Conventionele implicatuur Discourse-analyse Rick Nouwen
Literatuur: Potts 2007, Into the conventional-implicature dimension, Philosophy Compass.
1
Wat is een conventionele implicatuur (CI)? • Conventionele implicaturen zijn implicaturen (onderdeel van what is implicated) die puur conventioneel (en dus niet conversationeel) gedreven zijn. • Conventionele implicaturen zijn op zich zelf staande proposities. Zinnen met conventionele implicaturen hebben daardoor een multidimensionele betekenis. • Dat wil zeggen de conventionele implicatuur is een losse entailment van de zin, die onafhankelijk is van what is said. • Anders dan conversationele implicaturen zijn conventionele implicaturen niet defeasible en ook niet reinforcable. (Ze lijken dus erg op entailments).
We verhelderen de notie door door voorbeelden te lopen:
1.1
Niet-restrictieve relatiefzinnen
(1)
Koningin Beatrix, die vandaag overigens jarig is, geeft zo een toespraak. a. Primary content (descriptive): KB geeft zo een toespraak b. Secondary content (CI): KB is vandaag jarig 1
Primary content, ook wel: descriptive content, at issue content, truth-conditional content, asserted Secondary content, ook wel: CI, CI-level, assertoric inertia Ik zal in deze handout Potts volgen door het onderscheid descriptive versus CI te gebruiken. In de laatste 5 jaar is het echter gebruikelijker geworden om over at issue versus conventionally implicated te praten.
1.2
De eigenschappen van CIs via het voorbeeld van niet-restrictieve relatiefzinnen
Belangrijke eigenschap: in discourse kun je niet op de appositieve informatie reageren. Dit wordt vaak als volgt beschreven: CIs are assertorically inert. (2)
A: Koningin Beatrix, die vandaag overigens jarig is, geeft zo een toespraak. B: Helemaal niet, dat is morgen.
(3)
A: Koningin Beatrix, die vandaag overigens jarig is, geeft zo een toespraak. B: #Helemaal niet, ze is in Januari jarig.
CIs zjin niet-defeasible: (4)
Koningin Beatrix, die vandaag overigens jarig is, geeft zo een toespraak, #maar ze is pas morgen jarig.
CIs zijn niet-reinforcable zonder redundantie: (5)
Koningin Beatrix, die vandaag overigens jarig is, geeft zo een toespraak. #Ze is vandaag jarig.
CIs zijn niet onderdeel van what is said (= scopally inert): (6)
Het is niet zo dat Koningin Beatrix, die vandaag overigens jarig is, zo een toespraak geeft. a. descriptive: het is niet zo dat KB zo een toespraak geeft b. CI: KB is vandaag jarig
2
(7)
Als Koningin Beatrix, die vandaag overigens jarig is, zo een toespraak geeft, dan hebben we meer beveiliging nodig. a. descriptive: als KB zo een toespraak geeft dan hebben we meer beveiliging nodig b. CI: KB is vandaag jarig
(8)
Jan gelooft dat Koningin Beatrix, die vandaag overigens jarig is, zo een toespraak gaat geven. a. descriptive: Jan gelooft dat KB zo een toespraak gaat geven b. CI: KB is vandaag jarig
1.3
Andere supplementen
(9)
Mark Rutte, een ex-politicus, woont bij mij om de hoek. appositive a. descriptive: MR woont bij mij om de hoek b. CI: MR is een ex-politicus
nominal
(10)
Ongelofelijk genoeg woont Mark Rutte in een rijtjeshuis. sprekergericht adverb a. descriptive: MR woont in een rijtjeshuis b. CI: de spreker vindt het ongelofelijk dat MR in een rijtjeshuis woont
(11)
Mark Rutte — ik vertel je vast niks nieuws — is vrijgezelparenthetical a. descriptive: MR is vrijgezel b. CI: de spreker vertelt de hoorder momenteel niks nieuws
(12)
Met de domme VVD-ers wil ik niks te maken hebbenniet-restrictieve adjectieven a. descriptief: de spreker wil niks met VVD-ers te maken hebben b. CI: VVD-ers zijn dom
Vgl met de restrictieve lezing van het adjectief: (13)
de spreker wil niks met domme VVD-ers te maken hebben (maar zegt niks over niet-domme VVD-ers)
3
Geef voorbeelden die de kern-eigenschappen van CIs aantonen voor (9)–(12): is niet defeasible, is niet reinforcable, je kunt er in discourse niet op reageren, is geen onderdeel van what is said.
1.4
Honorifics
(14)
Sam-ga warat-ta. Sam-NOM laugh-PAST ‘Sam lachte’
(15)
Sam-ga o-warai-ninat-ta. Sam-NOM subj.hon-laugh-subj.hon-PAST Descriptive: Sam lachte CI: De spreker toont respect voor Sam
(16)
Sam-ga warai-yagat-ta. Sam-NOM laugh-antihon-PAST Descriptive: Sam lachte CI: de spreker heeft een negatieve kijk op Sam
(17)
Jim-wa o-warai-ninar-anakat-ta. Jim-TOP subj.hon-laugh-subj.hon-not-PAST Descriptive: Jim lachte niet CI: de spreker toont respect voor Jim
1.5
Expressieven
Expressieven zijn expressies die spreker-gerichte, vaak emotioneel geladen informatie geven dat niet onderdeel is van what is said. Kernvoorbeelden: (18)
a. b. c. d. e.
Goeiemorgen! Auw! Shit! Wow! Dude...
Dit zijn op zichzelfstaande expressieven die gehele uitingen vormen en daardoor voorbeelden zijn van uitingen waaraan geen what is said / waarheidscondities verbonden zijn, maar louter expressieve, secundaire inhoud, namelijk een CI. Deze CI is typisch moeilijk parafraseerbaar (ineffable). 4
Er zijn zat expressieven die in uitingen met waarheidsconditionele inhoud voorkomen: (19)
Die rotzak van een Piet heeft mijn fiets kapot gemaakt. a. desriptive: Piet heeft mijn fiets kapot gemaakt b. CI: de spreker heeft een negatieve emotie jegens Piet
epithet
(20)
Piet heeft verdomme mijn fiets kapot gemaakt. expressieve adverbia a. descriptive: Piet heeft mijn fiets kapot gemaakt b. CI: de spreker heeft een negatieve emotie jegens de beschreven situatie
(21)
Mary bought a fucking BMW! expressieve adjectieven a. descriptive: Mary heeft een BMW gekocht b. CI: de spreker heeft een sterke emotie (negatief, dan wel positief) jegen de beschreven situatie
Geef voorbeelden die de kern-eigenschappen van CIs aantonen voor (19)– (21): is niet defeasible, is niet reinforcable, je kunt er in discourse niet op reageren, is geen onderdeel van what is said.
1.6
Discussiegevallen
Bevatten de volgende gevallen CIs? (NB: er is momenteel nog niet echt consensus over hoe je deze gevallen moet analyseren) (22)
Wat heeft Piet mooi gezongen! a. descriptive: Piet heeft mooi gezongen b. CI: de spreker vindt het opmerkelijk / bijzonder / indrukwekkend dat Piet mooi heeft gezongen
(23)
Als een professor, een beroemde professor, een boek schrijft, dan zal hij veel geld verdienen.
(24)
Het inkomen van de premier is verassend laag. a. descriptvie: Het inkomen van de premier is laag. b. CI: het inkomen van de premier is zo laag dat het tot verassing leidt
5
2 2.1
CIs versus presupposities Backgrounding
Presupposities kunnen backgrounded zijn: i.e. ze kunnen als oude informatie in de discourse aanwezig zijn. (25)
Jan heeft een zoontje en Jan’s zoontje is erg grappig.
(26)
We moeten Piet ontslaan, maar helaas realiseert Marie zich helemaal niet dat we hem moeten ontslaan.
Dit vormt een contrast met CIs: (27)
Jan heeft een zoontje en Jan, #die een zoontje heeft, heeft ook nog een dochtertje.
(28)
We moeten Piet ontslaan, maar Marie is te lief voor Piet, #die we moeten ontslaan.
2.2
Projectie
Presupposities projecteren vaak, maar niet altijd. CIs projecteren bijna altijd. (NB: Potts dacht zelf aanvankelijk dat ze echt altijd projecteren, maar daar is de laatste jaren twijfel over ontstaan.) (29)
Piet gelooft dat Jan’s zoontje ziek is, maar da’s belachelijk want Jan heeft helemaal geen zoontje.
(30)
Piet gelooft dat Jan, die een zoontje heeft, het erg druk heeft. Descriptive: Piet geloof dat Jan het erg druk heeft. CI: Jan heeft een zoontje.
Ook: (31)
Als Jan een zoontje heeft, dan zal Jan’s zoontje wel lief zijn.
(32)
Als Jan een zoontje heeft, dan zal Jan, ??die een zoontje heeft, het wel druk hebben.
6
Soms projecteren zelfs CIs niet: (33)
2.3
Het verbaasde Jan dat Piet, een altijd zo’n verstandige jongen, zo iets dom gedaan heeft.
Presupposition failure
Als er presupposition failure optreedt (en dus geen accommodatie) dan blijft er geen betekenis over. Bij CIs blijft de descriptieve betekenis over. (34)
De broer van koningin Beatrix is 60 jaar oud.
(35)
Koningin Beatrix, die een 60 jaar oude broer heeft, is jarig op 31 januari.
(36)
Jan weet dat het Nederlands elftal in 2010 wereldkampioen voetbal is geworden.
(37)
Het Nederlands elftal, dat in 2010 wereldkampioen werd, kent vaak veel interne problemen.
3
Discussiegeval
Racistische en etnische pejoratieven zijn predikaten met een negatieve connotatie die gebruikt worden om (op een negatieve manier) over de racistische of etnische afkomst van een persoon te praten. Een duidelijk voorbeeld van een etnische pejoratief in het Nederland is mof voor iemand van Duitse afkomst. Kies een etnische of racistische pejoratief (houdt er rekening mee dat je niet per ongeluk iemand kwetst!) en bespreek in groepsverband de pragmatische eigenschappen van het gebruik van de term. Probeer met alle mogelijke tests die je hebt uit te vogelen of dit soort pejoratieven met conventionele implicaturen komen. De discussie moet tot een echte analyse komen. Schrijf de gebruikte voorbeelden en de oordelen die je daarover geveld hebt op en zorg dat je aan het eind van de discussie de uitkomst helder kunt presenteren.
7