zijn ontstaan rond en dankzij een toonaangevend industrieel bedrijf met een sterke basis op het gebied R&D en een internationale oriëntatie. Een dergelijk bedrijf fungeert als vliegwiel bij het ontwikkelen en communiceren van de collectieve ambities en biedt tegelijkertijd een politieke en financiële basis voor de campus. • Het initiatief, de ontwikkeling en de realisatie is vaak een samenspel van meerdere partijen. Vooral bij grootschalige initiatieven is sprake van een ‘triple helix’ consortium (bedrijfsleven,
pagina 2
kennisinstellingen, overheid) om de plannen draagvlak te geven en politiek te ‘vermarkten’ en te kunnen putten uit publieke of publiek-private fondsen. • Meestal is sprake van een combinatie van publieke en private financiering. • De doelstelling van de bestudeerde initiatieven heeft meestal van doen met open innovatie, precompetitieve R&D, facility sharing, samenwerking, kostenreductie en/of schaalvoordelen. Door samenwerking met andere ‘bewoners’ van de campus is het mogelijk om gebruik te maken van expertise en faciliteiten van derden, om investeringen en risico’s te verkleinen en om ‘time-to-market’ te verkorten. Dit komt niet alleen de individuele innovatieprestaties ten goede, maar heeft ook zijn impact op de omliggende regio. • Onder bepaalde condities wordt er voor gekozen om kennis en faciliteiten onder te brengen en aan te bieden via zogenaamde shared service centers. In sommige gevallen zijn deze faciliteiten ook toegankelijk voor anderen dan alleen ‘bewoners’ van de campus zelf. Voorbeelden van dergelijke shared services worden aangetroffen op het gebied van transport/parkeren, horeca/catering, sport/vrije tijd, beveiliging, afvalinzameling (facilitaire shared services), gezamenlijke inkoop, gezamenlijke werkplaatsvoorzieningen (samenwerking in operationele processen en diensten) en kennisontwikkeling, business development, netwerkvorming (value added services). • Een ‘state-of-the-art’ campus kenmerkt zich door een sterke betrokkenheid van kennisinstellingen. Universiteiten, hogescholen en andere toonaangevende publieke of private onderzoeksinstituten participeren in de ontwikkeling en exploitatie van de campus. Soms gebeurt dit in de vorm van joint ventures met het bedrijfsleven. In andere gevallen wordt op projectbasis samengewerkt. • Clusters claimen een impact op het imago en de uitstraling van een groter business cluster en de economische ontwikkeling van de regio Samenvattend kan gesteld worden dat een campus (als vorm voor gebiedsgerichte ontwikkeling) vooral
De campus als innovatie-ecosysteem – Ger Post (Minase)
wordt gekenmerkt door een sterke clustering van kennis en R&D, waarbij publieke en private partijen in een gezamenlijke aanpak invulling geven aan het open innovatie model en daartoe – met inzet van private en publieke middelen – samenwerken in collectieve projecten en programma’s en investeren in het gezamenlijk delen van zowel fysieke als dienstverlenende voorzieningen (facility sharing en shared service centers). Met andere woorden: campusvorming heeft alles te maken met de ontwikkeling en exploitatie van een “innovatieecosysteem” dat dient als een dynamische voedingsbodem voor kennis- en technologieontwikkeling, nieuwe bedrijvigheid en netwerkvorming. Dit komt niet alleen ten goede aan individuele organisaties, maar appelleert ook aan collectieve en regionale belangen. Hiermee onderscheidt campusvorming zich duidelijk van het parkmanagement dat wordt gerealiseerd op reguliere bedrijventerreinen. Daar gaat de samenwerking vaak niet verder dan een gecoördineerde aanpak en inkoop van ondersteunende faciliteiten als transport, parkeren, beveiliging, energie, afvalverzameling et cetera. In het onderstaande wordt geschetst hoe de ontwikkeling en exploitatie van een campus als innovatie-ecosysteem in zijn werk gaat en welke factoren daarbij een wezenlijke rol spelen. 4. De campus als innovatie-ecosysteem In het voorafgaande is betoogd dat een succesvolle campus meer is dan een verzameling bedrijfsgebouwen en een gedeelde fysieke infrastructuur. In de kenniseconomie zijn de beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel en de toegang tot (technologische, organisatorische en markt-) kennis en faciliteiten cruciaal voor zowel beginnende als gevestigde bedrijven. Persoonlijke en institutionele netwerken spelen een rol bij de verwerving van deze middelen. Actieve participatie in het op een campus aanwezige innovatieecosysteem biedt bedrijven toegang tot kennis, faciliteiten en complementaire contacten en netwerkstructuren.
pagina 3
De aanwezigheid van een innovatie-ecosysteem is een voorwaarde om bewoners duurzaam te binden en maakt een campus aantrekkelijk voor nieuwe toetreders. Maar wat is dat nu: een innovatieecosysteem? En hoe kun je dat realiseren? Het ecosysteem rond de Afrikaanse drinkplaats is tot stand gekomen door de beschikbaarheid van water. De aanwezigheid van een natuurlijke bron is de beste garantie tegen uitdroging, ook in tijden van droogte en hoge temperaturen. Diverse trekkende diersoorten zullen er hun routes op aanpassen en zorgen er voor dat de drinkplaats periodiek bezocht wordt. Andere dieren zullen geen aanleiding zien om weg te trekken, maar zich juist permanent vestigen in de omgeving van de drinkplaats. De hoeveelheid bezoekers en hun pluriformiteit resulteert – zoals reeds gesteld in de inleiding van dit artikel – in een zekere diversiteit in vegetatie. De metafoor van de Afrikaanse drinkplaats suggereert dat ook de campus – als innovatieecosysteem – gebaat is bij: • De aanwezigheid van een duurzame kennisbron: De aanwezigheid van voldoende en betrouwbare kennis in de vorm van basis R&D en applicatiegerichte engineering moet gezien worden als de primaire bestaansreden van de campus. De beschikbaarheid van redundante kennis en faciliteiten (zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin) is de belangrijkste reden waarom bedrijven en onderzoeksinstituten zich ter plekke willen vestigen of als vaste bezoeker er vaak over de vloer komen. • Diversiteit: Innovatie vindt in belangrijke mate plaats op het grensvlak van technologiegebieden en vraagt om een goede aansluiting bij ontwikkelingen in de markt. De beste garantie hiervoor is de aanwezigheid en betrokkenheid van publieke kennisinstellingen, private basis R&D, “original equipment manufacturers” en diverse service organisaties. De ‘bevolking’ van de campus zal bij voorkeur variëren voor wat betreft technologische competenties en faciliteiten, marktoriëntatie, omvang en stadium van volwassenheid. Kennis en faciliteiten zullen voor een groot deel beschikbaar moeten zijn op
De campus als innovatie-ecosysteem – Ger Post (Minase)
de campus zelf. Voor het ontbrekende deel is het mogelijk om deze zaken te ontsluiten en te involveren op basis van allianties of incidentele samenwerking met organisaties van buiten de campus. • Dynamiek: Innovatie is niet zelden het resultaat van twee min of meer tegengestelde processen. Aan de ene kant is het een kwestie van solide onderzoek, hard werken en “lange adem”. Aan de andere kant gaat het om het handig inspelen op gebruikerswensen en het realiseren van creatieve oplossingen. De campus moet om die reden ruimte bieden aan verrassende ontmoetingen maar tegelijkertijd zorgen voor een beschermde onderzoeksomgeving waar pottenkijkers buiten de deur gehouden worden en waar geld beschikbaar is om meerjarig onderzoek te financieren. Het realiseren van een laagdrempelige toegang is cruciaal voor het realiseren van veel ‘verkeer’ over de grenzen van de campus heen. Dit kan ondermeer tot stand komen door een rijke en pluriforme evenementenagenda en diverse publieke en zakelijke voorzieningen (horeca, beurzen, congressen, sport, vrije tijd, et cetera). • Een duidelijke identiteit: De campus mag dan wel toegankelijk zijn voor “Jan en alleman”, datzelfde geldt niet voor de huisvesting op de campus zelf. Het verkrijgen van huisvesting dient te gebeuren aan de hand van een duidelijke “campusidentiteit” en een daarvan afgeleid “bewonersprofiel”. De permanente bewoners van de campus moeten een duidelijke relatie hebben met de identiteit van de campus en de potentie hebben om bij te dragen aan de verdere versterking van dit profiel. • Een goede bereikbaarheid: Hoe goed ook de locale, interne kennisinfrastructuur, shared service centers en gezamenlijke voorzieningen, een goede inbedding in externe netwerken is van groot belang voor de campus. Bij voorkeur heeft de campus een centrale positie binnen een groter economisch cluster en is er ook sprake van een goede inbedding in internationale kennis- en businessnetwerken. De ervaring leert dat een goede samenwerking met locale, regionale en landelijke overheden – en niet alleen in de
pagina 4
ontwikkelfase van de campus – noodzakelijk is met het oog op de aansluiting bij innovatie- en kennisprogramma’s. Uiteraard is ook een goede fysieke bereikbaarheid noodzakelijk. 5. De rol van de overheid In het voorgaande is de ontwikkeling van een campus – als vorm voor gebiedsgerichte ontwikkeling – en het noodzakelijke innovatieecosysteem geschetst. Hierbij is dankbaar gebruik gemaakt van de metafoor van de Afrikaanse drinkplaats. Zoals met iedere metafoor gaat de gelijkenis tussen beeld en realiteit slechts ten dele op. Een belangrijk verschil tussen de natuurlijke drinkplaats en de campus als “kennisbron” is dat de eerste langs natuurlijke weg en over een lange tijdsperiode tot stand komt. In de vrije natuur is geen sprake van doelgericht ingrijpen aan de hand van een ontwerpgerichte aanpak. De drinkplaats is niet ontworpen op de tekentafel en gebaseerd op een gedetailleerd programma van eisen. Het is het resultaat van een jarenlange – misschien wel eeuwenlange – organische ontwikkeling waarbij het element van “natuurlijke selectie” een wezenlijke rol speelt. In feite is de Afrikaanse drinkplaats nooit “af” en permanent in ontwikkeling. Organische groei en natuurlijke selectie zijn ook aan de orde bij de ontwikkeling van economische clusters en gebiedsgerichte ontwikkeling. Ook die worden niet “bedacht” op de tekentafel en niet gerealiseerd aan de hand van een uitgebreid programma van eisen. Ook hier is sprake van endogene en exogene ontwikkelingen en toevalligheden die de ontwikkeling van concentraties en (economische) verbindingen beïnvloeden. Tegelijkertijd is echter ook sprake van doelgericht handelen en gericht ingrijpen in het kader van economische en geografische uitgangspunten en programma’s. Diverse bedrijven, kennisinstellingen en overheidsorganisaties omarmen het gedachtegoed van open innovatie en investeren doelgericht in campusontwikkeling en clustering.
De campus als innovatie-ecosysteem – Ger Post (Minase)
Het economische beleid van de Nederlandse overheid is de laatste tientallen jaren gericht op het versterken van krachtige regio’s en innovatieve clusters. Dit in tegenstelling tot het beleid in de decennia daarvoor wat meer gericht was op het ondersteunen van zwakke industrieën en regio’s. De – inmiddels gesloten – subsidieregeling “Pieken in de Delta” van het Ministerie van Economische Zaken kende in een aantal regio’s duidelijke actielijnen gericht op het stimuleren van campusontwikkeling. Datzelfde geldt voor het economisch beleid op provinciaal niveau (bijvoorbeeld: Economisch Programma Brabant 2020) als op regionaal niveau (Brainport 2020). De overheid speelt een belangrijke rol in het proces van campusontwikkeling. Het gaat hierbij immers om serieuze planologische ingrepen en forse investeringen in infrastructuur en vastgoed. De overheid heeft hierin een voorwaardenscheppende rol. Een te ontwikkelen campus is gebaat bij een goede inbedding in de bestaande of nieuw te ontwikkelen structuurvisies en bestemmingsplannen. De overheid kan hierin het voortouw nemen of reageren op voorstellen van de betrokken organisaties. Daarnaast speelt de overheid een rol als autoriteit bij de handhaving van bestaande plannen en regelgeving. Voorts is de overheid in beeld als financieel regisseur en cofinancier in het proces van campusontwikkeling. Zeker in situaties waar sprake is van “gedistribueerd eigendom” en waar een sterke centrale (industriële) partner ontbreekt, wordt nadrukkelijk gekeken naar publieke middelen om de campusontwikkeling te financieren. De rol van de overheid als regisseur wordt verder versterkt als de overheid een actief grondbeleid voert. Vaak is de gemeentelijke of provinciale overheid eigenaar van percelen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van een campus. In geval van actief grondbeleid voeren gemeentes dikwijls zelf de grondexploitatie uit. Voor het aankopen en de uitgifte van grond kan de gemeente een aantal richtlijnen vastleggen. Deze richtlijnen hebben onder andere betrekking op de selectie van partijen aan
pagina 5
wie de grond uitgegeven wordt. De gehanteerde regels en uitgangspunten moeten passen binnen de kaders van de Europese regelgeving op het gebied van de vrije markt. De uitgifte van grond dient te gebeuren tegen marktwaarde om problemen met regelgeving op het gebied van staatssteun te vermijden.
noodzakelijk om goede afspraken te maken over de te realiseren doelen en over de wijze waarop deze nagestreefd gaan worden. Samenwerken vraagt om vertrouwen in elkaars deskundigheid, openheid en integriteit. Samenwerken vraagt ook om vaardigheden om in dialoog tot besluitvorming te komen.
De overheid kan – in plaats van actief grondbeleid – echter ook kiezen voor faciliterend grondbeleid of voor publiek-private samenwerking. De sturingsmogelijkheden zijn dan beperkt. Het betekent tegelijkertijd een beperking van de financiële risico’s voor de overheid.
Van organisaties die zich willen vestigen op een campus, mag worden verwacht dat ze oog hebben voor de collectieve belangen en dat ze bereid zijn om te investeren in kennisuitwisseling en samenwerking. Het is zelfs wenselijk om dit tot een beoordelingscriterium te maken bij de uitgifte van grond en clausules hierover op te nemen in de formele regelingen tussen de bewoners en het campusmanagement. Als tegenprestatie moet (toekomstige) bewoners duidelijk worden gemaakt wat ze terug mogen verwachten voor hun investeringen. Per slot van rekening bestaat het gezamenlijke belang alleen bij de gratie van individuele motivaties.
6. Samenwerking op de campus In het voorgaande is geschetst dat campusontwikkeling meer is dan ruimtelijke ordening, projectontwikkeling en vastgoedmanagement. Het ontwikkelen van een campus vraagt om een heldere en breed gedragen visie. Research, kennisdeling, dynamiek, inspiratie, verrassende ontmoetingen, “user-centric innovation” en allianties zijn sleutelelementen in een dergelijke visie. Het ontwikkelen van zo’n visie en het vertalen daarvan in een structuur en werkafspraken vragen om een collaboratieve houding van de diverse betrokkenen. Het vraagt om oog voor gezamenlijke belangen, open communicatie en veel inzet voor collectieve activiteiten. Het organiseren van samenwerking is geen sinecure, zeker niet wanneer sprake is van overlap in competenties en marktoriëntatie tussen de bewoners van de campus. Op papier lijken de kansen voor samenwerking – op en rond de campus – vaak groter dan ze daadwerkelijk zijn. Immers, in de praktijk blijkt dat samenwerking vaak mis gaat of helemaal niet van de grond komt. De verklaring voor dit falen moet worden gezocht in ontoereikende voorbereiding en kennismaking, tekortschietende samenwerkingsvaardigheden, verschillen in cultuur en managementstijl, belemmerende structuren en procedures en soms ongezond opportunisme. Om samenwerking tot een succes te maken is het
De campus als innovatie-ecosysteem – Ger Post (Minase)
Campusbewoners dienen actief te participeren in de ontwikkeling en het uitdragen van een collectieve identiteit en visie. Het is daarbij van belang dat deze identiteit en visie gedragen worden door de bewoners en andere belanghebbenden. De betrokkenheid van partners uit industrie, onderzoek & onderwijs en overheid resulteert in een mix van belangen en prioriteiten. Het op één lijn krijgen van dergelijke partners vraagt om voortdurende inspanningen tijdens zowel de ontwikkel- als de exploitatiefase van de campus. Daarnaast behoren bewoners actief bij te dragen aan institutionele en sociale netwerkvorming op de campus. Aandacht voor onderlinge kennismaking en relatievorming zijn kritische succesfactoren voor het realiseren van het beoogde innovatie-ecosysteem. Nieuwe bewoners moeten – na het overhandigen van de sleutels – goed geïntroduceerd worden en wegwijs gemaakt worden op de campus. Communityvorming en het onderhoud daarvan zijn wezenlijke agendapunten voor het campusmanagement.
pagina 6
7. Tot slot Net zo goed als de Afrikaanse drinkplaats de bron van leven is voor dieren en planten, zo is de hedendaagse campus de bron van economisch leven. In de kenniseconomie vervult kennis dezelfde functie als water in de natuur. Kennis is de d bron voor innovatie. Nieuwe aanwas van bedrijvigheid die ook in de toekomst moet zorgen voor brood op de plank. De Afrikaanse drinkplaats is autonoom en langs natuurlijke weg tot stand gekomen. Die tijd hebben we in de kenniseconomie echter niet. Campusontwikkeling geheel overlaten aan organische processen en natuurlijke selectie duurt te lang en is qua uitkomsten tee onzeker. Om die reden zijn gericht handelen en een duidelijke regie noodzakelijk. Hierin is een belangrijke rol weggelegd voor de overheid. Deze zal hierbij nauw moeten samenwerken met stakeholders uit het bedrijfsleven en onderwijs & onderzoek. Af en toe moeten we de natuur een handje helpen. Als er water nodig is – bijvoorbeeld in tijden van langdurige droogte – is het functioneel om de boorinstallatie en de shovel ter hand te nemen. Daarmee kan het water door menselijk ingrijpen aan de oppervlakte worden rden gebracht. Dieren zullen er op af komen om hun dorst te lessen en om er hun jongen te werpen. Of dat op termijn gaat leiden tot nieuwe gewassen en periodieke bezoeken van andere diersoorten moet echter nog afgewacht worden. Het antwoord daarop ligt bij de natuur zelf. Wat de mens kan doen is een handje helpen. Niet meer, maar ook niet minder.
De campus als innovatie-ecosysteem – Ger Post (Minase)
Of de campus een succes wordt, hangt ook van de “natuur” af. Niet de mooie folders of de rijke subsidiepotten, maar de “menselijke natuur” zal bepalen of de bewoners ers elkaar (gaan) vertrouwen en samen nieuwe aanwas van bedrijvigheid gaan realiseren. Daarvoor is het noodzakelijk dat de bewoners elkaar tolereren aan de bron van kennis en ook ruimte maken voor bezoekers van buiten de campus. Als ze zich gedragen als een ee roofdier dat andere dieren niks gunt en jaagt op iedere prooi, zal de bron verstoken blijven van nieuw leven en snel uitsterven. Dat zou zonde zijn. De campus biedt immers kennis in overvloed. Bronnen: • Joan van Aken, Louweris Hop, Ger Post: The virtual ual company: a special mode of strong interinter company cooperation, in: Hitt, M.A., Ricart, J.E. and Nixon, R.D. (eds.), Managing strategically in an interconnected world, John Wiley & Sons, Chichester, 1998 • Henk Akkermans: Reisbagage voor kennisland, Minase / Stichting Nederland Kennisland, 2003 • Govert Derix: Het succes van samen: verkenningen in co-development development en clustering, Syntens, 1998 • Wim Hulsink, Dick Manuel, Erik Stam: OnderOnder nemen in netwerken, Van Gorcum, Assen, 2004 • Jimme Keizer, Ger Post: t: The metaphoric gap as a catalyst of change, in: Oswick, C. and Grant, D.: Metaphors in Organisation Development, Pitman, London, 1995 • Gareth Morgan: Images of Organization, Sage, Beverly Hills, 1986
pagina 7