Criteria en Interne Beoordeling voor de kraamzorg
Inhoud 1. De weg naar het certificaat 'Zorg voor Borstvoeding' ........................................ 4 Inleiding ............................................................................................................ 4 Het belang van een goede start ............................................................................ 6 Borstvoedingscijfers ............................................................................................ 6 Reclame voor kunstmatige zuigelingenvoeding ....................................................... 7 2.
Het borstvoedingsbeleid ................................................................................ 8
3.
De Internationale Criteria voor 'Zorg voor Borstvoeding’, ................................ 10 Vuistregel 1 ................................................................................................... 10 Vuistregel 2 ................................................................................................... 11 Vuistregel 2 ................................................................................................... 11 Vuistregel 3 ................................................................................................... 12 Vuistregel 4 ................................................................................................... 13 Vuistregel 5 ................................................................................................... 14 Vuistregel 6 ................................................................................................... 15 Vuistregel 7 ................................................................................................... 16 Vuistregel 8 ................................................................................................... 17 Vuistregel 9 ................................................................................................... 18 Vuistregel 10 ................................................................................................. 20
4.
WHO/UNICEF: aanvaardbare medische gronden voor bijvoeding ..................... 21
Vragenlijst voor Interne Beoordeling ...................................................................... 22 Vragenlijst voor Interne Beoordeling: Gegevens ziekenhuis ...................................... 23 Vragenlijst voor Interne Beoordeling Gegevens kraamzorginstelling ........................... 25 Vragenlijst voor Interne Beoordeling ...................................................................... 27 Vuistregel 1 ..................................................................................................... 27 Vuistregel 2 ..................................................................................................... 28 Vuistregel 3 ..................................................................................................... 29 Vuistregel 4 ..................................................................................................... 30 Vuistregel 5 ..................................................................................................... 31 Vuistregel 6 ..................................................................................................... 32 Vuistregel 7 ..................................................................................................... 33 Vuistregel 8 ..................................................................................................... 34 Vuistregel 9 ..................................................................................................... 35 Vuistregel 10 .................................................................................................... 36 Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
2
WHO Gedragscode over de marketing van kunstmatige zuigelingenvoeding ................ 37 Internationale Criteria voor naleving WHO Code................................................. 37 Eindconclusie................................................................................................. 38 Bijlage 1 ............................................................................................................. 40 De WHO Code en het beleid van Zorg voor borstvoeding certificering ...................... 40 Geschiedenis .................................................................................................... 40 Gedeelten van de tekst van de WHO Code ........................................................... 40 Artikel 2. Strekking van de Gedragscode.............................................................. 40 Artikel 4. Voorlichting ........................................................................................ 40 Artikel 5. Het grote publiek en moeders ............................................................... 41 Artikel 6. De gezondheidszorg ............................................................................ 41 Artikel 7. Werkers in de gezondheidszorg ............................................................. 41 De uitvoering van de WHO Code in de praktijk ..................................................... 42 Samenvatting van de belangrijkste punten .......................................................... 43 Bijlage 2 ............................................................................................................. 45 Certificering couveuse- en kinderafdeling ............................................................. 45 De Interne Beoordeling...................................................................................... 45 De Eerste Audit ................................................................................................ 46 Bijlage 3 ............................................................................................................. 47 Criteria methoden van bijvoeding Vuistregel 9 ...................................................... 47
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
3
1. De weg naar het certificaat 'Zorg voor Borstvoeding' In het kader van het WHO/UNICEF Baby Friendly Hospital Initiative Inleiding Deze folder gaat over de te volgen procedure tot de audit door Zorg voor borstvoeding certificering in het kader van het internationale Baby Friendly Hospital Initiative (BFHI). De WHO (Wereld Gezondheidsorganisatie) en UNICEF (het Kinderfonds van de Verenigde Naties) hebben het BFHI in 1989 gelanceerd om te bevorderen, dat baby's waar ook ter wereld vanaf de geboorte uitsluitend borstvoeding kunnen krijgen. Zorginstellingen die ouders tijdens de zwangerschap en kraamtijd begeleiden, worden aangemoedigd te zorgen voor een beleid dat borstvoeding beschermt en ondersteunt. De ‘Tien vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding’ vormen daarvoor de internationaal aanvaarde basis. Deze vuistregels luiden als volgt: Alle instellingen voor moeder- en kindzorg dienen er zorg voor te dragen: 1. dat zij een borstvoedingsbeleid op papier hebben, dat standaard bekend wordt gemaakt aan alle betrokken medewerkers 2. dat alle betrokken medewerkers de vaardigheden aanleren, die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van dat beleid 3. dat alle zwangere vrouwen voorgelicht worden over de voordelen en de praktijk van borstvoeding geven 4. dat moeders hun baby direct na de geboorte bloot met huid-op-huidcontact bij zich krijgen voor minimaal een uur en dat vrouwen worden aangemoedigd de signalen dat de baby klaar is om aan de borst te gaan te benutten en hen daarbij zo nodig hulp aan te bieden. 5. dat aan vrouwen uitgelegd wordt hoe ze hun baby aan moeten leggen en hoe zij de melkproductie in stand kunnen houden, zelfs als de baby van de moeder gescheiden moet worden 6. dat pasgeborenen geen andere voeding dan borstvoeding krijgen, noch extra vocht, tenzij op medische indicatie 7. dat moeder en kind dag en nacht bij elkaar op een kamer mogen blijven 8. dat borstvoeding op verzoek wordt nagestreefd 9. dat aan pasgeborenen die borstvoeding krijgen geen speen of fopspeen gegeven wordt 10. dat zij contacten onderhouden met andere instellingen en disciplines over de begeleiding van borstvoeding en dat zij de ouders verwijzen naar borstvoedingorganisaties.
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
4
Het BFHI en de Tien vuistregels worden onder anderen onderbouwd in Preventing disease and saving resources: the potential contribution of increasing breastfeeding rates in the UK http://www.unicef.org.uk/Documents/Baby_Friendly/Research/Preventing_disease_savin g_resources.pdf De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in het bulletin ‘Voeding van zuigelingen en peuters’ het belang van een goed borstvoedingsbeleid en van deze WHO/UNICEF uitgangspunten onderschreven. U vindt daarin, naast de uitgangspunten voor een dergelijk beleid, een beknopt overzicht van de verschillen tussen borstvoeding en kunstmatige zuigelingenvoeding en de effecten daarvan op de gezondheid van moeder en kind.
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
5
Het belang van een goede start Uw belangstelling voor en audit door Zorg voor borstvoeding certificering bewijst uw inzet voor een hoge kwaliteit van de zorg, zowel thuis als in het ziekenhuis, en betekent een belangrijke en waardevolle bijdrage aan de gezondheid van de kinderen in ons land. Het proces op weg naar het certificaat begint met de ‘Internationale Criteria en Interne Beoordeling’ door de instelling zelf. Op basis van deze eerste beoordeling analyseert u welke werkwijzen de borstvoeding bevorderen of misschien juist belemmeren in uw instelling. Naar aanleiding van de uitkomsten kunt u besluiten wat er eventueel nog gedaan moet worden om te komen tot optimale begeleiding van vrouwen die borstvoeding (gaan) geven. Als handvat voor implementatie van de Tien vuistregels is een Model plan-van-aanpak ontwikkeld. Dit document is gratis te downloaden op onze website www.zorgvoorborstvoeding.nl . Zodra u denkt dat dat de werkwijze in de begeleiding bij borstvoeding in uw instelling een voldoende hoge kwaliteit bezit, vindt een Eerste Audit plaats door Zorg voor borstvoeding certificering. Bij de schriftelijke aanmelding voor de Eerste Audit moet de instelling de volgende stukken overleggen: het borstvoedingsbeleid en -protocollen, waarin alle tien vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding expliciet zijn opgenomen; het scholingsprogramma en een overzicht van het lesmateriaal voor de (bij)scholing van de medewerkers in de begeleiding bij borstvoeding; het overzicht van de inhoud van de voorlichting over borstvoeding aan zwangeren, indien de cliënten tijdens de zwangerschap bereikt worden. Het feit dat dit alles op papier staat zorgt ervoor dat de instelling zich zal blijven inzetten voor borstvoeding en het voorkomt dat de werkwijze verandert bijvoorbeeld bij wisseling van het management of lactatiekundige. De Eerste Audit is gebaseerd op de Internationale Criteria voor het BFHI, die in deze brochure zijn opgenomen. De criteria worden getoetst aan de hand van de ‘Tien vuistregels’. Tijdens de Eerste Audit worden steekproefsgewijs zowel medewerkers als cliënten geïnterviewd. Om een representatieve steekproef te houden is het belangrijk zoveel mogelijk interviews af te nemen, gerelateerd aan het aantal verzorgingen. Aan de hand van de Eerste Audit blijkt of de instelling voldoet aan de internationale criteria. De instelling ontvangt een gedetailleerd verslag van de bevindingen en bij voldoende resultaat het certificaat en de bijbehorende plaquette. Na drie jaar volgt een internationaal verplichte beknoptere recertificeringsaudit om te beoordelen of het borstvoedingsbeleid voldoende geborgd is. Borstvoedingscijfers Doel van werken volgens de criteria van Zorg voor borstvoeding certificering is inbedding en uitvoering van kwalitatief goed borstvoedingsbeleid en verhoging van de borstvoedingscijfers. Zorg voor borstvoeding certificering vraagt instellingen de volgende gegevens te registreren en deze minimaal driejaarlijks ter inzage beschikbaar te stellen: Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
6
n= (aantal verzorgingen)
wensvoeding
start borstvoeding dag 1
borstvoeding laatste zorgdag
n
n
n
%
%
%
uitsluitend* borstvoeding laatste zorgdag n %
20.. 20.. 20.. Deze gegevens bieden op termijn een indicatie van het mogelijk effect van de inspanningen om de begeleiding bij borstvoeding te verbeteren en dat kan zeer motiverend zijn. Van groot belang is ook de prenatale voorlichting, waarin aanstaande ouders informatie krijgen over de waarde van moedermelk en een aantal praktische aspecten van borstvoeding geven. Daarbij heeft overleg en samenwerking met andere instellingen en disciplines de voorkeur. Reclame voor kunstmatige zuigelingenvoeding Het naleven van de WHO gedragscode over de marketing van zuigelingenvoeding van 1981 en de daarop volgende resoluties, waarin ook voorlichting aan de orde komt, vormt een onderdeel van het BFHI. Aan de documenten voor BFHI/Zorg voor Borstvoeding zijn vragen toegevoegd over de verspreiding van voordelige en gratis leveranties van (monsters) kunstmatige zuigelingenvoeding. Tevens zijn er vragen die moeten vaststellen of in de instelling reclame wordt gemaakt voor kunstmatige zuigelingenvoeding, opvolgmelk, flessen of spenen, zoals door schriftelijk materiaal over deze producten. Dergelijk schriftelijk materiaal dient alleen op indicatie te worden uitgereikt. Cadeautjes voor zorgverleners of ouders en kinderen van de zuigelingenvoeding industrie zijn een vorm van niet toegelaten reclame (Inspectie voor de gezondheidszorg 1999). De instelling moet bovendien zeer kritisch omgaan met sponsorcontracten met het bedrijfsleven. Ouders die een weloverwogen keuze voor kunstmatige zuigelingenvoeding maken, worden vanzelfsprekend goed voorgelicht over de manier waarop ze deze keuze veilig in praktijk kunnen brengen.
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
7
2.
Het borstvoedingsbeleid
De eerste van de Tien vuistregels betreft het beleid, waarop we in deze paragraaf een toelichting geven. In het borstvoedingsbeleid legt de instelling vast hoe medewerkers werken: welke inhoudelijke adviezen zij geven en op welke manier zij een en ander organiseert? De afspraken liggen vast in het beleid, de inhoudelijke kennis in het gebruikte lesmateriaal en protocol c.q. richtlijn of werkinstructie. Het borstvoedingsbeleid is één van de drie schriftelijke documenten die Zorg voor Borstvoeding beoordeelt, vooruitlopend op de audit. Bij deze beoordeling gaat Zorg voor Borstvoeding na of elk van de tien vuistregels inderdaad expliciet aan de orde komt. Een opsomming van de tien vuistregels in de inleiding is dus niet genoeg. In het kort betekent dit dat de instelling in het borstvoedingsbeleid opneemt: 1. Informeren medewerkers (ook artsen) en cliënten over het beleid: hoe, wanneer, door wie? 2. Opleiding of bijscholing: hoeveel, verplichting, voor wie, wanneer, ook voor nieuwe medewerkers (de inhoud van het lesmateriaal is het tweede stuk dat Zorg voor Borstvoeding tevoren beoordeelt); 3. Voorlichting zwangeren: onderwerpen, wanneer, door wie (de inhoud van de prenatale informatie legt de instelling vast in het derde –door Zorg voor Borstvoeding tevoren te beoordelen schriftelijke stuk); 4. Begeleiding moeder en kind na de bevalling/sectio, informatie over het eerste huid-ophuidcontact: door wie, waar, vastleggen welke informatie; 5. Uitleg over aanleggen, observeren voedingen: door wie, welke (schriftelijke) informatie over afkolven en bewaren van moedermelk is beschikbaar; 6. Beleid voor de eigen medewerkers: faciliteiten om hun kind borstvoeding c.q. moedermelk te blijven geven; 7. Samenwerking tussen kinder- en kraamafdeling: hoe geregeld, hulp bij kolven en aanleggen van de premature baby (indien van toepassing) door wie, wanneer; 8. Medewerkers geven bijvoeding of extra vocht slechts op medische indicatie, medische indicaties staan omschreven; 9. De instelling maakt op geen enkele manier reclame voor andere babyvoeding; 10.Alle moeders mogen hun baby dag en nacht bij zich op de kamer houden; 11.Borstvoeding op verzoek is uitgangspunt; voorlichting over voeden op verzoek: door wie; 12.Hoe geven medewerkers bijvoeding, gebruik van flessen en (fop)spenen voor jonge baby’s die borstvoeding krijgen wordt in principe vermeden; 13.De instelling maakt op geen enkele manier reclame voor zuigflessen en (fop)spenen; 14.De overdracht tussen ketenzorgpartners: hoe geregeld. Overleg vindt op het juiste (besluitvormende) niveau plaats, de borstvoedingssituatie is een specifiek punt van aandacht; 15.Samenwerking op borstvoeding gebied in de regio: wie verantwoordelijk, hoe geregeld; 16.Verwijzing naar een borstvoedingorganisatie: wie verantwoordelijk en hoe gebeurt het; hoe onderhoudt de instelling contact met deze organisatie ten behoeve van cliënten en/of medewerkers; 17.De rol van interne of externe lactatiekundigen, wanneer wordt verwezen.
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
8
De instelling bepaalt hoe gedetailleerd het inhoudelijke borstvoedingsprotocol moet zijn. Verwijzing naar het voor de bijscholing gebruikte lesmateriaal, landelijke standaarden en/of bronnen is in principe voldoende. (Financiële) ondersteuning door de babyvoedingsindustrie is volgens richtlijnen van WHO-UNICEF bij de productie, de presentatie en de verspreiding van het borstvoedingsbeleid is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor alle activiteiten die in de gezondheidszorg rond het thema Zorg voor Borstvoeding worden ondernomen.
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
9
3.
De Internationale Criteria voor 'Zorg voor Borstvoeding’,
Vuistregel 1 t/m 10 in het kader van het WHO/UNICEF Baby Friendly Hospital Initiative Vuistregel 1 De instelling heeft een beleid ten aanzien van borstvoeding op papier, dat standaard bekend wordt gemaakt aan alle betrokken medewerkers. De instelling moet een borstvoedingsbeleid op papier hebben dat borstvoeding geven beschermt. Alle tien vuistregels moeten hierin expliciet aan de orde komen. De teamleider van de kraamafdeling of de stafmedewerker moet kunnen aangeven waar dit beleidsstuk of protocol zich bevindt en hoe de instelling alle medewerkers ervan op de hoogte stelt. In het borstvoedingsbeleid is ook vastgelegd hoe de instelling de effectiviteit evalueert en hoe zij nagaat of de cliënten tevreden zijn over de begeleiding bij borstvoeding. Het beleidsstuk dient gemakkelijk beschikbaar te zijn zodat alle betrokken medewerkers het kunnen raadplegen. Het beleid moet herkenbaar zijn op alle afdelingen van de instelling waar moeders, baby's en/of kinderen worden ontvangen of geholpen, in het bijzonder op de kraamafdeling en daar waar zwangerschapscontroles plaatsvinden. Bij voorkeur betrekt de instelling ook de kinderafdeling en de couveuseafdeling bij het borstvoedingsbeleid en is ook op deze afdelingen zichtbaar wat de uitgangspunten zijn. De instelling zorgt ervoor dat de eigen medewerkers de gelegenheid krijgen om na het bevallingsverlof te kolven of te voeden. Zorg voor borstvoeding certificering beschouwt het borstvoedingsbeleid (zie ook paragraaf 2) als de basis van een goede samenwerking tussen de ketenzorgpartners, zo mogelijk in regionaal, interdisciplinair verband. Op die manier zullen de ouders eenduidige adviezen ontvangen . Een goed protocol draagt bij aan continuïteit in de begeleiding, onafhankelijk van personeelswisseling. In het beleid moet ook zijn vastgelegd dat in of door de instelling op geen enkele wijze reclame wordt gemaakt voor kunstmatige zuigelingenvoeding (inclusief opvolgmelk), flessen of (fop)spenen (zie bijlage 2). Bij aanschaf van deze producten krijgt de instelling maximaal 20% korting op de detailhandelsprijs. Om de cliënten op de hoogte te stellen van het borstvoedingsbeleid voldoet een beknoptere tekst die op de groep ouders is toegespitst. In het Model plan-van-aanpak vindt u als voorbeeld de tekst „wat kun je verwachten van onze zorg voor borstvoeding?‟, 10 aandachtspunten op een A4. (link)
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
10
Vuistregel 2 Alle betrokken medewerkers leren de vaardigheden aan, die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van dat beleid. De daarvoor verantwoordelijke stafmedewerker moet aangeven dat alle betrokken zorgverleners instructie hebben ontvangen over de invoering van het borstvoedingbeleid; hij of zij moet ook vermelden op welke wijze deze instructie is gegeven. Voorafgaand aan de Eerste Audit stuurt de instelling aan Zorg voor borstvoeding certificering het volgende materiaal ter beoordeling: een exemplaar van het scholingsprogramma een overzicht van het lesmateriaal voor de medewerkers van uiteenlopend opleidingsniveau. het opleidingsschema voor nieuwe medewerkers. De bijscholing moet ongeveer twaalf uur omvatten, met voldoende aandacht voor praktijkbegeleiding. Alle tien vuistregels moeten erin aan de orde komen. De stafmedewerker moet aangeven dat alle betrokken zorgverleners hebben deelgenomen aan een scholing begeleiding bij borstvoeding, of ingedeeld zijn voor zo'n training binnen zes maanden, wanneer zij nog maar kort in de instelling werken. Van de geïnterviewde willekeurig gekozen zorgverleners moet tenminste 80% bevestigen dat zij een dergelijke bijscholing hebben gevolgd of dat zij vast een korte instructie hebben gekregen, als zij minder dan zes maanden werkzaam zijn. 80% moet in staat zijn op vijf van de zes vragen over de begeleiding bij borstvoeding een juist antwoord te geven. Zorg voor borstvoeding certificering realiseert zich dat het oorspronkelijk vastgestelde internationale criterium van een uitgebreide bijscholing van achttien uur voor alle medewerkers niet altijd haalbaar is. Casusbesprekingen, teamoverleg, coaching en training on the job kunnen een structurele aanvulling vormen op een cursus van kortere duur. De instelling geeft In het borstvoedingsbeleid aan welke groepen medewerkers (functies) er zijn en worden bijgeschoold en gedurende hoeveel uur. Ook is vastgelegd dat de deelname verplicht is. Behalve de verpleegkundigen en kraamverzorgenden dienen ook artsen en verloskundigen voldoende geschoold te zijn. Bij de Eerste Audit kijkt Zorg voor Borstvoeding niet alleen naar de opleidingsduur; de vragen over de praktijk van de begeleiding, waarmee zij het kennisniveau van de verschillende medewerkers toetst, tellen zeker zo zwaar mee.
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
11
Vuistregel 3 Alle zwangere vrouwen worden voorgelicht over de voordelen en de praktijk van borstvoeding geven. Indien de instelling vrouwen ook tijdens de zwangerschap bereikt, dient de verantwoordelijke stafmedewerker aan te geven dat de meeste zwangere vrouwen informatie over borstvoeding krijgen. De instelling dient de minimum inhoud van de prenatale voorlichting schriftelijk vast te leggen. In de (groeps)voorlichting en/of intake tijdens de zwangerschap moeten de volgende onderwerpen aan de orde komen: de verschillen tussen borstvoeding en kunstmatige zuigelingenvoeding, het belang van huid-op-huidcontact na de bevalling het belang van rooming-in het belang van voeden op vraag, voedingssignalen hoe je kunt zorgen voor genoeg melk voedingshouding en aanleggen Daarbij wordt rekening gehouden met een eventuele eerdere borstvoedingservaring. Van de geïnterviewde willekeurig gekozen zwangere vrouwen (32 weken of meer), die in de instelling op controle komen of de voorlichtingsbijeenkomsten hebben bijgewoond, moet tenminste 80% bevestigen dat de verschillen tussen borstvoeding en kunstmatige zuigelingenvoeding met hen besproken zijn en ze moeten er tenminste drie benoemen, bijvoorbeeld: * de beschermende werking van colostrum * de bijzondere samenstelling en beschermende werking van moedermelk * emotionele waarde * bevrediging van de zuigbehoefte * gezonder voor de moeder * goedkoop en gemakkelijk Bovendien moet tenminste 80% van deze vrouwen iets kunnen vertellen over tenminste twee van de besproken onderwerpen van de intake of groepsvoorlichting. Vuistregel 3 beoogt dat vrouwen een weloverwogen beslissing kunnen nemen over de manier waarop zij hun kind zullen voeden. Daar is meer voor nodig dan de eenvoudige vraag: „gaat u borstvoeding geven?‟. In de zwangerschap moeten zij informatie krijgen over de verschillen tussen borstvoeding en kunstmatige zuigelingenvoeding en er moet aandacht worden besteed aan eventuele twijfels. Goede zorg voor borstvoeding betekent dat men zich niet beperkt tot het meegeven van een folder, noch dat de voorlichting afhankelijk is van toevallige andere informatiebronnen. In de praktijk vereist de toepassing van deze vuistregel een goede samenwerking met andere disciplines, zodat de onderlinge verantwoordelijkheden op dit gebied duidelijk zijn. Daarmee wordt ook voorkomen dat aanstaande ouders overvoerd worden met informatie over borstvoeding en juist minder openstaan voor de voorlichting.
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
12
Vuistregel 4 Moeders krijgen hun baby direct na de geboorte bloot met huid-op-huidcontact bij zich voor minimaal een uur. Vrouwen worden aangemoedigd de signalen dat de baby klaar is om aan de borst te gaan te benutten en hen wordt daarbij zo nodig hulp aangeboden. Van de willekeurig gekozen geïnterviewde vrouwen die een normale vaginale bevalling hebben gehad, moet tenminste 80% bevestigen dat zij hun baby meteen na de geboorte bloot bij zich hebben gekregen, met huid-op-huidcontact, gedurende ten minste een uur, tenzij er medische reden was dit contact uit te stellen. Eveneens 80% moet bevestigen dat een zorgverlener hun gedurende het eerste uur met hun baby heeft uitgelegd hoe ze kunnen zien of hun baby aan borstvoeding toe is en dat de zorgverlener hulp heeft aangeboden om de baby de borst te geven. Van de willekeurig gekozen geïnterviewde vrouwen, die een sectio of kunstverlossing (forceps, vacuümextractie) hebben gehad, moeten tenminste 80% bevestigen dat zij hun baby bloot bij zich hebben gekregen zodra ze daartoe in staat waren, met huid-op-huidcontact, gedurende ten minste een uur, tenzij er medische reden was dit contact uit te stellen. Eveneens 80% moet bevestigen dat een zorgverlener hun gedurende het eerste uur met hun baby heeft uitgelegd hoe ze kunnen zien of hun baby aan borstvoeding toe is en dat de zorgverlener hulp heeft aangeboden om de baby de borst te geven. Eerste Audit van de couveuse/kinderafdeling: Van de willekeurig gekozen geïnterviewde vrouwen van wie de baby is opgenomen op de couveuse/kinderafdeling moet tenminste 80% bevestigen dat zij, als de conditie van de baby het toelaat, gestimuleerd worden tot huid-op-huidcontact met hun baby, bijvoorbeeld door middel van kangoeroeën. Zorg voor borstvoeding certificering is van mening dat de in vuistregel 4 genoemde tijdsduur van een uur van ondergeschikt belang is en zelfs kan leiden tot een beperking van het eerste contact. Het gaat erom dat moeder en kind ongestoord bij elkaar blijven met huid-op-huidcontact, omdat de eerste kennismaking in alle rust moet kunnen plaatsvinden. Dit geldt ook na een sectio. De zorgverlener benadrukt het belang van deze rust, die zij/hij naar vermogen waarborgt. Het eerste contact tussen ouders en pasgeborene is van fundamenteel belang, of een vrouw er nu voor heeft gekozen borstvoeding te geven of niet. Hulp bij het aanleggen wordt aangeboden als moeder en kind daaraan toe zijn en hulp nodig hebben. In het beleid beschrijft de instelling hoe observatie en begeleiding in zijn werk gaan en welke gegevens de medewerker moet vastleggen. In bijzondere omstandigheden halen moeder en baby het huid-ophuidcontact op een later tijdstip in. Het verdient aanbeveling te werken volgens het „Stappenplan borstvoeding voor prematuren‟; daardoor krijgen ouders inzicht in wat ze in de verschillende fasen kunnen verwachten.
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
13
Vuistregel 5 Aan vrouwen wordt uitgelegd hoe ze hun baby aan moeten leggen en hoe zij de melkproductie in stand kunnen houden, zelfs als de baby van de moeder gescheiden moet worden. Van de willekeurig gekozen geïnterviewde pas bevallen vrouwen (sectio en kunstverlossing inbegrepen) geeft tenminste 80% aan dat een zorgverlener het eerste etmaal na de geboorte van hun kind nog eens hulp heeft aangeboden bij de borstvoeding. Ook moet hen zijn uitgelegd hoe ze hun melk kunnen afkolven als dat nodig is –zoals in het geval er bijvoeding wordt gegeven-, of dat zij over afkolven schriftelijke informatie hebben gekregen, of advies waar ze hulp kunnen krijgen. Van dezelfde groep vrouwen is tenminste 80% van degenen die borstvoeding geven, in staat te vertellen of te laten zien dat ze hun baby op de juiste manier aanleggen. Van de willekeurig gekozen geïnterviewde vrouwen, wier baby bijzondere zorg nodig heeft, geeft tenminste 80% aan dat zij hulp hebben gekregen om de melkproductie op gang te brengen en in stand te houden door middel van frequent afkolven. Van de willekeurig gekozen geïnterviewde zorgverleners geeft 80% aan dat zij de moeders leren hoe ze hun baby kunnen aanleggen en hoe ze moedermelk kunnen afkolven. Van deze groep legt 80% goed uit hoe ze een moeder leren haar baby aan te leggen. Bovendien kan 80% een goede techniek beschrijven voor afkolven (ook met de hand), zoals ze het aan de vrouwen uitleggen. Indien de couveuse/kinderafdeling bij de Eerste Audit wordt betrokken, geldt dat van de willekeurig gekozen geïnterviewde zorgverleners die werkzaam zijn op deze afdeling 80% de techniek van afkolven op de juiste manier kan beschrijven en goed kan uitleggen wat van belang is bij het aanleggen van een couveusebaby. Het succes van de borstvoeding wordt positief beïnvloed door zorgvuldige begeleiding van het aanleggen tijdens de eerste periode na de bevalling. De zorgverleners moeten door observatie, vragen en luisteren kunnen vaststellen of een baby goed is aangelegd en effectief kan drinken. Ze bieden hulp waar nodig, zonder het initiatief van de moeder over te nemen. Als moeder en kind om medische redenen van elkaar gescheiden zijn, of als bijvoeding nodig is, is hulp bij leren afkolven noodzakelijk. In het protocol moet duidelijk staan hoe de verantwoordelijkheden en de samenwerking tussen de afdeling verloskunde, kraamafdeling en de couveuse/kinderafdeling zijn geregeld. De medewerkers van de couveuse/kinderafdeling moeten in staat zijn moeders te helpen als hun baby aan de borst mag drinken, waarbij bijzondere aandacht is voor het gegeven dat de eerste voedingen gelden als „oefening‟. Zoals bij vuistregel 4 al vermeld, verdient het aanbeveling te werken volgens het „Stappenplan borstvoeding voor prematuren‟; daardoor krijgen ouders inzicht in wat ze in de verschillende fasen kunnen verwachten.
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
14
Vuistregel 6 Pasgeborenen krijgen geen andere voeding dan moedermelk, noch extra vocht, tenzij op medische indicatie. De zorgverleners moeten kunnen aangeven waarom borstgevoede baby's andere voeding of vocht krijgen dan moedermelk. In alle gevallen (100%) moeten er aanvaardbare medische gronden zijn. Er mag geen reclamemateriaal aanwezig zijn voor kunstmatige zuigelingenvoeding, voedsel of drinken voor baby's, behalve voor borstvoeding. Dergelijk reclamemateriaal mag niet uitgereikt worden aan moeders, medewerkers of de instelling. Als gezonde baby's iets anders dan borstvoeding krijgen, moet het de ouders duidelijk zijn waarom dat gebeurt. In 100% van de gevallen moeten er aanvaardbare medische redenen voor zijn, tenzij een moeder om persoonlijke redenen besloten heeft geen borstvoeding te geven. De instelling moet bovenstaande duidelijk in het protocol beschrijven. Van de willekeurig gekozen geïnterviewde pas bevallen vrouwen (sectio’s of kunstverlossingen inbegrepen) geeft 100% aan dat hun baby, als hij bijvoeding heeft gekregen, dit uitsluitend op aanvaardbare medische gronden is gebeurd. De verantwoordelijke medewerker moet aanvaardbare medische gronden kunnen geven voor elke borstgevoede baby die andere voeding of vocht heeft gekregen dan moedermelk. In de literatuur* wordt uitvoerig besproken in welke situaties kinderen (tijdelijk) geen moedermelk kunnen of mogen krijgen vanwege van de gezondheidstoestand van de moeder of de baby. Ook wordt ingegaan op omstandigheden die vaak ten onrechte en vrij routinematig als een indicatie voor bijvoeding worden beschouwd, zoals: geelzien, meerlinggeboorte, medicijngebruik, schijnbaar onvoldoende borstvoeding. Zorg voor borstvoeding certificering benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige benadering van deze vuistregel op grond van de actuele literatuur. Aan deze Internationale Criteria is een tekst van de WHO en UNICEF toegevoegd met een samenvatting van aanvaardbare medische gronden voor bijvoeding (paragraaf 4). Zodra bijvoeding nodig is, wordt de moeder geholpen met afkolven: de bijvoeding is bij voorkeur moedermelk. De zorginstelling betaalt voor de benodigde kunstmatige zuigelingenvoeding tenminste 80% van de detailhandelsprijs. * Lawrence & Lawrence. Breastfeeding, a guide for the medical profession. 2005 Thomas W. Hale, Peter E. Hartmann. Textbook of Human Lactation. Hale Publishing L.P. 2007 Marsha Walker. Breastfeeding Management for the Clinician. Jones and Bartlett Publishers. 2006
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
15
Vuistregel 7 Moeder en kind mogen dag en nacht bij elkaar op een kamer blijven. Van de willekeurig gekozen geïnterviewde vrouwen met gezonde baby's (sectio’s en kunstverlossingen inbegrepen) geeft tenminste 80% aan dat hun baby dag en nacht bij hen op de kamer zijn gebleven; voor vrouwen met een sectio of kunstverlossing geldt dit vanaf de tijd dat ze daartoe in staat waren. Uitzondering zijn periodes tot maximaal een uur voor een noodzakelijke procedure. Van de geïnterviewde vrouwen met een normale vaginale bevalling geeft tenminste 80% aan, dat hun baby niet langer dan een uur van hen gescheiden is geweest voordat ze met rooming-in begonnen. Van de willekeurig gekozen geïnterviewde zorgverleners geeft 80% aan dat zij de moeders uitleggen waarom rooming-in van belang is. Observatie bevestigt dat alle pas bevallen vrouwen hun baby bij zich hebben of in een wiegje naast hun bed, tenzij hun baby een korte tijd weg is voor een noodzakelijke procedure, of tenzij scheiding van moeder en kind noodzakelijk is. Eerste Audit van de couveuse/kinderafdeling: Van de willekeurig gekozen geïnterviewde medewerkers van de couveuse/kinderafdeling moet 80% bevestigen dat rooming-in, als de situatie het toelaat, in principe mogelijk is, bijvoorbeeld het laatste etmaal voordat de baby naar huis mag. Rooming-in wordt gestimuleerd, ook in de thuissituatie, zodat moeder en kind gemakkelijk op elkaar ingespeeld raken. Dit bevordert het zelfvertrouwen van de moeder, of ze nu borstvoeding geeft of niet. Vanzelfsprekend moet ze kunnen rekenen op deskundige hulp bij de voeding en verzorging van haar baby. De moeder moet de baby kunnen zien en bij zich kunnen nemen zo vaak ze wil; hij kan in principe ook bij haar in bed liggen, tenzij ze gaat slapen; dit in verband met de richtlijnen voor preventie van wiegendood. Het is van belang ervoor te zorgen dat het rooming-in beleid uitgangspunt is voor alle moeders. Ook baby‟s die na een sectio of kunstverlossing geboren zijn, blijven in principe bij hun moeder. Goede begeleiding betekent dat het natuurlijk mogelijk is de zorg voor de baby in het individuele geval tijdelijk van de moeder over te nemen. Het moet echter geen routine zijn dat de baby‟s „s nachts op apart liggen en zelfs de fles krijgen, zodat de moeders „ongestoord kunnen slapen‟. Vuistregel 6, 7, 8 en 9 worden dan niet in praktijk gebracht. Rooming-in op de couveuse- of kinderafdeling voordat de baby naar huis mag, levert een belangrijke bijdrage aan het zelfvertrouwen van de ouders en werkt stimulerend voor borstvoeding op verzoek.
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
16
Vuistregel 8 Borstvoeding op verzoek wordt nagestreefd. Van de willekeurig gekozen geïnterviewde vrouwen met gezonde baby's (sectio’s en kunstverlossingen inbegrepen) geeft tenminste 80% van degenen die borstvoeding, dat geen beperking is opgelegd aan de frequentie en de duur van de voedingen. Van deze zelfde groep vrouwen zegt tenminste 80% dat zij het advies hebben gekregen om hun baby de borst te geven, telkens wanneer hij honger heeft of zo vaak hij wil, en de baby eventueel voor een voeding wakker te maken. De teamleider/stafverpleegkundige bevestigt dat geen beperking wordt opgelegd aan de frequentie en de duur van de borstvoedingen. Van de geïnterviewde medewerkers van de kraamafdeling en van de couveuse-/ kinderafdeling geeft 80% aan dat met de moeder en onderling duidelijke afspraken zijn gemaakt omtrent bezoektijden en de mogelijkheid de baby aan te leggen. De medewerkers van de couveuse/kinderafdeling maken dergelijke afspraken ook met de ouders, als de moeder inmiddels naar huis is. Borstvoeding op verzoek roept nogal eens de vraag op hoe lang de baby mag doorslapen zonder voeding, vooral tijdens het eerste etmaal. Goede begeleiding van moeder en kind vlak na de bevalling brengt met zich mee dat de zorgverlener weet hoe de baby zich tijdens het eerste contact heeft gedragen. Als de gezonde voldragen pasgeborene al goed aan de borst heeft gedronken, kan hij gerust een aantal uren zonder voeding. Natuurlijk neemt de moeder haar kind wel regelmatig bij zich en ze leert waar ze op moet letten om te zien of hij misschien wil drinken. Huilen is een laat voedingssignaal. Vanaf de tweede dag krijgt het kind minstens acht voedingen per etmaal; meer voedingen (twaalf) is zeker tijdens de kraamtijd gangbaar. Als de baby vlak na de (wellicht gecompliceerde) geboorte nog nauwelijks de borst heeft genomen, is extra aandacht nodig en wordt volgens het geldende protocol met afkolven begonnen. Ook na de kraamtijd moet „borstvoeding op verzoek‟ verstandig gehanteerd worden: er zijn kinderen die te weinig om een voeding vragen. In de scholing wordt aandacht besteed aan (risicogroepen voor) „stille ondervoeding aan de borst‟. Anderzijds is het zinvol in de voorlichting ook informatie te geven aan voeden op verzoek in relatie tot het begrip vraag-en-aanbod. De moeder zal dan niet onzeker worden van de zogenaamde regeldagen, waarmee na verloop van tijd de meeste vrouwen wel eens te maken krijgen.
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
17
Vuistregel 9 Aan pasgeborenen die borstvoeding krijgen wordt geen speen of fopspeen gegeven. Van de willekeurig gekozen geïnterviewde pas bevallen vrouwen (sectio’s en kunstverlossingen inbegrepen) geeft tenminste 80% van degenen die borstvoeding geven aan dat hun baby, voor zover zij weten, niet is (bij)gevoed met een fles en speen, en dat hij van de zorgverleners geen fopspeen heeft gekregen. De teamleider/stafverpleegkundige geeft aan dat borstgevoede kinderen geen flessen en spenen krijgen, noch fopspenen. Bij de Eerste Audit van de couveuse/kinderafdeling geldt: van de geïnterviewde medewerkers op de couveuse/kinderafdeling geeft 80% aan dat de baby’s, wier moeder borstvoeding wil geven, bij voorkeur niet met een flesje worden bijgevoed en dat met fopspenen voor deze baby’s terughoudend wordt omgegaan. Van de kraamvrouwen geeft 80% aan dat zij informatie hebben gekregen over het risico van verstoren van vraag en aanbod en vermoeidheid bij de baby bij veelvuldig fopspeengebruik. Baby’s die tijdens observatie op de kraamafdeling of in de thuiskraamzorg een fopspeen hebben, hebben deze op initiatief van de ouders. Deze ouders zijn voorgelicht over de nadelen van frequent fopspeengebruik Fopspenen worden vaak gebruikt als een baby onrustig is na de borstvoeding. Over het algemeen geldt in zo‟n situatie dat de baby niet effectief heeft gedronken en niet voldaan is. De zorgverlener kan dan observeren hoe de borstvoeding verloopt en uitleg geven over zaken als voedingshouding en aanleggen. Door een fopspeen ontstaan vaak problemen bij het drinken aan de borst. Hetzelfde geldt voor het gebruik van een fles in de beginperiode. Naast het risico van minder goed aan de borst gaan, bestaat het grote risico dat voedingssignalen over het hoofd worden gezien, de moeder minder vaak borstvoeding geeft en de melkproductie afneemt. Ook kan de baby vermoeid raken door zuigen aan een speen. Daarom is terughoudendheid van groot belang. Als er aanvaardbare medische gronden zijn om de baby bij te voeden, wordt dat dus gedaan met een cupje, een lepeltje of eventueel met een spuitje. Wetenschappelijke onderbouwing voor de optie therapeutisch flesvoeden bij een gezonde baby in relatie tot het welslagen van borstvoeding ontbreekt. Op de couveuseafdeling zijn de medewerkers zich bewust van de mogelijk negatieve effecten van de speen of fopspeen op het leren drinken aan de borst en ze gebruiken zo veel mogelijk een alternatieve methode voor bijvoeden en troosten. Zowel de wens van de moeder om borstvoeding te gaan geven als het welbevinden van de baby zijn factoren in de afweging. In ieder geval moet het streven zijn dat de baby de eerste ervaringen met orale voedingen opdoet aan de borst; het eerder genoemde „Stappenplan borstvoeding voor prematuren‟ biedt inzicht in dit proces. Zorg voor borstvoeding certificering realiseert zich dat niet voor iedere situatie vuistregel 9 tot in detail beschreven kan worden. In individuele gevallen waarbij moet worden afgeweken van vuistregel 9 dient het beleid er op gericht te zijn de borstvoeding te bevorderen. Hieraan zijn andere vuistregels direct verbonden, zoals veelvuldig huid-opCopyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
18
huidcontact, kolven, hulp bij aanleggen en rooming-in. In de bijlage over Vuistregel 9 kunt u onze richtlijnen vinden.
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
19
Vuistregel 10 De instelling onderhoudt contact met andere instellingen en disciplines over de begeleiding van borstvoeding en ze verwijst de ouders naar borstvoedingorganisaties. De instelling zet zich in om lokaal en/of regionaal overleg over borstvoeding tot stand te brengen en/of dergelijk overleg effectief te laten zijn, zodat ouders kunnen rekenen op eenduidige advisering. De stafmedewerker geeft aan dat bij de overdracht van de kraamafdeling naar kraamzorg of JGZ, of van kraamzorg naar JGZ, aandacht is voor de borstvoedingssituatie. Bij de Eerste Audit van de couveuse/kinderafdeling bevestigt 80% van de geïnterviewde medewerkers van deze afdeling dat de overdracht naar de JGZ helder is en dat daarbij aandacht is voor de borstvoedingssituatie. Regionaal overleg is ook van belang voor de planning van prenatale voorlichting over borstvoeding, zodat deze effectief wordt ingezet. Van de willekeurig gekozen geïnterviewde (aanstaande) moeders moet 80% bevestigen dat hun is uitgelegd dat ze na beëindiging van de kraamzorg terecht kunnen bij de borstvoedingorganisaties. Ze moeten kunnen vertellen welk advies ze hebben gekregen om contact te leggen met deze organisaties (bijvoorbeeld folders, lokaal/regionaal of landelijk telefoonnummer, internetadres of contactavond). De stafmedewerker en de zorgverleners moeten op de hoogte zijn van het bestaan van de activiteiten van de borstvoedingorganisaties in de naaste omgeving en, als deze er zijn, beschrijven hoe de (aanstaande) moeders hierop worden gewezen. Dit gebeurt niet uitsluitend op indicatie van (te verwachten) problemen, maar is standaard beleid. Is er geen contactgroep in de buurt, dan moeten de zorgverleners bevestigen dat de (aanstaande) moeders worden verwezen naar een landelijke organisatie en internet. De zorgverleners moeten op de hoogte zijn van de specifieke rol van de borstvoedingorganisaties. Naast de aandacht voor de kwaliteit van de zorg, moeten we niet uit het oog verliezen dat borstvoeding een natuurlijk proces is en geen medisch probleem. Met vuistregel 10 bevestigen WHO en UNICEF het belang van de alledaagse ondersteuning die voedende moeders elkaar kunnen bieden, zodat ze gedurende langere tijd zullen doorgaan met voeden. In Nederland bestaan twee goed functionerende borstvoedingorganisaties met contactpersonen in een groot aantal plaatsen. Deze medewerkers zijn vaak betrokken bij borstvoedingcafé‟s of mamacafé‟s. Beide organisaties maken gebruik van medische adviseurs. Instellingen moeten vrouwen aanraden contact op te nemen met deze organisaties. In het beleid legt de instelling expliciet vast op welke manier de vrouwen (en hun partners) worden doorverwezen. Belangrijk is dat zowel ouders als medewerkers het verschil kunnen aangeven tussen hulp van de borstvoedingorganisaties en adviezen van lactatiekundigen. Medewerkers van deze organisaties kunnen door de instelling worden uitgenodigd voor een bijdrage aan voorlichtingsbijeenkomsten of voor individuele contacten, zowel met cliënten als met de staf. Medewerkers kunnen zich ook persoonlijk op de hoogte stellen van de activiteiten van de borstvoedingorganisaties door bijvoorbeeld een informatiebijeenkomst te bezoeken. Een positieve benadering door de gezondheidszorg draagt ertoe bij dat meer vrouwen hun weg vinden naar deze borstvoedingorganisaties. Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
20
4.
WHO/UNICEF: aanvaardbare medische gronden voor bijvoeding
Beknopt overzicht Er is een beperkt aantal medische indicaties voor het aanvullen of vervangen van moedermelk. Ernstig zieke baby's, operatiepatiëntjes en baby's met een erg laag geboortegewicht worden verzorgd op de couveuse/kinderafdeling. Hun voeding wordt per geval bekeken, afgestemd op de individuele voedingsbehoefte en functionele mogelijkheden, hoewel moedermelk zo veel mogelijk wordt aanbevolen. Kinderen opgenomen op de couveuseafdeling zijn waarschijnlijk onder meer: kinderen met een erg laag geboortegewicht of prematuur geboren baby's; ernstig dysmature kinderen met potentieel ernstige hypoglycaemie, of kinderen die daarvoor behandeld moeten worden en die niet voldoende baat hebben bij meer borstvoedingen of bij bijvoeding met moedermelk. Voor baby's die gezond genoeg zijn om bij hun moeder te blijven, bestaat maar in een zeer zeldzaam geval een indicatie voor bijvoeding. Om vast te stellen of een instelling op goede gronden vocht of vervangingsmiddelen voor moedermelk gebruikt, moet duidelijk zijn dat voor bijvoeding een van de volgende individuele diagnoses is gesteld: de moeder van het kind is ernstig ziek (bijvoorbeeld psychose, eclampsie, shock); de baby heeft een aangeboren stofwisselingsstoornis (bijvoorbeeld galactosemie, phenylketonurie); de baby heeft acuut vochtverlies en meer borstvoeding kan het vochtgehalte niet op peil houden, bijvoorbeeld gedurende lichttherapie voor geelzucht; de moeder van het kind gebruikt geneesmiddelen, waarbij borstvoeding gecontraindiceerd is (bijvoorbeeld cytostatica, radioactieve middelen en anti-thyroiden, uitgezonderd propylthiouracil). Als de borstvoeding tijdelijk uitgesteld of onderbroken moet worden, dient de moeder hulp te krijgen bij het op gang brengen en in stand houden van de melkproductie door middel van afkolven met de hand of met een kolfapparaat, zodat ze te zijner tijd kan beginnen of kan doorgaan met zelf borstvoeding geven Zie ook: http://www.who.int/child_adolescent_health/documents/infant_feeding/en/index.html
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
21
Vragenlijst voor Interne Beoordeling Het gebruik van de vragenlijst voor Interne beoordeling Deze vragenlijst voor Interne Beoordeling is ontwikkeld om de eigen werkwijze kritisch te bekijken. U kunt hiermee analyseren in hoeverre de huidige werkwijze beantwoordt aan de ‘Tien vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding’ en aan de aanbevelingen uit de WHO/UNICEF verklaring: ‘De bescherming, bevordering en ondersteuning van borstvoeding; de bijzondere rol van de gezondheidszorg’. Sommige vragen zijn in mindere mate van toepassing in de kraamzorg; u beoordeelt zelf welke vragen u daarom overslaat. Hetzelfde geldt wanneer in een ziekenhuis alleen de kraamafdeling haar beleid wil toetsen. Onder ideale omstandigheden luidt het antwoord op alle vragen uit deze lijst 'ja'. Worden veel vragen met 'nee' beantwoord, dan wijst dat erop dat er nog stappen genomen moeten worden. De ingevulde vragenlijst biedt dan handvatten om een programma op te zetten voor de bevordering van borstvoeding. Zorg voor borstvoeding certificering kan informatie geven over de ontwikkeling van een protocol, een plan-van-aanpak en over de mogelijkheden van bijscholing. Als op de meeste vragen van de Interne Beoordeling het antwoord 'ja' is, dan kunt u zich aanmelden voor een kwaliteitsonderzoek door Zorg voor borstvoeding certificering op basis van internationaal ontwikkelde beoordelingsformulieren. De Internationale Criteria in deze brochure geven een goede indicatie van de normen die bij deze Eerste Audit van toepassing zijn. Zorg voor borstvoeding certificering wordt te zijner tijd graag op de hoogte gebracht van de resultaten van de Interne Beoordeling. U kunt ons ook laten weten wat uw plannen zijn en natuurlijk altijd om nadere informatie vragen of een afspraak met ons maken.
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
22
Vragenlijst voor Interne Beoordeling: Gegevens ziekenhuis naam ziekenhuis................................................................................... postadres................................................................................................... ........................................................................................................... bezoekadres ....................................................................................... website……………………………………………………………………………………………………………… naam en functie tekenbevoegde overeenkomst:…………………………………………………. type ziekenhuis................................................................................... naam en e-mailadres van: algemeen directeur............................................................................... teamleider verloskunde/kraamafdeling.................................................................. teamleider neonatologie/kinder afdeling ........................................................... naam contactpersoon audit: telefoonnummer en e-mailadres …………………………………………………………………………………………………………………………. aantal bedden: verloskunde babykamer (indien aanwezig) couveuseafdeling andere moeder/kind afdelingen
........ ........ ........ ........
totaal aantal bevallingen in het afgelopen jaar ....... keizersnede ....... = % geboortegewicht onder 2500 gr ....... = % baby’s op couveuseafdeling ....... =
n= (aantal moeder/ kind paren)
wensvoeding
n
%
start borstvoeding dag 1 n %
%
borstvoeding bij ontslag n
%
uitsluitend* borstvoeding bij ontslag n %
20.. 20.. 20.. * uitsluitend borstvoeding = moedermelk (evt. gekolfde moedermelk via kopje, lepeltje, sonde) Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
23
leeftijd van het kind bij ontslag, gemiddeld: ....... hoe zijn deze gegevens verkregen? 0 uit verslagen 0 schatting, gemaakt door .............................................................................
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
24
Vragenlijst voor Interne Beoordeling Gegevens kraamzorginstelling naam instelling................................................................................... postadres................................................................................................. ......................................................................................................... bezoekadres ....................................................................................... website: ………………………………………………………………………………………………………… naam en functie tekenbevoegde overeenkomst:…………………………………………………. naam en e-mailadres van: algemeen directeur............................................................................... manager/teamleider kraamzorg ............................................................. naam contactpersoon audit, telefoonnummer en e-mailadres ………………… …………………………………………………………………………………………………………………………… aantal kraamverzorgenden: verzorgingsgebied:
………….. ……………………………………………………………
totaal aantal verzorgingen in het afgelopen jaar: ....... thuisbevallingen % n= (aantal verzorgingen)
....... =
wensvoeding
start borstvoeding dag 1
borstvoeding laatste zorgdag
n
n
n
%
%
%
uitsluitend* borstvoeding laatste zorgdag n %
20.. 20.. 20.. hoe zijn deze gegevens verkregen? o uit verslagen, zo ja welke……………………………………………………………………………………….. o schatting, gemaakt door..............................................................................
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
25
* uitsluitend borstvoeding = moedermelk (evt. gekolfde moedermelk via kopje, lepeltje, sonde)
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
26
Vragenlijst voor Interne Beoordeling Vuistregel 1 De instelling heeft een beleid ten aanzien van borstvoeding op papier, dat standaard bekend wordt gemaakt aan alle betrokken medewerkers. _________________________________________________________________ 1.1 Heeft de instelling een schriftelijk vastgelegd beleid dat uitdrukkelijk borstvoeding beschermt, bevordert en ondersteunt en waarin alle tien de vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding expliciet aan de orde komen? ja o nee o 1.2 Beschermt het protocol de borstvoeding door een expliciet verbod op alle promotie van het gebruik van kunstmatige zuigelingenvoeding, flessen en spenen? ja o nee o 1.3 Is het borstvoedingsprotocol beschikbaar, zodat alle betrokken medewerkers het kunnen raadplegen? ja o nee o 1.4 Is het borstvoedingsbeleid duidelijk herkenbaar op alle afdelingen van de instelling waar moeders, baby's en/of kinderen worden geholpen? ja o nee o 1.5 Bestaat er een procedure om de effectiviteit van het beleid te evalueren? ja o
nee o
1.6 Evalueert de instelling de tevredenheid van cliënten met de begeleiding bij borstvoeding? ja o nee o 1.7 Heeft de instelling beleid geformuleerd voor eigen werkneemsters over kolven en/of voeden op de werkplek bij hervatting van het werk na het bevallingsverlof? ja o nee o
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
27
Vuistregel 2 Alle betrokken medewerkers leren de vaardigheden aan, die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van dat beleid. ___________________________________________________________________ 2.1 Zijn alle medewerkers zich bewust van de voordelen van borstvoeding en zijn zij geschoold in het beleid en de werkwijze van de instelling, waardoor borstvoeding wordt beschermd, bevorderd en ondersteund? ja o nee o 2.2 Zijn alle zorgverleners in de moeder- en kindzorg, ook de invalkrachten, bij hun indiensttreding op de hoogte gesteld van het borstvoedingsbeleid van de instelling? ja o nee o 2.3 Krijgen alle zorgverleners in de moeder- en kindzorg bijscholing in de begeleiding bij borstvoeding binnen zes maanden na hun indiensttreding? ja o nee o 2.4 Behandelt de bijscholing of opleiding alle Tien vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding? ja o nee o 2.5 Omvat de bijscholing in de begeleiding bij borstvoeding ongeveer twaalf uur, met voldoende aandacht voor praktijkbegeleiding? ja o nee o 2.6 Werken de zorgverleners met een checklist borstvoeding zodat duidelijk is welke onderwerpen zijn besproken? ja o nee o
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
28
Vuistregel 3 Alle zwangere vrouwen worden voorgelicht over de voordelen en de praktijk van borstvoeding geven. _________________________________________________________________ 3.1 Krijgen de meeste zwangere vrouwen die worden gezien door de instelling voorlichting over de voordelen van borstvoeding en over de praktijk ervan, zoals het belang van ongestoord huid-op-huidcontact meteen na de bevalling, voedingssignalen en roomingin? ja o nee o 3.2 Legt de medewerker in de prenatale gegevens vast of het geven van borstvoeding met de zwangere is besproken? ja o nee o
3.3 Zijn de prenatale gegevens voorhanden ten tijde van de bevalling? ja o
nee o
3.4 Voorkomt de instelling dat zwangere vrouwen worden blootgesteld aan promotie van kunstmatige zuigelingenvoeding, hetzij mondeling of schriftelijk? ja o nee o 3.5 Houdt men rekening met het voornemen borstvoeding te gaan geven, wanneer overwogen wordt medicatie toe te passen tijdens de ontsluiting en de baring? ja o nee o 3.6 Zijn de medewerkers op de hoogte van de effecten die dergelijke medicamenten hebben op de borstvoeding? ja o nee o 3.7 Geven de zorgverleners (artsen, verloskundigen, verpleegkundigen) extra aandacht en ondersteuning aan zwangere vrouwen die nog nooit borstvoeding hebben gegeven of die er eerder problemen mee hebben ondervonden? ja o nee o
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
29
Vuistregel 4 Moeders krijgen hun baby direct na de geboorte bloot met huid-op-huidcontact bij zich voor minimaal een uur. Vrouwen worden aangemoedigd de signalen dat de baby klaar is om aan de borst te gaan te benutten en hen wordt daarbij zo nodig hulp aangeboden. ___________________________________________________________________ 4.1 Krijgen vrouwen na een normale bevalling hun baby bloot bij zich, met huid-ophuidcontact, meteen na de geboorte en mogen zij hem tenminste gedurende het eerste uur ongestoord bij zich houden? ja o nee o 4.2 Legt een zorgverlener de moeder uit hoe zij kan zien of haar baby toe is aan borstvoeding en biedt zij/hij hulp aan om tijdens dit eerste uur de borst te geven? ja o nee o 4.3 Krijgen alle vrouwen na een sectio of kunstverlossing hun baby bloot bij zich, met huidop-huidcontact, zodra ze daartoe in staat zijn? ja o nee o 4.4 Mogen deze baby's dan minstens een uur bij hun moeder blijven, met huid-ophuidcontact? ja o nee o 4.5 Legt een zorgverlener de moeder uit hoe zij kan zien of haar baby toe is aan borstvoeding en biedt zij/hij hulp aan om tijdens dit eerste contact de borst te geven? ja o nee o 4.6 Als moeders hun baby vanwege een medische complicatie niet meteen na de geboorte bij zich konden krijgen, stimuleert de instelling/couveuseafdeling dan later huid-ophuidcontact, bijvoorbeeld door middel van kangoeroeën? ja o nee o 4.7 Zijn de medewerkers van de couveuse/kinderafdeling op de hoogte van de positieve effecten van huid-op-huidcontact tussen moeder en kind? ja o nee o 4.8 Gebruiken medewerkers huid-op-huidcontact bij problemen met aanleggen, te lage lichaamstemperatuur, te weinig melkproductie? ja o nee o
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
30
Vuistregel 5 Aan vrouwen wordt uitgelegd hoe ze hun baby aan moeten leggen en hoe zij de melkproductie in stand kunnen houden, zelfs als de baby van de moeder gescheiden moet worden. ___________________________________________________________________ 5.1 Bieden de zorgverleners alle moeders nog eens hulp aan bij de borstvoeding tijdens het eerste etmaal na de bevalling? ja o nee o 5.2 Zijn de meeste vrouwen die borstvoeding geven in staat te laten zien hoe zij hun baby op de juiste manier aanleggen? ja o nee o 5.3 Krijgen vrouwen die borstvoeding geven uitleg over afkolven, ook met de hand, of krijgen ze informatie en advies hoe ze daarbij hulp kunnen krijgen, mocht het nodig zijn? ja o nee o 5.4 Is er iemand (eventueel extern) beschikbaar die een specialistische opleiding in de begeleiding bij borstvoeding heeft gevolgd? ja o nee o 5.5 Krijgt een vrouw die nog nooit borstvoeding heeft gegeven of die er eerder problemen mee heeft ondervonden extra aandacht en ondersteuning van de zorgverleners? ja o nee o 5.6 Worden de moeders, wier baby bijzondere zorg nodig heeft, geholpen de melkproductie op gang te brengen en in stand te houden door middel van frequent afkolven? ja o nee o 5.7 Krijgen deze moeders specifieke begeleiding als hun baby aan de borst mag drinken? ja o nee o 5.8 Wordt daarbij gebruik gemaakt van het Stappenplan Borstvoeding voor prematuren? ja o nee o
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
31
Vuistregel 6 Pasgeborenen krijgen geen andere voeding dan moedermelk, noch extra vocht, tenzij op medische indicatie. ___________________________________________________________________ 6.1 Hebben de medewerkers duidelijk voor ogen welke de zeldzame aanvaardbare medische gronden zijn, waarop aan voldragen borstgevoede pasgeborenen andere voeding of vocht dan moedermelk wordt voorgeschreven? (zie: 4. WHO/UNICEF: aanvaardbare medische gronden voor bijvoeding) ja o nee o 6.2 Krijgen borstgevoede baby's geen andere voeding dan moedermelk, noch extra vocht, tenzij op medische indicatie? uitsluitend moedermelk ja o nee o andere voeding of vocht, zonder medische indicatie ja o nee o 6.3 Leggen medewerkers ouders/moeders duidelijk uit waarom de baby de medisch geïndiceerde bijvoeding nodig heeft? ja o nee o 6.4 Koopt de instelling alle vervangingsmiddelen voor moedermelk, inclusief specialistische producten, net als andere voedingsmiddelen en medicijnen? ja o nee o 6.5 Weigeren de instelling en de individuele medewerkers voordelige of gratis leveranties van kunstmatige zuigelingenvoeding en betaalt de instelling voor deze voeding tenminste 80% van de detailhandelsprijs? ja o nee o 6.6 Ziet het management erop toe dat de instelling en de individuele medewerkers op geen enkele manier reclame maken voor andere voeding of drinken voor baby's dan moedermelk? ja o nee o
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
32
Vuistregel 7 Moeder en kind mogen dag en nacht bij elkaar op een kamer blijven. ___________________________________________________________________ 7.1 Blijven moeder en kind dag en nacht bij elkaar op dezelfde kamer, uitgezonderd korte onderbrekingen van maximaal een uur voor een noodzakelijke procedure of tenzij er voor scheiding van moeder en kind een medische indicatie bestaat? ja o nee o 7.2 Leggen de zorgverleners de ouders uit wat het belang is van rooming-in? ja o
nee o
7.3 Beginnen vrouwen die met een sectio of kunstverlossing bevallen zijn met rooming-in binnen een uur nadat ze daartoe in staat zijn? ja o nee o 7.4 Is rooming-in op de couveuseafdeling mogelijk, bijvoorbeeld gedurende het laatste etmaal voordat de baby mee naar huis mag? ja o nee o
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
33
Vuistregel 8 Borstvoeding op verzoek wordt nagestreefd. ___________________________________________________________________ 8.1 Laten de zorgverleners merken hoe belangrijk borstvoeding op verzoek is, door geen beperkingen op te leggen aan de frequentie en de duur van de voedingen? ja o nee o 8.2 Geven medewerkers de moeders informatie over vroege hongersignalen van de baby? ja o nee o 8.3 Geven medewerkers de moeders het advies hun baby de borst te geven telkens wanneer hij honger heeft? ja o nee o 8.4 Geven de medewerkers de moeders het advies hun baby in principe aan de borst te laten drinken zo lang hij wil? ja o nee o 8.5 Geven de medewerkers de moeders het advies hun baby wakker te maken voor een voeding als hij overdag langer dan drie uur slaapt? ja o nee o 8.6 Maken de kraamafdeling en de couveuseafdeling duidelijke afspraken, zowel met de moeder als onderling, omtrent bezoektijden en de mogelijkheid de baby aan te leggen? ja o nee o
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
34
Vuistregel 9 Aan pasgeborenen die borstvoeding krijgen wordt geen speen of fopspeen gegeven. __________________________________________________________________ 9.1 Bieden medewerkers baby’s die borstvoeding krijgen eventuele (bij)voeding niet per fles aan? ja o nee o 9.2 Verzorgen medewerkers baby's die borstvoeding krijgen zonder gebruik te maken van door de zorgverlener aangeboden fopspenen? ja o nee o 9.3 Zijn de zorgverleners op de hoogte van de verschillende risico’s van fopspeengebruik? ja o nee o 9.4 Geven medewerkers de moeders uitleg over de verschillende risico’s van fopspeengebruik? ja o
nee o
9.5 Geven medewerkers baby’s die op de couveuseafdeling zijn opgenomen in principe zo mogelijk bijvoeding zonder gebruik te maken van een fles, indien hun moeder borstvoeding wil gaan geven? ja o nee o 9.6 Krijgen de moeders van wie de baby is opgenomen op de couveuseafdeling uitleg over de methode van bijvoeding? ja o nee o 9.7 Zijn de medewerkers op de couveuseafdeling terughoudend in het aanbieden van een fopspeen aan baby’s die borstvoeding (gaan) krijgen, met het oog op de mogelijk nadelige invloed ervan op het drinken aan de borst? ja o nee o 9.8 Geven medewerkers moeders die borstvoeding geven informatie over het feit dat zij hun baby zeker de eerste periode beter geen fles kunnen geven? ja o nee o 9.9 Weigeren de instelling en de individuele medewerkers voordelig of gratis aangeboden zuigflessen en (fop)spenen en maken zij op die manier duidelijk dat deze producten vermeden moeten worden? ja o nee o
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
35
Vuistregel 10 De instelling onderhoudt contact met andere instellingen en disciplines over de begeleiding van borstvoeding en ze verwijst de ouders naar borstvoedingorganisaties. ___________________________________________________________________ 10.1 Bestaat er een structureel interdisciplinair borstvoedingsoverleg met andere instellingen betrokken bij de zorg rond moeder en kind? ja o nee o 10.2 Is dit overleg van een zodanig niveau dat gesproken kan worden van wederzijdse inspanningsverplichting? ja o nee o 10.3 Staan bijzonderheden over borstvoeding op het overdrachtsformulier van kraamafdeling naar kraamzorg of JGZ, van kraamzorg naar JGZ, van couveuse/kinderafdeling naar kraamzorg of JGZ? ja o nee o 10.4 Wijzen medewerkers van de instelling (aanstaande) borstvoedende moeders altijd op een borstvoedingorganisatie? ja o nee o 10.5 Zijn de medewerkers op de hoogte van de verschillen tussen borstvoedingorganisaties en lactatiekundigen bij de ondersteuning van borstvoeding? ja o nee o 10.6 Nodigt de instelling medewerkers van een borstvoedingorganisatie uit voor overleg of voor het geven van voorlichting binnen de instelling? ja o nee o
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
36
WHO Gedragscode over de marketing van kunstmatige zuigelingenvoeding Internationale Criteria voor naleving WHO Code De leidinggevende/staf van de instelling bevestigt het volgende: (Medewerkers van) producenten of distributeurs van kunstmatige zuigelingenvoeding, flessen, spenen of fopspenen hebben geen rechtstreeks of indirect contact met zwangeren of moeders Het ziekenhuis ontvangt geen cadeaus, niet-wetenschappelijke literatuur, materialen of voorzieningen, geld of steun voor nascholing of evenementen van producenten of distributeurs van kunstmatige zuigelingenvoeding, flessen, spenen of fopspenen Geen van de zwangere vrouwen, moeders of hun familieleden krijgt van de instelling reclamemateriaal, monsters of felicitatiepakketten met daarin kunstmatige zuigelingenvoeding, flessen, spenen, fopspenen, andere benodigdheden voor babyvoeding of kortingsbonnen Alle vervangingsmiddelen voor moedermelk, inclusief specialistische producten, die in de instelling gebruikt worden, worden aangeschaft net als andere voedingsmiddelen en medicijnen Uit onderzoek blijkt dat kunstmatige zuigelingenvoeding, inclusief specialistische producten, door de zorginstelling worden aangeschaft tegen de groothandelsprijs of meer. Uit observatie op de polikliniek, de kraamafdeling, verloskamers en afdeling neonatologie blijkt dat er geen materialen, waarmee reclame wordt gemaakt voor kunstmatige zuigelingenvoeding, flessen, spenen of fopspenen, worden uitgestald of opgehangen of aan moeders, zwangeren of medewerkers worden uitgereikt. Verpakkingen kunstmatige zuigelingenvoeding en klaargemaakte flesjes staan uit het zicht. Tenminste 80% van de willekeurig gekozen medewerkers kan twee redenen geven waarom het belangrijk is om aan moeders geen gratis monsters kunstmatige zuigelingenvoeding of reclamemateriaal van fabrikanten van kunstmatige zuigelingenvoeding te geven. C1. Weigert de zorginstelling gratis leveranties van kunstmatige zuigelingenvoeding of leveranties tegen een gereduceerd tarief en wordt voor deze voeding tenminste 80% van de detailhandelsprijs betaald? ja o nee o C2. Is alle reclame voor kunstmatige zuigelingenvoeding, flessen, spenen of fopspenen uitgebannen in de instelling, zodat er geen reclamemateriaal is uitgestald of wordt uitgedeeld aan zwangeren en ouders van zuigelingen en jonge kinderen? ja o nee o C3. Is het (medewerkers van) producenten of distributeurs van kunstmatige zuigelingenvoeding, flessen, spenen of fopspenen verboden rechtstreeks of indirect contact met zwangeren of moeders te hebben? ja o nee o Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
37
C4. Weigert het ziekenhuis/zorginstelling cadeaus, niet-wetenschappelijke literatuur, materialen of voorzieningen, geld of steun voor nascholing of evenementen van producenten of distributeurs van producten die onder de Code vallen? ja o nee o C5. Staan verpakkingen kunstmatige zuigelingenvoeding en klaargemaakte flesjes uit het zicht? ja o nee o C6. Zorgt de instelling ervoor dat zij aan de zwangere vrouwen, moeders of hun familieleden geen reclamemateriaal, monsters of felicitatiepakketten met daarin kunstmatige zuigelingenvoeding, flessen, spenen, fopspenen, andere benodigdheden voor babyvoeding of kortingsbonnen geeft? ja o nee o C7. Begrijpen medewerkers waarom het belangrijk is om aan moeders geen gratis monsters kunstmatige zuigelingenvoeding of reclamemateriaal van fabrikanten van kunstmatige zuigelingenvoeding te geven? ja o nee o
Eindconclusie Past uw instelling alle tien de Vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding en de WHO Gedragscode toe? ja o nee o Zo nee, op welke punten wilt u nog verbetering aanbrengen?
Als uw instelling de ‘Tien vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding’ en de WHO Gedragscode volledig in praktijk brengt, kunt u zich aanmelden voor de Eerste Audit. Aan de Eerste Audit zijn kosten verbonden. Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
38
Met uw aanvraag stuurt u ons deze vragenlijst en tevens de drie stukken die genoemd zijn in de inleiding tot de Interne Beoordeling. Wij nemen dan zo spoedig mogelijk contact met u op. Ons adres: Stichting Zorg voor Borstvoeding Postbus 2047 2930 AA Krimpen aan de Lek www.zorgvoorborstvoeding.nl tel/fax
0343 591319
e-mail
[email protected]
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
39
Bijlage 1 De WHO Code en het beleid van Zorg voor borstvoeding certificering Geschiedenis Voor de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Kinderfonds van de Verenigde Naties (UNICEF) is borstvoeding speerpunt van beleid om bij te dragen aan verbetering van gezondheid en voeding van zuigelingen en jonge kinderen. In 1981 nam de 34ste vergadering van de WHO de Internationale gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk (de WHO Code) aan. De WHO Code heeft de status van een internationale richtlijn. De 118 landen die de code hebben aangenomen, worden geacht deze in eigen wetgeving te verankeren. De Warenwetregeling Zuigelingenvoeding waarin delen van de Code zijn terug te vinden, is echter veel beknopter dan de WHO Code. Er bestaat een duidelijke relatie tussen het BFHI en de WHO Code. Het naleven van de WHO Code, waarin ook voorlichting aan de orde komt, vormt een onderdeel van het BFHI. Zorg voor borstvoeding certificering volgt bij de uitvoering van het BFHI in Nederland de internationaal aanvaarde WHO/UNICEF richtlijnen. Om de uitvoering in de praktijk te kunnen beoordelen zijn in de Eerste Audit voor het behalen van de UNICEF-certificaat Zorg voor Borstvoeding enkele specifieke vragen op dit terrein toegevoegd. Gedeelten van de tekst van de WHO Code Hieronder volgt een aantal artikelen uit de Code, die met name van belang zijn bij de uiteindelijke beoordeling van het borstvoedingsbeleid in de instelling. Artikel 2. Strekking van de Gedragscode De Gedragscode is van toepassing op het op de markt brengen van de volgende producten: vervangingsmiddelen voor moedermelk; andere melkproducten, voedingsmiddelen en dranken, met inbegrip van bijvoeding uit de fles, wanneer deze in de handel worden gebracht of op andere wijze worden aangeboden of aangeprezen…ter gehele of gedeeltelijke vervanging van moedermelk….eveneens van toepassing op flessen en spenen. Artikel 4. Voorlichting Artikel 4.2 Alle geschreven, gesproken of visueel tot uitdrukking gebracht materiaal op het gebied van voorlichting en opleiding m.b.t. zuigelingenvoeding dat bestemd is voor zwangere vrouwen en moeders van zuigelingen en jonge kinderen dient helderheid te verschaffen op elk van de volgende punten: (a) de voordelen en buitengewone kwaliteiten van borstvoeding (b) voeding van moeders en de voorbereiding tot en instandhouding van borstvoeding (c) de negatieve uitwerking van een gedeeltelijke toepassing van kunstmatige zuigelingenvoeding op de borstvoeding (d) de moeilijkheid van het terugkomen op de beslissing geen borstvoeding te geven en (e) waar nodig het juiste gebruik van kunstmatige zuigelingenvoeding. Wanneer het hier bedoelde materiaal informatie bevat over het gebruik van kunstmatige zuigelingenvoeding dienen ook de financiële en sociale implicaties hiervan vermeld te worden, evenals de gezondheidsrisico’s ……….. Op het voorlichtings- en Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
40
opleidingsmateriaal mogen geen afbeeldingen of tekst voorkomen die het gebruik van vervangingsmiddelen van moedermelk idealiseren. Artikel 4.3 Giften in de vorm van voorlichtings- of opleidingsapparatuur of -materiaal door fabrikanten…..zijn alleen toegestaan op verzoek en met schriftelijke goedkeuring van alle bevoegde overheidsinstanties……Een bedrijfsnaam is toegestaan, een merknaam niet. Artikel 5. Het grote publiek en moeders Artikel 5.1 Er dient geen reclame te worden gemaakt of aan een andere vorm van verkoopbevordering bij het grote publiek Nota bene: in een aanvullende Resolutie van de WHO van 2001 staat: “…. in aanmerking nemend dat, ondanks het feit er geen reclame voor deze producten mag worden gemaakt, moderne communicatiemiddelen, inclusief de elektronische, steeds meer worden gebruikt om deze producten aan te prijzen, dringt de vergadering van de WHO erop aan bij de lidstaten om nationale wetgeving te versterken, zodat de WHO code en aanvullende resoluties worden nageleefd, zowel wat betreft etikettering als wat betreft alle vormen van reclame in alle soorten media… Artikel 5.2 Fabrikanten….dienen direct noch indirect aan zwangere vrouwen, moeders of medegezinsleden monsters uit te delen van producten die onder deze gedragscode vallen Artikel 5.4 Fabrikanten….dienen geen geschenken uit te delen in de vorm van gebruiksartikelen of hulpmiddelen waarmee het gebruik van vervangingsmiddelen voor moedermelk of kunstmatige zuigelingenvoeding kan worden bevorderd. Artikel 6. De gezondheidszorg 6.2 Er dient geen gebruik te worden gemaakt van voorzieningen binnen de gezondheidszorg met het doel verkoop van kunstmatige zuigelingenvoeding of andere producten …..te bevorderen. 6.3 Er dient geen gebruik te worden gemaakt van voorzieningen voor uitstalling van producten die onder de gedragscode vallen, voor aanplakbiljetten of posters die op dergelijke producten betrekking hebben, of voor verspreiding van door de fabrikant geleverd materiaal. 6.4 De gezondheidszorg dient geen gebruik te maken van beroepshulpverleners, verzorgsters of andere krachten in dienst van of ingehuurd door fabrikanten. Artikel 7. Werkers in de gezondheidszorg 7.1 Werkers in de gezondheidszorg dienen het geven van borstvoeding te stimuleren en te beschermen….en zich op de hoogte te stellen van de verantwoordelijkheden die zij hebben vanwege deze gedragscode. 7.2 Voorlichting door fabrikanten verstrekt aan beroepskrachten….dient beperkt te blijven tot wetenschappelijk en feitelijke gegevens en dient niet de indruk te wekken of te impliceren dat kunstmatige zuigelingenvoeding van gelijke of hogere waarde is dan borstvoeding. 7.3 Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
41
Fabrikanten…. dienen geen financiële of materiële lokmiddelen ter bevordering van verkoop…aan te bieden aan werkers in de gezondheidszorg….. en dezen dienen op hun beurt dergelijke lokmiddelen af te wijzen.
Uitgave Voeding van zuigelingen en peuters (IGZ en Voedingscentrum) Ook de inspectie voor de Gezondheidszorg en het Voedingscentrum geven uitleg over de WHO-code in bovengenoemde uitgave: http://www.voedingscentrum.nl/Assets/Uploads/Documents/Voedingsvoorlichters/Zuigeli ngen%20en%20peuters.pdf Het aan de gezondheidszorg ter beschikking stellen van kalenders, afspraakkaartjes, wiegenkaartjes, pennen, blocnotes en allerlei andere cadeaus, bestemd hetzij voor zorgverleners, hetzij voor ouders en kinderen door de producenten van kunstmatige zuigelingenvoeding is een vorm van niet-toegelaten reclame. Volgens de Warenwetregeling Zuigelingenvoeding is alle publieksreclame voor kunstmatige zuigelingenvoeding verboden. In wetenschappelijke publicaties moet informatie beperkt blijven tot gegevens van wetenschappelijke aard, waarbij niet de indruk mag worden gewekt dat kunstmatige zuigelingenvoeding gelijkwaardig aan of beter zou zijn dan borstvoeding.” De uitvoering van de WHO Code in de praktijk Zorgverleners hebben de belangrijke taak om (aanstaande) ouders te voorzien van objectieve feitelijke informatie over borst- en kunstmatige zuigelingenvoeding en hen in staat te stellen op basis hiervan een bewuste keuze te maken. Zorgverleners kunnen positief bijdragen aan de uitvoering van de Code, door zich regelmatig af te vragen of informatie en artikelen van de fabrikanten van kunstmatige zuigelingenvoeding in overeenstemming zijn te brengen met bovenstaande artikelen 4 en 5 en of ze het geven van borstvoeding ondermijnen. Als door de instelling allerlei schriftelijk materiaal over deze producten wordt ontvangen ter verspreiding onder ouders, moet men zich afvragen of de ouders hiermee een dubbele boodschap ontvangen: borstvoeding is het beste en tegelijkertijd worden ze geconfronteerd met reclame voor kunstmatige zuigelingenvoeding, opvolgmelk, flessen en (fop)spenen. Dergelijk materiaal dient niet te worden uitgestald, maar wordt alleen op indicatie uitgereikt. Ouders die weloverwogen een keuze voor kunstmatige zuigelingenvoeding maken, worden vanzelfsprekend goed voorgelicht over de manier waarop ze deze keuze veilig in praktijk kunnen brengen. De bedrijven die kunstmatige zuigelingenvoeding produceren bieden regelmatig aan nascholing te verzorgen. Om hier een afgewogen beslissing over te maken heeft de Landelijke Borstvoeding Raad de folder ‘Weegpunten omgaan met sponsoring’ uitgegeven. http://webshop.voedingscentrum.nl/weegpunten-sponsoring.html In 'Bescherming, bevordering en ondersteuning van borstvoeding in Europa: een Blauwdruk voor actie' (Europese Commissie 2004) staat de volgende aanbeveling (3.2.2): "Lesmateriaal voor permanente interdisciplinaire nascholing ontwikkelen of, indien reeds beschikbaar, kritisch bekijken en daarbij garanderen dat lesmateriaal noch cursussen beïnvloed worden door producenten of distributeurs van producten die vallen binnen de reikwijdte van de internationale Code." Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
42
Het Charter voor borstvoeding is in 2009 in Nederland uitgebracht door het Platform Borstvoeding. Een van de vijf doelstellingen heeft betrekking op de implementatie van de WHO Code en aanvullende resoluties. Zie www.chartervoorborstvoeding.nl. UNICEF heeft tevens richtlijnen voor samenwerking met het bedrijfsleven. De producenten van kunstmatige zuigelingenvoeding zijn van dergelijke samenwerking uitgesloten zolang zij de Internationale Code niet volledig naleven. Meld overtredingen bij de Voedsel en Waren Autoriteit, 0800 – 0488 (gratis telefoonnummer), of schrijf naar Postbus 19506, 2500 CM Den Haag. www.vwa.nl Samenvatting van de belangrijkste punten Geen publieksreclame voor kunstmatige zuigelingenvoeding, flessen en spenen Geen schenkingen en gratis monsters van kunstmatige zuigelingenvoeding aan zorginstellingen Geen gratis monsters voor moeders Geen reclame in de zorginstelling Geen advies aan moeders door medewerkers van een kunstmatige zuigelingenvoeding bedrijf Geen cadeaus of gratis monsters voor eigen gebruik aan zorgverleners Geen gebruik van ruimtes, voorzieningen of educatief materiaal, dat gesponsord is door de bedrijven, bij voorlichting aan moeders over het voeden van hun baby Geen afbeeldingen van baby’s of andere afbeeldingen die kunstmatige zuigelingenvoeding idealiseren op de etiketten van de producten Informatie aan zorgverleners dient wetenschappelijk en feitelijk te zijn Informatie over kunstmatige zuigelingenvoeding, ook op de etiketten, dient de voordelen van uitsluitend borstvoeding uit te leggen, evenals de kosten en gevaren die met kunstmatige zuigelingenvoeding samenhangen Ongeschikte producten, zoals gecondenseerde melk, mogen niet worden aanbevolen voor baby’s
Bronnen Internationale gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk. WHO 1981 http://www.who.int/nutrition/publications/code_english.pdf De bescherming, bevordering en ondersteuning van borstvoeding. UNICEF en WHO 1989 Voeding van zuigelingen en peuters, http://www.voedingscentrum.nl/Assets/Uploads/Documents/Voedingsvoorlichters/ Zuigelingen%20en%20peuters.pdf WHO. International Code of marketing breastmilk substitutes and subsequent resolutions. http://www.babymilkaction.org/regs/thecode.html WHO. International Code of marketing breastmilk substitutes . Frequently asked questions http://www.who.int/child_adolescent_health/documents/9241594292/en/ Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
43
Charter voor Borstvoeding 2009 www.chartervoorborstvoeding.nl
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
44
Bijlage 2 Certificering couveuse- en kinderafdeling Voor certificering van deze afdelingen zijn andere vragenlijsten aan de interviews van de Eerste Audit toegevoegd. De Tien vuistregels zijn immers ontwikkeld voor gezonde op tijd geboren baby’s op de kraamafdeling en zijn in bijzondere situaties niet zonder meer van toepassing. Voor het toekennen van het WHO/UNICEF certificaat Zorg voor Borstvoeding kijken we naar de kennis van zaken van medewerkers en naar de manier waarop moeders worden begeleid. Daarnaast beoordelen we of instructies en informatie helder en eenduidig zijn en evalueren we de overdracht en de samenwerking tussen de kraam- en couveuseafdeling. Op de couveuseafdeling en eventueel kinderafdeling worden zowel medewerkers als moeders geïnterviewd. De Interne Beoordeling In de vragenlijst voor Interne Beoordeling staat per vuistregel een aantal subvragen.
Vuistregel 1 en 2 gelden evenzeer voor couveuseafdelingen: er moet een duidelijk beleid zijn dat iedereen kent en goed kan uitvoeren. Vuistregel 3, prenatale voorlichting, is niet specifiek een taak van deze afdeling, maar goede voorlichting over de voordelen van moedermelk specifiek voor prematuren is belangrijk. Vuistregel 4 hulp bij aanleggen vlak na de bevalling is evenmin iets wat hier behoort tot de praktijk van alledag. Huid-op-huidcontact met een te vroeg geboren baby biedt evenwel veel voordelen voor moeder, vader en kind, zowel met betrekking tot de ontwikkeling van de baby als tot de hechting tussen ouders en kind. Het verdient aanbeveling te werken volgens het Stappenplan borstvoeding voor prematuren; daardoor krijgen ouders inzicht in wat ze in de verschillende fasen kunnen verwachten. Vuistregel 5 is erg belangrijk: goed aanleggen en afkolven indien nodig. De betreffende vragen van de Interne Beoordeling zijn praktisch allemaal van toepassing. In het protocol moet duidelijk staan hoe de verantwoordelijkheden en de samenwerking tussen de kraamafdeling en de couveuse/kinderafdeling zijn geregeld. De medewerkers van de couveuse/kinderafdeling moeten in staat zijn moeders te helpen als hun baby aan de borst mag drinken, waarbij bijzondere aandacht is voor het gegeven dat de eerste voedingen gelden als ‘oefening’. Zoals bij vuistregel 4 al vermeld, verdient het aanbeveling te werken volgens het ‘Stappenplan borstvoeding voor prematuren’. Vuistregel 6. Bijvoeding op een couveuseafdeling wordt op een andere manier beoordeeld dan op de kraamafdeling, maar sommige sub vragen gaan over reclame voor kunstmatige zuigelingenvoeding en zijn wel van toepassing. Vuistregel 7 vereist dat moeder en kind dag en nacht bij elkaar op de kamer mogen verblijven: iets wat praktisch nooit haalbaar is bij opname op de couveuseafdeling. De vraag wordt gesteld of de instelling een beleid heeft dat rooming-in mogelijk maakt, bijvoorbeeld het laatste etmaal voordat de baby mee naar huis mag. De ouders kunnen dan vertrouwd raken met de verantwoordelijkheid en dagelijkse zorg voor hun baby. Vuistregel 8, borstvoeding op verzoek, vereist een andere benadering dan wanneer moeder en kind samen zijn. Er worden vragen gesteld over hoe de afstemming tussen kraam- en couveuseafdeling is geregeld. En maakt de afdeling Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
45
duidelijke afspraken over het bezoek van de moeder na haar ontslag, zodat de baby zo vaak mogelijk kan worden aangelegd? Vuistregel 9 zie bijlage 3 voor het gebruik van spenen en fopspenen. Reclame voor flessen en fopspenen moet geweigerd worden, zoals ook in de Interne Beoordeling is aangegeven. Vuistregel 10 Hier wordt gewezen op de samenwerking met andere instellingen en disciplines. Voor de couveuse/kinderafdeling is de samenwerking met de JGZ van belang, zodat de overdracht naar de thuissituatie helder is. De sub vragen over de borstvoedingorganisaties moeten ook door de medewerkers van de couveuseafdeling bevestigend beantwoord worden. Juist moeders van couveusekinderen hebben vaak de behoefte hun ervaringen uit te wisselen met vrouwen die hetzelfde hebben meegemaakt.
De Eerste Audit Tijdens de Eerste Audit worden steekproefsgewijs medewerkers van de couveuseafdeling geïnterviewd en eveneens een aantal moeders, wier baby bijzondere zorg nodig heeft. De medewerkers dienen na wat algemene vragen informatie te kunnen geven over: - het op gang brengen van de melkproductie als de baby opgenomen is - de techniek en de frequentie van kolven - toepassen van huid-op-huidcontact - het bijvoedingsbeleid - manier waarop de bijvoeding (bij voorkeur gekolfde melk) aan de baby wordt gegeven - ondersteuning van de moeder in bijzondere situaties en de begeleiding bij het eerste aanleggen - afstemming en overleg met de kraamafdeling - mogelijkheden van rooming-in van de moeder op couveuse/kinderafdeling - de overdracht naar de thuissituatie. De moeders krijgen wat minder vragen, met name over het afkolven en over de eerste keer zelf voeden. Daarbij is ook aandacht is voor gelegenheid geven voor huid–ophuidcontact met de baby door bijvoorbeeld kangoeroeën.
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
46
Bijlage 3 Criteria methoden van bijvoeding Vuistregel 9 Naar aanleiding van veel vragen uit de praktijk ten aanzien van de toepassing van vuistregel 9 heeft Zorg voor borstvoeding certificering onderstaande criteria geformuleerd. Deze zijn gebaseerd op het standpunt dat borstvoeding de norm én eerste keus is voor elke pasgeborene. Zorg voor borstvoeding certificering realiseert zich dat niet voor iedere situatie vuistregel 9 tot in detail beschreven kan worden. In individuele gevallen waarbij moet worden afgeweken van vuistregel 9 dient het beleid er op gericht te zijn de borstvoeding te bevorderen. Hieraan zijn andere vuistregels direct verbonden, zoals veelvuldig huid op huidcontact, kolven, hulp bij aanleggen, rooming-in. Voor de Kraamafdeling geldt onverminderd: geen speen of fopspeen in het beleid en in de uitvoering. Bij uitzonderingen goed documenteren en uitleg geven aan ouders. Voor de Neonatologie geldt: Randvoorwaarden I. Attitude van de staf –er is een duidelijk beschreven beleid dat voor alle medewerkers inzichtelijk is ( vuistregel 1 en 2 zijn voldoende). II. De zorg is op basis van Family Centered Care – de instelling beoogt dat moeder en baby 24 uur per dag bij elkaar kunnen zijn. Ook als rooming-in niet direct mogelijk is, heeft de moeder de gelegenheid om 24 uur per dag contact te hebben met haar kind. III. Continuïteit van zorg tijdens opname en na ontslag van de moeder – ouders zijn bekend met het advies over de methode van bijvoeden en dit staat ook vermeld in de overdracht. A terme zieke pasgeborene Methode Eerste kennismaking met het zuigen is aan de borst (o.a. via huid op huidcontact). Indien dit niet mogelijk is dan hoort de reden daarvoor gedocumenteerd te zijn. Cupfeeding als bijvoedingsmethode is daarnaast eerste keus, ten minste gedurende de eerste drie dagen (deze periode zal in de meeste gevallen voldoende zijn om moeder en baby veelvuldig de gelegenheid te geven aan de borst te oefenen). Vervolgbeleid moet gebaseerd zijn op de specifieke omstandigheden van moeder en baby en dient goed gedocumenteerd te zijn.
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
47
Preterme baby Methode Het aanleggen wordt begeleid volgens een structurele aanpak zoals bijvoorbeeld het prematuren stappenplan (link) of early feeding skills. Het beleid is er op gebaseerd dat de voedingsbereidheid en medische conditie van het kind leidend is bij het aanleggen aan de borst. Het aanbieden van een fles met speen zal nooit vooraf gaan aan het oefenen aan de borst. Moeder en baby moeten hiervoor eerst ruim de gelegenheid krijgen. Het aanbieden van een tepelhoedje zal nooit vooraf gaan aan het oefenen aan de borst. Moeder en baby moeten hiervoor eerst ruim de gelegenheid krijgen. Literatuur Chen CH, Wang TM, Chang HM, Chi CS, The Effect of Breast-and Bottle-Feeding on Oxygen Saturation and Body Temperature in Preterm Infants Journal of Human Lactation 2000 16: 21 Collins CT, Makrides M, Gillis J, McPhee AJ. Avoidance of bottles during the establishment of breast feeds in preterm infants. Cochrane Database of Systematic Reviews 2008, Issue 4. Art. No.: CD005252. DOI: 10.1002/14651858.CD005252.pub2. Howard CR, Howard FM, Lanphear B, Eberly S, deBlieck EA, Oaks D, Lawrence RA Randomized clinical trial of pacifieruse and bottle0feeding or cupfeeding and their effect on breastfeeding. Pediatrics. 2003;111:511-8 Marinelli KA, Burke GS, Dodd VL, A Comparison of the Safety of Cupfeedings and Bottlefeedings in Premature Infants Whose Mothers Intend to Breastfeed Journal of Perinatology 2001; 21:350 – 355 O’Connor MR et al. Pacifiers and breastfeeding. Arch Pediatr Adolesc Med.2009;163:378-82 Rocha NMN, Martinez FE, Jorge SM, Cup or Bottle for Preterm Infants: Effects on Oxygen Saturation, Weight Gain, and Breastfeeding Journal of Human Lactation 2002 18: 132
Copyright Zorg voor borstvoeding certificering© 2014 WHO/UNICEF/Stichting Zorg voor Borstvoeding
48