Collectieve Arbeidsovereenkomst Energie- en Nutsbedrijven Juni 2005
Deze CAO loopt van 1 april 2005 tot en met 31 maart 2007.
1
Raam-CAO voor de Energie- en Nutsbedrijven
INHOUD
blz.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen 2. Gedragsregels 3. Rechten en verplichtingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid 4. Voorzieningen in verband met werkloosheid 5. Disciplinaire maatregelen en schorsing 6. Schorsing anders dan bij wijze van disciplinaire maatregel 7. Bezwaar en beroep 8. Slotbepalingen Protocol 2005 Bijlagen A Ondernemingen aangesloten bij de WENb B Flexibele Uittredings Regeling (FUR) C-1 Ontslagprocedure C-2 Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten ENb-sector D Overgangsregeling "Wachtgeldregeling 1995" E Kaderafspraken scholing en werkgelegenheidsprojecten F Verklaring relatiepartnerschap G Adressen H Transponeringstabel
2
De ondergetekenden de Werkgeversvereniging WENb, gevestigd te Arnhem partij ter ene zijde en ABVAKABO FNV, gevestigd te Zoetermeer CNV Publieke Zaak, gevestigd te Den Haag VMHP-N, gevestigd te Arnhem of hun eventuele rechtsopvolgers elk als partij ter andere zijde verklaren de navolgende collectieve arbeidsovereenkomst te hebben aangegaan. In deze overeenkomst wordt verstaan onder: werkgever: elke onderneming aangesloten bij partij ter ene zijde als vermeld in bijlage A van deze ENB-raamCAO. werknemer: alle personen in dienst van de werkgever met uitzondering van: directeuren, bedrijfsdirecteuren, staf-directeuren en adjunct- of onder-directeuren; stagiaires; vakantiewerkers; degenen, die met toepassing van de sociale wetgeving worden ingeschakeld, of in het kader van een door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gesubsidieerd werkgelegenheidsproject werkzaam zijn; degenen, die in het kader van een werk/leerproject tijdelijk werkzaam zijn. Waar in deze overeenkomst met betrekking tot personen wordt gesproken over hij, hem of zijn worden daarmee zowel manlijke als vrouwelijke werknemers aangeduid.
3
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1.1 CAO-structuur 1. De ENb-CAO heeft een structuur volgens het sectorenmodel: een raam-CAO met een aantal sector-CAO’s. De raam-CAO geldt als overkoepelende CAO voor alle ondernemingen aangesloten bij de Werkgeversvereniging Energie- en Nutsbedrijven als vermeld in bijlage A van de raam-CAO. 2. De sector-CAO’s zijn van toepassing op (onderdelen van) de ondernemingen die werkzaam zijn en/of activiteiten uitvoeren volgens de werkingssfeer van de bedrijfstakomschrijving zoals opgenomen in de betreffende sector-CAO(’s). Bij het afsluiten van de raam-CAO worden de volgende sector-CAO’s onderscheiden: Sector-CAO Distributie Sector-CAO Productie Sector-CAO Kabel en Telecom Sector-CAO Afval en Milieu Sector-CAO Advies 3. Voor de bedrijven die vallen onder de sector-CAO’s Distributie en Productie geldt tevens een bedrijfsprotocol waarin nadere afspraken worden gemaakt tussen de CAO-partijen op ondernemingsniveau over de salarisregeling, de wacht- en storingsdienst, voor zover niet in de sector-CAO geregeld, de overwerkgrens en de ziektekostenverzekering. 4. In de raam-CAO zijn opgenomen algemene bepalingen, bepalingen die betrekking hebben op (pre)pensionering, ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid, alsmede kader- en protocolafspraken. 5. In de sector-CAO kunnen afspraken worden gemaakt over onderwerpen betrekking hebbende op de arbeidsvoorwaarden, beloningen, vergoedingen voor werknemers tijdens de actieve dienst waaronder de salarismaatregel. 6. De bijlagen bij de CAO’s en de bedrijfsprotocollen maken deel uit van de CAO’s, respectievelijk de bedrijfsprotocollen.
Artikel 1.2 Werkingssfeer Onder de werkingssfeer van deze raam-CAO vallen ondernemingen die activiteiten uitvoeren en diensten verrichten die in hoofdzaak betrekking hebben op • de productie (gaswinning daaronder niet begrepen), de verkoop, het transport en de distributie door middel van een vaste infrastructuur van elektriciteit, warmte, gas en water (m.u.v. de bedrijven die zijn aangesloten bij de Werkgeversvereniging Waterbedrijven); • de inzameling, bewerking en verwerking van afvalstoffen van huishoudens, overheid, midden- en kleinbedrijf en industrie; • het commercieel ontwikkelen, beheren en exploiteren van communicatienetwerken en systemen en/of het aanbieden van telecommunicatie- en (multi)mediadiensten; • technische dienstverlening op het gebied van energietechnologie (onderzoek, ontwikkeling, advisering, engineering, certificatie en opleidingen). Artikel 1.3 Dispensatie 1. Een onderneming die voornemens is zich aan te sluiten bij de Werkgeversvereniging WENb kan voorafgaand aan zijn aanvraag om lid te worden van de vereniging, bij de dispensatiecommissie verzoeken om ontheffing van voorzieningen inzake (pre)pensioen en sociale zekerheid, zoals bedoeld in de raam-CAO. Het verzoek om ontheffing wordt in een zo vroeg mogelijk stadium ingediend. 2. De dispensatiecommissie beoordeelt het verzoek om ontheffing.
4
3. De dispensatiecommissie is samengesteld uit drie leden namens de werkgeversvereniging en drie leden namens de werknemers-organisaties. Aan werkgeverszijde zal één lid benoemd worden vanuit de sector waarbij het bedrijf zich als lid voornemens is zich aan te sluiten. De werkgeversvereniging stelt aan de commissie een secretaris te beschikking. 4. Wanneer dispensatie is verleend, wordt hiervan melding gemaakt in bijlage A van de raam-CAO.
Artikel 1.4 Geldigheidsduur en opzegging 1. De raam-CAO treedt in werking op 1 april 2005 en eindigt zonder dat opzegging nodig is van rechtswege op 31 maart 2007. 2. De sector-CAO’s en de bedrijfsprotocollen kennen hun eigen bepalingen voor hun geldigheidsduur en opzegging. 3. Indien de onderhandelingen over een nieuwe raam-CAO, een nieuwe sector-CAO of een nieuw bedrijfsprotocol bij het eindigen daarvan nog niet zijn afgesloten, wordt deze CAO of dat bedrijfsprotocol na het eindigen ervan nog toegepast gedurende de lopende onderhandelingen.
Artikel 1.5 Wijziging en vernieuwing 1. Bijzondere omstandigheden van sociale of economische aard kunnen veroorzaken dat een of meer partijen wijziging of vernieuwing van de raam-CAO, de sector-CAO of het bedrijfsprotocol noodzakelijk acht. Partijen zullen hierover binnen één maand onderhandelingen openen. 2. In de betreffende CAO of het betreffende bedrijfsprotocol wordt vastgelegd welke bepalingen met terugwerkende kracht worden toegepast.
Artikel 1.6 Naleving te goeder trouw 1. De werkgever zal geen werknemers in zijn dienst nemen onder voorwaarden die afwijken van hetgeen bepaald is in de CAO of het bedrijfsprotocol. 2. Partijen zullen de CAO’s en de bedrijfsprotocollen te goeder trouw naleven en handhaven. 3. Partijen bevorderen dat hun leden de bepalingen van de CAO’s en de bedrijfsprotocollen te goeder trouw zullen naleven. Artikel 1.7 Ter beschikkingstelling CAO’s De werkgever stelt de werknemer kosteloos de tekst van de raam-CAO, de betreffende sector-CAO en het bedrijfsprotocol ter beschikking.
Artikel 1.8 Gelijkstelling partner Voor de toepassing van de CAO wordt met het huwelijk gelijkgesteld: een geregistreerd partnerschap, zoals bedoeld in artikel 80a van boek 2 BW, alsmede een gemeenschappelijke huishouding met het oogmerk van duurzame samenleving, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring zoals opgenomen in bijlage F van de raam-CAO. Artikel 1.9 Pensioenregeling en flexibel uittreden 1. De pensioenregeling is ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds ABP.
5
2. De Flexibele Uittredingsregeling (FUR) is ondergebracht bij de Stichting Flexibel uittreden Nutsbedrijven (SFN). Hoofdstuk 2 Gedragsregels
Artikel 2.1 Reorganisaties 1. De werkgever vraagt bij een voornemen tot reorganisatie als bedoeld in artikel 25, lid 1, sub c, d ,e en f van de WOR tijdig advies van zijn ondernemingsraad. Wanneer zich een situatie voordoet als bedoeld in onderstaand lid 2, zullen tevens de vakorganisaties worden ingelicht. 2. Daar waar de gevolgen van een voorgenomen reorganisatie of bedrijfssluiting niet met het bestaande arbeidsvoorwaardenpakket zijn op te vangen, zal met de vakorganisaties een Sociaal Plan worden opgesteld. 3. In situaties van gelijktijdig opheffen van een groot aantal arbeidsplaatsen als gevolg van sluiting van bedrijven of onderdelen daarvan, kunnen partijen van deze CAO afwijken, nadat zij hierover overeenstemming hebben bereikt. 4. De in het kader van dit artikel ingebrachte informatie zal door partijen op verzoek van één of beide partijen vertrouwelijk worden behandeld.
Artikel 2.2 Fusie
Indien de werkgever overweegt te besluiten tot een fusie, zoals bedoeld in het SER-besluit Fusiegedragsregels 2000, zal hij bij het nemen van zijn beslissing de sociale consequenties betrekken. In verband daarmee zal de werkgever zo vroegtijdig als de eventuele geheimhouding dit mogelijk maakt de vakorganisaties, de OR en de werknemers inlichten over de voorgenomen maatregelen. Aansluitend hierop zal de werkgever de daaruit voortvloeiende gevolgen en de naar aanleiding daarvan overwogen maatregelen met de vakorganisaties en de OR bespreken.
Artikel 2.3 Werkgelegenheid 1. De druk op de werkgelegenheid in de ENb-sector zal de komende jaren onverminderd aanwezig blijven. Naast de daarvoor al langer geldende oorzaken zoals fusies en efficiency-operaties zullen ook de marktwerking en (toekomstige) privatisering gevolgen hebben voor de sector. In de ENbsector zal ook de komende jaren sprake zijn van boventalligheidsproblematiek. Deze problematiek is veelal sterk bedrijfsgebonden. 2. Daar waar het bestaande arbeidsvoorwaardenpakket ontoereikend is, worden met de vakbonden op ondernemingsniveau in Sociale Plannen concrete afspraken gemaakt over maatregelen die kunnen bijdragen aan de oplossing van de bedrijfsgebonden werkgelegenheidsproblematiek. Artikel 2.4 Sociale Plannen 1. Bij het afsluiten van Sociale Plannen nemen de werkgever en de vakorganisaties o.a. de volgende uitgangspunten in acht: - het Sociaal Plan heeft als doel te voorzien in het op sociaal verantwoorde wijze, binnen een in het Sociaal Plan vastgestelde termijn, oplossen van de werkgelegenheidsproblematiek als gevolg van reorganisatie, vermindering van werkzaamheden of bedrijfssluiting; - de werkgever zal zich maximaal inspannen om boventallige werknemers van werk naar werk te begeleiden, zowel binnen het eigen bedrijf, als naar andere bedrijven binnen of buiten de ENb-sector.
6
-
-
de werknemer dient medewerking te verlenen aan het zoeken naar redelijke oplossingen voor zijn / haar boventalligheidsprobleem, zowel binnen als buiten de onderneming en / of de ENbsector. Bij het ontbreken van dergelijke medewerking kan ontslag worden verleend zonder aanspraak op bovenwettelijke werkloosheidsuitkering of een andere daarvoor bestemde voorziening; het Sociaal Plan bevat heldere termijnen; het Sociaal Plan is een collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van de Wet op de CAO en zal als zodanig worden aangemeld bij de Arbeidsinspectie.
2. In een Sociaal Plan kunnen de werkgever en de vakbonden, afhankelijk van de concrete situatie van de reorganisatie, bedrijfssluiting e.d., onder andere de volgende onderwerpen regelen : - de werkingssfeer, waaronder verstaan wordt de bedrijfsonderdelen en/of bedrijfsactiviteiten waarop het Sociaal Plan betrekking heeft; - de looptijd van het Sociaal Plan; - de spelregels en procedures voor het vaststellen van de boventalligheid; - de verantwoordelijkheid van de werkgever en van de werknemer ten aanzien van de oplossing daarvan; - het bevorderen van de interne en externe mobiliteit - instrumenten / faciliteiten die ingezet kunnen worden om de boventalligheid op te lossen, zoals: - het opzetten van interne uitzendbureaus en banenpools; - herplaatsing binnen de eigen onderneming; - outplacement(termijnen); - vertrekpremie dan wel een startsubsidie bij aanvang van een eigen bedrijf; - her-, om- en bijscholing, zowel gericht op interne als op externe mobiliteit; - aanvullende arbeidsvoorwaardelijke regelingen ter ondersteuning hiervan en de daarvoor beschikbare budgetten; - opzetten van nieuwe activiteiten dan wel aan bestaande activiteiten een nieuwe inhoud geven; - (tijdelijke) arbeidsduurverkorting - het vastleggen van afspraken tussen de werkgever en de individuele werknemer over doelen, instrumenten en termijnen van de bemiddeling (individueel bemiddelingsplan); - definities van begrippen als “gelijkwaardige”, “gelijksoortige” of “passende” arbeid, waarbij onderscheid gemaakt kan worden naar de fase waarin de arbeidsbemiddeling zich bevindt; - periodiek overleg tussen de werkgever en de vakbonden over de stand van zaken; - procedures en termijnen voor bezwaar (en beroep). 3. Het bestaan van een Sociaal Plan laat de toepassing van de normale ontslagprocedures, zoals bijvoorbeeld op grond van disfunctioneren, ontslag op staande voet of wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, onverlet. Artikel 2.5 Om de aansluiting met de volgende raam-CAO te bewerkstelligen, gelden de artikelen 3 en 4 van dit hoofdstuk tot het einde van het jaar waarin de raam-CAO expireert.
Artikel 2.6 Bijdrage aan de werknemersorganisaties 1. De werkgever verleent aan de gezamenlijke vakorganisaties die partij zijn bij de CAO een jaarlijkse bijdrage in de kosten van het scholings- en vormingswerk. Deze bijdrage is € 14,- per werknemer met als peildatum 1 januari van het jaar. 2. De bijdrage per vakorganisatie die partij is bij de CAO, wordt vastgesteld naar rato van het aantal vakbondsleden werkzaam in de ENb-sector. De vakorganisaties regelen onderling de verdeling van de bijdragen.
Artikel 2.7 Verlof voor vakbondsactiviteiten
7
Tenzij het bedrijfsbelang zich daartegen verzet, wordt aan de werknemer door de werkgever buitengewoon verlof met behoud van salaris verleend: a. om op schriftelijk verzoek van de werknemersorganisatie als bestuurslid of als afgevaardigde deel te nemen aan cursussen en bijeenkomsten van de in de statuten van de bedoelde organisaties voorziene organen: max. 26 dagen per kalenderjaar; b. om op schriftelijk verzoek van de werknemersorganisatie deel te nemen aan door deze organisatie te geven vormings- en scholingsbijeenkomsten een en ander voor zover het bepaalde in in sub a of de Wet op de ondernemingsraden hierin niet voorziet: max. 5 dagen per kalenderjaar.
Artikel 2.8 Belangenbehartiging De werknemer heeft het recht zijn belangen bij de werkgever voor te dragen, al of niet bijgestaan of vertegenwoordigd door een raadsman.
Artikel 2.9 Uitzendkrachten Werkgever stelt slechts uitzendkrachten in zijn onderneming te werk indien het bedrijfsbelang dit vordert. Hoofdstuk 3 Rechten en verplichtingen bij arbeidsongeschiktheid
3.1 Algemene bepalingen Artikel 3.1.1 Definities In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. arbeidsongeschiktheid: als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling, geheel of gedeeltelijk niet in staat zijn om met arbeid geld te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen (definitie conform artikel 18 lid 1 WAO).; b. bedrijfsongeval: een ongeval, dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de werknemer opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten; c. herplaatsingstoelage: een herplaatsingstoelage als bedoeld in hoofdstuk 9 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP; d. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen als bedoeld in hoofdstuk 8 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP; e. gangbare arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 18 lid 5 van de WAO; f. passende arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 30 van de ZW; Artikel 3.1.2 Salarisbegrip 1.
In dit hoofdstuk wordt onder het salaris verstaan: het door de werknemer laatst genoten schaalsalaris (vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage), vermeerderd met:
8
a. b. c.
2. 3.
4.
de vaste persoonlijke toelage(n) per maand; de vakantie-uitkering per maand als bepaald in de toepasselijke sector-CAO; de vergoeding in geld voor consignatiedienst, gemiddeld per maand over de voorafgaande periode van 12 maanden, voor zover in de toepasselijke sector-CAO niet anders is bepaald; d. vergoeding in geld voor ploegendienst. Onder schaalsalaris wordt verstaan het bedrag per maand dat aan de werknemer op grond van zijn indeling in de salarisregeling wordt toegekend. Onder persoonlijke toelage wordt verstaan een vaste maandelijkse toelage op het schaalsalaris, uitgedrukt in en bedrag of in een percentage van dat schaalsalaris, die aan de werknemer voor onbepaalde tijd is toegekend, uitsluitend: a. wegens een uitstekende wijze van taakvervulling; b. als garantie wegens plaatsing in een lager gekwalificeerde functie; c. wegens bijzondere aan de werknemer te stellen eisen. Alle om andere redenen toegekende toelagen op het schaalsalaris, waaronder die voortvloeien uit een inconveniënt, tenzij anders bepaald, worden niet als tot een tot het salaris behorende vaste persoonlijke toelage aangemerkt. Het bedrag van het laatst genoten salaris bedoeld in dit hoofdstuk, wordt in voorkomende gevallen aangepast overeenkomstig een algemene salariswijziging.
Artikel 3.1.3 Second opinion (deskundigenoordeel) Bij verschil van mening tussen de werkgever en de werknemer kan, na advisering door de eigen Arbodienst door zowel de werkgever als de werknemer een niet bindend deskundigenoordeel worden gevraagd aan de UWV. Zulks onder meer ten aanzien van de vraag of: a. de werknemer arbeidsongeschikt is, b. er binnen de onderneming passend werk voor handen is, c. de werkgever voldoende reïntegratie-inspanningen verricht en de werknemer voldoende reïntegratie-inspanningen verricht. De kosten van het deskundigenoordeel komen voor rekening van de werkgever.
Artikel 3.1.4 Passende en gangbare arbeid 1. 2. 3.
4.
Aan de arbeidsongeschikte werknemer kan een andere functie of werkzaamheden worden opgedragen. Gedurende het eerste jaar is de arbeidsongeschikte werknemer verplicht een hem aangeboden functie of werkzaamheden te aanvaarden indien sprake is van passende arbeid als bedoeld in artikel 3.1.1 sub f. Gedurende het tweede jaar is de arbeidsongeschikte werknemer verplicht een hem aangeboden functie of werkzaamheden te aanvaarden indien sprake is van gangbare arbeid als bedoeld in artikel 3.1.1 sub e. Deze verplichting geldt eveneens na afloop van het tweede jaar. Het bepaalde in dit artikel is op overeenkomstige wijze van toepassing indien aan de werknemer de eigen functie wordt opgedragen onder andere voorwaarden.
3.2 Aanspraken tijdens arbeidsongeschiktheid
Artikel 3.2.1 Als de werknemer arbeidsongeschikt is, gelden voor hem de bepalingen van het BW, de ZW en de WAO, voor zover in dit hoofdstuk niet uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 3.2.2 Aanspraak van de werknemer
9
1. 2. 3. 4.
De arbeidsongeschikte werknemer heeft gedurende het eerste ziektejaar recht op doorbetaling van 100% van het laatst verdiende salaris. Gedurende het tweede ziektejaar bedraagt de loondoorbetaling 70% van het laatst verdiende salaris. Bij werkhervatting gericht op reïntegratie wordt gedurende het tweede ziektejaar over de gewerkte uren 100% van het laatst verdiende salaris betaald. Met werkhervatting wordt gelijkgesteld arbeidstherapeutische werkzaamheden en op reïntegratie gerichte omscholing binnen de uren die gelden als normale werktijd. Een en ander voor zover dit plaatsvindt op basis van in overleg met de bedrijfsarts door het bedrijf met de werknemer gemaakte reïntegratieafspraken, vastgelegd in een voor de betrokken werknemer opgesteld reïntegratieplan. Dit reïntegratieplan bevat afspraken over de omvang en de duur van de reïntegratieactiviteiten en over de toetsing van de voortgang van de reïntegratie.
Artikel 3.2.3 Aanspraken in geval van bedrijfsongeval De werknemer ontvangt ook na afloop van het eerste ziektejaar 100% van zijn laatstverdiende salaris als de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een bedrijfsongeval.
Artikel 3.2.4 Herplaatsing binnen twee jaar 1.
2.
3.
De werknemer die is herplaatst op grond van artikel 3.1.4 voordat de termijn van twee jaar, bedoeld in bijlage C-1, onderdeel 2, is verstreken, heeft tot het eind van genoemde termijn aanspraak op een aanvullende uitkering, indien zijn salaris als gevolg van zijn herplaatsing vermindering ondergaat, ter grootte van het verschil tussen: a. het bedrag waarop de werknemer op grond van dit artikel recht zou hebben gehad indien hem geen andere betrekking zou zijn opgedragen, maar in plaats daarvan voor dezelfde arbeidsduur zijn eigen betrekking; en b. zijn salaris na herplaatsing, in voorkomend geval vermeerderd met een uit zijn arbeidsongeschiktheid voortvloeiend recht op een WAO-uitkering, een invaliditeitspensioen of een herplaatsingstoelage. De werknemer die is herplaatst op grond van artikel 3.1.4 heeft tevens aanspraak op een aanvullende uitkering nadat de termijn van twee jaar, bedoeld in bijlage C-1, onderdeel 2, is verstreken, indien de ziekte, uit hoofde waarvan de werknemer ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, wordt veroorzaakt door een bedrijfsongeval of in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, ter grootte van het verschil tussen: a. een percentage van zijn salaris zoals die zou zijn op de dag voor zijn herplaatsing indien de werknemer op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot werken; en b. zijn salaris na herplaatsing, in voorkomend geval vermeerderd met een uit de oorspronkelijke functie, voortvloeiend recht op een WAO-uitkering, invaliditeitspensioen en een herplaatsingstoelage. Het percentage, bedoeld in het lid 2 sub a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van: 80% of meer: 90,02%; 65 tot 80%: 65,26%; 55 tot 65%: 54,01%; 45 tot 55%: 45,01%; 35 tot 45%: 36,01%; 25 tot 35%: 27,01%; 15 tot 25%: 18,00%.
Artikel 3.2.5 Aanspraak van de gewezen werknemer
10
1.
2.
De gewezen werknemer die wegens arbeidsongeschiktheid, ontstaan voor het tijdstip van ingang van zijn ontslag, na zijn ontslag anders dan op grond van artikel 3.4 nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft: a. voor zover het betreft een werknemer die voorafgaand aan het ontslag een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft gehad, zolang hij ongeschikt tot werken is wegens ziekte, doch niet langer dan een tijdvak van ten hoogste 52 weken, aanspraak op een aanvulling op de ZW-uitkering tot 100% van het laatst genoten salaris; en b. voor zover het betreft een werknemer die voorafgaand aan het ontslag een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft gehad, indien hij na het tijdvak van 52 weken als bedoeld in artikel 4.3.2 van deze CAO op grond van zijn arbeidsongeschiktheid aanspraak heeft op een WAO-uitkering, zolang hij ongeschikt tot werken is wegens ziekte, doch niet langer dan een tijdvak van 26 weken, aanspraak op een aanvulling op de WAO-uitkering ter grootte van het verschil tussen de berekeningsgrondslag als bedoeld in hoofdstuk 4 en de WAO-uitkering. De gewezen werknemer die voorafgaand aan het ontslag een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft gehad en die binnen een maand na het tijdstip van zijn ontslag, wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft zolang betrokkene ongeschikt is tot werken wegens ziekte, maar niet langer dan 52 weken, aanspraak op doorbetaling van het laatst genoten salaris indien hij gedurende tenminste twee maanden onmiddellijk aan het ontslag voorafgaande in dienst is geweest.
Artikel 3.2.6 Aanspraak van de gewezen werknemer in geval van bedrijfsongeval 1.
2.
3.
4.
De gewezen werknemer die aanspraak heeft op een WAO-uitkering terzake van de beëindigde arbeidsovereenkomst, heeft aanspraak op een aanvulling op de WAO-uitkering als de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een bedrijfsongeval. De in lid 1 bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het verschil tussen: a. een percentage van het laatstelijk genoten salaris in het jaar voorafgaande aan zijn ontslag; en b. de aan de werknemer toegekende WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een hem toegekend invaliditeitspensioen en een hem toegekende herplaatsingstoelage. Het percentage, bedoeld in lid 2 sub a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van: 80% of meer: 90,02%; 65 tot 80%: 65,26%; 55 tot 65%: 54,01%; 45 tot 55%: 45,01%; 35 tot 45%: 36,01%; 25 tot 35%: 27,01%; 15 tot 25%: 18,00%. De aanvullende uitkering als bedoeld in dit artikel wordt niet aangemerkt als pensioengevend inkomen.
Artikel 3.2.7 Einde van het tijdvak van het eerste en het tweede ziektejaar Voor het bepalen van het einde van het tijdvak van het eerste en het tweede ziektejaar worden perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte samengeteld, indien de perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Artikel 3.2.8 Einde doorbetaling salaris/aanvulling op de WW-uitkering 1.
De doorbetaling van het salaris, bedoeld in de artikelen 3.2.2 en 3.2.3 eindigt na afloop van de uitkeringsduur, maar in ieder geval:
11
2.
3.
4.
a. met ingang van de dag waarop de werknemer op grond van artikel 3.1.4 is herplaatst; of b. met ingang van de dag waarop de werknemer ontslag is verleend; of c. met ingang van de dag waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt; of d. met ingang van de eerste kalenderdag van de maand volgende op die waarin de werknemer is overleden. De doorbetaling van het salaris, bedoeld in artikel 3.2.4, eindigt na afloop van de uitkeringsduur, maar in ieder geval: a. met ingang van de dag waarop de werknemer niet meer voldoet aan de in bedoeld artikel genoemde voorwaarden; of b. met ingang van de dag waarop de werknemer ontslag is verleend, waaronder het ontslag op grond van artikel 3.4; of c. met ingang van de dag waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt; of d. met ingang van de kalenderdag van de maand volgende op die waarin de werknemer is overleden. De doorbetaling van het salaris en de aanvulling op de WAO-uitkering respectievelijk de ZWuitkering, bedoeld in artikel 3.2.5, eindigt na afloop van de uitkeringsduur, maar in ieder geval: a. met ingang van de dag waarop de gewezen werknemer is herplaatst overeenkomstig artikel 3.1.4; of b. met ingang van de dag waarop de gewezen werknemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt; of c. met ingang van de eerste kalenderdag van de maand volgende op die waarop de gewezen werknemer is overleden. De aanvulling op de WAO-uitkering, bedoeld in artikel 3.2.6, eindigt: a. met ingang van de dag waarop de gewezen werknemer niet meer voldoet aan de in bedoelde artikelen genoemde voorwaarden; of b. met ingang van de dag waarop de gewezen werknemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, of; c. met ingang van de eerste kalenderdag van de maand volgende op die waarop de gewezen werknemer is overleden.
Artikel 3.3 Verplichtingen en sancties 1. 2. 3.
De arbeidsongeschikte werknemer is verplicht zijn arbeidsongeschiktheid zo spoedig mogelijk aan de werkgever mede te delen of te doen mededelen en zich te houden aan de door de werkgever in dit verband gestelde voorschriften. De werkgever kan bepalen dat de arbeidsongeschikte werknemer zijn arbeid slechts mag hervatten, als de werkgever hiervoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend. De werkgever heeft het recht om de in dit hoofdstuk bedoelde loondoorbetaling en aanvullingen te weigeren of op te schorten ten aanzien van de werknemer die: a. door opzet arbeidsongeschikt is geworden of gebleven, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt; b. de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven wordt voorgesteld, dat arbeidsongeschiktheid niet kan worden aangenomen; c. arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie gestelde belastbaarheideisen niet juist kon worden uitgevoerd; d. zijn genezing heeft belemmerd of vertraagd; e. zonder deugdelijke grond geen passende of gangbare arbeid verricht; f. zonder deugdelijke grond niet meewerkt aan door de werkgever of een deskundige gegeven redelijke voorschriften of maatregelen om passend werk te verrichten; g. zonder deugdelijke grond niet meewerkt aan opstelling, evaluatie of bijstelling van een plan van aanpak tot reïntegratie; h. zich niet houdt aan de voor hem geldende regels en aanwijzingen bij ziekte (controlevoorschriften); i. weigert medewerking te verlenen aan een door de werkgever gevraagde second opinion van het UWV respectievelijk het ABP in verband met de herplaatsingtoelage;
12
4. 5.
6.
j. weigert gebruik te maken van voorhanden zijnde veiligheidsmiddelen dan wel de voorschriften met betrekking tot veiligheid en gezondheid overtreedt en als gevolg daarvan arbeidsongeschikt is geworden; k. opzettelijk onjuiste informatie verstrekt of achterhoudt; l. niet tijdig een WAO-uitkering heeft aangevraagd; m. misbruik maakt van de voorziening. De ingevolge het derde lid vervallen aanspraken herleven met ingang van het tijdstip waarop de (gewezen) werknemer alsnog gevolg geeft aan de betreffende verplichting op grond van dat lid. Als ten aanzien van de WAO-uitkering die de werknemer geniet een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast, wordt door de werkgever zoveel mogelijk dezelfde verplichting opgelegd dan wel een overeenkomende sanctie toegepast, op de aanvulling op de (WAO-)uitkering waarop de werknemer aanspraak heeft. Wanneer als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de werknemer, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt de WAO-uitkering voor het vaststellen van zijn aanspraak op een aanvulling op de (WAO-) uitkering, steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Artikel 3.4 Procedure ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid Bij ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel 15.1 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP neemt de werkgever de procedure in acht zoals opgenomen in bijlage C-1 van deze CAO. In afwijking van de wettelijke opzegtermijnen genoemd in art. 7: 672 lid 2 BW geldt bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor de werkgever een opzegtermijn van één maand.
3.5
Overige bepalingen
Artikel 3.5.1 Samenloop met andere inkomsten 1.
2.
De aanspraken van de gewezen werknemer op grond van dit hoofdstuk kunnen in combinatie met andere inkomsten op grond van een wettelijke verzekering of in verband met voor zijn genezing wenselijke geachte arbeid in totaal niet meer bedragen dan 100% van het laatst verdiende salaris. Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf worden op het bedrag, waarop de gewezen werknemer ingevolge dit hoofdstuk recht heeft, in mindering gebracht, tenzij: a. de gewezen werknemer deze inkomsten reeds vóór het intreden van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte genoot; en b. de omvang van die arbeid niet is toegenomen.
Artikel 3.5.2 Bevalling na ontslag 1. 2.
3.
Dit artikel is van toepassing op de gewezen werkneemster die voorafgaand aan het ontslag een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft gehad. De gewezen werkneemster, wier bevalling waarschijnlijk is binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, ontvangt het laatst verdiende salaris gedurende de periode die: a. aanvangt op de 41e dag, voorafgaande aan de vermoedelijke datum van bevalling; en b. eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden. De periode, bedoeld in het tweede lid, wordt verlengd tot 16 weken, indien die periode door een voortijdige bevalling minder dan 16 weken heeft bedragen.
13
4.
5.
6.
De gewezen werkneemster wier bevalling niet wordt verwacht binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, maar die niettemin binnen die termijn bevalt, ontvangt het laatst verdiende salaris gedurende de periode die: a. aanvangt op de datum van bevalling; en b. eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden. Voor zolang de gewezen werkneemster na beëindiging van de haar ingevolge het tweede of het vierde lid toekomende uitkering nog wegens ziekte ongeschikt is tot werken, dan wel binnen een maand na deze beëindiging ongeschikt wordt tot werken, heeft zij gedurende een tijdvak van 52 weken recht op de doorbetaling van het salaris overeenkomstig artikel 46. De termijn van 52 weken wordt geacht aan te vangen op de eerste dag na de bevalling. Ongeschikt tot werken, geheel of gedeeltelijk, in de zin van het vijfde lid is de gewezen werkneemster die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om een naar aard en omvang soortgelijke functie als zij vervulde, te vervullen.
Artikel 3.5.3 Aanpassing aanvulling op de WAO-uitkering 1. 2.
De aanvulling op de WAO-uitkering van de (gewezen) weknemer wordt zoveel mogelijk op gelijke wijze gewijzigd als een aan hem toegekende WAO-uitkering. Het eerste lid vindt geen toepassing indien de (gewezen) werknemer aanspraak op een WAOuitkering heeft wegens de ongeschiktheid tot werken voor een functie die de (gewezen) werknemer heeft vervuld naast de arbeidsovereenkomst ter zake waarvan de werknemer of de gewezen werknemer op een uitkering krachtens dit hoofdstuk aanspraak heeft, voor zover de WAO-uitkering naar de inkomsten uit die andere functie wordt berekend of geacht kan worden te zijn berekend.
Artikel 3.5.4 Bijzondere voorzieningen 1.
2.
Als de arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een bedrijfsongeval worden aan de werknemer vergoed de naar het oordeel van de werkgever noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging die voor rekening van de werknemer blijven. De werkgever kan omtrent het bepaalde in het eerste lid nadere regels vaststellen.
Hoofdstuk 4 Voorzieningen in verband met werkloosheid
4.1 Algemene bepalingen
Artikel 4.1.1 Definities In deze regeling wordt verstaan onder: a. Betrokkene: de werknemer die voor onbepaalde tijd in dienst is geweest bij de werkgever én wiens arbeidsovereenkomst met de werkgever is geëindigd door opheffing van zijn functie als gevolg van reorganisatie, bedrijfssluiting, of vermindering van werkzaamheden; b. WW: de Werkloosheidswet; c. ZW: de Ziektewet. d. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering e. OOW: de Wet Overheidspersoneel Onder de Werknemersverzekeringen f. Loongerelateerde uitkering: de loongerelateerde uitkering, bedoeld in afdeling II van Hoofdstuk IIA van de WW;
14
g. h. i. j.
k.
Minimumloon: het minimumloon, bedoeld in artikel 14, tweede lid, WW; Aanvulling op de WW-uitkering: de bovenwettelijke aanvulling op de WW of ZW uitkering Suppletie: een suppletie op grond van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten ENb-sector (bijlage C-2) Berekeningsgrondslag: het dagloon dat geldt voor de WW, zoals vastgesteld per de eerste werkloosheidsdag, zonder de maximum dagloongrens van artikel 9 Coördinatiewet sociale verzekering; Werkgever: de werkgever die is aangesloten bij de werkgeversvereniging WENb.
Artikel 4.1.2 Salarisbegrip 1.
2. 3.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder het salaris verstaan: het door de werknemer laatstelijk genoten schaalsalaris of, in geval van deeltijdarbeid, het daarvan afgeleide salaris, vermeerderd met: e. de vaste persoonlijke toelage(n) per maand; f. de vakantieuitkering per maand als bepaald in de toepasselijke sector-CAO: g. de vergoeding in geld voor consignatiedienst, gemiddeld per maand over de voorafgaande periode van 12 maanden; h. vergoeding in geld voor ploegendienst. Onder salarisschaal wordt verstaan het bedrag per maand dat aan de werknemer op grond van zijn indeling in de salarisregeling wordt toegekend. Onder persoonlijke toelage wordt verstaan een vaste maandelijkse toelage op het schaalsalaris, uitgedrukt in en bedrag of in een percentage van dat schaalsalaris, welke aan de werknemer voor onbepaalde tijd is toegekend, uitsluitend: d. wegens een uitstekende wijze van taakvervulling; e. als garantie wegens plaatsing in een lager gekwalificeerde functie; f. wegens bijzondere aan de werknemer te stellen eisen. Alle om andere redenen toegekende toelagen op het schaalsalaris, waaronder die voortvloeien uit een inconveniënt, tenzij anders bepaald, worden niet als tot een tot het salaris behorende vaste persoonlijke toelage aangemerkt.
4.2 Aanvulling op de WW-uitkering
Artikel 4.2.1 Voor de betrokkene gelden voor de toepassing van dit hoofdstuk de bepalingen van het BW en de WW voor zover hierna niet uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 4.2.2 Aanspraak op aanvulling op de WW-uitkering De aanspraak op aanvulling op de WW-uitkering 1. De betrokkene die recht heeft op een loongerelateerde uitkering, heeft aanspraak op een aanvulling op de WW-uitkering. De aanvulling op de WW-uitkering wordt per maand achteraf uitbetaald op vertoon van een bewijs van aanspraak op WW-uitkering. 2. Geen aanspraak op een aanvulling op de WW-uitkering bestaat in geval de betrokkene: a. een redelijk aanbod van passende arbeid weigert, of b. onvoldoende meewerkt aan het vinden van passende arbeid, of c. schriftelijk met de werkgever is overeengekomen dat geen aanspraak op een aanvulling op de WW-uitkering wordt gemaakt. 3. In het geval dat een Sociaal Plan van toepassing is, geldt met betrekking tot het aanvaarden van passende arbeid hetgeen daarover in het Sociaal Plan is bepaald. Daarbij kunnen ook andere aanduidingen zoals ‘gelijkwaardig’ en ‘gelijksoortig’ van toepassing zijn. Artikel 4.2.3
15
Duur en hoogte van de aanvulling op de WW-uitkering 1.
2.
3.
4.
5.
De duur van de aanvulling op de WW-uitkering is gelijk aan de duur van de loongerelateerde uitkering, maar ten hoogste aan het totaal aantal maanden, genoemd in het tweede lid. De aanvulling eindigt als de WW-uitkering eindigt. De loongerelateerde WW-uitkering wordt per dag aangevuld volgens de onderstaande tabel. 1 2 Leeftijd aanvulling in maanden totaal in maanden 90% 80% t/m 22 jaar 3 3 6 23 t/m 27 5 4 9 28 t/m 32 6 6 12 33 t/m 37 9 9 18 38 t/m 42 12 12 24 43 t/m 47 15 15 30 48 t/m 52 18 18 36 53 en ouder 24 24 48 Als de WW-uitkering herleeft binnen de perioden genoemd in lid 2, dan herleeft de aanvulling op de WW-uitkering voor resterende duur daarvan. Een opgeschorte WW-uitkering verlengt niet de in lid 2 genoemde perioden. Bij de vaststelling van de duur van de perioden, bedoeld in het tweede lid, gedurende welke aanvulling op de WW-uitkering tot 90% van de berekeningsgrondslag plaatsvindt, wordt artikel 43 WW niet overeenkomstig toegepast. Bij de vaststelling van de duur van de perioden, bedoeld in het derde lid, gedurende welke aanvulling tot 90% en 80% van de berekeningsgrondslag plaatsvindt, worden perioden, waarin de betrokkene recht heeft gehad op aanvulling op de ZW-uitkering, mede in aanmerking genomen. Voor de berekening van de hoogte van de aanvulling wordt de uitkering op grond van de WW geacht onverminderd te zijn ontvangen indien deze op grond van enige wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk is geweigerd, dan wel niet of niet geheel is betaald.
4.3 Aanvulling op de ZW-uitkering Artikel 4.3.1 Aanspraak op aanvulling op de ZW-uitkering De betrokkene die arbeidsongeschikt wordt of is en die aanspraak zou maken op aanvulling op de WW-uitkering als hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geweest, heeft aanspraak op een aanvulling op zijn ZW-uitkering.
Artikel 4.3.2 Duur en hoogte van de aanvulling op de ZW-uitkering 1.
De duur van de aanvulling op de ZW-uitkering is gelijk aan de duur van de ZW-uitkering, maar ten hoogste aan het totaal aantal maanden, bedoeld in artikel 4.2.3, tweede lid, verminderd met de periode waarin de betrokkene reeds recht op aanvulling op de WW-uitkering en aanvulling op de ZW-uitkering heeft gehad. Indien na het einde van de ZW-uitkering het recht op WW-uitkering niet meer kan herleven in de loongerelateerde fase omdat er in die fase geen uitkeringsduur resteert, eindigt de aanvulling op de ZW-uitkering uiterlijk zodra de duur van de loongerelateerde uitkering zou zijn verstreken als de betrokkene niet ziek was geworden.
2.
De ZW-uitkering wordt aangevuld tot het percentage, bedoeld in artikel 4.2.3, tweede lid, dat zou hebben gegolden als de betrokkene werkloos zou zijn gebleven of geworden.
3.
In afwijking van het tweede lid:
1
Leeftijd in jaren van betrokkene op de laatste dag van de dienstbetrekking
2
Aanvulling in maanden vanaf de eerste werkeloosheidsdag tot % van de berekeningsgrondslag
16
a. wordt de ZW-uitkering van een betrokkene die aansluitend op het einde van zijn dienstbetrekking recht heeft op een ZW-uitkering of die binnen 4 weken na het einde van zijn dienstbetrekking recht verkrijgt op een ZW-uitkering, gedurende ten hoogste 52 weken aangevuld tot 100% van de berekeningsgrondslag; b. wordt de uitkering op grond van artikel 29a ZW, met inachtneming van het eerste lid, aangevuld tot 100% van de berekeningsgrondslag. 4. Voor de berekening van de hoogte van de aanvulling op de ZW-uitkering wordt de uitkering op grond van de ZW geacht onverminderd te zijn ontvangen indien deze op grond van enige wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk is geweigerd, dan wel niet of niet geheel is betaald.
4.4 Herplaatsing bevorderende regelingen Artikel 4.4.1 Loonaanvulling 1. 2.
3.
4. 5.
6. 7. 8.
In geval de betrokkene een dienstbetrekking aanvaardt binnen de periode dat hij een aanvulling op de WW-uitkering ontvangt en het loon in zijn nieuwe dienstbetrekking minder bedraagt dan de berekeningsgrondslag, ontvangt de betrokkene een aanvulling op zijn loon. Het recht op loonaanvulling eindigt: a. voor zover de betrokkene arbeidsuren, alsmede het recht op onverminderde loonbetaling over die arbeidsuren, uit zijn nieuwe dienstbetrekking verliest; b. zodra de betrokkene het recht op loonbetaling uit zijn nieuwe dienstbetrekking verliest terwijl die dienstbetrekking blijft bestaan; c. zodra het loon in de nieuwe dienstbetrekking niet meer lager is dan de berekeningsgrondslag; d. als de uitkeringsduur ex artikel 4.2.3 (betreffende duur en hoogte aanvulling WWuitkering) is verstreken. Als het recht op loonsuppletie is geëindigd op grond van het tweede lid, onderdeel a, b of c, heeft de betrokkene opnieuw recht op loonaanvulling indien de omstandigheid die het recht heeft doen eindigen heeft opgehouden te bestaan en de betrokkene binnen de duur, bedoeld in lid 2 sub d, opnieuw voldoet aan de voorwaarden, gesteld in het eerste of tweede lid en het derde lid. Over een tijdvak waarin recht op loonaanvulling bestaat op grond van meer dan één recht op aanvulling, komt alleen het hoogste recht op aanvulling tot uitbetaling. De loonaanvulling wordt berekend over het deel van de kalendermaand waarover de betrokkene recht heeft op loon uit zijn nieuwe dienstbetrekking De loonaanvulling is gelijk aan het verschil tussen het onverminderde loon in de nieuwe dienstbetrekking en de berekeningsgrondslag, tenzij de nieuwe dienstbetrekking (gemiddeld) een kleinere omvang heeft. In laatste geval wordt de loonaanvulling naar rato verminderd. De loonaanvulling dient binnen drie maanden na het ontstaan van recht op loonaanvulling te worden aangevraagd. Tijdens de duur van de loonaanvulling zijn alle verplichtingen en sancties op grond van de WW van overeenkomstige toepassing. De loonaanvulling wordt per maand achteraf betaald op vertoon van een bewijst van ontvangst van WW-uitkering. Voor de toepassing van dit artikel wordt een loonaanvulling uit anderen hoofde of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende uitkering, waarop de betrokkene recht heeft, geacht deel uit te maken van het loon uit de nieuwe dienstbetrekking.
Artikel 4.4.2 Herleving aanvulling WW-uitkering na een nieuwe dienstbetrekking 1.
Voor zover de betrokkene die recht heeft op aanvulling op de WW-uitkering na aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking: a. opnieuw werkloos is en een nieuw recht op WW-uitkering heeft binnen de duur, bedoeld in het vierde en vijfde lid,
17
b.
2.
3. 4.
5.
6.
7.
recht heeft op een ZW-uitkering en een nieuw recht op WW-uitkering als bedoeld onder a. zou hebben verkregen als hij niet ziek zou zijn geweest, herleeft zijn recht op aanvulling op de WW-uitkering overeenkomstig dit artikel. Indien de betrokkene ter zake van zijn arbeidsurenverlies als betrokkene geen recht op aanvulling op de WW-uitkering heeft, maar dit recht wel zou hebben gehad als hij geen nieuwe dienstbetrekking had aanvaard, heeft hij recht op aanvulling op de WW-uitkering overeenkomstig dit artikel voor zover hij: a. een recht op WW-uitkering verkrijgt binnen de duur van de aanvulling op de WWuitkering zoals die voor hem zou gelden per de datum van het arbeidsurenverlies als betrokkene, of b. recht heeft op een ZW-uitkering en een recht op WW-uitkering als bedoeld onder a. zou hebben verkregen als hij niet ziek zou zijn geweest. De aanvulling op de WW-uitkering, bedoeld in het tweede lid, wordt blijvend geheel geweigerd indien deze blijvend geheel zou zijn geweigerd als er ten gevolge van het arbeidsurenverlies als betrokkene, een recht op WW-uitkering zou zijn ontstaan. De aanvulling op de WW-uitkering, bedoeld in het eerste en tweede lid, duurt: a. voor de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk tot het einde van de duur van de aanvulling op de WW-uitkering die voor hem zou hebben gegolden als hij werkloos zou zijn gebleven; b. voor de betrokkene, bedoeld in het tweede lid, uiterlijk tot het einde van de duur van de aanvulling op de WW-uitkering waarop hij recht zou hebben gehad als hij aansluitend aan zijn arbeidsurenverlies als betrokkene werkloos zou zijn geworden. Artikel 43 WW is niet van overeenkomstige toepassing op de uitkeringsduur, bedoeld in het vierde lid. Indien dit artikel binnen één recht op aanvulling op de WW-uitkering voor een tweede of volgende keer wordt toegepast, blijft de einddatum, vastgesteld bij de eerste toepassing, ongewijzigd. De hoogte van de aanvulling op de WW-uitkering is gelijk aan het percentage van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 4.2.3, tweede lid, dat a. op de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, van toepassing zou zijn geweest als hij vanaf het moment waarop zijn recht op aanvulling op de WW-uitkering eindigde wegens de aanvang van zijn nieuwe dienstbetrekking, onafgebroken recht op aanvulling op de WWuitkering zou hebben gehad; b. op de betrokkene, bedoeld in het tweede lid, van toepassing zou zijn geweest als hij vanaf het arbeidsurenverlies als betrokkene onafgebroken recht op aanvulling op de WWuitkering zou hebben gehad. Zolang en voor zover de betrokkene tegelijk recht heeft op een aanvulling op de WW-uitkering op grond van dit artikel en een WW-uitkering, een ZW-uitkering, een andere aanvullende uitkering of een uitkering die daar naar aard en strekking mee overeenkomt, heeft de aanvulling op de WW-uitkering op grond van dit artikel het karakter van een aanvulling tot het percentage, bedoeld in artikel 4.2.3, tweede lid. Artikel 4.2.3, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4.4.3 Afkoop 1. 2.
De werkgever en de betrokkene kunnen overeenkomen dat het recht op aanvulling op de WW- uitkering wordt afgekocht per de eerste werkloosheidsdag tegen een nader te bepalen percentage. Indien het recht op aanvulling op de WW-uitkering is afgekocht, heeft de betrokkene geen enkele aanspraak op grond van deze regeling zolang hij niet opnieuw een recht op aanvulling op de WW-uitkering heeft verkregen.
Artikel 4.4.4 Tegemoetkoming in de verhuiskosten 1.
Aan de betrokkene, die werkzaamheden gaat verrichten, kan op zijn aanvraag en onder door de werkgever volgens het bepaalde dit artikel te stellen voorwaarden een eenmalige tegemoetkoming worden verleend in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing.
18
2.
3.
4.
5. 6.
De betrokkene heeft recht op vergoeding van verhuiskosten als: a. hij recht heeft op een aanvulling op de WW-uitkering waarvan de duur niet is verstreken of zonder de aanvaarding van werkzaamheden niet zal verstrijken binnen 3 maanden na de ingangsdatum van de werkzaamheden, en b. hij werkzaamheden aanvaardt die naar verwachting ten minste zes maanden zullen duren, en c. die werkzaamheden leiden tot een beëindiging van zijn recht op de aanvulling op de WWuitkering voor tenminste de helft van het aantal uren per week waarvoor hij onmiddellijk vóór de aanvang van die werkzaamheden recht had op aanvulling op de WW-uitkering, en d. de verhuizing noodzakelijk is voor het aanvaarden van de werkzaamheden, en e. de noodzakelijke verhuizing daadwerkelijk plaatsvindt tussen 3 maanden vóór en 12 maanden na de aanvang van de werkzaamheden. De betrokkene heeft mede recht op vergoeding van verhuiskosten als hij recht op een bovenwettelijke uitkering als bedoeld in het eerste lid, sub a, zou hebben gehad als hij niet de nieuwe werkzaamheden had aanvaard in verband waarmee hij verhuist, en als hij tevens voldoet aan de voorwaarden gesteld in het eerste lid, sub b, d en e. Verhuizing wordt geacht noodzakelijk te zijn voor het aanvaarden van werkzaamheden: - als de werkzaamheden bestaan uit een nieuwe dienstbetrekking, de betrokkene uit hoofde van die dienstbetrekking verplicht is binnen een bepaald gebied te wonen, de betrokkene buiten dat gebied woont, en hij naar dat gebied verhuist; - als de reisafstand tussen de woonplaats van de betrokkene en diens standplaats voor de werkzaamheden vóór de verhuizing ten minste 50 kilometer en na de verhuizing ten hoogste 25 kilometer bedraagt. Een schriftelijk verzoek om vergoeding dient binnen 6 maanden na verhuizing te worden ingediend. De vergoeding van verhuiskosten bedraagt € 2.269,- Als de betrokkene in verband met zijn nieuwe werkzaamheden uit anderen hoofde een vergoeding van verhuiskosten ontvangt, wordt die vergoeding in mindering gebracht op dit bedrag.
4.5 Overige bepalingen Artikel 4.5.1 Samenloop met suppletie (bijlage C-2) 1. 2.
3.
4.
Zolang een betrokkene uit hoofde van een ontslag recht heeft op suppletie, heeft hij uit hoofde van dat ontslag geen recht op bovenwettelijke uitkering. Indien de voor de betrokkene geldende duur van de bovenwettelijke uitkering, zoals vastgesteld per de ingangsdatum van het ontslag, langer zou zijn dan de duur van de suppletie, heeft de betrokkene recht op bovenwettelijke uitkering met ingang van de dag per welke het recht op suppletie door het verstrijken van de duur eindigt. Duur en hoogte van de bovenwettelijke uitkering worden in dat geval vastgesteld alsof er op de ingangsdatum van het ontslag een recht op aanvulling op de WW-uitkering zou zijn ontstaan en tot het verstrijken van de duur van de suppletie ononderbroken zou zijn doorgelopen. Zolang en voor zover de betrokkene tegelijk recht heeft op een bovenwettelijke uitkering op grond van dit artikel en een WW-uitkering, een ZW-uitkering, een andere bovenwettelijke uitkering of een uitkering die daar naar aard en strekking mee overeenkomt, heeft de bovenwettelijke uitkering op grond van dit artikel het karakter van een aanvulling tot het percentage, bedoeld in artikel 4.2.3, tweede lid. Artikel 4.2.3, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. Indien op de suppletie onder overeenkomstige toepassing van artikel 27 WW een maatregel is toegepast die bij het verstrijken van de duur van de suppletie nog niet geheel is uitgevoerd, wordt deze maatregel voortgezet tijdens de bovenwettelijke uitkering. Indien de suppletie blijvend geheel geweigerd is, wordt ook de bovenwettelijke uitkering blijvend geheel geweigerd.
Artikel 4.5.2 Uitkering ineens
19
1. 2. 3.
4. 5.
De betrokkene die 50 jaar of ouder, maar nog geen 55 jaar is op de laatste dag van een dienstbetrekking waaruit hij recht heeft op een bovenwettelijke uitkering, die niet blijvend geheel is geweigerd, heeft zodra zijn vervolguitkering ingaat recht op een uitkering ineens. De uitkering ineens is gelijk aan het bedrag van een aanvulling van de vervolguitkering gedurende 24 maanden per dag tot 70% van de berekeningsgrondslag. Voor de berekening van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt de vervolguitkering geacht per dag: a. 70% van het minimumloon te bedragen indien de betrokkene een ongehuwde in de zin van de Toeslagenwet is op wie artikel 2, tweede lid, onderdeel b, Toeslagenwet niet van toepassing is; b. 90% van het minimumloon te bedragen indien de betrokkene een ongehuwde in de zin van de Toeslagenwet is op wie artikel 2, tweede lid, onderdeel b, Toeslagenwet van toepassing is; c. 100% van het minimumloon te bedragen indien de betrokkene een gehuwde is in de zin van de Toeslagenwet. Welk onderdeel van het derde lid op de betrokkene van toepassing is, wordt vastgesteld naar de situatie op de dag voorafgaand aan de ingangsdatum van de vervolguitkering. De uitkering ineens wordt betaald binnen een maand na de ingangsdatum van de vervolguitkering. De artikelen 36 tot en met 36b WW zijn van overeenkomstige toepassing op de uitkering ineens voor zover deze onverschuldigd is betaald.
Artikel 4.5.3 De overlijdensuitkering 1.
2. 3.
4. 5.
Indien de betrokkene die recht heeft op bovenwettelijke uitkering, overlijdt, wordt de overlijdensuitkering, bedoeld in de artikelen 35 en 36 ZW en artikel 23 Toeslagenwet, aangevuld tot het dagbedrag van de WW-uitkering, de ZW-uitkering, de toeslag op grond van de Toeslagenwet en de bovenwettelijke uitkering waarop de betrokkene op de dag van zijn overlijden recht had, vermenigvuldigd met 21,75. De overlijdensuitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt zo spoedig mogelijk betaald, maar in ieder geval binnen één maand na de vaststelling van het recht op de overlijdensuitkering. Op de overlijdensuitkering, bedoeld in het eerste lid, worden andere bedragen waarop de nabestaanden ter zake van het overlijden recht hebben uit of in verband met dienstbetrekkingen van de betrokkene, in mindering gebracht voor zover deze dienstbetrekkingen, of inkomsten uit of in verband daarmee, hebben geleid tot een vermindering van de WW-uitkering, de ZW-uitkering, de toeslag op grond van de Toeslagenwet of de bovenwettelijke uitkering van de betrokkene. Dit lid wordt niet toegepast voor zover met die dienstbetrekkingen, of de inkomsten uit of in verband daarmee, al rekening is gehouden bij de toepassing van dit lid. Vorderingen op de betrokkene ter zake van onverschuldigd betaalde bedragen op grond van deze regeling, worden met de overlijdensuitkering verrekend. De artikelen 33 tot en met 33b ZW zijn van overeenkomstige toepassing op de overlijdensuitkering voor zover deze onverschuldigd is betaald.
Artikel 4.5.4 Doorwerking sancties UVW De aanvullingen op grond van dit hoofdstuk worden naar rato aangepast, als de betreffende uitkering door UWV geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, vanwege het niet nakomen van de verplichtingen van de werknemer ter voorkomen van (het voortduren van) werkloosheid. Hoofdstuk 5 Disciplinaire maatregelen en schorsing
20
Artikel 5.1 Opleggen disciplinaire maatregel De werkgever kan de werknemer die zijn verplichtingen jegens de werkgever niet of niet behoorlijk nakomt of zich niet gedraagt zoals een goed werknemer zich behoort te gedragen, een disciplinaire maatregel opleggen. Artikel 5.2 Disciplinaire maatregelen 1. De disciplinaire maatregelen die kunnen worden opgelegd zijn: a. een schriftelijke berisping; b. vermindering van het verlof waarop de werknemer in het lopende of daaropvolgende kalenderjaar aanspraak heeft met ten hoogste vijf dagen; c. onthouding van een periodieke salarisverhoging voor ten hoogste twee opeenvolgende kalenderjaren; d. terugzetting in een lagere functie voor bepaalde tijd (voor ten hoogste twee jaren) of onbepaalde tijd, met of zonder vermindering van salaris; e. overplaatsing; f. schorsing in de uitoefening van de werkzaamheden van werknemer voor een bepaalde tijd, al dan niet met geheel of gedeeltelijk behoud van salaris. 2. De hierboven onder sub b t/m f genoemde maatregelen kunnen voorwaardelijk worden opgelegd. Als de werknemer binnen een termijn van ten hoogste drie jaren opnieuw een handeling verricht of nalaat op grond waarvan de werkgever een disciplinaire maatregel kan opleggen of hij niet voldoet aan de bij de oplegging van de maatregel gestelde bijzondere voorwaarden, wordt de maatregel uitgevoerd.
Artikel 5.3 Verweer en verantwoording 1. De disciplinaire maatregel wordt niet eerder opgelegd dan nadat de werknemer in de gelegenheid is gesteld zich mondeling of schriftelijk te verantwoorden ten overstaan van de werkgever of ten overstaan van een door de werkgever aangewezen vertegenwoordiger. De werknemer kan zich hierbij door een raadsman doen bijstaan. De verantwoording vindt niet eerder plaats dan na zes werkdagen en niet later dan binnen twaalf werkdagen. Op verzoek van de werknemer kan van deze termijn worden afgeweken. 2. Van een mondelinge verantwoording wordt door de werkgever binnen drie werkdagen een schriftelijk verslag opgemaakt, dat na lezing wordt getekend door degene(n) in wiens aanwezigheid de verantwoording plaats heeft gevonden en door de werknemer. Weigert de werknemer de ondertekening, dan wordt daarvan in het verslag melding gemaakt, zo mogelijk met vermelding van de redenen. Een afschrift van het verslag wordt per aangetekende post naar de werknemer gezonden. 3. Op zijn verzoek worden de werknemer en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de bescheiden welke op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben tenzij dat in verband met het vertrouwelijk karakter ervan in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevraagd. Artikel 5.4 Kennisgeving Van het besluit tot opleggen van een disciplinaire maatregel, dat met redenen is omkleed, wordt zo spoedig mogelijk en tegen ontvangstbewijs aan de werknemer een afschrift verstrekt. In het besluit wordt tevens medegedeeld op welke wijze en binnen welke termijn beroep openstaat bij het College van Beroep.
Artikel 5.5
21
Uitvoering voorwaardelijk opgelegde disciplinaire maatregel De artikelen 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing als een voorwaardelijk opgelegde maatregel alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
Artikel 5.6 Tenuitvoerlegging disciplinaire maatregel Een disciplinaire maatregel wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij opleggen van de maatregel onmiddellijke tenuitvoerlegging is bepaald. Hoofdstuk 6 Schorsing anders dan bij wijze van disciplinaire maatregel
Artikel 6.1 Redenen tot schorsing 1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 5, kan de werkgever de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schorsen: a. indien tegen betrokken werknemer een strafrechterlijke vervolging wegens misdrijf wordt ingesteld, welke vervolging van invloed kan zijn op de uitoefening van de functie, dan wel een bevel tot voorlopige hechtenis ten uitvoer wordt gelegd; b. indien het om een bijzondere reden ongewenst is een werknemer in zijn functie te handhaven nadat de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst definitief is vastgesteld; c. indien zulks uit overwegingen van bedrijfsbelang noodzakelijk wordt geoordeeld. 2. De schorsing geschiedt voor een tijdvlak van ten hoogste één maand, welke periode zo nodig met tijdvlakken van telkens ten hoogste één maand kan worden verlengd. Artikel 6.2 Schorsingsprocedure 1. Voordat de werkgever een besluit tot schorsing neemt, stelt hij de betrokken werknemer in de gelegenheid te worden gehoord, tenzij dit niet mogelijk is. De werknemer kan zich hierbij door een raadsman doen bijstaan. Van dit horen wordt door de werkgever binnen drie werkdagen een schriftelijk verslag gemaakt dat aan de betrokkene of zijn raadsman wordt toezonden. 2. Het besluit tot schorsing wordt zo mogelijk mondeling medegedeeld en onmiddellijk en tegen ontvangstbewijs schriftelijk bevestigd, onder vermelding van de reden, het tijdstip waarop de schorsing ingaat en de duur van de schorsing. Artikel 6.3 Arbeidsvoorwaarden tijdens schorsing 1. In geval van schorsing blijven de rechten van de betrokken werknemer die uit de arbeidsovereenkomst voortvloeien in beginsel gehandhaafd. 2. In de gevallen zoals genoemd in artikel 1, sub a kan de werkgever echter besluiten het salaris (schaalsalaris plus vaste persoonlijke toelagen) voor ten hoogste een derde in te houden. Volledig betaling vindt alsnog plaats, indien een voorlopige hechtenis of een strafvervolging niet door een veroordeling is gevolgd. Artikel 6.4 Rehabilitatie Indien later aan de dag tredende feiten of definitieve uitspraken daartoe redelijkerwijs aanleiding geven, vindt er schriftelijk en op verzoek van de werknemer openlijk rehabilitatie plaats.
22
Hoofdstuk 7 Bezwaar en beroep 7.1 Algemeen Artikel 7.1.1 Indien in de van toepassing zijnde sector-CAO een functiewaarderings- en salarisregeling met een bezwaar- en beroepsprocedure is opgenomen, dan treedt die specifieke bezwaar- en beroepsprocedure in de plaats van de regeling zoals opgenomen in dit hoofdstuk. Artikel 7.1.2 De artikelen 3 tot en met 10 en 12 tot en met 17 zijn van overeenkomstige toepassing op: a. de gewezen werknemer, b. de nagelaten betrekkingen, en de rechtverkrijgenden van de werknemer of de gewezen werknemer. 7.2 Bezwaarprocedure Artikel 7.2.1 Mogelijkheden van bezwaar 1. Indien een werknemer van mening is, dat een ten aanzien van hem als zodanig door de werkgever genomen besluit in strijd is met een of meer rechten die hij jegens de werkgever kan doen gelden, dan wel zijn belangen ernstig schaadt, kan door of namens hem bij de werkgever tegen een degelijk besluit een bezwaarschrift tegen een dergelijk besluit worden ingediend, tenzij voor de werknemer rechtstreeks beroep openstaat op het in dit hoofdstuk vermelde College van Beroep. 2. Met een besluit van de werkgever wordt gelijkgesteld: a. een handeling door de werkgever, of b. een uitgesproken weigering van de werkgever om een besluit te nemen of een handeling te verrichten. Artikel 7.2.2 Bezwaartermijn 1. Het bezwaarschrift moet worden ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop het besluit is genomen. 2. De weigering om een besluit te nemen wordt geacht te zijn uitgesproken indien binnen de daarvoor bepaalde termijn of, indien een tijdsbepaling ontbreekt, binnen een redelijke termijn het besluit niet is genomen of de handeling niet verricht. 3. Een bezwaarschrift dat na het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn wordt ingediend, wordt niettemin geacht tijdig te zijn ingediend, indien de werknemer aannemelijk maakt het te hebben ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop hij van het besluit redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen.
Artikel 7.2.3 Opschortende werking Tenzij de werkgever anders beslist, heeft het indienen van een bezwaarschrift geen opschortende werking ten aanzien van het besluit.
23
Artikel 7.2.4 Inhoud bezwaarschrift Het bezwaarschrift bevat in elk geval: a. een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen bezwaar wordt gemaakt; b. de grond(en), waarop het bezwaar berust; c. hetgeen wordt gevorderd; indien bedoelde vordering tevens een vordering tot schadevergoeding inhoudt, het bedrag van de vergoeding. Artikel 7.2.5 Mondelinge toelichting en verslag 1. De werkgever stelt de werknemer binnen drie weken na de dag waarop hij het bezwaarschrift heeft ontvangen in de gelegenheid het bezwaar mondeling toe te lichten. De werknemer kan zich hierbij door een raadsman doen bijstaan. 2. De werknemer en zijn raadsman worden op hun verzoek in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de stukken die op de zaak betrekking hebben. 3. De werkgever stelt binnen vijf werkdagen een schriftelijk verslag op van de mondelinge toelichting en zendt dit, door hem ondertekend en eventueel aangevuld met zijn opmerkingen, in tweevoud naar de werknemer. 4. De werknemer zendt één exemplaar van het verslag, door hem mede ondertekend, binnen vijf werkdagen terug naar de werkgever. Door zijn ondertekening geeft de werknemer te kennen dat het verslag, behoudens zijn eventuele in het verslag geplaatste opmerkingen, een juiste weergave is van de mondelinge toelichting. 5. Weigert de werknemer de ondertekening, dan doet hij daarvan binnen drie werkdagen schriftelijk melding aan de werkgever, met vermelding van de redenen.
Artikel 7.2.6 Beslissing en kennisgeving 1. De werkgever beslist op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dag waarop hij het heeft ontvangen. 2. Van deze beslissing, die met redenen is omkleed, wordt onverwijld en tegen gedateerd ontvangstbewijs aan de werknemer een afschrift verstrekt. Daarbij wordt tevens medegedeeld op welke wijze en binnen welke termijn beroep openstaat bij het College van Beroep. Artikel 7.2.7 Afwijking termijnen Van de termijnen genoemd in de artikelen 7 en 8 kunnen werkgever en werknemer met wederzijds goedvinden afwijken.
Artikel 7.2.8 Geen bezwaar Geen bezwaar als bedoeld in dit hoofdstuk kan worden gemaakt tegen beslissingen die krachtens delegatie en namens de werkgever door het UWV zijn genomen, met betrekking tot: a. de suppletieregeling als bedoeld in bijlage C-2 van de raam-CAO en b. tegen beslissingen in het kader van een bovenwettelijke werkeloosheidsuitkering op grond van de raam-CAO, indien de uitvoering daarvan plaatsvindt door het UWV. 7.3 Beroepsprocedure Artikel 7.3.1 Samenstelling van het College van Beroep
24
Het college van beroep bestaat uit drie leden en drie plaatsvervangende leden. Zowel van de leden als van de plaatsvervangende leden wordt er een benoemd door de werkgeversorganisatie en een door de gezamenlijke werknemersorganisaties die partij zijn bij de collectieve arbeidsovereenkomst. De aldus benoemde twee leden benoemen tezamen het derde lid en het derde plaatsvervangende lid, welk lid en plaatsvervangend lid tevens de functie van voorzitter en plaatsvervangend voorzitter vervullen. Artikel 7.3.2 Mogelijkheden van beroep 1. Voor de werknemer staat beroep open bij het College van Beroep: a. indien hem naar zijn mening ten onrechte een disciplinaire maatregel zoals bedoeld in artikel 2 van hoofdstuk 5 is opgelegd, dan wel indien hij van mening is dat de maatregel te zwaar is in verhouding tot de gedraging of het nalaten waaraan hij zich schuldig heeft gemaakt; b. indien hij zich niet kan verenigen met het besluit van de werkgever tot het alsnog ten uitvoer leggen van een voorwaardelijk opgelegde disciplinaire maatregel; c. indien de werkgever in zijn beslissing op een bezwaarschrift zoals bedoeld in dit hoofdstuk de werknemer geheel of gedeeltelijk in het ongelijk heeft gesteld, dan wel de werkgever binnen de daarvoor gestelde termijn geen beslissing heeft genomen; d. indien de werknemer van mening is, dat de werkgever hem ten onrechte tot vergoeding van schade heeft verplicht, dan wel die schadevergoeding te hoog heeft vastgesteld. Artikel 7.3.3 Vervallen van het recht op beroep De werknemer, die geen bezwaarschrift als bedoeld in dit hoofdstuk indient of geen gebruik maakt van de in het vorige artikel bedoelde recht van beroep, maar zich in plaats daarvan tot de burgerlijk rechter wendt, kan niet meer alsnog tot het indienen van een bezwaarschrift of het instellen van beroep overgaan.
Artikel 7.3.4 Beroepstermijn Het beroep wordt ingesteld door toezending bij aangetekende brief van het beroepschrift aan de secretaris van het College van Beroep, binnen dertig dagen na dagtekening van de desbetreffende beslissing van de werkgever, dan wel na het verstrijken van de in artikel 8 genoemde termijn van zes weken, waarbinnen de werkgever had moeten beslissen. Artikel 7.3.5 Inhoud beroepschrift Het beroepschrift dient in elk geval in te houden: a. een duidelijke beschrijving van de gronden, waarop het beroep rust; b. welke beslissing van het college van beroep wordt gevraagd.
Artikel 7.3.6 Opschortende werking beroep Indien een werknemer, die beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de werkgever tot opleggen van een disciplinaire maatregel, strafrechterlijk wordt vervolgd terzake van het feit dat aan het opleggen van deze maatregel ten grondslag ligt, kan het College van Beroep de behandeling opschorten totdat de uitspraak van de strafrechter in kracht van gewijsde is gegaan (definitief is geworden).
25
Artikel 7.3.7 Geen beroep Geen beroep kan worden ingesteld bij het College van Beroep tegen beslissingen zoals bedoeld in artikel 7.2.8. Artikel 7.3.8 Verweerschrift door de werkgever 1. Een afschrift van het beroepschrift van de werknemer wordt door de secretaris van het College van Beroep zo spoedig mogelijk aan de werkgever gezonden. 2. De werkgever wordt in de gelegenheid gesteld binnen dertig dagen na dagtekening van de toegezonden bescheiden een verweerschrift op te stellen. 3. Op gemotiveerd verzoek van de werkgever wordt door de secretaris nader uitstel verleend, doch niet nadat zorgvuldig de belangen van de werknemer bij een spoedige afhandeling van de beroepszaak worden afgewogen. 4. Een afschrift van het verweerschrift van de werkgever wordt door de secretaris van het College van Beroep zo spoedig mogelijk aan de werknemer gezonden. Artikel 7.3.9 Bijstand door een raadsman Ieder der partijen kan zich door een raadsman doen vertegenwoordigen of bijstaan.
Artikel 7.3.10 Verplichting tot het verstrekken van informatie Partijen dragen er zorg voor dat (kopieën van) alle op de zaak betrekking hebbende gegevens en informatie aan het College van Beroep wordt overlegd. Zij zijn verder verplicht alle door het College van Beroep gevraagde nadere informatie en gegevens te verstrekken, voor zover deze op de zaak betrekking hebben. Artikel 7.3.11 Inzage van stukken Op verzoek verschaft de secretaris van het College van Beroep aan partijen inzage in op de zaak betrekking hebbende stukken. De voorzitter kan bepalen dat aan partijen inzage van bepaalde rapporten van medische en/of psychologische aard wordt onthouden.
Artikel 7.3.12 Kennisgeving zittingsdatum De secretaris van het College van Beroep geeft van de geplande zitting(en) schriftelijk kennis aan partijen, onder opgave van datum, tijd en plaats.
Artikel 7.3.13 Verschijning in persoon Partijen kunnen worden opgeroepen in persoon ter zitting te verschijnen.
Artikel 7.3.14 Getuigen en deskundigen
26
1. 2. 3.
Partijen kunnen getuigen en deskundigen naar de zitting meebrengen. De voorzitter van het College van Beroep kan al dan niet op verzoek van partijen getuigen en deskundigen oproepen om ter zitting te verschijnen. De werkgever stelt een daartoe opgeroepen werknemer in de gelegenheid als getuige of deskundige ter zitting te verschijnen. De als getuige of deskundige opgeroepen werknemer is verplicht aan deze oproep gevolg te geven en door het college gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken, doch uitsluitend voor zover zij op de zaak zelf betrekking hebben.
Artikel 7.3.15 Beslissing College van Beroep 1. De leden van het College van Beroep beslissen bij meerderheid van stemmen en als goede mensen naar billijkheid. De beslissing van het College van Beroep geldt als een bindend advies, onverminderd het recht van partijen een rechterlijke uitspraak te vragen. 2. Het College van Beroep handhaaft of vernietigt het besluit waartegen beroep is ingesteld. In het laatste geval kan het College het besluit nemen, dat de werkgever naar zijn mening had behoren te nemen. Artikel 7.3.16 Uitspraak en bekendmaking 1. Het College van Beroep doet uiterlijk binnen drie weken na de zitting uitspraak. De uitspraak is met redenen omkleed en een afschrift ervan wordt onverwijld aan partijen gezonden. 2. Alle uitspraken van het College van Beroep zijn voor een ieder toegankelijk op de website van de WENb (www.wenb.nl). Hoofdstuk 8 Slotbepalingen
Artikel 8.1 Bij de inwerkingtreding van de raam-CAO komen de daarbij geregelde arbeidsvoorwaarden in de plaats van de arbeidsvoorwaarden die bij de werkgever gelden en op dezelfde onderwerpen betrekking hebben. Artikel 8.2 Indien een werknemer als gevolg van de inwerkingtreding van de raam-CAO op kennelijk onredelijke wijze in zijn rechten wordt geschaad, in vergelijking tot de voordien voor hem geldende arbeidsvoorwaarden, dan worden aan deze werknemer zogenaamde ‘verkregen rechten’ toegekend, welke zijn ontleend aan laatstbedoelde arbeidsvoorwaarden.
27
Protocol ENB-raam-CAO 2005 De Werkgeversvereniging WENb en de werknemersorganisaties ABVAKABO FNV, CNV Publieke Zaak en VMHP-N, zijn naast hetgeen is vastgelegd in de ENB-raam-CAO per 1 april 2003, het navolgende overeengekomen. 1. Werkgelegenheid en Sociale Plannen De ENb-sector heeft als gevolg van de invoering van meer marktwerking de laatste jaren te maken met fusies, reorganisaties en efficiencyoperaties. Deze maatregelen zijn nodig om bedrijven gezond te houden en een goede uitgangspositie te geven voor de voortschrijdende liberalisering van de markten. Als gevolg van deze maatregelen staat de werkgelegenheid in de sector de laatste jaren onder druk. Omdat de daarmee verbonden boventalligheid een sterk bedrijfsgebonden karakter heeft worden maatregelen ter begeleiding daarvan op bedrijfsniveau gemaakt. Dit gebeurt in de vorm van Sociale Plannen die bedrijven op lokaal niveau in goed overleg met de vakorganisaties overeenkomen. Partijen bij de raam-CAO hebben deze afspraken in de raam-CAO verankerd. In de artikelen 2.3 en 2.4 zijn de uitgangspunten die de bedrijven bij het afsluiten van Sociale Plannen in acht zullen nemen vastgelegd. De verantwoordelijkheid voor de werkgelegenheidsproblematiek is bedrijfsgebonden. Partijen bij de raam-CAO scheppen met de nieuwe kaderregeling de randvoorwaarden voor het decentrale overleg over Sociale Plannen. Partijen bij de raam-CAO spreken af dat bedrijven in geval van vermindering van werkgelegenheid de nodige maatregelen zullen nemen om boventallige werknemers "van-werk-naar-werk" te begeleiden. Hiermee wordt de werkgelegenheid optimaal gewaarborgd. De begeleiding "van-werk-naar-werk" gebeurt in eerste instantie door interne herplaatsing, of indien dit niet mogelijk is, door bemiddeling naar de externe arbeidsmarkt. Over de duur van dergelijke bemiddelingstrajecten kunnen in Sociale Plannen, afhankelijk van de concrete situatie, nadere afspraken worden gemaakt. Partijen bij de raam-CAO zullen op basis van een inventarisatie door de WENb in het volgende CAOoverleg evalueren in hoeverre op decentraal niveau in Sociale Plannen uitvoering is gegeven aan het begeleiden "van-werk-naar-werk" en de nu afgesproken kaderregeling zo nodig aanpassen. Om de aansluiting met de volgende raam-CAO te bewerkstelligen gelden de huidige afspraken tot het einde van het jaar waarin de raam-CAO expireert." 2. Scholing en werkgelegenheid In het protocol ENb raam-CAO 1 april 2001 was voor scholings- en werkgelegenheidsprojecten 0,3% van het loon beschikbaar. Het is de laatste jaren steeds moeilijker geworden om voor dit doel specifieke moeilijk bemiddelbare groepen op de arbeidsmarkt te bereiken, terwijl in de bedrijven de werkgelegenheid onder druk bleef staan. Evaluatie van de besteding van het beschikbare bedrag laat dan ook zien dat de besteding is verschoven naar employability en ondersteunende maatregelen ten behoeve van de eigen werknemers in de belangrijke veranderingsprocessen die in veel organisaties plaatshebben. Partijen hebben besloten om deze verruiming in de bestedingsdoelen te formaliseren. De besteding van het beschikbare budget, dat ook gedurende de looptijd van deze CAO 0,3% van het totale fiscale loon op jaarbasis bedraagt, wordt in overleg met de ondernemingsraad ingevuld. 3. Algemeen verbindend verklaring ENb-CAO’s Eventueel overleg over het algemeen verbindend verklaren van één of meer sector-CAO’s, zal plaatshebben tussen partijen bij de betreffende sector-CAO(‘s). 4. Project ‘Best Practices Ziekteverzuim- en Reïntegratiebeleid in de ENb-sector’ De WENb initieert een Project ‘Best Practices Ziekteverzuim- en Reïntegratiebeleid in de ENb-sector’. In het kader van dit project zullen de bedrijven aangesloten bij de WENb het verzuim- en reïntegratiebeleid van hun ondernemingen onderling toetsen om de beste praktijken zoveel mogelijk bij alle bedrijven in te voeren. Gemeenschappelijk doel is het terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en het bevorderen van reïntegratie van werknemers met arbeidsbeperkingen. De WENb zal de bonden rapporteren over de voortgang en uitkomsten van dit project.
28
5. Onderzoek naar invloed financiële prikkels en andere reïntegratieactiviteiten op werkhervatting Partijen zullen in de looptijd van deze CAO een onderzoek uitvoeren naar de effecten op het verzuimen reïntegratiebeleid van een stelsel van loondoorbetaling tijdens ziekte waarbij de financiële prikkel tot reïntegratie eerder, dat wil zeggen al tijdens het eerste ziektejaar, zal worden gegeven. Ook de effecten van andere reïntegratieactiviteiten op werkhervatting zullen worden onderzocht. 6. Aanpassing prepensioenregeling aan VPL-wetgeving WENb en de bonden maken in 2005 afspraken over de per 1 januari 2006 noodzakelijke aanpassingen van de (pre)pensioenregelingen (in het bijzonder de FUR) in verband met de gewijzigde fiscale regelgeving voor Vut en prepensioen. Partijen zijn hierbij deels afhankelijk van de uitkomsten in het overleg in de Pensioenkamer van de ROP over de ABP-regelingen (waaronder de FPU). Partijen zullen in dit kader de uitkomsten van de Studie “Modernisering Pensioenregeling ENb- en Wbsector” in beschouwing nemen. Van deze door CAO-partijen gezamenlijk uitgevoerde studie wordt in april 2005 een eindrapport uitgebracht waarin ook de gevolgen van de VPL-wetgeving zijn verwerkt. Besluitvorming over een integrale nieuwe pensioenregeling voor de ENb- (en Wb-)sector zal hierna plaatsvinden. 7. Studie naar de wenselijkheid van samenvoeging van de sector-CAO’s Distributie en Productie tot één sector-CAO Energie CAO-partijen onderzoeken in 2005 de wenselijkheid van een samenvoeging van de sector-CAO’s Distributie en Productie tot één sector-CAO Energiebedrijven. Concrete afspraken over de inrichting van deze studie worden tussen de onderhandelingsdelegaties van deze sectoren gemaakt. Partijen zullen zich bij dit onderzoek mede laten leiden door ontwikkelingen in de energiesector. 8. Werkgelegenheid In opdracht van het O&O fonds ENb wordt in 2005 een analyse gemaakt van de verwachte werkgelegenheidsontwikkeling in de ENb-sector. Het O&O fonds rapporteert hierover aan CAOpartijen. Bij het uitvoeren van dit onderzoek wordt rekening gehouden met de specifieke arbeidsmarktsituatie van de diverse ENb-sectoren. 9. WIA In de loop van de contractperiode voeren CAO-partijen overleg over de WIA (Wet Inkomen naar Arbeidsvermogen). In dit kader zullen de voorstellen in het kader het reeds uitgevoerde onderzoek naar de modernisering van de hoofdstukken 3 en 4 van de raam-CAO worden meegenomen. 10. Werkgeversbijdrage aan vakorganisaties In de loop van de contractperiode voeren CAO-partijen overleg over de werkgeversbijdrage aan vakorganisaties. De eventueel uit de voorgaande afspraken voortvloeiende wijzigingen zullen tussentijds in de CAO worden verwerkt. In de raam-CAO 2005 is een aantal tekstuele, c.q. technische wijzigingen doorgevoerd. Indien blijkt dat een dergelijke wijziging inhoudelijke gevolgen heeft, geldt de oude tekst. Een en ander te beoordelen door CAO-partijen. Aldus overeengekomen, juni 2005, te Arnhem door CAO-partijen Werkgeversvereniging WENb
ABVAKABO FNV CNV Publieke Zaak VMHP-N
29
Bijlage A Ondernemingen aangesloten bij de WENb (situatie per 1 april 2005)
Raam-CAO Holding AVR-bedrijven NV, Rotterdam
SectorCAO Advies
SectorCAO Afval & Milieu
SectorSectorSectorCAO CAO CAO Distributi Kabel & Productie e Telecom
g
-
AVR-Afvalverwerking Rijnmond NV
g
-
AVR-Afvalverwerking Rotterdam NV
g
-
AVR-AVIRA NV
g
-
Milieuservices AVR NV
g
-
Milieuservices AVR Rotterdam
g
-
AVR Interne Diensten BV / SU’s
g
-
A&G Milieutechniek BV
g
-
AVR-Industrie NV
g
-
AVR KGA Services NV
g
NV Afvalverbranding Zuid-Nederland, Moerdijk
g
Berkel Milieu NV, Zutphen
g
Berkel Milieu Bedrijven BV, Zutphen
g
BAT bedrijven NV, Tilburg
g
CENNED Telecom BV, Leeuwarden
g
Centraal Overijsselse Nutsbedrijven NV, Almelo
g
-
Cogas Facilitair BV
g
-
Cogas Energie BV
g
-
Energie Diensten Midden Overijssel BV
g
-
Energie Producten Midden Overijssel BV
g
-
Netbeheerder Centraal Overijssel BV
g
-
Cogas Infra BV
g
Circulus Holding BV, Apeldoorn
g
-
Circulus Publieke Taken BV
g
-
Circulus Wagenparkbeheer BV
g
Cyclus NV, Gouda
g
DAR Milieudiensten NV, Nijmegen
g
DELTA NV, Middelburg
g
-
DELTA Netwerkbedrijf BV
g
-
Energieservice Delta BV
g
-
Delta Waterbedrijf BV
g
Electrabel Nederland NV, Zwolle
g
Electrabel Nederland Sales BV, Zwolle
g
NV ENECO Groep, Rotterdam
g
-
CityTec BV
g
-
ENECO Energie Weert NV
g
-
ENECO Energie Zeist en Omstreken BV
g
-
ENECO Energiehandelsbedrijf BV
g
-
ENECO Infra BV
g
30
Raam-CAO
SectorCAO Advies
SectorCAO Afval & Milieu
SectorSectorSectorCAO CAO CAO Distributi Kabel & Productie e Telecom
-
ENECO Energie Retail BV
g
-
ENECO Netbetheer BV
g
-
ENECO Energie Services BV
g
-
Energielease Holland BV
g
-
NV ENECO
g
-
NV ENECO Energie Holding Zuid-Kennemerland
g
-
NV ENECO Energie Noord-Oost Friesland
g
-
Enercen BV
g
-
GEVUDO Afvalverwerking NV
g
EnergieNed, Arnhem
g
E.ON Benelux Generation NV, Den Haag
g
N.V. EPZ, Borssele
g
Essent NV -
g
Essent Netwerken
g
• Essent Meetbedrijf BV
g
• Essent Infra Products BV
g
-
Essent Friesland
g
-
Essent ICT Services
g
-
Essent Facilities BV
g
-
Essent Energie BV
g
-
Essent Retail
g g
• Essent Retail Services BV -
VOLTA Limburg BV
g
-
Gaswacht Friesland Facilities BV
g
-
Essent Domestiq Services
-
Essent Kabelcom BV
-
Essent Milieu
g g g1) g
• Sturing Afvalverwijdering Limburg NV GKN, Dodewaard
g
Grondbank Midden-Gelderland BV, Arnhem
g
Grondbank Oost-Gelderland BV, Lochem
g
NV Haagse Milieu Services, Den Haag
g
RWE Haarlemmermeergas NV, Hoofddorp -
g
NV Netbeheer Haarlemmermeer
g g2)
NV Huisvuilcentrale Noord-Holland, Alkmaar -
Flevocollect Gemeenten NV
g
-
Holland Collect NV
g
Intergas NV, Oosterhout -
g
Intergas Netbeheer BV
KIWA GASTEC NV, Apeldoorn KIWA GASTEC Certification BV
g g
• Essent Productie Geleen BV
g g g
31
Raam-CAO
SectorCAO Advies
-
KIWA GASTEC Technology BV
g
-
KIWA GASTEC Training BV
g
SectorCAO Afval & Milieu
NV Nutsbedrijven Maastricht -
g
InfraMosane NV
De Meerlanden NV, Rijsenhout
SectorSectorSectorCAO CAO CAO Distributi Kabel & Productie e Telecom
g g
NV Multikabel, Alkmaar Nazorg Limburg BV, Maastricht BV Nederland Electriciteit Administratiekantoor (NEA), Dodewaard Netwerk NV, Dordrecht
g g g g3)
NRE Holding NV, Eindhoven
g
-
NRE Netwerk BV
g
-
Q-ENERGY BV
g
-
NRE Energie BV
g
NV NUON, Amsterdam
g
-
NUON Power Generation BV
g
RWE Obragas NV, Helmond -
g
Obragas Net NV
g
OKEM BV, Oudenbosch
g
OMRIN (Afvalsturing Friesland NV), Leeuwarden
g
OMRIN (Fryslân Miljeu NV), Leeuwarden
g
-
OMRIN (BV Fryslân Miljeu Noordwest)
g
-
OMRIN (BV Fryslân Miljeu Noordoost)
g
-
OMRIN (BV Fryslân Miljeu Zuidwest)
g
-
OMRIN (BV Fryslân Miljeu Zuidoost)
g
-
OMRIN (BV Fryslân Miljeu Bedrijfsservices)
g
-
OMRIN (BV Fryslân Miljeu Estafette)
g
ONS Groep, Schiedam -
NV ONS Houdstermaatschappij
g
-
NV ONS Energie
g
-
ONS Netbeheer BV
g
-
ONS Facilitair Bedrijf BV
g
-
ONS CAI BV
g
-
NV ONS IBOR
g
-
NV IRADO
g
-
ONS Ingenieursbureau BV
g
-
ONS Beukenhof BV
g
-
ONS Customer Services BV
RD4 Facilitair Bedrijf BV, Heerlen NV RENDO Holding, Hoogeveen
g g g
-
RENDO Netbeheer BV
g
-
NV RENDO
g
32
Raam-CAO
SectorCAO Advies
SectorCAO Afval & Milieu
SectorSectorSectorCAO CAO CAO Distributi Kabel & Productie e Telecom
-
BV Energieservice Drenthe-Overijssel
g
-
RENDO Beheer BV
g
-
RENDO Energielevering BV
g
NV ROVA Holding, Zwolle -
NV ROVA Gemeenten
g g
SAVER NV, Roosendaal
g
Spinder BV, Tilburg (Essent)
g
Telecom Utrecht NV, Utrecht
g
TenneT BV, Arnhem
g
Trianel Energy Trading Benelux BV, Schiedam
g
Twence BV, Hengelo
g
Twente Milieu NV, Enschede
g
Twente Milieu Bedrijven BV, Enschede
g
UPC Nederland Services BV, Amsterdam NV Afvalcombinatie De Vallei, Ede
g g
-
Afvalcombinatie De Vallei Gemeenten BV
g
-
Afvalcombinatie De Vallei Bedrijven BV
g
NV Holding Nutsbedrijf Westland NV, Poeldijk
g
-
Westland Energie Services BV
g
-
Westland Energie Infrastructuur BV
g
-
Westland Energie Beheer BV
g
1
Uitgezonderd VAM-personeel in dienst voor 1 november 2001 en op wie het Protocol Essent Milieu Wijster van toepassing is.
2
Decentrale afspraken i.v.m. toetreding tot sector-CAO A&M
3
Dispensatie FUR voor die categorie werknemers die vóór 31-12-02 in dienst waren bij GR Netwerk en die op 01 -01-03 51 jaar of ouder zijn.
) ) )
33
Bijlage B Flexibele Uittredings Regeling (FUR) Het FUR-reglement en FUR-aanvullingsreglement kunt u raadplegen op de website van de Stichting flexibel uittreden nutsbedrijven (Sfn): www.sfn-pensioen.nl Daarnaast treft u op deze site ook aan de teksten van de diverse FUR-folders, de regelingen voor bezwaar en beroep, de Sfn-statuten en het meest recente jaarverslag. Belanghebbenden kunnen de teksten ook opvragen bij de Sfn-helpdesk, tel. 045-5794929
34
Bijlage C-1 Ontslagprocedure bij arbeidsongeschiktheid (art. 3.4 ENb-raam-CAO) Bij een ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel 15.1 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP neemt de werkgever de volgende procedure in acht. 1.
2.
3.
4. 5.
6. 7.
Niet eerder dan na een onafgebroken periode (*) van 18 maanden na aanvang van ziekte zegt de werkgever de werknemer schriftelijk aan dat de procedure inzake ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte begint. Ten aanzien van de werknemer dienen in deze procedure de volgende vragen beantwoord te worden: a. zal de werknemer twee jaar na aanvang ziekte niet meer aan de aan de functie gestelde eisen voldoen vanwege ziekte (de medische geschiktheid voor de functie)? b. is redelijkerwijs te verwachten dat de werknemer binnen een periode van 6 maanden na afloop van de termijn van twee jaar na aanvang ziekte hersteld zal zijn van zijn ziekte? c. zijn er voor de werknemer reële herplaatsingsmogelijkheden bij de werkgever aanwezig? De beantwoording van de vragen 2a en 2b geschiedt door een daartoe door de uitkeringsinstelling die de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering uitvoert ten aanzien van de werknemer, aangewezen arts, bijgestaan door een arts, aangewezen door de werkgever en desgewenst door een arts, aangewezen door de werknemer. Van de uitkomst van het onderzoek naar de vragen 2a en 2b zoals dat aan de werkgever zal worden gezonden ontvangt de werknemer een afschrift. Uit het onderzoek naar mogelijkheden van herplaatsing (vraag 2c) dient te blijken dat de werkgever: a. gedurende het eerste jaar na aanvang ziekte heeft gezocht naar passende arbeid voor de werknemer en dat gedurende het tweede jaar na aanvang ziekte tevens gezocht is naar gangbare arbeid; b. het oordeel van de uitkeringsinstelling, die de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering uitvoert ten aanzien van de werknemer, heeft betrokken ter zake van de plannen en meldingen die (wettelijk) zijn voorgeschreven. Van het oordeel van de uitvoeringsinstelling als bedoeld bij 5b wordt de werknemer desgewenst op de hoogte gesteld. Het ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte kan niet eerder ingaan dan nadat betrokkene twee jaar onafgebroken (*) ziek is geweest.
(*) perioden van ziekte die elkaar binnen een tijdvak van 28 dagen opvolgen worden samengeteld.
35
Bijlage C-2 Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten ENb-sector 1.
Algemeen
Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: 1. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; 2. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een periodieke uitkering, toegekend op grond van arbeidsongeschiktheid die voortvloeit uit enige arbeidsovereenkomst van betrokkene; 3. WAO-uitkering: uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; 4. betrokkene: de ”overheidswerknemer”, bedoeld in artikel 2 van de Wet privatisering ABP, aan wie uit een arbeidsovereenkomst bij een werkgever op wie de ENb-raam-CAO van toepassing is, ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte (als bedoeld in artikel 3.4 van de ENb-raam-CAO) en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met uitzondering van degene die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in een of meer aangehouden betrekkingen; 5. de werkgever: de werkgever door wie ontslag is/wordt verleend; 6. suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 6; 7. dagloon: het dagloon in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coˆrdinatiewet Sociale Verzekering, verminderd met bijdragen strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene Dagloonregelen WAO en vermeerderd met het bedrag aan pensioenbijdrageverhaal, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP; 8. berekeningsgrondslag van de suppletie: het dagloon van betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem recht op suppletie wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de functie waaraan het recht op suppletie wordt ontleend; 9. werkloosheidsuitkering: een periodieke uitkering ter zake van ontslag of werkloosheid, die voortvloeit uit enige arbeidsovereenkomst van betrokkene. 2.
Het recht op suppletie
Artikel 2 1. 2.
Betrokkene heeft recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan hem ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid bedoelde ontslag wordt verleend na het moment dat de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte 71/2 jaar onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte samengesteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan 28 dagen opvolgen.
Artikel 3 1. 2.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op het recht van suppletie. Onverminderd het eerste lid, omvat passende arbeid in de zin van de Werkloosheidswet voor de toepassing op de suppletie mede gangbare arbeid. Hierbij wordt onder gangbare arbeid verstaan: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Artikel 4
36
Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang: 1. betrokkene een WAO-uitkering ontvangt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer; 2. betrokkene is herplaatst in een functie waaraan hij recht kan ontlenen op herplaatsingstoelage als bedoeld in paragraaf 9 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP. Artikel 5 Het recht op suppletie eindigt: 1. na ommekomst van de duur van de suppletie; 2. met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden; 3. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt. 3.
Suppletie
Artikel 6 1. 2. 3.
De suppletie bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag van de suppletie. De berekeningsgrondslag van de suppletie wordt telkens aangepast aan de algemene salarismaatregelen zoals overeengekomen door partijen bij de ENb-CAO. Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt: a. gedurende de eerste drieëndertig maanden 80% en b. gedurende de daaropvolgende drieëndertig maanden 70%.
Artikel 7 1.
2.
In afwijking van artikel 6, derde lid, wordt, indien het in artikel 2 bedoelde ontslag is verleend op een latere datum dan het moment waarop de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft geduurd, de in artikel 6, derde lid, genoemde periode verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum en het moment waarop genoemde ongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie. Voor het bepalen van de in het eerste lid bedoelde periode van 24 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan 28 dagen opvolgen.
Artikel 8 1.
2.
Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie, ter zake van de arbeidsovereenkomst waaruit dat recht op suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer arbeidsovereenkomsten als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de eerste volzin, toegerekend aan de arbeidsovereenkomst ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende arbeidsovereenkomsten. Indien de betrokkene recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan een arbeidsovereenkomst, waaruit hij is ontslagen op een datum gelegen vóór de datum van ontslag uit de arbeidsovereenkomst ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt in geval van een verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uitsluitend het bedrag van die verhoging van
37
3.
die arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer arbeidsovereenkomsten als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend aan de in die volzin eerstgenoemde arbeidsovereenkomst, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende arbeidsovereenkomsten. Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, in een individueel geval naar het oordeel van het bevoegd gezag leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan het bevoegd gezag ten gunste van die betrokkene tot een wijze van toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel overeenkomt.
Artikel 9 1.
2.
3.
Indien betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie inkomsten verwerft uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in artikel 8, wordt de berekeningsgrondslag van de suppletie verminderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf. Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan: a. met ingang van of na de dag waarop het ontslag, ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, hem is aangezegd; b. gedurende non-activiteit, vakantie of verlof onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend; c. vóór de dag van het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in onderdeel a en b en artikel 8, tweede lid, voor zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met het ontslag. In bijzondere gevallen kan de werkgever ten gunste van betrokkene afwijken van het tweede lid.
Artikel 10 Voor de toepassing van artikel 8 en 9 worden uitkeringen steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten, indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, één of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen waarop betrokkene recht heeft a. vermindering ondergaan; b. blijvend geheel geweigerd worden; c. tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; d. dan wel in uitkeringsduur beperkt worden. Artikel 11 1.
2.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene aan wie een suppletie is toegekend, keert de werkgever een bedrag uit, gelijk aan de berekeningsgrondslag van de suppletie van betrokkene over een tijdvak van drie maanden. Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd: a. aan de langstlevende der echtgenoten indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde; b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen; c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
38
3.
4.
5.
4.
Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als echtgenoot aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien. Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht had. De betaling van de suppletie
Artikel 12 1. 2. 3. 4.
De werkgever stelt op aanvraag vast of er recht op suppletie bestaat. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door de werkgever beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De werkgever betaalt de suppletie zo spoedig mogelijk uit, doch uiterlijk binnen één maand nadat het recht op die suppletie heeft vastgesteld. De werkgever betaalt de suppletie in de regel per maand achteraf. De suppletie die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen drie maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. De werkgever kan in bijzondere gevallen ten gunste van betrokkene afwijken van de eerste volzin.
Artikel 13 1.
3.
De werkgever betaalt ambtshalve een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 3. De werkgever kan op verzoek van de betrokkene een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie betalen indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op suppletie. Een voorschot, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt beschouwd als een suppletie.
5.
Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten
2.
Artikel 14 1. 2.
3.
De werkgever kan regels stellen op grond waarvan in bij die regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die regels te stellen beperkingen de betrokkene bevoegd is deel te nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs. Indien de betrokkene die recht heeft op suppletie, gaat deelnemen aan een voor hem naar het oordeel van de werkgever noodzakelijke opleiding of scholing, blijft volgens door de werkgever te stellen regels het recht op suppletie bestaan totdat die opleiding of scholing is geëindigd. In de door de werkgever te stellen regels, bedoeld in het tweede lid, worden in ieder geval voorschriften en beperkingen gegeven met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de in het tweede lid bedoelde opleiding of scholing.
Artikel 15
39
1. 2.
6.
De betrokkene die onbeloonde activiteiten verricht, is verplicht daarvan mededeling te doen aan de werkgever. De betrokkene heeft voor het verrichten van bijzondere vormen van onbeloonde activiteiten voorafgaande toestemming van de werkgever nodig. Uitvoeringsvoorschriften
Artikel 16 De werkgever stelt nadere regels vast met betrekking tot: a. een doelmatige controle ten aanzien van de betrokkenen; b. het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie; c. de werkgever kan nadere regels stellen met betrekking tot artikel 15. 7.
Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte
Artikel 17 1.
Degene die op 31 december 1995 recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als bedoeld in artikel K 4, tweede lid, juncto artikel K 6 van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet, zoals die wet luidde op die datum, waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is verstreken, heeft recht op suppletie.
2.
Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij een op 31 december 1995 genoten recht op herplaatsingswachtgeld van: 1 mnd. : gedurende de eerste 27 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 2 mnd. : gedurende de eerste 26 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 3 mnd. : gedurende de eerste 25 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 4 mnd. : gedurende de eerste 24 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 5 mnd. : gedurende de eerste 22 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 6 mnd. : gedurende de eerste 21 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 7 mnd. : gedurende de eerste 20 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 8 mnd. : gedurende de eerste 19 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 9 mnd. : gedurende de eerste 18 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 10 mnd.: gedurende de eerste 17 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 11 mnd.: gedurende de eerste 16 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 12 mnd.: gedurende de eerste 15 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 13 mnd.: gedurende de eerste 14 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 14 mnd.: gedurende de eerste 13 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 15 mnd.: gedurende de eerste 12 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 16 mnd.: gedurende de eerste 11 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 17 mnd.: gedurende de eerste 10 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 18 mnd.: gedurende de eerste 9 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 19 mnd.: gedurende de eerste 9 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 20 mnd.: gedurende de eerste 8 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 21 mnd.: gedurende de eerste 7 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 22 mnd.: gedurende de eerste 6 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 23 mnd.: gedurende de eerste 5 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 24 mnd.: gedurende de eerste 4 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 25 mnd.: gedurende de eerste 3 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 26 mnd.: gedurende de eerste 2 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 27 mnd.: gedurende de eerste 1 mnd. 80%, vervolgens 33 mnd. 70%; 28 mnd.: gedurende 33 mnd. 70%; 29 mnd.: gedurende 32 mnd. 70%; 30 mnd.: gedurende 31 mnd. 70%; 31 mnd.: gedurende 30 mnd. 70%; 32 mnd.: gedurende 29 mnd. 70%;
40
33 mnd.: gedurende 28 mnd. 70%; 34 mnd.: gedurende 27 mnd. 70%; 35 mnd.: gedurende 26 mnd. 70%; 36 mnd.: gedurende 25 mnd. 70%; 37 mnd.: gedurende 24 mnd. 70%; 38 mnd.: gedurende 23 mnd. 70%; 39 mnd.: gedurende 22 mnd. 70%; 40 mnd.: gedurende 21 mnd. 70%; 41 mnd.: gedurende 20 mnd. 70%; 42 mnd.: gedurende 19 mnd. 70%; 43 mnd.: gedurende 18 mnd. 70%; 44 mnd.: gedurende 17 mnd. 70%; 45 mnd.: gedurende 16 mnd. 70%; 46 mnd.: gedurende 15 mnd. 70%; 47 mnd.: gedurende 14 mnd. 70%; 48 mnd.: gedurende 13 mnd. 70%; 49 mnd.: gedurende 11 mnd. 70%; 50 mnd.: gedurende 10 mnd. 70%; 51 mnd.: gedurende 9 mnd. 70%; 52 mnd.: gedurende 8 mnd. 70%; 53 mnd.: gedurende 7 mnd. 70%; 54 mnd.: gedurende 6 mnd. 70%; 55 mnd.: gedurende 5 mnd. 70%; 56 mnd.: gedurende 4 mnd. 70%; 57 mnd.: gedurende 3 mnd. 70%; 58 mnd.: gedurende 2 mnd. 70%; 59 mnd.: gedurende 1 mnd. 70%. 3. 4. 5.
6.
De artikelen 3 tot en met 5, 6 tweede lid, 7 tot en met 11, alsmede artikel 12 derde lid tot en met 16 zijn van overeenkomstige toepassing. De werkgever stelt ambtshalve van iedere (”overheids”)werknemer als bedoeld in het eerste lid, het recht op suppletie vast met inachtneming van het in dit artikel bepaalde. Artikel 6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor de betrokkene als dagloon geldt het dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde en vierde lid, van de Wet privatisering ABP, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. Bij de bepaling op 1 januari 1996 van de periode waarover herplaatsingswachtgeld is genoten, wordt deze periode naar beneden afgerond op een hele maand.
Artikel 18 Indien de (”overheids”)werknemer, bedoeld in artikel 2 van de Wet privatisering ABP, op 1 januari 1996 gedurende een periode van 52 weken of langer onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de mate van zijn algemene invaliditeit op grond van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet is vastgesteld op ten minste 15 procent dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministeriële regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste 25 procent, binnen een periode van zes maanden is aan te merken als betrokkene, geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 39, vierde en vijfde lid, van de Wet privatisering ABP, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. 8
Overige en slotbepalingen
Artikel 19
41
Indien het niveau van de WAO-uitkering als bedoeld in paragraaf 9 van de Wet privatisering ABP een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, behoudens indien partijen bij de ENb-CAO anders overeenkomen binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie doorgevoerd, vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad. Artikel 20 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.
42
Bijlage D Overgangsregeling ”Wachtgeldregeling 1995” Artikel 1 Rechthebbenden 1.
2.
Onverkort de voorwaarden gesteld in de wachtgeldregeling zoals die laatstelijk geregeld was in hoofdstuk 12 van de ENb-CAO 1995, hebben alle werknemers die vóór 1 januari 1997 voor onbepaalde tijd in dienst zijn getreden bij één van de ENb-bedrijven, als vermeld in bijlage A van de ENb-CAO 1996/1997, in geval van werkloosheid na beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij één van die bedrijven tot en met 31 december 2001 recht op een wachtgelduitkering als bedoeld in de Wachtgeldregeling 1995 zoals hierna vermeld. Bovendien geldt voor deze werknemer die voor onbepaalde tijd in dienst is en vóór 1 januari 1998 55 jaar of ouder is, dat tot 1 januari 2004 de ”Wachtgeldregeling 1995” van toepassing blijft.
Artikel 2 Recht op wachtgeld 1.
2.
3.
De werknemer als bedoeld in artikel 1, die door het eindigen van zijn voor onbepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst onvrijwillig werkloos wordt, heeft recht op een uitkering als bedoeld in de artikelen 2 t/m 19. Onder ”onvrijwillig werkloos” wordt verstaan de werkloosheid die voor de werknemer ontstaat: a. wegens opheffing van zijn functie; b. wegens overtolligheid van personeel als gevolg van verandering in de organisatie van de afdeling of het onderdeel daarvan, waarbij werknemer werkzaam is, dan wel als gevolg van vermindering van de werkzaamheden bij die afdeling of dat onderdeel; c. wegens verplaatsing van de afdeling of het onderdeel daarvan, waarbij de werknemer werkzaam is, mits een dergelijke verplaatsing een verhuizing door de werknemer noodzakelijk maakt en die verhuizing in redelijkheid niet van werknemer kan worden verlangd in verband met zijn persoonlijke en/of gezinsomstandigheden; d. wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de door hem beklede functie, anders dan op grond van ziels- en lichaamsgebreken, tenzij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan eigen schuld of toedoen van de werknemer te wijten is, of de werknemer ter zake van die beëindiging recht heeft op pensioen. ”Onvrijwillig werkloos” in de zin van deze regeling is niet de werknemer die valt onder een van de in lid 2a t/m d bedoelde situaties en aansluitend een gelijkwaardige functie krijgt aangeboden en accepteert bij een andere werkgever dan die bij wie de dienstbetrekking is beëindigd. In deze regeling wordt onder het Pensioenreglement verstaan het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel 3 Diensttijd Voor de toekenning van wachtgeld als bedoeld in deze regeling geldt als diensttijd de door de werknemer bij de werkgever onafgebroken doorgebrachte diensttijd alsmede de diensttijd onafgebroken doorgebracht bij rechtsvoorgangers van werkgever. Artikel 4 Ingang en ontzegging recht op wachtgeld 1.
De werknemer bedoeld in artikel 2, lid 2, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag volgende op die waarop zijn arbeidsovereenkomst is geëindigd tenzij de werknemer ter zake van die beëindiging recht heeft op pensioen ingevolge het pensioenreglement.
43
2.
Geen recht op wachtgeld heeft de werknemer bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a, b en c, die andere, mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden, voor hem passende werkzaamheden bij werkgever heeft geweigerd te aanvaarden.
Artikel 5 Duur van het wachtgeld 1.
2.
De duur van het wachtgeld is drie maanden, vermeerderd voor de werknemer die op de dag volgende op die waarop zijn arbeidsovereenkomst eindigt, de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd, voor de werknemer die op bedoelde dag 21 jaar oud is, met een duur gelijk aan 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%, met dien verstande dat de duur van het wachtgeld voor de werknemer die op bedoelde dag 54 jaar of ouder is, gelijk is aan drie maanden, vermeerderd met een duur gelijk aan 69% van de diensttijd. Indien de werknemer op de dag volgende op die waarop zijn arbeidsovereenkomst eindigt, de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, zal de duur van het wachtgeld, ongeacht zijn diensttijd, zich uitstrekken tot de eerste dag van de maand volgende op die waarop hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Onverminderd het bepaalde in lid 1, wordt de duur van het wachtgeld van de werknemer die bij het einde van zijn arbeidsovereenkomst een diensttijd van tenminste tien jaar heeft, indien de som van zijn leeftijd en diensttijd op dat tijdstip 60 of meer bedraagt, na afloop van de termijn waarover wachtgeld is toegekend, verlengd tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
Artikel 6 Bedrag van het wachtgeld 1.
2.
3.
Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste twee jaren gelijk aan 93% van het salaris, gedurende de daaropvolgende drie jaren gelijk aan 73% van het salaris en vervolgens 70% van het salaris. Het bedrag van het wachtgeld daalt echter niet beneden het bedrag van het pensioen waarop de op wachtgeld gestelde recht zou hebben indien hij uit de functie die hij vervulde toen zijn arbeidsovereenkomst met recht op wachtgeld eindigde, zou zijn gepensioneerd, naar de diensttijd als bedoeld in artikel 3 en naar de berekeningsgrondslag als bedoeld in artikel 6.2, van het Pensioenreglement, in de functie waaruit het wachtgeld is toegekend. In afwijking van het vorige lid, is het bedrag van het wachtgeld tijdens de verlenging bedoeld in artikel 5, tweede lid, gelijk aan het bedrag van het pensioen bedoeld in het vorige lid, met dien verstande dat gedurende het eerste jaar van die verlenging het wachtgeld tenminste 40% van het salaris bedraagt. Op het bedrag van het wachtgeld als bedoeld in lid 1 van dit artikel zijn de bij de ENb-CAO overeengekomen algemene salarismaatregelen van toepassing.
Artikel 7 Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf 1.
2.
De inkomsten die de op wachtgeld gestelde geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop beëindiging van de arbeidsovereenkomst ter zake waarvan het wachtgeld is toegekend, hem is aangezegd, worden met het wachtgeld verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben. Deze verrekening geschiedt aldus dat het wachtgeld wordt verminderd met het bedrag waarmede het wachtgeld, vermeerderd met die inkomsten, 100% van het salaris overschrijdt. Het in het voorgaande lid bepaalde vindt overeenkomstig toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie of verlof, onmiddellijk voorafgaande aan het einde van de arbeidsovereenkomst, ter zake waarvan het wachtgeld is toegekend.
44
3.
Wanneer de op wachtgeld gestelde, arbeid of bedrijf ter hand heeft genomen vóór de dag waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, anders dan bedoeld in de voorafgaande leden, en na die dag uit die arbeid of dat bedrijf inkomsten of meer inkomsten gaat genieten, is het eerste lid van toepassing, tenzij hij aannemelijk maakt dat die inkomsten of vermeerdering van inkomsten of een gedeelte daarvan noch het gevolg zijn van uitbreiding van werkzaamheden noch verband houden met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, in welk geval de inkomsten, die meerdere inkomsten of dat gedeelte daarvan niet in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het eerste lid.
Artikel 8 Neveninkomsten 1.
2.
3. 4. 5.
6.
7.
De op wachtgeld gestelde is verplicht van het ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf terstond mededeling te doen aan zijn voormalige werkgever onder opgave, voor zover mogelijk, van de inkomsten die hij uit die werkzaamheden zal ontvangen; een en ander overeenkomstig de voorschriften hem door bedoelde werkgever gegeven. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig vóór het verschijnen van elke wachtgeldtermijn opgave van de inkomsten die hij sinds het ter hand nemen van de werkzaamheden of sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt de aard van de werkzaamheden of van de inkomsten mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt op het wachtgeld een vermindering toegepast van een voorlopig vastgesteld bedrag onder voorbehoud van verrekening aan het einde van de hiervoor bedoelde termijn. Ten aanzien van deze verrekening is artikel 7 van toepassing, met dien verstande dat zij geschiedt over de in de vorige volzin bedoelde termijn in plaats van over iedere maand afzonderlijk. De voormalige werkgever kan bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering gemotiveerd afwijken van de opgave van de op wachtgeld gestelde. Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of het bedrijf, en de inkomsten daaruit bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid. De op wachtgeld gestelde is verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door zijn voormalige werkgever worden gegeven om tot het verkrijgen van een werkkring of een andere bron van inkomsten te geraken. Degene aan wie wachtgeld is toegekend, wordt door het aanvaarden van het wachtgeld geacht er in toe te stemmen dat allen die daarvoor naar het oordeel van zijn voormalige werkgever in aanmerking komen, omtrent zijn omstandigheden alle inlichtingen geven die voor de uitvoering van het in deze regeling bepaalde noodzakelijk zijn. De voormalige werkgever kan bepalen dat inkomsten welke zijn genoten uit hoofde van overwerk en bij wijze van gratificatie, geheel of ten dele niet worden aangemerkt als inkomsten.
Artikel 9 Geneeskundig onderzoek Indien de op wachtgeld gestelde wegens ziekte verhinderd is arbeid te verrichten, kan hij door de voormalige werkgever worden verplicht zich geneeskundig te doen onderzoeken, dan wel zich aan een geneeskundig onderzoek volgens de bepalingen van het Pensioenreglement te onderwerpen. Artikel 10 Einde en verval van het recht op wachtgeld 1.
Het recht op wachtgeld eindigt: a. behoudens het bepaalde in het tweede lid, met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de op wachtgeld gestelde in de zin van artikel 8.2 van het Pensioenreglement uit hoofde van ziekten of gebreken, blijvend ongeschikt is verklaard de functie te vervullen die met recht op wachtgeld is beëindigd;
45
b.
2.
3.
met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de op wachtgeld gestelde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt; c. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de op wachtgeld gestelde is overleden; d. indien overeenkomstig artikel 12 het recht op wachtgeld geheel wordt afgekocht. In afwijking van het vorige lid, onder a, eindigt het recht op wachtgeld indien de op wachtgeld gestelde uit hoofde van ziekten of gebreken blijvend ongeschikt is verklaard voor het vervullen van de functie die hij gedurende de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd uitoefende en waarin hij deelnemer was in de zin van het Pensioenreglement, met ingang van de dag waarop hij uit die functie werd ontslagen. Het recht op wachtgeld kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard indien: a. de op wachtgeld gestelde zich zodanig gedraagt, dat ware hij in dienst gebleven, zijn arbeidsovereenkomst zou zijn beëindigd; b. de op wachtgeld gestelde de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling of de vermindering van het wachtgeld, bewust niet, niet volledig, of onjuist verstrekt.
Artikel 11 Vermindering en niet-uitbetaling 1.
2.
Indien de op wachtgeld gestelde: a. een hem aangeboden werkkring, die voor hem passend kan worden geacht, weigert te aanvaarden; b. in de gelegenheid is om op een wijze die voor hem passend kan worden geacht, inkomsten te verkrijgen, daarvan geen gebruik maakt; c. inkomsten als bedoeld in artikel 7, zonder voldoende reden prijsgeeft, dan wel door eigen schuld of toedoen verloren doet gaan, wordt het wachtgeld verminderd met het bedrag waarmede de (verloren gegane) inkomsten als bedoeld onder a, b of c en het wachtgeld samen, het salaris te boven gaan. Het wachtgeld wordt niet uitbetaald voor de duur dat de op wachtgeld gestelde: a. de hem opgelegde verplichtingen niet of niet volledig nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt; b. metterwoon verblijf houdt in het buitenland, tenzij zijn voormalige werkgever op een door de op wachtgeld gestelde daartoe gedaan verzoek anders beslist; c. verhindert, zij het alleen door gebrek aan medewerking, dat een geneeskundig onderzoek of een voldoend geneeskundig onderzoek tot het verkrijgen van een invaliditeitspensioen ingevolge het Pensioenreglement plaats heeft.
Artikel 12 Afkoop Op verzoek van de op wachtgeld gestelde kan het recht op wachtgeld, in overleg met werkgever, geheel of ten dele worden afgekocht. Artikel 13 Opschorting 1.
2.
Ten aanzien van degene aan wie wachtgeld is toegekend, en die uit hoofde van ziekte aanspraak heeft of krijgt op doorbetaling van zijn salaris, wordt de verdere uitvoering van de bepalingen van deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat. Ten aanzien van degene aan wie wachtgeld is toegekend en die zich ingevolge wettelijke verplichting in militaire dienst bevindt of moet begeven, wordt op een daartoe strekkend verzoek de verdere uitvoering van de bepalingen van deze regeling voor de duur van de militaire dienst opgeschort.
Artikel 14 Samenloop
46
1. 2.
Indien de wachtgelder na afloop van het tijdvak, bedoeld in artikel 13, lid 1, aanspraak heeft op een uitkering op grond van artikel 48 en 53 lid 5 van de ENb-raam-CAO wordt het wachtgeld slechts uitbetaald voor zover het evenbedoelde uitkering te boven gaat. Indien de wachtgelder aanspraken heeft of verkrijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, de Ziektewet of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt gedurende de termijn, waarop die aanspraken bestaan, het wachtgeld slechts uitbetaald voor zover het evenbedoelde uitkeringen te boven gaat.
Artikel 15 Betaling Het wachtgeld wordt in maandelijkse termijnen betaald. Met toestemming van de op wachtgeld gestelde kan de uitbetaling in langere termijnen geschieden. Artikel 16 Uitkering bij overlijden 1.
2.
3.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de op wachtgeld gestelde wordt aan de nagelaten echtgenoot, een bedrag uitgekeerd gelijk aan het salaris over een tijdvak van drie maanden. Wordt op het wachtgeld een vermindering toegepast krachtens, de artikelen 7, 8 of 11, of wordt artikel 10, derde lid, toegepast, dan is de uitkering gelijk aan het bedrag van het wachtgeld dat de op wachtgeld gestelde op de dag van het overlijden ontving, over een tijdvak van drie maanden. Bij overlijden in de periode van opschorting van het wachtgeld krachtens artikel 13, eerste lid, bestaat geen aanspraak op een uitkering als in dit artikel bedoeld. Op een uitkering bedoeld in het vorige lid of krachtens het bepaalde in het volgende lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen werknemer ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken krachtens enige wettelijke regeling inzake uitkeringen ingeval van ziekte, arbeidsongeschiktheid en onvrijwillige werkloosheid. Het bepaalde in artikel 4 lid 1 sub b en c van deel II ENb-CAO is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 17 Tegemoetkoming verhuiskosten Aan de op wachtgeld gestelde die elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, kan een tegemoetkoming worden verleend in de kosten die voor hem aan een daartoe noodzakelijke verhuizing zijn verbonden, conform het bepaalde in hoofdstuk 11 van de sector-CAO Distributie. Artikel 18 Slotbepalingen Voor zover en voor zolang het bepaalde in de artikelen 2 t/m 17 minder aanspraken aan de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verleent dan de Werkloosheidswet (WW), vindt ten aanzien van deze werknemer toepassing van de WW plaats. Artikel 19 Wachtgeld na dienstbetrekking voor bepaalde tijd Vervallen
47
Bijlage E Kaderafspraken scholing en werkgelegenheidsprojecten Werkgelegenheidsprojecten 1. 2. 3.
4.
5.
In de periode van 1 april 2005 tot 1 april 2007 wordt 0,3% op jaarbasis van het totale fiscale loon van de ENb-bedrijven besteed aan werkgelegenheidsprojecten. Op bedrijfsniveau wordt in overleg met de ondernemingsraad gekomen tot een invulling van deze budgetruimte. Over de voortgang van het project en de besteding van de financiële middelen wordt verslag gedaan aan de ondernemingsraad. Met betrekking tot de aard van de arbeidsparticipatiebevorderende maatregelen wordt door partijen met nadruk verwezen naar hetgeen daarover wordt vermeld onder punt 5 van het centraal akkoord in de Stichting van de Arbeid d.d. 11 november 1992, en punt 7 van het centraal akkoord in de Stichting van de Arbeid d.d. 3 december 1998. Waar mogelijk zal door de bedrijven aan dit beleid inhoud worden gegeven in samenwerking met de Centra voor Werk en Inkomen (CWI’s) onder gebruikmaking van bestaande subsidieregelingen. De ENb-bedrijven rapporteren binnen 3 maanden na afloop van de looptijd van deze CAO aan het WENb-secretariaat over de inhoud van de projecten en de besteding van de financiële middelen. Het WENb-secretariaat zal vervolgens aan partijen verslag uitbrengen van de resultaten in de gehele ENb-sector.
Scholing 6.
In 2006 en 2007 zullen de ENb-bedrijven 0,2% van het totale fiscale loon afdragen aan de Stichting Opleidings- & Ontwikkelingsfonds Energie- en Nutsbedrijven.
48
Bijlage F Verklaring relatiepartnerschap 1.
Ondergetekende naam : voornamen : geboortedatum : adres : woonplaats : verklaart a. dat de mede-ondergetekende, met wie hij/zij met ingang van ............................. samenwoont op bovenstaand adres, de persoon is, met wie hij/zij - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding voert; b. dat hij/zij beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding met mede-ondergetekende zo spoedig mogelijk ter kennisneming zal brengen van werkgever.
2.
Mede-ondergetekende naam : voornaam : geboortedatum : bevestigt dat de ondergetekende, met wie hij/zij met ingang van ................................... samenwoont op bovenstaand adres, zijn/haar levenspartner is. Datum : Ondergetekende : (handtekening) Mede-ondergetekende : (handtekening) N.B.Tegelijkertijd kan slechts één persoon als relatiepartner worden aangemerkt.
49
Bijlage G Adressen WENb-secretariaat Postbus 9009 6800 DL Arnhem Telefoon 026 - 3 56 33 55 Telefax 026 - 3 51 57 75 e-mail
[email protected] website www.wenb.nl Secretariaat College van Beroep Postbus 9009 6800 DL Arnhem Werknemersorganisaties partij bij ENb-CAO: ABVAKABO FNV Postbus 3010 2700 KT Zoetermeer
CNV Publieke Zaak Postbus 84500 2508 AM Den Haag
VMHP-N Postbus 176 2260 AD Leidschendam Stichting Flexibel Uittreden Nutsbedrijven (Sfn): Sfn-Uitvoering Postbus 4891 6401 JR Heerlen Sfn-Helpdesk Telefoon 045 - 5 79 49 29
Sfn-Secretariaat Postbus 9009 6800 DL Arnhem Telefoon 026 - 356 22 56 Telefax 026 - 356 33 37 Website www.sfn-pensioen.nl e-mail
[email protected]
Bedrijfscommissie voor de Dienstverlening Secretariaat AWVN Postbus 568 2003 RN Haarlem Telefoon 023 - 510 11 93
50
Bijlage H Transponeringstabel Transponeringstabel oud naar nieuw Oud 3.1 3.1.1 3.1.2 3.2 3.2.1 lid 1-2 3.2.1 lid 3-4 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.3 3.3.1 lid 1-3 3.3.1 lid 4 3.3.1 lid 5-7 3.3.2 lid 1-2 3.3.2 lid 3-6 3.3.3 3.3.4 3.3.5 3.4.1 3.4.2 3.5
nieuw 3.1 3.1.1 3.1.2 lid 1-3 3.3 lid 1 3.1.3 3.1.4 3.2 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.2.6 3.3 lid 2-3 3.2.7 3.2.8 3.3 lid 4-6 3.5
oud 3.5.1 3.5.2 3.6. 3.6.1 3.6.2 3.6.3 3.6.4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.2 4.2.1 lid 1+4 4.2.1 lid 2 4.2.1 lid 3 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.2.6 4.3
nieuw 3.5.1 3.5.2 3.5.4 3.1.2 lid 4 3.5.3 4.1 4.1.1 4.1.2 4.2 4.2.2 4.2.1 4.1.1 sub a 4.2.3 4.3.1 4.3.2 4.2.1 4.2.1 4.5.2
oud 4.4 4.5 4.5.1 4.6 4.6.1 lid 1-3 4.6.1 lid 4 4.6.1 lid 5 4.6.1 lid 6-7 4.6.1 lid 8-9 4.6.1 lid 10-11 4.6.1 lid 12 4.6.1 lid13 4.6.2 4.6.3 4.6.4 4.7 4.7.1 4.7.2 Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
nieuw 4.5.3 4.5.1 4.4 4.4.1 lid 1 4.4.1 lid 2 4.4.1 lid 3 4.4.1 lid 4 4.4.1 lid 5 4.4.1 lid 6 4.4.1 lid 7 4.4.1 lid 8 4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.5.4 4.4.4 lid 2-4
Transponeringstabel nieuw naar oud nieuw
oud
nieuw
3.1 3.1.1 3.1.2 lid 1-3 3.1.2 lid 4 3.1.3 3.1.4 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3
3.1 3.1.1 3.1.2 3.6.2 3.2.2 3.2.4 3.3 3.3.1 lid 1-3 3.3.1 lid 4
3.5 3.5.1 3.5.2 3.5.3 3.5.4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.2 4.2.1
3.2.4 3.2.5 3.2.6 3.2.7 3.2.8 3.4 3.3 lid 4-6 3.3 lid 2-3 3.3 lid 1
3.3.1 lid 5-7 3.3.2 lid 1-2 3.3.2 lid 3-6 3.3.4 3.3.5 3.4.3 3.4.2 3.3.3 3.2.1 lid 1-2
4.2.2 4.2.3 4.3 4.3.1 4.3.2 4.4 4.4.1 lid 2 4.4.1 lid 1 4.3.2
oud 3.5 3.5.1 3.5.2 3.6.3 3.6.1 4.1 4.1.1 4.1.2 4.2 4.2.1 lid 2, 4.2.5, 4.2.6 4.2.1 lid 1+4 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.6 4.6.1 lid 4 4.6.1 lid 1-3 4.2.4 lid 1-2
nieuw
oud
4.3 4.2.3 4.4.1 lid 3 4.4.1 lid 4 4.4.1 lid 5 4.4.1 lid 6 4.4.1 lid 7 4.4.1 lid 8 4.4.2 4.4.3
4.2.2 4.6.1 lid 5 4.6.1 lid 6-7 4.6.1 lid 8-9 4.6.1 lid 10-11 4.6.1 lid 12 4.6.1 lid13 4.6.2 4.6.3
4.4.4 lid 1 4.4.4 lid 2-4 4.5 4.5.2 4.5.3 4.5.1 4.5.4
4.6.4 Bijlage 3 4.3 4.4 4.5.1 Bijlage 1
51