De actuele discussie over de btw-tarieven, de feiten en cijfers De inmiddels afgeblazen plannen voor een btw-verhoging stuitten onlangs op verzet van werkgevers, zzp’ers, vakbonden, brancheverenigingen en koepelorganisaties. Ook in de culturele sector en het werkveld cultuureducatie en –participatie. Toch blijft de discussie over de btw-tarieven voorlopig nog wel actueel. Om de discussie over de verschillende btw-tarieven te verhelderen zet het LKCA, in samenwerking met Cultuurconnectie, de feiten en cijfers op een rijtje. We richten ons hierbij specifiek op het veld van cultuureducatie en actieve cultuurparticipatie. Het Belastingplan van Wiebes Het voorstel van staatssecretaris Wiebes van Financiën was om de btw op bepaalde producten en diensten te verhogen van 6% naar 21%. Zo’n btw-verhoging voor uitvoerenden en ondernemers in de culturele sector zou negatieve gevolgen kunnen hebben, en überhaupt roepen de verschillende btw- tarieven vragen op. Wat is de achterliggende reden voor de verschillende btw-tarieven? En wat is het effect van een btw-verhoging voor zowel ondernemers als afnemers in de culturele sector, in het bijzonder waar het gaat om cultuureducatie en actieve cultuurparticipatie? In dit artikel de meest gestelde vragen.
Zie voor de btw-discussie overigens ook recente artikelen op het opinieplatform Cultureel Kapitaal van het LKCA. Btw-verhoging is dolksteek voor zelfstandige docenten Verlaag het btw-tarief voor lesgeven aan volwassenen
Wat is de aanleiding voor de btw-discussie? In kamerbrieven van 16 september 2014 (Keuzes voor een beter belastingstelsel) en 19 juni 2015 (Belastingherziening) stelt de staatssecretaris een vereenvoudiging ofwel uniformering van de btw voor. Zijn doel is de gelaagdheid in btw-tarieven die het Nederlandse belastingstelsel kenmerkt terug te dringen. Het voordeel van de uniformering zou volgens de staatssecretaris liggen in een minder problematische uitvoering en een aanzienlijke welvaartswinst. Er waren overigens al eerder voorstellen voor wijzigingen in btw als onderdeel van diverse Belastingplannen. De inhoud van dergelijke voorstellen varieert afhankelijk van economische ontwikkelingen en politieke samenstelling van het kabinet.
Wat houden de verschillende btw-tarieven in? Belasting over de toegevoegde waarde (btw) is de belasting die de overheid heft op verkoop van goederen en diensten. Ondernemers die zelfstandig een bedrijf (beroep) uitoefenen betalen btw over hun omzet. Meestal wordt de btw doorberekend aan de consument of ‘eindgebruiker’. Dit algemene tarief is momenteel 21%. Het hanteren van verschillende btw-tarieven vindt in alle EU-lidstaten plaats. Er zijn lage en hoge btw-tarieven op goederen en diensten, volgens vastgestelde richtlijnen. In Nederland vindt btw-heffing in hoge en lage tarieven plaats sinds 1969. Beide tarieven zijn in de loop der jaren verhoogd tot de huidige 6% (laag, sinds De actuele discussie over de btw-tarieven, de feiten en cijfers
oktober 1986, eerder 5%) en 21% (hoog, sinds oktober 2012, eerder 19%). Een ondernemer mag zelf bepalen of hij een btw-verhoging volledig doorberekent aan de consument, winstmarges verkleint of op kosten bespaart.
Naast het lage tarief zijn er ook bepaalde diensten die gedeeltelijk of geheel van btw zijn vrijgesteld. De levering of prestatie zelf is niet belast en er mag dus ook geen btw aan consumenten in rekening worden gebracht. Ook bestaat het zogenaamde nultarief dat de ondernemer recht geeft op aftrek van de voorbelasting. Dit is vooral aan de orde bij een gemengde beroepspraktijk waarbij sprake is van zowel vrijgestelde als belaste diensten.
Waarom een laag btw tarief en vrijstellingen? Het lage btw-tarief is ingesteld om de belastingdruk voor lage inkomens te verminderen. Het Centraal Plan Bureau (CPB) formuleerde in 2014 in een policybrief Bouwstenen voor een moderne btw een aantal overwegingen die lage tarieven verdedigen: - Voor het levensonderhoud noodzakelijke goederen en diensten dienen lager te worden belast om lagere inkomensgroepen te ontzien, omdat zij daaraan verhoudingsbewijs meer besteden. - Een verlaagd tarief kan een correctie vormen op de verstoringen van de inkomstenbelasting. - Om de werkgelegenheid te stimuleren dienen arbeidsintensieve diensten lager te worden belast. - De consumptie van meritgoederen (collectieve, vaak publieke, goederen waar mensen niet voor kunnen worden uitgesloten) wordt minder ontmoedigd door een verlaagd tarief. Het CPB berekende in datzelfde rapport dat vooral de hoge inkomens van de lage btw profiteren; zij maken meer gebruik van goederen en diensten die met het lage btw-tarief zijn belast.
Welke btw-tarieven gelden voor cultuur en cultuureducatie? Het verlaagde btw-tarief van 6% is van toepassing op cultuur en recreatie en uitvoerende kunstenaars. De website van de Belastingdienst rekent hiertoe onder andere bioscopen, circussen, openbare musea en verzamelingen en podiumoptredens; het betreft hoofdzakelijk de te verlenen toegang. Bij uitvoerend kunstenaars gaat het om het verrichten van een artistieke prestatie die door het publiek direct of indirect kan worden bekeken of beluisterd. In september 1998 is de toegang tot muziekvoorstellingen en toneeluitvoeringen onder het lage btw-tarief gebracht en in januari 2001 werden ook de uitvoerend kunstenaars toegevoegd, zodat voor alle podiumkunsten het lage tarief gold. Het Belastingplan 2011 bepaalde dat podiumkunsten per 1 januari 2011 onder het algemene btw-tarief werden gebracht; op dat moment 19%. Per 1 juli 2012 zijn de podiumkunsten als uitwerking van het begrotingsakkoord 2013 weer onder het lage 6%-tarief gekomen. De btw-verhoging op cultuur was van tijdelijke aard. Het verzorgen van onderwijs (inclusief door zelfstandig ondernemers), van basisonderwijs tot hoger onderwijs, is vrijgesteld van btw. De vrijstelling geldt ook voor kunstonderwijs voor personen jonger dan 21 jaar. Deze term omschrijft de Belastingdienst als onderwijs in muziek, dans, drama, beeldende vorming en circustechnieken. Deze categorie laat zich het beste vertalen naar het veld van cultuureducatie en actieve cultuurparticipatie. Aanbieders en afnemers van de aanverwante sectoren buitenschoolse cultuureducatie of
2/5
De actuele discussie over de btw-tarieven, de feiten en cijfers
kunsteducatie en amateurkunst hebben op dit moment te maken met verschillende btwtarieven. Kunstonderwijs, zoals een dansles aan iemand jonger dan 21 jaar is vrijgesteld van btw. Dezelfde docent geeft een volwassen persoon dansles en berekent daarover 21% btw.
Is er verschil in btw-tarief in de markt van aanbieders cultuureducatie? Het btw- tarief dat aanbieders van cultuureducatie hanteren verschilt niet. Wel is de diversiteit binnen de markt voor buitenschoolse kunstlessen of cursorisch aanbod groot. Deze laat zich overigens grofweg verdelen in door de overheid gesubsidieerde instellingen voor kunsteducatie (centra voor de kunsten, muziekscholen en creatieve centra), particuliere aanbieders, verenigingen en overige aanbieders. Volgens onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) in 2010 bedienden de gesubsidieerde instellingen zo’n 20% van de vraag, particuliere aanbieders minstens 40%, verenigingen 14% en diverse overige aanbieders de rest (een kwart). De werkpraktijk van aanbieders kenmerkt zich door andere marketingstrategieën en verdienmodellen. In de publicatie Zicht op actieve cultuurparticipatie 2014 wordt in het artikel ‘Trends in het aanbod van Centra voor de kunsten’ een beeld geschetst in de periode 2009 en 2013. Er is sprake van 16% afname van het aantal centra in deze periode, wat zich vooral laat verklaren door fusies en faillissementen als gevolg van wijzigingen in het (lokale) overheidsbeleid. Aanleiding vormen de bezuinigingen met nadelig gevolg voor het vrijetijdsaanbod bij de centra. De afname in centra gaat evenredig met afname van les- en cursusaanbod. In de zoektocht naar winstgevende of kostendekkende activiteiten zoeken centra meer aansluiting op de vraag van de markt. De focus bij de centra is meer verlegd naar het onderwijs en sociaal- cultureel werk. Hierdoor zijn ze genoodzaakt personeel te ontslaan om vervolgens vaak in een nieuwe rechtsvorm met hen verder te werken als zzp’ers of coöperaties van zelfstandigen.
Cultuurconnectie, branchevereniging voor cultuureducatie, amateurkunst en volksuniversiteitswerk, herkent deze ontwikkeling. Met 185 leden, inclusief volksuniversiteiten; beslaan zij ongeveer 80% van het segment van professionals met cursorisch (cultureel) aanbod. Werd voorheen de markt bijna uitsluitend door kunstencentra bediend; nu groeit de groep particuliere aanbieders, veelal zzp’ers, die in veel gevallen weer zijn aangesloten bij centra voor de kunsten. Een lidmaatschap bij Cultuurconnectie staat open voor docentencollectieven en samenwerkingsverbanden van zzp’ers, zoals coöperaties, zolang deze een rechtspersoon zijn. Voor de zzp’ers in de branche bestaat geen specifieke belangenvereniging. Cultuurconnectie en vakbonden als FNV KIEM komen echter wel op voor de belangen van deze groep professionals. Het verschil in de markt tussen werknemers, in dienst bij een centrum voor de kunsten, en een zzp’er kenmerkt zich vooral de wijze waarop de inkomsten geregeld zijn. In de Cao kunsteducatie zijn door de sector salaris, vergoedingen (bij zowel ontslag als ziekte), toeslagen en pensioenvoorzieningen van de werknemer vastgelegd. Zelfstandigen bepalen zelf de hoogte van de vergoeding naar de gebruiker, en moeten daarbij rekening houden met kosten als pensioenregeling en arbeidsongeschiktheidsverzekering. Wat was het effect van eerdere (tijdelijke) btw-verhogingen? Het ministerie van OCW heeft in een evaluatierapport de tijdelijke btw-verhoging in 2011 en 2012 op de podiumkunsten in maart 2014 gepresenteerd (Evaluatie verhoging van het btwtarief op podiumkunsten Algemeen tarief van 1 juli 2011 tot 1 juli 2012). Uitkomst van deze evaluatie is op hoofdlijnen dat de bezoekersaantallen op de korte termijn in geen van de geanaly3/5
De actuele discussie over de btw-tarieven, de feiten en cijfers
seerde gevallen een additionele negatieve afwijking van de trend laten zien. De ‘trend’ verwijst naar de dalende bezoekersaantallen aan podiumkunsten van verschillende podia sinds de crisis in 2008. De onderzoekers achtten het aannemelijk dat de btw-verhoging op de korte termijn slechts beperkt effect heeft gehad op het aantal bezoekers aan podiumkunsten. Een sterke afname van bezoekersaantallen door de btw-verhoging was niet zichtbaar. De onderzoekers geven als mogelijke verklaring de korte periode van de verhoging en het ondernemerschap van podia. Over de effecten op de lange termijn doen de onderzoekers geen uitspraak. De tijdelijke aard van de maatregel, maakt het onmogelijk om vast te stellen of de verwachte dalingen die zich op korte en lange termijn zouden laten aftekenen, daadwerkelijk waren uitgekomen. Verandert een btw-verhoging het (inkomens)perspectief van aanbieders cultuureducatie? Professionals werkzaam in de cultuureducatie en actieve cultuurparticipatie hebben op dit moment te maken met verschillende btw-tarieven. Het opheffen van de btw-vrijstelling voor het verzorgen van onderwijs wordt niet genoemd in de btw-kwestie. Wanneer dat het geval is, zal dat groot effect hebben op aanbieders, volgens Cultuurconnectie. Als voorbeeld: bij volksuniversiteiten gold voorheen een gehele btw-vrijstelling. Vanaf 1 juli 2013 werd deze groep btw-plichtig en zijn de cursusprijzen dientengevolge met 21% verhoogd. Cultuurconnectie heeft een overzicht van de afname van het aanbod van volksuniversiteiten; na invoering van de btw-verhoging bleek een daling van grofweg 20% waarneembaar. Gezien deze ervaring, stelt Cultuurconnectie dat afschaffen van de vrijstelling wel degelijk grote gevolgen zal hebben voor de vraag naar vrije tijd educatie en dus voor de gehele branche. Het cursusaanbod waarvoor momenteel bijzondere btw-vrijstellingsregelingen gelden, beslaat een aanzienlijk deel van de dienstverlening aan hun leden. Een traditionele muziekschool bedient vaak nagenoeg 90% met cultuureducatie aan jongeren onder de 21 jaar, waarvoor een btw-vrijstelling geldt. Bij de grotere moderne centra voor de kunsten ligt dat percentage rond de 50 à 60%. Wat blijkt uit onderzoek naar het inkomensperspectief van aanbieders cultuureducatie? Het LKCA heeft in 2014 een proefenquête gedaan onder 170 personen die werkzaam zijn als docent en/of als artistiek begeleider. Ruim een derde werkt alleen als docent, ruim 60 procent als docent én artistiek begeleider en de resterende kleine groep alleen als artistiek begeleider; bijna 40 procent noemt zich (kunst)docent, ruim 30 procent docent-kunstenaar en 15 procent kunstenaar. Het gemiddelde maandelijks inkomen van de onderzoeksgroep lag op € 1700 bruto, met een gemiddelde van 37 uur per week aan gewerkte uren. Daarvan wordt echter slechts 25 uur betaald werk verricht. Het betaald werk als kunstdocent/artistiek begeleider is goed voor bijna 60% van de inkomsten, daarop volgt ‘ander betaald werk in de kunstensector’(17%). Ruim vier op de tien zegt goed of redelijk rond te komen van zijn werk, iets meer dan de helft amper of niet. Dit is slechts een indicatie van een deel van de beroepsgroep. De onderzoeksresultaten zijn te vinden in het artikel ‘Hoog opgeleid, laag inkomen. De situatie van buitenschoolse kunstdocenten en artistieke begeleiders’ in de publicatie Zicht op actieve cultuurparticipatie 2014 van het LKCA.
Is er onderzoek naar de afnemers van cultuureducatie en actieve cultuurparticipatie? Uit onderzoek van het LKCA blijkt dat in 2013 41% van de bevolking van 6 jaar of ouder aan amateurkunst doet. Van het huidige aantal inwoners, doet ruim 6,9 miljoen aan amateurkunstbeoefening. Kinderen en jongeren tot 20 jaar (6-11 jaar: 10%; 12-19 jaar: 12%) vormen ruim 4/5
De actuele discussie over de btw-tarieven, de feiten en cijfers
een vijfde van de beoefenaars, zoals te vinden in het artikel ´De kunstzinnige burger anno 2013´ uit het Jaarboek Actieve cultuurparticipatie 2013. Deze leeftijdsgroep beslaat daarmee ruim 1,5 miljoen beoefenaars. Uit het onderzoek blijkt dat de groep tot 20 jaar vaker aan amateurkunstbeoefening in groepsverband doet; met name 6-11 jarigen. In een andere publicatie van het LKCA, Ruimte voor Amateurkunst 2013, toont het onderzoek dat het totaal aantal beoefenaars 55% deskundige begeleiding krijgt om ‘beter te worden en te leren’. Dat geldt vooral voor beoefenaars van de podiumkunsten; zij oefenen en studeren veel vaker onder deskundige begeleiding dan beoefenaars van beeldende activiteiten, creatief schrijven en kunstzinnige fotografie, film en computerkunst. De deskundige begeleiding vindt bij 17% plaats op een centrum voor de kunsten. De meerderheid komt via de eigen vereniging op groep aan begeleiding. Dit impliceert dat ruim 3,8 miljoen amateurkunstbeoefenaars een dienst afnemen van een deskundige (betaald dan wel onbetaald ) op het gebied van de kunsten. Wanneer we uitgaan van het percentage beoefenaars tot 20 jaar (22%) dat een dienst afneemt (55% van het totaal), is de veronderstelling dat tenminste 840.000 kinderen en jongeren een dienst afnemen bij een ondernemer werkzaam in cultuureducatie en actieve cultuurparticipatie. Ook weten we uit dit onderzoek dat amateurkunstbeoefenaars om verschillende redenen stoppen met creatieve of kunstzinnige hobby’s. Het beëindigen van de amateurkunstbeoefening om financiële redenen staat op de 5e plaats (12% van de bevraagden).
Hoe groot is de kans dat de btw op de korte termijn verhoogd wordt? Hoewel de onderhandelingen van het kabinet over de belastingherziening door een tekort aan draagvlak zijn gestaakt, blijft de discussie over btw-tarieven actueel. De verwachting is dat dit onderwerp niet eerder dan bij een volgend kabinet zal worden aangesneden. Herzieningsvoorstellen die wél in het Belastingplan 2016 worden opgenomen, worden op Prinsjesdag, 15 september 2015, ingediend.
5/5
De actuele discussie over de btw-tarieven, de feiten en cijfers