Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012
Exploratief onderzoek naar de ervaring van druggebruikende jongeren binnen het Project NulTolerantie/Clean Up
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek.
Naam: Gielle Van Gansbeke (00902099) Promotor: Prof. Dr. Stijn Vandevelde Begeleiding: Dr. Veerle Soyez
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
Ondergetekende, Gielle Van Gansbeke, geeft toelating tot het raadplegen van de scriptie door derden.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012
Exploratief onderzoek naar de ervaring van druggebruikende jongeren binnen het Project NulTolerantie/Clean Up
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek.
Naam: Gielle Van Gansbeke (00902099) Promotor: Prof. Dr. Stijn Vandevelde Begeleiding: Dr. Veerle Soyez
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
ABSTRACT MASTERPROEF Pedagogische Wetenschappen, optie Orthopedagogiek Academiejaar 2011-2012
“Exploratief onderzoek naar de ervaring van druggebruikende jongeren binnen het Project NulTolerantie/Clean Up.”
Gielle Van Gansbeke Promotor: Prof. Dr. Stijn Vandevelde Begeleiding: Dr. Veerle Soyez De drughulpverlening is niet afgestemd op jongeren die strafrechterlijke feiten hebben gepleegd omwille van drugsmisbruik. Deze jongeren zijn vaak niet gemotiveerd om in behandeling te gaan. In het kader van deze ontbrekende schakel in het drughulpverleningsnet ging in september 2009 het Project NulTolerantie (PNT) van start. Dit is een tweejarig proefproject dat afgerond werd in september 2011. Sindsdien loopt dit project verder onder de naam Clean Up (CU). Op basis van een halfgestandaardiseerd interview en drie vragenlijsten werden acht jongeren ondervraagd die deelgenomen hadden aan het PNT tussen september 2009 en juni 2011. Daarbij werd er ingegaan op de positieve veranderingen die de jongeren bij zichzelf zagen en de proceselementen die deze positieve veranderingen bewerkstelligden. Deze resultaten werden in maart 2011 besproken in een focusgroep waaraan zes actoren deelnamen die in rechtstreeks verband staan met het PNT. Uit de resultaten blijkt dat er slechts twee jongeren helemaal geen positieve veranderingen bij zichzelf merkten door hun deelname aan het PNT. De zes andere jongeren merken positieve veranderingen op in enkele levensgebieden. De belangrijkste proceselementen voor het welslagen van het PNT zijn de interne motivatie die de jongeren ontwikkelden gedurende het PNT en de onvoorwaardelijke ondersteuning die ze kregen van de begeleiders. In de focusgroep werden deze resultaten bediscussieerd. Daar zagen we dat de meeste bevindingen van de jongeren ondersteuning kregen, hoewel men aangeeft dat de jongeren de verantwoordelijkheid soms van zich afschuiven.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
DANKWOORD Als eerste wil ik graag alle jongeren bedanken die meewerkten aan mijn onderzoek. Ze maakten tijd vrij voor een interview met mij en ontvingen me in hun huis of instelling waar ze verbleven. Daarnaast wil ik ook alle deelnemers van de focusgroep bedanken voor tijd vrij te maken en om hun eerlijke mening te geven over het project. Het schrijven van een masterproef is een veeleisend werk, waarbij je veel ondersteuning krijgt. Hiervoor wil ik graag volgende mensen bedanken: Prof Dr. Stijn Vandevelde, die het promotorschap op zich nam. Dr. Veerle Soyez, voor de vele hulp die ik kreeg tijdens het uitvoeren van mijn onderzoek, het organiseren van de focusgroep, de nuttige feedbackmomenten en het uitschrijven van mijn masterproef. Graag wil ik ook mijn medestudente Julie Dewanckele bedanken voor de praktische ondersteuning tijdens de focusgroep. Ten slotte wil ik graag nog een extra dankwoord richten aan mijn mama voor haar aanmoedigingen en motivatie tijdens momenten dat ik het even moeilijk had, voor het taalkundig nalezen van deze masterproef en voor de grote steun die ze altijd geweest is tijdens mijn studieloopbaan.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
INHOUDSOPGAVE Abstract Dankwoord Inhoudsopgave Inleiding Lijst met gebruikte afkortingen Lijst met figuren, tabellen en grafieken DEEL 1: CONCEPTUEEL KADER 1. Druggebruik bij adolescenten 1.1) Definitie druggebruik 1.1.1 Wat is drugs? 1.1.2 Misbruik en afhankelijkheid van een middel volgens DSM-IV 1.2) Verslavingsmodellen 1.3) Stadia van druggebruik 1.4) Prevalentie druggebruik bij adolescenten 1.5) Oorzaken druggebruik bij adolescenten 1.5.1 Invloed omgeving 1.5.2 Motivatie voor druggebruik 1.6) Problemen bij adolescenten omwille van druggebruik 2. Behandeling voor druggebruikende adolescenten 2.1) Verschillende maatschappelijke reacties op druggebruik 2.2) Continuüm interventies 3. Elementen die de behandeling van druggebruikende adolescenten beïnvloeden 3.1) Motivatie van adolescenten om in behandeling te gaan 3.2) Druggebruik als een probleem zien 3.3) De invloed van de context 3.3.1 Invloed van de context bij het in behandeling treden van de adolescent 3.3.2 Invloed van de context tijdens de behandeling van de adolescent 3.4) Behandeling in groepsverband versus individuele behandeling 3.5) Sanctioneren en belonen 3.6) Interventies voor druggebruikende adolescenten DEEL 2: EXPLORATIEF ONDERZOEK 1. Onderzoeksdoelstelling en onderzoeksvragen 1.1) Onderzoeksdoelstelling 1.2) Onderzoeksvragen
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
1 1 1 1 1 2 3 4 5 5 6 6 8 8 9 10 10 11 11 11 12 12 13 13
15 15 15 15
2. Onderzoekstype
15
3. Onderzoeksmethodiek 3.1) Setting 3.2) Participanten 3.2.1 Onderzoeksgroep PNT 3.2.2 Deelnemers focusgroep 3.3) Instrumenten 3.3.1 Vragenlijsten ADAD, CMR en SDQ 3.3.2 Half-gestandaardiseerd interview 3.3.3 Focusgroep 3.4) Procedure 3.5) Analyse 3.5.1 Kwantitatieve analyse: deelnemers PNT 3.5.2 Kwalitatieve analyse: deelnemers PNT 3.5.3 Kwalitatieve analyse: focusgroep
15 15 16 16 16 17 17 18 19 19 21 21 21 22
DEEL 3: RESULTATEN 1. Beschrijving van de onderzoeksgroep aan de hand van drie vragenlijsten 1.1) Alcohol and Drug Abuse Division (ADAD) 1.2) Vragenlijst die polst naar de motivatie om in behandeling te gaan (Circumstances, Motivation, and Readiness Scale for Substance Abuse Treatment = CMR) 1.3) Strengths and Difficulties Questionnaires (SDQ)
23 23 23 26 28
2. Bevindingen van de jongeren over het PNT adhv half-gestandaardiseerde interviews 2.1) Boomstructuur interview 2.2) Analyse gegevens interviews 2.2.1 Startsituatie: Welke verwachtingen hadden de jongeren over het PNT? 2.2.2 Proces: Welke proceselementen dragen volgens de jongeren bij tot positieve verandering? 2.2.3 Outcome: Zien de jongeren die het PNT hebben doorlopen positieve veranderingen bij zichzelf?
28 29 30 30
3. Bevindingen die voortvloeien uit de focusgroep 3.1) Boomstructuur focusgroep 3.2) Analyse gegevens focusgroep 3.2.1 Inleiding 3.2.2 Negatieve elementen van het PNT volgens de jongeren 3.2.3 Extra verwachtingen van het PNT van de jongeren 3.2.4 Extra verwachtingen van het PNT van de onderzoekers 3.2.5 Toekomstverwachtingen
40 40 41 41 42 46 47 49
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
31 37
DEEL 4: DISCUSSIE EN CONCLUSIE 1. Terugkoppeling resultaten naar de onderzoeksvragen 1.1) Onderzoeksvraag 1 1.2) Onderzoeksvraag 2 1.3) Onderzoeksvraag 3
50 50 50 51 53
2. Beperkingen van het onderzoek
54
3. Aanbevelingen voor verder onderzoek en voor de praktijk 3.1) Aanbevelingen voor verder onderzoek 3.2) Aanbevelingen voor de praktijk
55 55 56
Bibliografie
58
Bijlagen Bijlage 1: Informatiebrief ouders Bijlage 2: Informed consent Bijlage 3: Interviewvragen jongeren Bijlage 4: Vragen focusgroep
65 66 67 68 69
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
INLEIDING Uit het jaarverslag van 2005 van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) blijkt dat illegaal druggebruik in Europa en ook in Vlaanderen een fenomeen is dat vooral voorkomt bij jongeren (EWDD, 2005). Sommige jongeren plegen strafrechterlijke feiten omwille van dit drugsmisbruik. Deze jongeren zijn vaak niet gemotiveerd om hiervoor in behandeling te gaan, wat tot grote problemen kan leiden. De hulpverlening in Vlaanderen bleek tot voor kort niet afgestemd op deze doelgroep. Daarom ging in september 2009 het Project NulTolerantie (PNT) van start. Het PNT focust op zwaar drugsmisbruikende jongeren die drugsgerelateerde strafrechterlijke feiten hebben gepleegd. Het is een tweejarig proefproject dat van start is gegaan in september 2009 en afgerond werd in september 2011. Aangezien het proefproject van PNT toen ten einde kwam, drong een grondige evaluatie zich op. Momenteel loopt het project verder onder de naam Clean Up (CU). Het project verloopt in een samenwerking tussen vzw Oranjehuis te Kortrijk en vzw Kompas te Ieper. Daarnaast zijn verschillende andere actoren betrokken; de procureur, de politie, de voorzitter van de rechtbank, jeugdrechters, de strafhouder, de regioverantwoordelijke van Agentschap Jongerenwelzijn, de directeur van CJGB en de beleidscel Justitie (“Kortrijk en Ieper starten nieuw project drugsverslaafde jongeren”, 2009). De jongeren komen in dit project terecht doordat ze in aanraking komen met de jeugdrechter. Deze jeugdrechter werkt samen met een parketcriminologe die een liaisonfunctie vervult; een functie die specifiek voor dit project in het leven werd geroepen. De parketcriminologe staat in rechtstreeks contact met de jeugdrechtbank, het parket en het PNT. Ze spoort de jongeren op die in aanmerking komen om deel te nemen aan het PNT en motiveert hen. Deze motivatie verloopt vaak gemakkelijk aangezien de jeugdrechter de jongere kan verplichten om te kiezen om het PNT te volgen of om een andere straf uit te voeren. Als de jongere kiest voor het PNT blijft de initiële maatregel die de jeugdrechter bepaald had gelden indien de jongere het PNT niet tot een goed einde zou brengen (Evaluatie Project NulTolerantie, 2010). Dit deel van het project noemt men de toeleiding of de voorfase (Handleiding Project NulTolerantie, 2009). Daarna volgt de tweede fase, de startfase, waarin men het PNT voor de individuele jongere opstart. In deze fase gaat men het druggebruik, het probleem en het engagement van de jongere en andere betrokkenen in kaart brengen. Men start het programma op waarbij de jongere doorheen het volledige programma zal moeten aantonen dat hij clean is. Daarom moet de jongere regelmatig een urinetest laten uitvoeren door een dokter. Wanneer de test positief is, volgt er een sanctie waar er later nog op teruggekomen wordt. Na zes weken wordt deze startfase geëvalueerd waarin men de motivatie, het engagement en de medewerking van de verschillende betrokkenen gaat bekijken. Aan de hand daarvan beslist men of de jongere naar de derde fase mag overgaan of toch de initiële maatregel moet uitvoeren die de jeugdrechter hem oplegde (Handleiding Project NulTolerantie, 2009). De derde fase waar de jongere in terechtkomt duurt vijf maanden en houdt het uitvoeren van het eigenlijke programma in. Deze fase bestaat enerzijds uit een ondersteunende pool en anderzijds uit een structurerende pool. Onder de ondersteunende pool valt onder meer “de cirkel” waar men wekelijks aan moet deelnemen. De cirkel duurt een uur en is er voornamelijk om de jongere te motiveren en te ondersteunen in zijn begeleidingsproject. Tijdens deze cirkel kan men door juiste attitudes of gewenst gedrag punten verdienen. Aan deze punten hangt een beloningssysteem vast
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
waardoor ze hun punten kunnen inwisselen voor een verrassing of een positieve urinetest neutraal kunnen maken. Om de twee weken is er een groepsactiviteit die ontspannend moet zijn voor de jongere. Dit kan men beschouwen als vrijetijdsbesteding. Daarnaast moeten ze ook individuele opdrachten uitvoeren die een vormend doel hebben. De ouders kunnen deelnemen aan de ouderwerking van vzw Kompas. Onder de structurerende pool vinden we de wekelijkse urinetesten terug. Indien men een positieve urinetest doet, krijgt men een sanctie. Deze sancties zijn vastgelegd op een sanctielijn waarbij de sancties steeds zwaarder worden. Bij de zevende positieve test moeten de jongeren veertien dagen naar de gemeenschapsinstelling voor bijzondere jeugdzorg te Ruiselede. Dit is een laatste waarschuwing want indien men nadien een achtste keer positief test, wordt het PNT onherroepelijk stopgezet en wordt het dossier terug voorgeleid bij de jeugdrechter die de initieel genomen maatregel zal bekrachtigen. Indien de jongere de derde fase goed afrondt, belandt hij uiteindelijk in de vierde fase die men de nazorgfase noemt. Deze fase duurt drie maanden waarbij men onregelmatig urinecontroles uitvoert en waarbij men individueel contact houdt met de jongere in de mate van het nodige. Na de negen maanden deelname aan het PNT is het de bedoeling dat de jongere ‘clean’ is. Indien dit niet het geval is, hoopt men dat de jongere gemotiveerd is om verder in behandeling te gaan. Daarnaast is het vooral belangrijk dat de adolscent opnieuw kan functioneren in de maatschappij zoals andere jongeren. De ouders worden begeleid in de verdere opvolging van hun kind. In het eerste deel van deze masterproef wordt de literatuur die met deze onderwerpen verbonden is samengevat. Hierbij schetsen we eerst een algemeen beeld van wat druggebruik inhoudt, welke verslavingsmodellen er doorheen de eeuwen naar voor werden geschoven en welke stadia er doorlopen worden door mensen die afhankelijk worden van drugs. Daarna gaan we dieper in op druggebruik bij adolescenten. We bekijken de prevalentie, de oorzaken van druggebruik en de problemen die adolescenten hierdoor ondervinden. Nadien schetsen we kort enkele behandelingen voor druggebruikende adolescenten met de nadruk op de verschillende maatschappelijke reacties die er op druggebruik kunnen volgen. Voor het bespreken van de specifieke behandelingen baseren wij ons op een overzichtelijk continuüm dat Mrazek en Haggerty (1994, geciteerd in Tack, 2007) maakten. Ten slotte focussen we ons op de elementen die de behandeling voor druggebruikende adolescenten kunnen beïnvloeden. Daarom staan we achtereenvolgens stil bij de motivatie om in behandeling te gaan, de noodzaak om druggebruik als een probleem te zien, de invloed die de context uitoefent, individuele behandeling versus groepsbehandeling en sanctioneren en belonen. Als laatste halen we enkele interventies aan voor druggebruikende adolescenten. In het tweede deel focussen we ons op het onderzoek zelf. Ten eerste worden de onderzoeksdoelstelling en de drie onderzoeksvragen beschreven. De onderzoekdoelstelling focust op het in kaart brengen van de bevindingen van de jongeren die aan het project deelnamen/deelnemen via interviews en vragenlijsten. Nadien worden de belangrijkste bevindingen besproken in een focusgroep waaraan enkele betrokken actoren van het PNT deelnamen. De drie onderzoeksvragen die hieruit voortvloeien zijn: Zien de jongeren die het project hebben doorlopen positieve veranderingen bij zichzelf? Welke proceselementen dragen volgens de jongeren bij tot eventuele positieve verandering? Hoe percipiëren de actoren aan de focusgroep de uitspraken van de jongeren?
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
Nadien wordt de onderzoeksmethodologie besproken. Hierbij gaan we dieper in op de setting van het onderzoek en de participanten die eraan deelnamen. Ten slotte komt de manier waarop de gegevens verzameld werden en de analyse-methode aan bod. In het derde deel kan u de resultaten lezen die werden gevonden op de onderzoeksvragen. In het vierde en laatste deel van deze masterproef worden de gevonden resultaten bediscussieerd en worden er conclusies getrokken. Er wordt een antwoord geformuleerd op de drie onderzoeksvragen waarmee het onderzoek gestart werd. Dit kunnen we beschouwen als de conclusie van deze masterproef. Er worden linken gelegd naar de stand van zaken uiteengezet in het conceptueel kader. Ten slotte worden de beperkingen van het onderzoek besproken evenals de aanbevelingen voor verder onderzoek en voor de praktijk. Voor de bronvermeldingen en tabellen van deze masterproef wordt gebruikt gemaakt van de richtlijnen van de zesde versie van de APA (cfr. APA-normen vertaald door Tilburg University [TU], 2010).
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN AA – Anonieme Alcoholisten ADAD – Alcohol and Drug Abuse Division AMJAD – Antwerpse Monitor Jongeren, Alcohol en Drugs BMCDDA – Belgian Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction CBCL – Child Behavior Checklist CMR – Circumstances, Motivation, and Readiness Scale for Substance Abuse Treatment CMRS – Circumstances, Motivation, Readiness, and Suitability CSAT – Center for Substance Abuse Treatment CU – Clean Up DSM-IV – Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders 4th ed ESPAD – European School Survey Project on Alcohol and Other Drugs EWDD – Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving ICD-10 – International Classification of Diseases LSD – Lysergeenzuurdi-ethylamide MMM-model – mens-middel-milieu-model NIDA – National Institute on Drug Abuse PNT – Project NulTolerantie QTS – Quit The Shit SDQ – Strengths and Difficulties Questionnaires VAD – Vereniging voor alcohol- en andere drugproblemen XTC – Ecstasy
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
LIJST MET FIGUREN, TABELLEN EN GRAFIEKEN FIGUREN Figuur 1: MMM-schema (De Maeseneire & Vandenberghe, 2003, p. 18).
3
Figuur 2: Verslavingspiramide van De Ridder (De Ridder, 2006, p. 15).
4
Figuur 3: Interventiespectrum (Mrazek & Haggerty, 1994, p. 137).
9
Figuur 4: SEMmodel voor de invloed die ouders hebben op het druggebruik van hun kinderen en de motivatie van de jongeren om hun druggebruik te veranderen (Austin et al., 2010, p. 404).
11
TABELLEN Tabel 1: Longitudinale Odds Ratio voor psychosociale factoren in de late adolescentie geassocieerd met marihuanagebruik in de vroege adolescentie (Brook et al., 1999).
7
Tabel 2: Overzicht onderzoeksgroep PNT.
16
Tabel 3: Eigen samenvatting van de voordelen en nadelen van enkele instrumenten om de motivatie te meten bij jeugdige justitiabelen. Deze samenvatting is geïnspireerd op het onderzoek dat werd uitgevoerd door Verdonck en Jaspaert (2009).
20
GRAFIEKEN Grafiek 1: Aantal dagen per maand dat de jongeren marihuana gebruikten voor en na hun deelname aan het PNT.
23
Grafiek 2: Aantal dagen per maand dat de jongeren speed gebruikten voor en na hun deelname aan het PNT.
23
Grafiek 3: Aantal dagen per maand dat de jongeren cocaïne gebruikten voor en na hun deelname aan het PNT.
24
Grafiek 4: Aantal dagen per maand dat de jongeren XTC gebruikten voor en na hun deelname aan het PNT.
24
Grafiek 5: Hoeveel € gaf men de laatste maand uit aan drugs en alcohol.
25
Grafiek 6: Hoeveel van hun vijf beste vrienden gebruiken er alcohol, marihuana of andere drugs. Hoeveel van hun vijf beste vrienden kwamen in aanraking met de politie ivm alcoholof druggebruik. 25 Grafiek 7: Omstandigheden van de ‘Circumstances, Motivation, and Readiness Scale for Substance Abuse Treatment’ (CMR).
26
Grafiek 8: Motivatie van de ‘Circumstances, Motivation, and Readiness Scale for Substance Abuse Treatment’ (CMR).
27
Grafiek 9: Bereidheid van de ‘Circumstances, Motivation, and Readiness Scale for Substance Abuse Treatment’.
27
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
DEEL 1: CONCEPTUEEL KADER 1. Druggebruik bij adolescenten 1.1) Definitie druggebruik 1.1.1 Wat is drugs? “Drugs is een verzamelnaam voor alle stoffen die een invloed uitoefenen op de manier waarop men denkt, zich gedraagt, zich voelt en de zaken om zich heen waarneemt” (Broekaert, Vanderplasschen, Soyez, Vandevelde, De Wilde, Derluyn, & Colins, 2005). Wanneer men het over drugs heeft, hanteert men verschillende manieren om deze verzameling van stoffen in te delen. Hier maken wij een onderscheid tussen soft- en harddrugs, legale en illegale drugs en het effect dat het middel teweegbrengt. In de volksmond maakt men vaak een onderscheid tussen softdrugs en harddrugs. Vaak wordt beweerd dat harddrugs afhankelijkheid veroorzaken en softdrugs niet (De Ridder, 2006). Deze stelling moet worden genuanceerd, aangezien men niet lichamelijk afhankelijk kan worden van de harddrug cocaïne. Daarom is het beter om een onderscheid te maken tussen een softe en harde manier van het gebruiken van drugs zoals De Ridder (2006) aangeeft. Recreatief gebruik wordt onder soft gebruik gerekend. Van hard gebruik spreekt men als men de drug problematisch gebruikt. Daarnaast maakt men in de wetgeving een onderscheid tussen legale en illegale drugs. Deze verschilt van land tot land en verandert doorheen de tijd. Zo wordt in België sinds 2005 getolereerd dat een meerderjarige persoon drie gram cannabis bezit voor persoonlijk gebruik, behalve als hij overlast veroorzaakt voor de gemeenschap, cannabis rookt in de aanwezigheid van minderjarigen of hij zijn gebruik niet meer onder controle heeft (Portaalsite Belgie, n.d.). Cannabis is niet gelegaliseerd welteverstaan maar wel gedecriminaliseerd, wat wil zeggen dat het bezit ervan niet altijd wordt vervolgd (Druglijn, n.d.). Als laatste worden drugs volgens de VAD (vereniging voor alcohol- en andere drugproblemen) onderverdeeld in drie groepen op basis van het effect van de middelen (De Maeseneire & Vandenberghe, 2003). De opwekkende of stimulerende middelen (cafeïne, nicotine, amfetamines, cocaïne etc.), de bewustzijnsveranderende of hallucinogene middelen (cannabis, LSD etc.) en de dempende of verdovende middelen (alcohol, slaap- en kalmeringsmiddelen, heroïne etc.). Daarnaast zijn er nog twee grote groepen drugs die niet onder deze drie groepen thuishoren, namelijk de vluchtige snuifmiddelen en XTC (De Maeseneire & Vandenberghe, 2003). 1.1.2 Misbruik en afhankelijkheid van een middel volgens DSM-IV Om de problemen van iemands druggebruik te verduidelijken, worden er verschillende begrippen naar voor geschoven in de literatuur. Misbruik, verslaving, pathologisch gebruik, problematisch gebruik en afhankelijkheid zijn een aantal van deze begrippen (de Haan & de Jong, 2010). De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders 4th ed (DSM-IV) poogt om de onduidelijkheid rond deze begrippen op te heffen en meer objectieve criteria aan te reiken (Vanderplasschen, Mostien, Claeys, Raes, & Van Bouchaute, 2001). Volgens de DSM-IV kan men een onderscheid maken tussen twee soorten stoornissen in het gebruik van een middel, namelijk afhankelijkheid en misbruik. Misbruik gaat vooraf aan afhankelijkheid, daarmee bedoelt men dat als men spreekt van misbruik er
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
1
nooit mag zijn voldaan aan de criteria van afhankelijkheid (Broekaert, Vanderplasschen, Soyez, Vandevelde, De Wilde, Derluyn, & Colins, 2005). De onderverdeling van de DSM-IV heeft enkele nadelen. Hierdoor worden de verschillen in ernst, de onderliggende pathofysiologie, de eventuele comorbiditeit en de psychopathologie onderbelicht (de Haan & de Jong, 2010). Daarnaast vinden Vanderplasschen et al. (2001) de begrippen misbruik en afhankelijkheid van de DSM-IV te nauw. Deze termen leggen de nadruk op de meest problematische groep, daarom verkiezen ze de ruimere term ‘middelenmisbruik’. Bij het PNT gaat het voornamelijk over jongeren die cannabis en andere drugs misbruiken, maar die geen overmatig alcoholgebruik hebben. Daarom hanteren wij in deze masterproef de term druggebruik. 1.2) Verslavingsmodellen Doorheen de eeuwen zijn de modellen van verslavingen steeds geëvolueerd. In de voorbije 200 jaar werd de oorzaak van verslavingen gezocht bij zowel het individu (mens), de verslavende stof (middel) en de sociale omstandigheden (milieu). We merken in de literatuur op dat er ook verschillende combinaties van deze drie factoren als oorzaak kunnen worden geduid (Van den Brink, 2005). Voor deze masterproef is het relevant om een kort overzicht te schetsen van deze modellen van verslaving, aangezien de hulpverlening aan patiënten steeds mee veranderde met deze evoluerende visies. Vanaf 1750 komt het moreel model op de voorgrond. Hierbij gaat men andere morele waarden toedichten aan druggebruikers, men ziet middelengebruik als een teken van morele zwakte. We zien dat de oorzaak bij de mens wordt gelegd in dit moreel model. In het midden van de 19de eeuw ontstaat het farmacologisch model. Men legt de nadruk op het middel die een verslavende werking heeft. Zo wordt de schuld verlegd van de mens tijdens het moreel model naar het middel in dit farmacologisch model. Sinds 1930 maakte het symptomatisch model opmars. Hierbij gaat men de verslaving toeschrijven aan een bepaalde persoonlijkheidskarakteristiek die de mens bezit zoals bijvoorbeeld een karakterneurose. Daarbij verschuift de oorzaak van de verslaving opnieuw naar de mens. Tussen 1940 en 1960 komt het ziektemodel op de voorgrond te staan. Men maakt een onderscheid tussen een groep personen die alcohol en drugs met mate kunnen gebruiken en een andere groep personen die omwille van hun verslavig dat niet kunnen. In dit ziektemodel blijft men de mens als oorzaak van de verslaving naar voor schuiven. Vanaf 1960 tot 1970 gaat men een verslaving zien als onaangepast aangeleerd gedrag. Hierbij kan men van deze verslaving afgeraken door dit gedrag af te leren. De oorzaak verschuift hierbij van de mens naar een combinatie van de mens en het middel. Tot nu toe zagen we dat men de oorzaak van de verslaving bij de mens, bij het middel ofwel bij beide ging leggen. Sinds 1970 gaat men het milieu steeds meer naar voor schuiven als medeoorzaak van een verslaving. Zo komen we terecht bij het biopsychosociaal model waarbij men het ontstaan van een verslaving ziet als een wisselwerking tussen de aangeboren, genetische afwijkingen (mens), de familiale voorgeschiedenis (milieu) en het middel. Als laatste komt sinds 1990 het hersenziektemodel erbij. Hierbij ziet men verslaving als een chronisch recidiverende hersenziekte. Daarmee bedoelt men dat het individu een aangeboren kwetsbaarheid heeft om deze middelen meermaals te gebruiken. Door het meermaals gebruik van deze middelen gaan de hersenen van deze individuen langzaamaan veranderen (Van den Brink, 2005).
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
2
In de literatuur (De Maeseneire & Vandenberghe, 2003) vinden we terug dat het misbruik van middelen of de afhankelijkheid hieraan wordt beïnvloed door de mens, het milieu en het middel. We merken dat de auteurs hierbij verwijzen naar het biopsychosociaal model, ook wel een multifactorieel of het mens-middel-milieu-model (MMM-model) genaamd. Hierbij gaat men ervan uit dat deze drie factoren in wisselwerking staan met elkaar en dat deze wisselwerking bepaalt of mensen al dan niet een middel gaan misbruiken of er afhankelijk van worden (zie figuur 1). Onder de noemer ‘mens’ verstaat men de persoonlijkheid, de waarden en normen, het geslacht. Bij het ‘middel’ kijkt men naar de werking, het aanbod en de invloed van het middel (De Maeseneire & Vandenberghe, 2003). Onder de noemer ‘milieu’ vindt men de fysieke en sociale omgeving terug waarin individuen al dan niet gebruiken (De Maeseneire & Vandenberghe, 2003).
Figuur 1: MMM-schema (De Maeseneire & Vandenberghe, 2003, p. 18).
1.3) Stadia van druggebruik Heel wat mensen gebruiken occasioneel middelen die vallen onder de noemer ‘drugs’. Vaak is er geen probleem aangezien deze mensen de middelen gecontroleerd gebruiken uit positieve overwegingen zonder schade te berokkenen aan anderen of zichzelf (De Maeseneire & Vandenberghe, 2003). Pas als men dit gebruik niet meer onder controle heeft, kan men spreken over verslaafd of afhankelijk zijn van deze middelen (De Sleutel, n.d.). De stap van occasioneel druggebruik naar afhankelijkheid is onder te verdelen in verschillende stadia. Elke persoon doorloopt deze stadia individueel. Bij sommigen zal dit veel sneller gaan dan bij anderen en sommigen zullen blijven steken in het eerste stadia terwijl anderen effectief afhankelijk worden van de middelen. In de literatuur vinden we vijf stadia terug (van den Bree & Pickworth, 2005; Den Bakker, 1995, geciteerd in van Nes, 2004; De Ridder, 2006). 1. Het eerste stadium omvat het eerste contact met drugs en de experimenteerfase (van den Bree & Pickworth, 2005). Dit gebeurt vaak op jonge leeftijd uit nieuwsgierigheid. Op deze leeftijd zijn de leeftijdsgenoten een belangrijke beïnvloedende factor (De Sleutel, n.d.). Het merendeel van de experimenterende individuen stopt na deze fase. 2. Het geïntegreerd gebruik is het tweede stadium. Men gaat de positieve effecten van deze middelen opzoeken door ze regelmatig te gebruiken zonder dat iemand daar last van heeft (Den Bakker, 1995, geciteerd in van Nes, 2004). Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
3
3. Het derde stadium is het overmatig of excessief gebruik. De gebruiker wil nog de positieve effecten opzoeken, maar de negatieve kanten komen steeds meer naar voor. Als men probeert te stoppen of te minderen dan merkt men dat dit nauwelijks lukt (Den Bakker, 1995, geciteerd in van Nes, 2004). 4. Indien het middel een steeds belangrijkere rol gaat spelen in het leven van het individu, komen we aan in het vierde stadium van het problematisch gebruik (van den Bree & Pickworth, 2005). In dit stadium is de drugs geen genotsmiddel meer maar wel een vluchtmiddel (Den Bakker, 1995, geciteerd in van Nes, 2004). 5. Het vijfde en laatste stadium waar men in aanbelandt, is het stadium van de verslaving. In dit stadium is het individu lichamelijk of geestelijk afhankelijk van het middel/de middelen (van den Bree & Pickworth, 2005; Den Bakker, 1995, geciteerd in van Nes, 2004). In dit stadium ondervindt het individu zowel lichamelijke en psychische schade, als schade op het sociaal gebied.
Verslaving Problematisch gebruik Excessief gebruik Geïntegreerd gebruik Experimenteren Figuur 2: Verslavingspiramide van De Ridder (De Ridder, 2006, p. 15).
1.4) Prevalentie druggebruik bij adolescenten Adolescentie wordt gezien als de periode tussen twaalf en achttien jaar (Compernolle, Lootens, Moggré, & Van Eerden, 2002). In het Westen ziet men dit als een belangrijke overgangsperiode tussen de kindertijd en volwassenheid, een periode waarin men zijn identiteit vormt. In de adolescentie vinden er enkele veranderingen plaats die de adolescent en zijn omgeving beïnvloeden. Dit gaat over cognitieve, fysische, psychische, emotionele en sociale ontwikkelingen (Parolaro, 2010). Jongeren gaan experimenteren door het stellen van allerlei gedragingen. Daardoor kunnen ze uittesten welke consequenties deze gedragingen hebben (Baeten, Bernaert, & De Bock, 2012). In de adolescentie komen de meesten ooit eens in aanraking met drugs. Van alle illegale drugs is marihuana de meest gebruikte en dit is ook de drug waarvan het aantal nieuwe gebruikers jaarlijks het meeste toeneemt. Eén van de oorzaken hiervan is dat adolescenten het risicogehalte van marihuanagebruik steeds lager inschatten, in 1994 beschouwde 60% dit als problematisch terwijl dit cijfer gezakt is tot 36,9% in 2004 (Dorr, Gorostegui, Sandra, & Paz, 2009). In 2009 voerde men een onderzoek uit naar het gebruik van marihuana door adolescenten (Dorr et al., 2009). Daaruit blijkt dat marihuana steeds op jongere leeftijd wordt gebruikt. Hoe jonger men begint, hoe meer gevaar
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
4
men loopt op blijvende schade of een chronische verslaving en afhankelijkheid (Korhonen, Van Leeuwen, Reijneveld, Ormel, Verhulst, & Huizink, 2010). In het onderzoek van Wittchen et al. (2008) toonde men aan dat 30% van de marihuanaverslaafde adolescenten reeds verslaafd waren één jaar nu hun eerste contact ermee, 50% twee jaar na hun eerste contact en 70% drie jaar na hun eerste contact. Daarin zag men ook dat mannelijke adolescenten vlugger verslaafd worden dan hun vrouwelijke leeftijdsgenoten. Er zijn meerdere cijfers omtrent alcohol- en druggebruik van de Belgische bevolking beschikbaar door onderzoeken van de VAD (VAD, n.d.). Zo ziet men dat er in 2010 51,3% van 12- tot 14-jarigen ooit alcohol dronken in hun leven. Dit is een daling van 27,7% in vergelijking met het alcoholgebruik van de 12 tot 14-jarigen in 2000. Bij de 17- tot 18-jarigen zien we dat alcohol drinken sterk ingeburgerd is, aangezien 90,7% van deze groep ooit alcohol dronk. Daarnaast voert de VAD sinds 2003 een Partywise uitgaansonderzoek uit dat om de twee jaar plaatsvindt waardoor men een evolutie kan schetsen over de jaren heen. De gemiddelde leeftijd van deze onderzochte deelnemers is 22 jaar en 2 maanden. Uit dit onderzoek komt naar voor dat het minstens één keer per week gebruiken van cannabis en Ecstasy (XTC) afneemt door de jaren heen. Daartegenover zien we een stijging van het gebruik van cocaïne tijdens het uitgaan. Men ziet een duidelijke daling in het individueel gebruik van middelen en een markante stijging in het gebruik in groep. Hieruit komt de invloed van de leeftijdsgenoten duidelijk naar voor. Als laatste voert de VAD ook een bevraging uit bij de studenten van het hoger onderwijs. Hierbij ziet men dat problematisch middelengebruik niet frequent voorkomt onder de studenten. Men geeft wel aan dat problematisch middelengebruik niet ver weg ligt van het studentenleven, aangezien een groot deel van de studenten symptomen van problematisch alcoholgebruik vertoont. Naast de cijfers van de VAD, beschikken we ook over cijfers van de ESPAD studies. Uit het onderzoek van 2003 zien we dat 17% van de 15-16jarige schoollopende jongeren in België de laatste 30 dagen cannabis hebben gebruikt (Hibel et al., 2003). Daarnaast zien we in het Belgisch nationaal rapport over drugs van de BMCDDA (Belgian Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction) (Deprez et al., 2011) dat in 2011 14,3% van de Belgische bevolking zegt ooit cannabis te hebben gebruikt in hun leven. Dit is een stijging ten opzichte van 2001 (10,7%) en 2004 (13%). Uit het onderzoek komt naar voor dat meer mannen (18%) ooit cannabis hebben gebruikt in hun leven dan vrouwen (10,8%). Gebruik van cocaïne (0,9%) en heroïne of andere opiaten (lager dan 0,2%) is minder problematisch dan het cannabisgebruik van de Belgische bevolking. 1.5) Oorzaken druggebruik bij adolescenten 1.5.1 Invloed omgeving In de adolescentiefase komen veel adolescenten vroeg of laat in aanraking met drugs. Het gebruik van deze drugs en de weg naar afhankelijkheid eraan hangt van meerdere factoren af. Twee van deze belangrijkste factoren zijn de invloed van de ouders en de invloed van de peergroup op de adolescent. Ouders kunnen een rechtstreekse invloed hebben op het middelengebruik van hun kinderen. Zo zien we dat het onderzoek van Kagie (2009) bevestigt dat het gebruik van alcohol en cannabis door adolescenten positief correleert met de mate van ouderlijke kritiek die men ervaart (Renshaw, 2007). Dus hoe meer ouderlijke kritiek een adolescent ervaart, hoe meer alcohol en cannabis deze adolescent zal gebruiken. De resultaten van het onderzoek van Kagie (2009) kan men ook Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
5
terugvinden in de literatuur bij Trimbos (Trimbos, 2009, geciteerd in Kagie, 2009) die stelt dat het gebruik van alcohol en marihuana ervoor zorgt dat de adolescent zijn negatieve ervaringen kan onderdrukken en dat het zijn zelfvertrouwen vergroot. Hierdoor gaat de adolescent de stress die hij ervaart naar de achtergrond verschuiven en ervaart hij positieve bevestiging die hij van thuis uit niet krijgt. Daarnaast vond Kagie (2009) een negatieve correlatie tussen de gezinscohesie en het middelengebruik van de adolescenten. Dit betekent dat hoe lager de gezinscohesie, hoe meer alcohol en cannabis de adolescent gebruikt. Naast de ouders ervaart de adolescent zijn leeftijdsgenoten die alcohol of cannabis gebruiken als eenzelfde of een nog grotere invloed dan gezinskenmerken op zijn alcohol- of cannabisgebruik (Hill, Emery, Harden, Mendle, & Turkheimer, 2007). Bij De Ridder (2006) vinden we terug dat groepsdruk onder adolescenten ervoor kan zorgen dat men gaat experimenteren met drugs. We zien dat adolescenten die omgaan met vrienden die drugs gebruiken meer kans hebben om te experimenteren met drugs (Lombaert, 2005). 1.5.2 Motivatie voor druggebruik Uit een artikel omtrent adolescenten en drugs (Van Duyse, Cracco, & Lombaert, 2008) blijkt dat adolescenten vaak doen wat van hen wordt verondersteld. Aangezien jongeren het aantal cannabisgebruikende mensen meestal overschatten, gaan ze er zelf ook sneller aan beginnen. Adolescenten zijn ook kwetsbaarder dan volwassenen voor het ontwikkelen van afhankelijkheid aan alcohol en drugs (Snoek, Wits, Van der Stel, & van de Mheen, 2010). Deze verhoogde kwetsbaarheid van jongeren heeft verschillende redenen. Zo gaat men vaak positieve connotaties toekennen aan hun gebruik. Daarnaast kunnen we vier verschillende factoren onderscheiden die de kwetsbaarheid van jongeren kan verhogen: factoren in de context, factoren gebonden aan verminderde maatschappelijke binding, factoren gebonden aan het private opvoedingsmilieu en persoonlijke pathologie (Tack, 2007). In een onderzoek (Franelić, Kuzman, Šimetin, & Kern, 2011) aan de hand van resultaten van 15-16-jarigen verkregen via de ESPAD (European School Survey Project on Alcohol and Other Drugs) in 2003 bleek dat de beschikbaarheid van marihuana ook een grote rol speelt in het marihuanagebruik van adolescenten. Uit een onderzoek van de VAD (VAD, n.d.) blijkt dat 15% van de 12- tot 18-jarigen alcohol drinkt om dronken te worden. Daarnaast halen ze ook vaak volgende motieven aan om te drinken: om mijn zorgen te vergeten, om me goed te voelen en om verveling tegen te gaan. Bij een ander onderzoek van de VAD (VAD, n.d.) naar de uitgaande jeugd, waarbij de gemiddelde respondent 22 jaar en 2 maanden oud is, geeft men een duidelijke relatie aan tussen muziek, uitgaan en middelengebruik. Aan deze elementen koppelt men een vlucht uit de dagelijkse sleur en drukte. Dus men somt voornamelijk positieve redenen op voor middelengebruik: meer plezier en genieten van de avond, een goed gevoel en het versterken van audio-visuele prikkels. 1.6) Problemen bij adolescenten omwille van druggebruik De Donder et al. (2002) halen problemen aan die het gevolg kunnen zijn van druggebruik. Zo ontstaan er op lange termijn gezondheidsproblemen zoals ondervoeding, vitaminegebrek, tuberculose etc. Naast deze gezondheidsproblemen ondervindt men ook vaak sociale en relationele problemen. Deze problemen situeren zich op het niveau van de gebruiker zelf, maar vaak gaan deze problemen ook een negatieve weerslag hebben op de naaste omgeving van de gebruiker. De middelen die men gebruikt, zijn niet goedkoop waardoor men mogelijkheden gaat creëren om geld te verkrijgen. Dit kan gaan van stelen, of dealen, tot verzeild geraken in de prostitutie. Uit een langdurig onderzoek uit Zweden (Stenbacka & Stattin, 2007) is gebleken dat indien adolescenten Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
6
voor hun achttien jaar beginnen met het gebruiken van drugs, ze meer kans hebben om één van deze voorgaande delicten te plegen. Veel druggebruikers komen in aanraking met de verslavings- en gezondheidszorg, wat een grote som geld kost voor de maatschappij. Volgens De Donder et al. (2002) kan men ook in juridische problemen komen omwille van hun druggebruik. Dit zien we bij de adolescenten die deelnemen aan het PNT. Specifiek bij de marihuanagebruikende adolescenten (ter Bogt et al., 2009) zien we schooluitval als een ander groot probleem. Adolescenten die op frequente wijze marihuana gebruiken, zijn immers minder gemotiveerd om naar school te gaan en spijbelen vaker. In het PNT richt men zich op drugverslaafde jongeren die drugsgerelateerde strafrechterlijke feiten hebben gepleegd (Evaluatie Project NulTolerantie, 2010). Brook et al. (Brook, Balka, & Whiteman, 1999) voerden onderzoek uit naar de risico’s die adolescenten ervaren wanneer deze in de vroege adolescentie begonnen waren met het gebruik van marihuana. De resultaten van het onderzoek staan samengevat in tabel 1. Bij deze tabel is het belangrijk om te weten dat een odds ratio (onder de kolom OR with control on covariates) die groter is dan 1 een positieve correlatie aantoont tussen marihuanagebruik in de vroege adolescentie en psychosociale problemen die men later ervaart in de adolescentie. Een odds ratio lager dan 1 toont de omgekeerde correlatie aan. Uit de resultaten kunnen we afleiden dat marihuanagebruik in de vroege adolescentie een negatief effect heeft op quasi alle psychosociale factoren die onderzocht werden in de late adolescentie. We zien bijvoorbeeld dat hoe hoger het marihuanagebruik was, hoe hoger het zelfdestructief gedrag is, hoe hoger het geweld naar anderen toe is etc. Brook besluit uit dit onderzoek dat als men marihuana gebruikt in de vroege adolescentie men in de latere adolescentie meer probleemgedrag zal vertonen en men minder zal inzien dat druggebruik schadelijk is. Tabel 1: Longitudinale Odds Ratio voor psychosociale factoren in de late adolescentie geassocieerd met marihuanagebruik in de vroege adolescentie (Brook et al., 1999).
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
7
2. Behandeling voor druggebruikende adolescenten 2.1) Verschillende maatschappelijke reacties op druggebruik In het handboek Bijzondere Orthopedagogiek (Broekaert, Vanderplasschen, Soyez, Vandevelde, De Wilde, Derluyn, & Colins, 2005) vinden we verschillende maatschappelijke reacties terug die worden vertoond op het toenemend druggebruik van de bevolking. Dit gaat van repressie, preventie en abstinentie tot substitutie en harm reduction. Bij repressie wil men het druggebruik controleren en inperken door dit te verbieden en heel strikt op te treden tegen wie deze regel overschrijdt (Broekaert, Vanderplasschen, Soyez, Vandevelde, De Wilde, Derluyn, & Colins, 2005). Zo zien we dat in de 19de eeuw enkele professioneel sociaal werkers in Noord-Amerika en Europa het alcoholprobleem wilden aanpakken door de ‘temperance-beweging’, beter gekend als grote drooglegging, in te voeren. Ze wilden dit doen om dronkenschap tegen te gaan, aangezien ze dit zagen als een sociaal probleem (Roiblatt & Dinis, 2004, geciteerd in Israelsson, 2011; Murdach, 2009, geciteerd in Israelsson, 2011). Vermits repressie de problemen die aan dit druggebruik zijn verbonden niet kon verhelpen, ging men meer inzetten op preventie (Broekaert, Vanderplasschen, Soyez, Vandevelde, De Wilde, Derluyn, & Colins, 2005). Met preventie bedoelt men activiteiten ontwerpen, invoeren en evalueren die druggebruik voorkomen (Tucker, 1999, geciteerd in Broekaert, Vanderplasschen, Soyez, Vandevelde, De Wilde, Derluyn, & Colins, 2005). Naast repressie en preventie hebben we de abstinentiebenadering die ook wel drugvrije behandeling wordt genoemd. De bedoeling is dat men op het einde van de behandeling volledig clean is. Het bekendste voorbeeld van deze abstinentiebenadering is de Anonieme Alcoholisten (AA) die een twaalfstappenprogramma volgen (Witbrodt, Kaskutas, Bond, & Delucchi, 2012). Het PNT kunnen we onder deze abstinentiebenadering plaatsen, aangezien men in het PNT ook focust op het clean worden van de jongere (Handleiding Project NulTolerantie, 2009). De repressie, preventie en abstinentie bleken niet voor alle druggebruikers te baten. Daarom ging men op zoek naar een nieuwe manier om druggebruikers te helpen. Dr. Dole en Dr. Nyswander maakten hierbij gebruik van methadon. Dit wordt als vervangingsmiddel toegediend voor heroïneverslaafden en helpt om de ontwenningsverschijnselen tegen te gaan. Bij deze substitiebehandeling schakelt een heroïneverslaafde over op een onderhoudsbehandeling met methadon die goedkoper en minder schadelijk is (Broekaert, Vanderplasschen, Soyez, Vandevelde, De Wilde, Derluyn, & Colins, 2005). Als laatste in de rij van maatschappelijke reacties op druggebruik vinden we de harm reductioninitiatieven terug. Deze initiatieven ontwikkelden zich in de jaren ’70 in Nederland (Gowan, Whetstone, & Andic, 2012). De Junkiebond in Rotterdam, een activistengroep van druggebruikers, heeft een groot aandeel in de opstart van deze initiatieven (Marlatt, Larimer, & Witkiewitz). Hierbij is het de bedoeling om de schadelijke gevolgen tegen te gaan voor de druggebruiker en de maatschappij (Marlatt, Blume & Parks, 2001, geciteerd in Broekaert, Vanderplasschen, Soyez, Vandevelde, De Wilde, Derluyn, & Colins, 2005). Hieronder valt het testen van pillen op festivals en fuiven, het oprichten van gebruikersruimtes, spuitenruil etc. (Broekaert, Vanderplasschen, Soyez, Vandevelde, De Wilde, Derluyn, & Colins, 2005).
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
8
2.2) Continuüm interventies De verschillende behandelingen voor druggebruikers situeren zich op een continuüm dat Mrazek en Haggerty (1994, geciteerd in Tack, 2007) in een overzicht goten (figuur 3). We zien dat dit interventiespectrum bestaat uit drie onderdelen: preventie, hulpverlening en voortgezette zorg. De eerste behandelingsvorm van het interventiecontinuüm is de universele preventie waarbij men zich richt op groepen uit de bevolking zonder dat men een risicofactor onderscheidt bij deze groep. Daarnaast is de selectieve preventie gericht op groepen die wel aan een bepaalde risicofactor voldoen (Mrazek & Haggerty, 1994, geciteerd in Tack, 2007).
Figuur 3: Interventiespectrum (Mrazek & Haggerty, 1994, geciteerd in Tack, 2007, geciteerd in Casselman & Kinable, 2007, p. 137).
De volgende drie interventiestrategieën die we hier bespreken kunnen onder de vroege interventie worden geplaatst. De geïndiceerde preventie focust zich op mensen waarbij er tekenen van misbruik merkbaar zijn. Deze mensen hebben daadwerkelijk een probleem met hun overmatig druggebruik, maar vaak zien ze dit nog niet in. De probleemidentificatie die reeds behoort tot het onderdeel hulpverlening gaat de periode van ‘ik heb geen probleem’ afsluiten. De laatste interventiestrategie die onder de vroeginterventie valt, is de vroege behandeling. Hierbij gaat men de persoon bewustmaken van de oplossingsvaardigheden waarover hij beschikt. Men gaat de persoon ondersteunen bij het plannen en aanwenden van deze oplossingsvaardigheden om zijn probleem te overwinnen. Hierbij focust men sterk op de omgeving van de persoon (Mrazek & Haggerty, 1994, geciteerd in VAD, n.d.). Bij de standaardbehandeling gaat men behandelingsmodellen toepassen bij personen waarbij men een stoornis heeft vastgesteld. Het PNT kunnen we onder deze standaardbehandeling situeren aangezien er enkel zwaar drugsmisbruikende jongeren in dit project terechtkomen die drugsgerelateerde strafrechterlijke feiten hebben gepleegd (Handleiding Project NulTolerantie, 2009). Ten slotte komen we aan bij de langdurige behandeling en zorg. Hierin bevinden de mensen zich bij wie de stoornis blijft voortduren. Daarom richt men zich bij deze twee interventiestrategieën op terugvalpreventie, rehabilitatie en kwaliteit van leven (Mrazek & Haggerty, 1994, geciteerd in VAD, n.d.).
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
9
De extra onderverdeling van de vroege interventiestrategieën is belangrijk aangezien kwetsbare druggebruikende adolescenten vaak snel in misbruik en afhankelijkheid vervallen. Zo kan men sneller tot effectieve hulpverlening komen. Aangezien jonge, frequente gebruikers vaak een risico hebben om dit druggebruik te continueren (Spear, 2000, geciteerd in Tack, 2007; Grant & Dawson, 1997, geciteerd in Tack, 2007), wil men reeds interveniëren voordat de hulpvraag van de gebruiker zelf komt, waardoor men hoopt dat de gebruiker gaat reflecteren en zich bewust worden van de keuzes die hij kan maken.
3. Elementen die de behandeling van druggebruikende adolescenten beïnvloeden 3.1) Motivatie van adolescenten om in behandeling te gaan Uit een follow-up studie in Australië naar de gevolgen van occasioneel cannabisgebruik tijdens de adolescentieperiode blijkt dat adolescenten die occasioneel cannabis gebruikten later meer risico liepen op een alcohol- en tabaksverslaving en illegaal druggebruik (Degenhardt, Coffey, Carlin, Swift, Moore, & Patton, 2011). Daarom is het duidelijk dat men moet proberen om drugsmisbruikende adolescenten zo vroeg mogelijk op te sporen, zodat men erger kan voorkomen. Het PNT focust zich eerder op de groep voor wie deze hulp reeds te laat komt. Het PNT is een ambulant programma waar men enkel zwaar drugsmisbruikende adolescenten opneemt. Dit programma kan men beschouwen als hun laatste redmiddel of als een alternatief voor andere maatregelen. Indien ze in het programma positief testen op druggebruik zullen er sancties volgen. Na de zevende positieve test wordt men voor veertien dagen opgenomen in de Gemeenschapsinstellingen voor Bijzondere Jeugdbijstand te Ruiselede. Indien er nadien nog een achtste positieve test volgt, wordt het programma stopgezet en gaat men het dossier terug doorspelen naar de jeugdrechter (Handleiding Project NulTolerantie, 2009). Deze strenge maatregelen zijn nodig bij de jongeren die deelnemen aan het PNT, aangezien zij nauwelijks gemotiveerd zijn om in behandeling te gaan. Dit is een algemeen probleem bij druggebruikers over de hele wereld. Wisdom et al. voerden een studie uit omtrent de barrières bij de behandeling van drugverslaafde adolescenten (Wisdom, Cavaleri, Gogel, & Nacht, 2011). Uit de resultaten van dit onderzoek wordt het duidelijk dat de adolescenten hun gebrek aan motivatie aangeven als de grootste barrière om in behandeling te gaan voor hun drugprobleem. Uit een onderzoek van Austin et al. (Austin, Hospital, Wagner, & Morris, 2010) blijkt eveneens dat een gebrek aan motivatie één van de grootste predictoren is voor een slechte uitkomst van de behandeling. Zij onderzochten welke elementen een invloed hebben op de motivatie van adolescenten zodat ze deze konden aanpakken. Daarbij vertrokken zij van een hypothetisch model dat ze toetsten aan de hand van een onderzoek. De resultaten staan weergegeven in figuur 4. Daarbij ontdekten ze dat de motivatie van een adolescent om in behandeling te gaan negatief correleert met hun externaliserende stoornissen en met de controle die hun ouders uitoefenen op hen. De motivatie van een adolescent om in behandeling te gaan correleert daarentegen positief met de steun van hun ouders die ze krijgen en met de ernst van hun drugsmisbruik.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
10
Figuur 4: SEMmodel voor de invloed die ouders hebben op het druggebruik van hun kinderen en de motivatie van de jongeren om hun druggebruik te veranderen (Austin et al., 2010, p. 404).
3.2) Druggebruik als een probleem zien Indien adolescenten hun druggebruik niet als een probleem zien, is men ook niet gemotiveerd om iets aan dat druggebruik te doen. De eerste stap om een behandeling op te starten bij druggebruikende jongeren is het opbouwen van inzicht in dit probleem en van motivatie om iets aan dit probleem te doen. Zoals dr. Van Duyse van De Sleutel (De Sleutel, 2008) het verwoordt, is het eerst en vooral belangrijk dat de jongeren inzien dat ze een probleem hebben en dat ze hiervoor moeten worden geholpen, voordat ze aan een effectieve behandeling beginnen. Ze geeft aan dat de jongeren onder hoge druk staan en dat hun motivatie aanvankelijk extern is in plaats van intern (Van Duyse, Cracco, & Lombaert, 2008). Hulpverleners kunnen dit probleembesef bij adolescenten vergroten door middel van verschillende technieken. Hierbij is het volgens Van Duyse et al. (2008) belangrijk dat de hulpverlener zich kan inleven in de leefwereld van de adolescent en van daaruit technieken kan gebruiken zodat deze aansluiten bij de interesses van de adolescent. In functie van deze masterproef beperken wij ons echter tot het uitwerken van de motiverende gespreksvoering die werd ontwikkeld door Miller en Rollnick (2005). Miller en Rollnick baseerden zich op de aanpak van Roger waarbij de respectvolle manier van omgaan met cliënten centraal staat. Hierbij gaan Miller en Rollnick er een directief element aan toevoegen, aangezien zij zich meer focussen op het effectieve proces van verandering. De motiverende gespreksvoering bestaat uit drie basiselementen: samenwerking, evocatie en autonomie. Hierbij is het belangrijk dat de hulpverlener de motivatie bij de andere uitlokt in plaats van deze in te prenten. Daardoor zal er motivatie ontstaan om te veranderen vanuit de gebruiker zelf in plaats van opgelegd door externen. Naast de drie basiselementen steunt deze motiverende gespreksvoering op vier algemene principes: empathie uitdrukken, discrepantie ontwikkelen, met de weerstand meebewegen en persoonlijke effectiviteit ondersteunen. Doordat de hulpverlener empathisch gaat reageren op de gebruiker is hij in staat om de gebruiker een discrepantie te laten creëren tussen de huidige toestand en de toestand waar men naartoe wil. Door deze discrepantie gaat de gebruiker zich bewust worden van de nadelen van zijn huidig gedrag en de voordelen die men kan hebben indien men zijn gedrag verandert. Hierdoor gaat de gebruiker beseffen dat hij wel degelijk een probleem heeft. Door het ondersteunen van de persoonlijke effectiviteit gaat de cliënt inzien dat hij zelf verantwoordelijk is voor het starten en uitvoeren van verandering.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
11
3.3) De invloed van de context 3.3.1 Invloed van de context bij het in behandeling treden van de adolescent Goodman et al. (2011) voerden een onderzoek uit naar de druk van het sociale netwerk en motivatie om in behandeling te gaan bij druggebruikende adolescenten. Uit dit onderzoek bleek dat de interne motivatie van adolescenten om in behandeling te gaan verhoogd werd door de druk van familie. De druk die van hun vrienden uitkwam had echter een nog grotere invloed op deze interne motivatie. Dit komt doordat de druk die uitkomt van familie soms dwingender is dan deze die uitkomt van vrienden. Hierdoor gaan jongeren hun keuzevrijheid en autonomie zien verkleinen wat niet bevorderend is om hulp te zoeken. Daarnaast werd ook duidelijk dat hoe ouder de adolescent was, hoe meer deze zelf achter een behandeling ging zoeken en hoe minder deze door externe factoren gedwongen werd om in behandeling te gaan. Een laatste relevante bevinding uit dit onderzoek is dat jongeren zowel druk ervaren vanuit hun omgeving om in behandeling te gaan als om te verminderen/stoppen met hun druggebruik. De druk om in behandeling te gaan is voor alle jongeren veel bepalender dan de druk om te verminderen of stoppen met hun druggebruik. Dit laatste doen ze pas éénmaal ze effectief in behandeling zijn. 3.3.2 Invloed van de context tijdens de behandeling van de adolescent Uit het onderzoek van Ozechowski en Liddle (2000) omtrent familiegebaseerde behandelingen voor druggebruikende adolescenten komt naar voor dat de retentie in behandeling hoog is bij behandelingen waarbij men de familie van de adolescenten betrekt. In het onderzoek van Robbins et al. (2011) zien we dat de betrokkenheid en de retentie van familieleden, bij familiegebaseerde behandelingen voor druggebruikende adolescenten, hoger is dan bij andere behandelingen voor druggebruikende adolescenten. Daarnaast zien we in het onderzoek van Stanton en Shadish (Stanton & Shadish, 1997 geciteerd in Ozechowski & Liddle, 2000) dat de retentie van druggebruikende adolescenten bij familiegebaseerde behandelingen hoger is dan bij andere behandelingen voor druggebruikende adolescenten. Het druggebruik van de adolescenten gaat meer dalen in familiegebaseerde behandelingen dan in alternatieve behandelingen waarbij men de familie niet betrekt. Dit verlaagd druggebruik blijft minstens zes tot twaalf maanden duren na het beëindigen van de familiegebaseerde behandeling (Ozechowski & Liddle, 2000). Uit een onderzoek van Rowe (2012) blijkt dat familiegebaseerde behandelingen voor druggebruikende adolescenten heel effectief zijn. Deze behandelingen worden erkend naast de meest effectieve behandelingen voor druggebruikende adolescenten. Hieruit kunnen we besluiten dat het betrekken van de context bij de behandeling voor een druggebruikende adolescent zowel belangrijk als effectief is. 3.4) Behandeling in groepsverband versus individuele behandeling De VAD formuleerde enkele richtlijnen voor clinici over de aanpak van problematisch cannabisgebruik en aanverwante problemen (2010). Daarbij formuleerde men enkele overwegingen bij de keuze tussen het gebruik van een individuele of een groepsbehandeling voor cannabisgebruikers. Men haalt aan dat de begeleiders vaardig genoeg moeten zijn als men een groepsbehandeling toepast. Indien men een groepsbehandeling wil toepassen moet de organisatie de mogelijkheid hebben om de leden van een groep op voorhand te screenen zodat de groep homogeen is qua leeftijd, lotgenoten, mate van verslaving, ontwikkelingsstadium etc. Daarnaast haalt men aan dat de groepsleden een bepaalde groepsdynamica gaan teweegbrengen die de groep positief of negatief kan beïnvloeden. Hierbij benadrukt men dat hoe heterogener de groep is hoe negatiever de groepssamenhang kan worden beïnvloed. Doordat men bij groepsbehandelingen kortere wachtlijsten heeft, kan men sneller inspringen op individuele noden van de groepsleden. Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
12
3.5) Sanctioneren en belonen Volgens de National Institute on Drug Abuse (NIDA) van de Verenigde Staten kan men het druggebruik en de criminele activiteiten van druggebruikers terugschroeven door gebruik te maken van gedragstherapie (National Institute on Drug Abuse [NIDA], 2012). Daarbij denkt men vooral aan het straffen en belonen dat onder deze gedragstherapie valt. Dit straffen en belonen is het effectiefste indien men de straf of beloning als rechtvaardig ziet en indien het vlak na het gedrag wordt gesteld dat men wil bestraffen of belonen. Als men verandering wil bekomen op lange termijn is het beter om positief gedrag te belonen dan om negatief gedrag te bestraffen (Leukefeld, Tims & Farabee, 2002, geciteerd in National Institute on Drug Abuse [NIDA], 2012). Men geeft aan dat de begeleiders urinecontroles kunnen doen indien het individu moeilijkheden heeft met het herstellen van zijn druggewoontes. Daarbij stelt men dat de eerste reactie op een positieve urinecontrole geen straf mag zijn, maar eerder een hulp moet zijn om het individu daadwerkelijk te helpen met clean worden. Onder deze hulp verstaat men het verhogen van de intensiteit van de behandeling of overstappen naar een alternatieve behandeling. 3.6) Interventies voor druggebruikende adolescenten Uit literatuur (Van Duyse, Cracco, & Lombaert, 2008) blijkt dat de drughulpverlening voor adolescenten nog in zijn kinderschoenen staat in België. Tieberghien en Decorte (2010) verzamelden gegevens aan de hand van de Antwerpse Monitor Jongeren, Alcohol en Drugs (AMJAD). Daaruit besloten ze dat jongeren in Antwerpen niet bekend zijn met de drughulpverlening. Daarnaast stelt men ook dat dakloze en thuisloze jongeren te weinig worden bereikt door de drughulpverlening. De Druglijn (De Druglijn, n.d.) geeft een overzicht van de professionele hulp die men kan bekomen indien men een drugprobleem heeft. Daarbij zien we dat men een onderscheid maakt tussen zelfhulp en de andere soorten hulp. Onder de zelfhulp vallen de zelfhulpgroepen en de online hulpverlening. In België zijn er verschillende zelfhulpgroepen, een voorbeeld hiervan is Narcotic Anonymous (N.A., n.d.). Voor online hulpverlening kan men in België terecht op twee specifieke sites die zich richten op alcohol- en cannabisverslavingen, namelijk alcoholhulp en cannabishulp (De Druglijn, n.d.). Daarnaast heeft België een Vlaamse en Waalse telefonische drughulpverleningsdienst, de Druglijn en InforDrogues. Naast de zelfhulp kunnen drugmisbruikers beroep doen op ambulante hulp waarbij men gesprekken aan kan gaan als men nood heeft aan steun en begeleiding of residentiële hulp waar men als gebruiker kan worden opgenomen in een instelling om te ontwennen (De Druglijn, n.d.). Jammer genoeg bestaan er slechts een beperkt aantal drughulpverleningsdiensten die specifiek zijn gericht op adolescenten. Hierdoor zijn er te weinig opvangplaatsen waardoor er wachtlijsten ontstaan. Daarom is het PNT, dat zich specifiek focust op drugsmisbruikende jongeren die niet gemotiveerd zijn om in behandeling te gaan, een stap in de goede richting. Naast het PNT kunnen adolescenten in Vlaanderen ook terecht in Het Kompas (Kompas vzw, n.d.) waar men zowel ambulante als residentiële hulp aanbiedt of kan men residentieel worden opgenomen in De Sleutel (De Sleutel, n.d.). Aan de hand van buitenlandse studies kunnen we ons een beeld vormen van bestaande, effectieve interventies voor druggebruikende adolescenten. In een literatuuronderzoek (Smit, Verdurmen, Monshouwer, & Bolier, 2007) onder leiding van het Trimbos-instituut in Nederland onderzocht men de effectiviteit van behandelinterventies voor druggebruikende jongeren. Daaruit bleek dat gezinstherapie, motivationeel interviewen, cognitieve gedragstherapie in groep en kortdurende
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
13
interventies op de grootste wetenschappelijke evidentie konden steunen. Aangezien adolescenten steeds meer via digitale kanalen communiceren is het belangrijk dat de drughulpverlening hierop inspeelt. Herwig Claeys, de coördinator van twee online hulpverleningssites omtrent alcohol- en cannabisverslaving, toont aan dat de drempelvrees wordt verlaagd doordat men online gesprekken kan voeren (Goris, 2012). Daarbij kunnen we naast online drughulpverlening ook denken aan telefonische hulpverlening. Evenepoel (2008) zegt dat deze telefonische hulpverleningsdiensten een tussenvlak zijn tussen druggebruikers en de hulpverlening. Zoals hiervoor werd aangegeven beschikt België over een Vlaamse en Waalse telefonische drughulpverleningsdienst. Uit een onderzoek in Duitsland omtrent Quit The Shit (QTS), een online hulpverleningsprogramma voor cannabisgebruikers waarbij de cannabisgebruiker structureel contact heeft met een hulpverlener (Tossmann & Leuschner, 2009), blijkt dat het cannabisgebruik sterker daalt bij de QTS-groep dan bij een gerandomiseerde controlegroep (Tossmann et al., 2011).
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
14
DEEL 2: EXPLORATIEF ONDERZOEK 1. Onderzoeksdoelstelling en onderzoeksvragen 1.1) Onderzoeksdoelstelling Het PNT is een tweejaar durend proefproject waarin drugsmisbruikende jongeren worden opgenomen die strafrechterlijke feiten hebben gepleegd en die niet gemotiveerd zijn om in behandeling te gaan. Aangezien de proefperiode van het PNT ten einde kwam in september 2011 drong een grondige evaluatie zich op. In december 2011 werd beslist dat het PNT verdergaat onder de naam Clean Up (CU). In deze masterproef worden de bevindingen van de jongeren die aan het project deelnamen/deelnemen onderzocht. Nadien worden de belangrijkste bevindingen besproken in een focusgroep waaraan enkele betrokken actoren van het PNT/CU deelnamen. Voor de duidelijkheid wordt in deze masterproef steeds de naam PNT gebruikt in plaats van CU, aangezien dit de naam was op het moment van het onderzoek. 1.2) Onderzoeksvragen Het uiteindelijke doel van het onderzoek is om een antwoord te geven op de volgende drie onderzoeksvragen. - Onderzoeksvraag 1: “Zien de jongeren die het project hebben doorlopen positieve veranderingen bij zichzelf?” - Onderzoeksvraag 2: “Welke proceselementen dragen volgens de jongeren bij tot eventuele positieve verandering?” - Onderzoeksvraag 3: “Hoe percipiëren de actoren aan de focusgroep de uitspraken van de jongeren?”
2. Onderzoekstype Als onderzoekstype werd gekozen voor een exploratief onderzoek omdat het een kleinschalig onderzoek is waarbij een specifiek project wordt onderzocht. Dit onderzoek gebeurde aan de hand van zowel kwantitatieve als kwalitatieve gegevens. Door dit exploratief onderzoek werden de mogelijke samenhangen en verbanden van het project uitgediept (den Boer, Bouwman, Frissen, & Houben, 2005).
3. Onderzoeksmethodiek 3.1) Setting Het PNT focust op zwaar drugsmisbruikende jongeren die drugsgerelateerde strafrechterlijke feiten hebben gepleegd. Deze jongeren zijn helemaal niet gemotiveerd om in behandeling te gaan voor hun verslaving. Daarom hebben deze jongeren een behandeling nodig met duidelijke regels waar ze zich aan moeten houden. Het PNT is een tweejarig proefproject dat van start is gegaan in september 2009 en afgerond werd in september 2011. Momenteel loopt het project verder onder de naam Clean Up. Het project gebeurt in samenwerking tussen vzw Oranjehuis te Kortrijk en vzw Kompas te Ieper. Daarnaast zijn er veel andere actoren die ook meewerken aan dit project, nl. de procureur, de politie, de voorzitter van de rechtbank, jeugdrechters, de strafhouder, de regioverantwoordelijke van Agentschap Jongerenwelzijn, de directeur van CJGB en de beleidscel Justitie (“Kortrijk en Ieper starten nieuw project drugsverslaafde jongeren”, 2009). De verdere uitwerking over de setting kan u terugvinden bij de inleiding van deze masterproef.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
15
3.2) Participanten 3.2.1 Onderzoeksgroep PNT De onderzoeksgroep bestaat uit alle jongeren (n=21) die instapten in het PNT voor juli 2011. Van deze jongeren (n=21) wilden er tien deelnemen aan het onderzoek. Er zijn verschillende redenen waarom de andere elf jongeren niet wilden deelnemen aan het onderzoek. Zowel tijdsgebrek, geen interesse en het feit dat men al genoeg had deelgenomen aan andere onderzoeken werden als redenen aangehaald. Uiteindelijk konden er twee jongeren niet meer worden bereikt, dus het definitief aantal deelnemende jongeren is acht, waarvan zeven jongens en één meisje. Op het moment van het interview waren er twee jongeren zestien jaar, drie jongeren zeventien jaar en drie jongeren achttien jaar. Zes van deze jongeren hadden het PNT reeds afgerond, terwijl twee jongeren nog aan het PNT deelnamen. Doordat er nog twee jongeren deelnamen aan het PNT kan dit de resultaten van het onderzoek vertekenen. Daarom maakten we bij de resultaten duidelijk of deze eventueel beïnvloed konden zijn door één van deze twee jongeren die het PNT nog niet afgerond hadden. Van de zes jongeren die het PNT reeds afgerond hadden, waren er twee die in Ruiselede terecht gekomen waren, één in de jeugdgevangenis van Everberg, één ging naar het Kompas, één mocht naar het Kompas gaan maar deed het niet en één was volledig clean en had geen vervolgbehandeling nodig. Drie jongeren waren in het PNT gestapt in 2009, drie jongeren in 2010 en twee jongeren in 2011. De woonsituatie van de jongeren op het moment van de interviews liep sterk uiteen. Vier jongeren woonden thuis, twee jongeren verbleven in een instelling, één jongere woonde samen met zijn vriendin en één jongere woonde alleen. Een overzicht van deze gegevens kan u terugvinden in tabel 3. Tabel 3: Overzicht onderzoeksgroep PNT. Jongere
M/V
Leeftijd 18
Jaar ingestapt in PNT 2009
PNT reeds afgerond? Ja
1
M
2 3 4 5
M V M M
18 16 17 17
2009 2011 2010 2010
Ja Nee Ja Ja
6 7 8
M M M
18 17 16
2009 2010 2011
Ja Ja Nee
Na het PNT?
Woonsituatie
Mocht naar het Kompas gaan maar deed het niet Niets (hij is clean) / Ruiselede Jeugdgevangenis Everberg Kompas Ruiselede /
Thuis
Samen met vriendin Instelling Alleen Thuis Thuis Instelling Thuis
3.2.2 Deelnemers focusgroep Indien je de deelnemers voor de focusgroep goed selecteert, dan pas kan er een vrije discussie plaatsvinden waaruit je bruikbare informatie kan halen (Morgan, 1998). Bij het samenstellen van de deelnemers aan de focusgroep moet je met meerdere elementen rekening houden (Morgan, 1998). Het is belangrijk dat er een comfortabel, productief klimaat wordt gecreëerd waarbij alle deelnemers vrijuit kunnen praten. Daarnaast is het ook van essentieel belang dat de demografische- en achtergrondskarakteristieken van de groep homogeen zijn. Een ideale groepsgrootte voor een focusgroep is zes tot tien deelnemers. Rekening houdende met al deze elementen besloten dr. Veerle Soyez en de onderzoeker om negen mensen uit te nodigen die rechtstreeks in verband staan met het PNT. Om de discussies in de focusgroep open te trekken nodigden we personen uit drie Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
16
verschillende settings uit. Vier van deze uitgenodigden werken in de hulpverlening samen met de jongeren, één voert onderzoek uit naar dit project en vier anderen komen in contact met deze jongeren via de gerechtelijke weg. Deze personen zijn dezelfde die deel uit maken van de stuurgroep rond het PNT. Het uiteindelijke aantal deelnemers van de focusgroep ligt op zes: twee actoren van vzw Oranjehuis, één actor van vzw Kompas, de hoofdonderzoeker van het PNT, de parketcriminologe en één jeugdrechter. 3.3) Instrumenten Het onderzoek met de jongeren die deelnemen aan het PNT werd uitgevoerd aan de hand van enkele vragenlijsten, namelijk de ‘Alcohol and Drug Abuse Division’ (ADAD), de ‘Circumstances, Motivation, and Readiness Scale for Substance Abuse Treatment’ (CMR) en de ‘Strengths and Difficulties Questionnaires’ (SDQ). Daarnaast werd ook gebruik gemaakt van een half-gestandaardiseerd interview. Voor de focusgroep maakten we gebruik van een overzicht met enkele belangrijke thema’s die we distilleerden uit de bevindingen van het onderzoek met de jongeren. De keuze van deze instrumenten berusten op literatuur die werd doorgenomen. 3.3.1 Vragenlijsten ADAD, CMR en SDQ De eerste vragenlijst die werd afgenomen is de ADAD. Dit is een gestructureerd interview waarbij 150 vragen worden gesteld om middelenmisbruik en problemen op andere levensdomeinen vast te stellen. Men probeert om zowel over de huidige patronen van functioneren als de ervaringen in het leven van de jongere informatie te verkrijgen (Soyez, 2005). Aan de hand van de ADAD kunnen de hulpverleners van de jongere worden geholpen om een behandelingsplan op te stellen en om de veranderingen in de levensdomeinen te meten doorheen de tijd. De ADAD focust op zeven levensdomeinen, nl. lichamelijke gezondheid, school en opleiding, alcohol en drugs, illegaal gedrag, sociaal domein, familiale antecedenten en psychologisch domein (Timken & staff, 2007). Bij elk domein vraagt men naar feiten omtrent dit domein over zowel hun voorbije leven als de afgelopen 30 dagen. Daarnaast stelt men ook subjectieve vragen zodat men de graad van hulp kan inschatten die de jongere wil (Soyez, 2005). Aangezien het volledig afnemen van de ADAD gemakkelijk twee uren kan duren, werd ervoor gekozen om bij de jongeren die deelnemen aan het PNT slechts twee domeinen te bevragen, nl. alcohol en drugs en het sociaal domein. In 1999 werd in een onderzoek van het Center for Substance Abuse Treatment (CSAT) aangetoond dat de ADAD een betrouwbaar en valide instrument is om de balans op te maken van drugsmisbruik en andere levensproblemen, om een behandelingsplan te ondersteunen en om veranderingen inzake levensproblemen over de tijd te meten (Center for Substance Abuse Treatment [CSAT], 1999). De keuze voor het gebruik van de CMR om de motivatie van de jongeren te bevragen berust op een onderzoek van Verdonck en Jaspaert (2009). Deze keuze komt voort uit het feit dat de CMR vertaald is, dat het zowel de intrinsieke als extrinsieke motivatie nagaat en dat het slechts achttien meerkeuzevragen bevat. De CMR werd afgeleid van de Circumstances, Motivation, Readiness, and Suitability (CMRS) die 42 items omvat (Melnick, Hawke, & De Leon, 2003). Het is een zelfrapportagevragenlijst waarbij de jongere kan kiezen uit zes verschillende antwoorden, nl. helemaal niet akkoord, niet akkoord, neutraal, akkoord, helemaal akkoord en niet van toepassing. De CMR omvat drie schalen waarbij men vragen stelt naar de omstandigheden, de motivatie en de bereidheid om in behandeling te gaan. De vragen naar de omstandigheden meten zowel de externe druk om in behandeling te gaan als de externe druk om de behandeling te verlaten (De Leon, Melnick, Thomas, Kressel, & Wexler, 2000). Men gaat naar de innerlijke redenen voor verandering zoeken bij Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
17
de motivationele vragen. Bij de vragen omtrent bereidheid onderzoekt men de nood aan behandeling (De Leon, Melnick, Kressel, & Jainchill, 1994). De validiteit van de drie afzonderlijke schalen werd bewezen door middel van factor-analyse (Melnick, Hawke, & De Leon, 2003). Naast de motivatie wilden we ook het probleemgedrag en de sterke kanten van de jongere in kaart brengen (Goodman, 1997). Dit deden we aan de hand van de SDQ, wat eveneens een zelfrapportagevragenlijst is. De SDQ wordt wereldwijd gebruikt in verschillende settings met verschillende doeleinden (Goodman & Scott, 1999). Het bevat 25 items waarbij de jongere drie antwoordmogelijkheden heeft, nl. niet waar, een beetje waar en zeker waar. Door het beperkt aantal items duurt het invullen van deze zelfrapportagevragenlijst niet lang. De items van de SDQ werden geselecteerd op basis van factoranalyses. Vaak is de betrouwbaarheid van een test met een beperkt aantal items niet zo hoog als deze met meerdere items. Een onderzoek van Goodman en Scott (1999) wees uit dat dit niet zo is voor de SDQ. Ook al heeft deze vragenlijst een beperkt aantal items, toch is de betrouwbaarheid even hoog als de Child Behavior Checklist (CBCL) die veel meer tijd in beslag neemt om af te nemen. De items steunen op de DSM-IV en de International Classification of Diseases (ICD-10) hun classificaties. Het positieve aan de SDQ is dat er zowel een versie bestaat die moet worden afgenomen vóór de jongere begint aan de behandeling als een follow-up-versie (Strengths and Difficulties Questionnaire). Daarnaast gaat de SDQ zich ook focussen op positieve elementen in plaats van enkel op de negatieve. Zo kunnen de positieve kenmerken van de jongeren worden benadrukt (Goodman & Scott, 1999). 3.3.2 Half-gestandaardiseerd interview Naast deze drie vragenlijsten wilden we graag nog dieper ingaan op het PNT zelf. Daarom kozen we voor een half-gestandaardiseerd interview (bijlage 3). Veel wetenschappers staan sceptisch tegenover het gebruik van een kwalitatief half-gestandaardiseerd interview. Kvale (Kvale, 1994) toont in een artikel aan dat deze typische tegenkantingen geen bedreiging vormen voor de kwalitatieve interviews, maar dat deze tegenkantingen net kunnen worden gebruikt om de externe legitimatie van deze kwalitatieve interiews te versterken. In het onderzoek van Neale et al. (Neale, Allen, & Coombes, 2005) is men er ook van overtuigd dat een louter kwantitatief onderzoek bij druggebruikers te nauw is om hun sociale leefwereld te kunnen bestuderen. Volgens Allen (Allen, 2002) zijn kwalitatieve methoden uitermate geschikt om middelenmisbruik te onderzoeken. Door de kwalitatieve methoden kan je je specifiek richten op de drugsgerelateerde illegale activiteiten. Aangezien de jongeren uit het PNT allemaal reeds een verleden met de jeugdrechter achter de rug hebben, past dit kwalitatief interview heel goed bij het onderzoek. Een half-gestandaardiseerd interview is een goede onderzoeksmethode als je geïnteresseerd bent in wat de feiten zijn en hoe de betrokkenen tegenover deze specifieke zaken staan (Smeyers & Depaepe, 2007). De bedoeling van het half-gestandaardiseerd interview was dat we met de jongeren gingen terugblikken op het PNT. De vragen van het interview kwamen in verschillende stadia tot stand. De onderzoeker las eerst de handleiding van het PNT door en informeerde zich bij de mensen die werkten bij het PNT. Ze stelde een vragenlijst op en besprak dit samen met hoofdonderzoeker Veerle Soyez. Nadien paste ze enkele dingen aan en besprak de vragenlijst met Chris Lagrange, een medewerker van het vzw Oranjehuis. Zo kwamen we tot de definitieve vragenlijst, waarbij je drie onderdelen kan onderscheiden van elkaar. De eerste reeks vragen handelen over de startsituatie, over de verwachtingen die de jongeren hadden van het PNT. Hierbij kwamen we tot vijf hoofdvragen en enkele bijvragen. De tweede reeks vragen gaan over de proceselementen van het PNT die eventueel konden bijdragen aan een positieve
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
18
verandering van de jongeren. Hierbij kwamen we opnieuw tot vijf hoofdvragen en enkele bijvragen. In de laatste reeks vragen werd gepolst naar de outcome van het PNT, naar de positieve veranderingen die de jongeren al dan niet zien bij zichzelf. De laatste reeks vragen bestond enkel uit twee hoofdvragen en enkele bijvragen. 3.3.3 Focusgroep De meerwaarde van een focusgroep is dat de informatie ontstaat uit het verzamelen van kwalitatieve data door middel van groepsdiscussie. Een focusgroep is gebaseerd op drie fundamentele sterktes van kwalitatieve methoden. De eerste sterkte is dat men thema’s kan exploreren en ontdekken waarover men nog niet veel weet. Een tweede sterkte is dat door de heterogeniteit van de werkcontexten van de deelnemers men hun gedachten en ervaring in rekening kan brengen. Een laatste sterk fundament is dat de deelnemers hun interpretaties geven over de aangehaalde thema’s waardoor ze met elkaar kunnen discussiëren en elkaar kunnen begrijpen. We kozen voor een focusgroep omdat we inzicht wilden krijgen in de resultaten die we verkregen hadden bij het onderzoeken van de jongeren hun ervaringen (Morgan, 1998). Bij het leiden van een focusgroep is het aangeraden om op voorhand een korte samenvatting (bijlage 4) door te sturen over de thema’s waarover je wil discussiëren (Morgan, 1998). Het is belangrijk dat je als moderator van de focusgroep de focus legt op de thema’s die je wilt bespreken, maar het is en blijft wel de groep zelf die moet discussiëren. De onderzoeker las alle resultaten van het onderzoek met de jongeren en distilleerde daaruit enkele thema’s die konden worden besproken in de focusgroep (Krueger, 1998). Nadien zat de onderzoeker samen met Veerle Soyez en werden de definitieve vragen vastgelegd die in de focusgroep zouden worden besproken. Hierbij werd rekening gehouden met enkele tips uit het boek van Krueger (1998). We zorgden ervoor dat er vragen uit verschillende categorieën waren: openings-, introductie-, transitie-, sleutel-, en afsluitende vragen. De vragen werden opgesteld zodat ze een open eind hadden, het geen waarom-vorm waren, er geen voorbeelden werden gegeven in de vragen en ze eenvoudig en duidelijk waren. 3.4) Procedure Het onderzoek dat voor deze masterproef werd uitgevoerd, kadert in een groter onderzoek dat wordt uitgevoerd omtrent het PNT. Het deel van het onderzoek voor deze masterproef gaat over de bevindingen van de jongeren die deelnemen aan het PNT. Daarom vroeg Chris Lagrange, een medewerker van het vzw Oranjehuis, eerst en vooral toestemming aan de ouders van de jongeren om hun zoon/dochter deel te laten nemen aan het onderzoek. Nadien werden de ouders gecontacteerd door de onderzoeker (Gielle Van Gansbeke) om het doel van het onderzoek uit te leggen. Gedurende dit telefoongesprek werd de toestemming gevraagd om hun zoon/dochter te bevragen. Indien de ouders toestemming gaven, werd de jongere zelf gecontacteerd door de onderzoeker. De ouders van de minderjarige jongeren kregen nadien nog een brief (bijlage 1) waarin alle informatie omtrent het onderzoek opgesomd staat en een informed consent (bijlage 2) waarin ze hun toestemming gaven dat hun kind meewerkte aan het onderzoek. De bevraging van de jongeren ging door op een plaats waar zij dit wilden. Het gesprek werd met hun toestemming opgenomen op dictafoon. Het interview zelf bestond uit drie delen. Ten eerste werden twee subschalen afgenomen van de ADAD, nl. alcohol en drugs en het sociaal domein. Ten tweede werd er een half-gestandaardiseerd interview afgenomen dat handelde over de bevindingen van de jongeren over het PNT. Als laatste vulden de jongeren twee zelfrapportagevragenlijsten in, nl. de CMR en de SDQ.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
19
De keuze voor het gebruik van de CMR om de motivatie van de jongeren te bevragen berust op een onderzoek van Verdonck en Jaspaert (2009). Hun onderzoek werd uitgevoerd naar aanleiding van een knelpunt in de jeugdhulpverlening, nl. de gebrekkige motivatie van jongeren. Zij beschreven dat dit knelpunt nog sterker wordt ervaren door jeugdige justitiabelen, net zoals de jongeren die deelnemen aan het PNT. Uit dit onderzoek kwamen er 27 instrumenten naar voor die de motivatie bij jeugdige justitiabelen kunnen meten, elk met hun voor- en nadelen. Van deze 27 meetinstrumenten selecteerden we er zes die eventueel van toepassing konden zijn voor het onderzoek. Van deze zes meetinstrumenten maakten we een overzicht waarbij gefocust werd op vier aspecten die belangrijk waren voor het onderzoek. Is het instrument vertaald naar het Nederlands? Kan dit instrument worden gebruikt bij justitiegerelateerden? Kan dit instrument worden gebruikt bij adolescenten? Hoeveel items bevat dit instrument? Een korte samenvatting van dit overzicht kan u terugvinden in tabel 4. In overleg kozen we voor de CMR. Deze keuze komt voort uit het feit dat de CMR vertaald is, dat het zowel de intrinsieke als extrinsieke motivatie nagaat en dat het slechts achttien meerkeuzevragen bevat. Het is een zelfrapportagevragenlijst waarbij de jongere kan kiezen uit zes verschillende antwoorden, nl. helemaal niet akkoord, niet akkoord, neutraal, akkoord, helemaal akkoord en niet van toepassing. Tabel 4: Eigen samenvatting van de voordelen en nadelen van enkele instrumenten om de motivatie te meten bij jeugdige justitiabelen. Deze samenvatting is geïnspireerd op het onderzoek dat werd uitgevoerd door Verdonck en Jaspaert (2009). Vertaald?
Justitiegerelateerd aspect? Dit moet nog worden onderzocht. Dit moet nog worden onderzocht. Ja, al onderzocht bij adolescenten die in contact gekomen zijn met justitie. Dit moet nog worden onderzocht.
Bruikbaar bij adolescenten? Ja. Bruikbaar bij adolescenten en volwassenen. Ja. Bruikbaar bij adolescenten en volwassenen. Ja.
Aantal items?
Opmerkingen
18 meerkeuzevragen
Intrinsieke + extrinsieke motivatie. Intrinsieke + extrinsieke motivatie. Dit document hebben we niet in ons bezit.
Ja.
3 vragen over drugsmisbruik + 12 meerkeuzevragen 19 meerkeuzevragen
CMR
Ja.
CMRS
Ja.
Marijuana Ladder
Neen.
RCQ-D
Ja.
SOCRA TES
Neen.
Dit moet nog worden onderzocht.
Ja.
TCU MS
Ja.
Dit moet nog worden onderzocht.
Geschikt voor volwassen met een drugsproblematiek in een klinische sector.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
42 meerkeuzevragen 10 items
Onduidelijke vragenlijst. Enkel intrinsieke motivatie. Enkel intrinsieke motivatie. Er moet nog veel onderzoek naar verricht worden.
2 inleidende vragen + 24 meerkeuzevragen
20
Alle jongeren/ouders namen volledig vrijwillig deel aan dit onderzoek. Zij konden dan ook op elke moment, zonder enige reden op te geven, stoppen met de medewerking aan het onderzoek of aan een deel van het onderzoek. Na het analyseren van deze resultaten organiseerden we een focusgroep met alle betrokken actoren bij het PNT. Voor het organiseren van deze focusgroep maakten we gebruik van de reeks boeken ‘Focus Group Kit’ (Morgan, 1998). We besloten om -met toestemming van Sabine Bourgeois, directrice van vzw Oranjehuis- de focusgroep te laten doorgaan in het Oranjehuis, aangezien dit gemakkelijk bereikbaar is voor de deelnemers en er genoeg ruimte is (Morgan, 1998). De actoren van de focusgroep werden per e-mail uitgenodigd om deel te nemen. Aangezien iedereen een druk gevulde agenda heeft, zochten we naar een geschikte datum via een doodle. Op woensdag 28 maart 2012 ging de focusgroep door in het Oranjehuis waar we de zaal schikten volgens de aanwijzingen van Morgan (1998). We zorgden voor koffie, frisdrank, water en enkele versnaperingen. We kregen hulp van Julie Dewanckele om de focusgroep in goede banen te leiden, zodat de onderzoeker zich volledig kon focussen op het leiden van de focusgroep. Julie Dewanckele zorgde ervoor dat de geluidsopname goed verliep en dat iedereen voorzien was van drinken. 3.5) Analyse De verkregen resultaten worden in drie verschillende delen geanalyseerd. 3.5.1 Kwantitatieve analyse: deelnemers PNT Het eerste deel van de analyse bevat een analyse van de gegevens die verkregen werden door middel van de ADAD, CMR en SDQ. Aan de hand daarvan proberen we een objectieve weergave te schetsen van de onderzoeksgroep. Aangezien een weergave van al deze elementen ons te ver zou brengen, beperken we ons tot de relevantste. Aan de hand van de ADAD proberen we een beeld te schetsen van het druggebruik van de jongeren en hun vrienden en van het geld dat men uitgeeft aan hun alcohol- en druggebruik. De CMR geeft ons meer informatie over de omstandigheden, de motivatie en de bereidheid om in behandeling te gaan. Als laatste gaan we aan de hand van de SDQ een beter beeld krijgen van de sterktes en moeilijkheden van deze jongeren. 3.5.2 Kwalitatieve analyse: deelnemers PNT Het tweede deel van de analyse komt voort uit de half-gestandaardiseerde interviews die gevoerd werden met de jongeren over hun deelname aan het PNT. De analyse deden we volgens een artikel van Zhang en Wildemuth (2009), waarin ze beschrijven hoe je kwalitatieve gegevens moet analyseren. Zhang en Wildemuth hanteren een 8-stappenplan om kwalitatief materiaal te analyseren. Wij volgden deze acht stappen nauwgezet. Bij stap één is het de bedoeling dat je de data voorbereidt zodat de analyse kan worden uitgevoerd. Al de interviews werden letterlijk uitgeschreven zoals ze opgenomen werden, waardoor u zal merken dat de citaten die worden aangehaald soms wat dialectisch taalgebruik bevatten. Aangezien anonimiteit verzekerd werd aan de deelnemers, kregen ze allemaal een fictieve naam. In stap twee moet je de analyse-eenheid definiëren. Hierna selecteerden wij enkele thema’s die duidelijk naar voor kwamen in de interviews. Nadien gingen we over naar stap drie waarbij het de bedoeling is om verschillende categorieën en coderingsschema’s te ontwikkelen. Daarom werden alle interviews grondig doorgelezen en werden er aantekeningen gemaakt in de kantlijn. Zo kwamen we tot de ontwikkeling van een boomstructuur waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen drie grote thema’s (startsituatie, proces en outcome). Daaronder Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
21
werden nog enkele vertakkingen aangebracht. In de analyse gaan we vooral dieper in op het proces. De startsituatie en de outcome kan je als één onderdeel beschouwen, aangezien deze heel goed bij elkaar aansluiten. In stap vier is het de bedoeling dat je je codeerschema toepast op een klein deel van de tekst en dit nadien vergelijkt met de codering van een ander persoon. Daarom vergeleek onderzoeker Gielle Van Gansbeke haar boomstructuur met deze van hoofdonderzoeker dr. Veerle Soyez. Zo kwamen we tot een definitieve boomstructuur waarmee alle interviews konden worden gecodeerd. Daardoor werd in stap vijf alle data gecodeerd in Nvivo aan de hand van de boomstructuur die vooraf opgesteld was. Nadat alle data gecodeerd waren, konden we beginnen aan stap zes. Daarbij hebben we alle gecodeerde delen nagekeken om te controleren op fouten. In stap zeven trokken we conclusies uit alle gecodeerde data, die we in stap acht dan uittypten. Soms worden in het tweede deel van de analyse verwijzingen gemaakt naar het eerste deel van de analyse, zodat de verbanden tussen alle elementen duidelijk worden. Deze analyse werd gedaan met behulp van het programma Nvivo. 3.5.3 Kwalitatieve analyse: focusgroep Het laatste deel van de analyse gaat over de focusgroep die uitgevoerd werd met enkele actoren die deel uitmaken van het PNT. De analyse gebeurde aan de hand van het boek van Krueger (1998) dat gaat over het analyseren en rapporteren van focusgroepresultaten. Er zijn verschillende manieren om de resultaten van een focusgroep te verwerken en rapporteren. We kozen ervoor om de focusgroep letterlijk te transcriberen aan de hand van de geluidsopname. Aangezien de uitgeschreven focusgroep 21 pagina’s was, moesten we onze focus op enkele items leggen. Zoals aangegeven in het boek van Krueger (1998) moeten niet alle vragen op hetzelfde niveau worden geanalyseerd. De openingsvragen zijn bijvoorbeeld veel minder belangrijk voor de analyse dan de sleutelvragen. Daardoor besloten we om enkele thema’s te selecteren die duidelijk naar voor kwamen in deze focusgroep en die later ook zouden dienen als belangrijkste elementen voor de boomstructuur. Nadien werkten we verder volgens het 8-stappenplan van Zhang en Wildemuth (2009) dat reeds gebruikt werd voor de analyse van de interviews van de jongeren. Daarom lazen we de getranscribeerde focusgroep grondig door en maakten we aantekeningen in de kantlijn. Aan de hand van het distilleren van de belangrijke thema’s en de aantekeningen in de kantlijn werd er een boomstructuur opgemaakt. Deze boomstructuur bestaat uit vijf onderdelen: inleiding, negatieve elementen, extra verwachtingen jongeren, extra verwachtingen onderzoekers en toekomstverwachtingen. Binnen deze structuur werden nog enkele subcategorieën aangemaakt. Nadien codeerden we alle data in Nvivo aan de hand van deze boomstructuur. Na het controleren op fouten in de gecodeerde data, trokken we conclusies uit deze data en typten we deze conclusies uit. Opnieuw werd deze analyse uitgevoerd met behulp van het programma Nvivo.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
22
DEEL 3: RESULTATEN 1. Beschrijving van de onderzoeksgroep aan de hand van drie vragenlijsten 1.1) Alcohol and Drug Abuse Division (ADAD) Om een zicht te krijgen op het druggebruik van de jongeren die deelnamen aan het PNT, vindt u hieronder een overzicht aan de hand van vier grafieken. Op de horizontale as worden de acht deelnemende jongeren weergegeven. Op de verticale as worden het aantal dagen dat men de bepaalde drugs nam per maand weergegeven. De blauwe balk is het aantal dagen dat men de drugs nam per maand voor men deelnam aan het PNT. De rode balk is het aantal dagen van de laatste maand dat men dezelfde drugs nam, dus na het afronden van het PNT. Slechts zes van de acht jongeren hadden het PNT reeds afgerond op het moment van de bevraging. Daarom wordt er bij de uitleg van de tabellen soms een kanttekening geplaatst indien de resultaten kunnen zijn beïnvloed door de twee jongeren die nog deelnamen aan het PNT op het moment van bevraging. Grafiek 1: Aantal dagen per maand dat de jongeren marihuana gebruikten voor en na hun deelname aan het PNT. 35
30 gebruik marihuana voor PNT
25 20 15
gebruik marihuana afgelopen maand
10 5 0 1
2
3
4
5
6
7
8
Voor deelname: alle deelnemers gebruikten dagelijks marihuana. Na deelname: vijf jongeren zijn sterk verminderd, drie jongeren gebruiken nog dagelijks.
Grafiek 2: Aantal dagen per maand dat de jongeren speed gebruikten voor en na hun deelname aan het PNT. 35 30 25 20 15 10 5 0
gebruik speed voor PNT
gebruik speed afgelopen maand 1
2
3
4
5
6
7
8
Voor deelname: zeven jongeren gebruikten meerdere keren per maand speed. Na deelname: één van de zeven jongeren gebruikt nog speed.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
23
Grafiek 3: Aantal dagen per maand dat de jongeren cocaïne gebruikten voor en na hun deelname aan het PNT. 35 30 25 20 15 10 5 0
gebruik cocaïne voor PNT gebruik cocaïne afgelopen maand 1
2
3
4
5
6
7
8
Voor deelname: vier jongeren gebruikten regelmatig cocaïne, drie andere jongeren gebruikten af en toe cocaïne. Na deelname: twee van de zeven jongeren gebruiken nog af en toe cocaïne. Grafiek 4: Aantal dagen per maand dat de jongeren XTC gebruikten voor en na hun deelname aan het PNT. 14
12 10 gebruik XTC voor PNT
8 6
gebruik XTC afgelopen maand
4 2 0 1
2
3
4
5
6
7
8
Voor deelname: alle jongeren gebruikten meerdere keren per maand XTC. Na deelname: één van de acht jongeren gebruikte nog 1 keer XTC in de afgelopen maand.
Uit de bovenstaande grafieken zien we dat het gebruik van speed, cocaïne en XTC sterk is afgenomen na hun deelname aan het PNT. We zien dat quasi alle jongeren speed, cocaïne en XTC gebruikten voor hun deelname aan het PNT. Na het afronden van het PNT zien we dat slechts één of twee jongeren deze middelen nog gebruiken. Voor het marihuanagebruik zien we dat alle deelnemende jongeren voor het PNT dagelijks gebruikten. Vijf van de acht jongeren hun marihuanagebruik is na hun deelname aan het PNT heel sterk verminderd. Bij de overige drie jongeren zien we dat ze nog steeds dagelijks marihuana gebruiken. Daarbij moet er wel een kanttekening worden gemaakt, aangezien één van deze drie jongeren het PNT nog niet heeft afgerond. Alle acht de jongeren gaven aan dat marihuana nu nog steeds hun grootste drugprobleem vormt. Uit de ADAD bleek dat sommige jongeren één enkele keer Lysergeenzuurdi-ethylamide (LSD) of heroïne gebruikten. Daarnaast snoven er enkele jongeren sporadisch gas op. Maar deze gegevens waren niet relevant genoeg om in een grafiek te plaatsen. Ze gaven ook allemaal aan dat ze op een bepaald moment gewenning ervoeren aan één of ander middel, zodat ze steeds meer nodig hadden van dat middel om hetzelfde effect te voelen.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
24
Alle jongeren realiseren zich dat hun gezondheid gaat worden geschaad, indien ze blijven alcohol/drugs gebruiken zoals ze de laatste maanden deden. Twee van de acht gaven aan dat ze dachten dat hun gezondheid een beetje zou worden geschaad. De andere zes jongeren gaven aan dat ze dachten dat hun gezondheid tamelijk veel zou worden geschaad. Alle jongeren kregen nog andere behandelingen naast het PNT voor hun druggebruik. Drie van hen kregen naast het PNT nog één andere behandeling. Vier van hen kregen nog twee andere behandelingen naast het PNT. En één persoon kreeg naast het PNT nog drie andere behandelingen. Uit onderstaande grafiek kunnen we afleiden dat er drie jongeren zijn die nog steeds veel geld uitgeven aan hun druggebruik. Eén andere jongere geeft veel geld uit aan alcoholgebruik. Grafiek 5: Hoeveel € gaf men de laatste maand uit aan drugs en alcohol. 1000 800
€ laatste maand uitgegeven aan drugs
600 400
€ laatste maand uitgegeven aan alcohol
200 0 1 2 3
4 5 6 7 8
Uit onderstaande grafiek kunnen we enkele zaken afleiden omtrent het druggebruik van de vrienden van de jongeren. We zien dat quasi alle beste vrienden van de jongeren marihuana gebruiken. Veel van deze jongeren hebben ook vrienden die andere drugs gebruiken. Uit de ADAD vragenlijst kwam duidelijk naar voor dat de jongeren het meeste van hun vrije tijd doorbrachten met vrienden die drugs gebruiken. Ze brachten iets minder tijd door met vrienden die geen drugs gebruiken. Ze brachten nauwelijks tijd door met hun familie. Veel van hun vrienden kwamen ook reeds in aanraking met de politie omwille van hun alcohol- of druggebruik. Grafiek 6: Hoeveel van hun vijf beste vrienden gebruiken er alcohol, marihuana of andere drugs. Hoeveel van hun vijf beste vrienden kwamen in aanraking met de politie ivm alcohol- of druggebruik. 6
aantal van hun 5 beste vrienden die alcohol gebruiken
5
aantal van hun 5 beste vrienden die marihuana gebruiken
4 3
aantal van hun 5 beste vrienden die andere drugs gebruiken
2 1 0
1
2
3
4
5
6
7
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
8
aantal van hun 5 beste vrienden die in aanraking kwamen met de politie ivm alcohol- of druggebruik
25
1.2) Vragenlijst die polst naar de motivatie om in behandeling te gaan De motivatie om in behandeling te gaan werd gemeten aan de hand van de ‘Circumstances, Motivation, and Readiness Scale for Substance Abuse Treatment’ (CMR). Zoals de titel van deze zelfrapportagevragenlijst al aangeeft, wordt er zowel gepolst naar de omstandigheden, de motivatie en de bereidheid om in behandeling te gaan van een middelenmisbruikende persoon. De grafieken die u hierna terugvindt, zijn de antwoorden die de acht jongeren gaven op de belangrijkste vragen uit de CMR. U zal zien dat de antwoorden uitgedrukt staan in percentages. Men kon bij de vragen altijd uit zes antwoorden kiezen; 1: helemaal niet akkoord, 2: niet akkoord, 3: neutraal, 4: akkoord, 5: helemaal akkoord en 6: niet van toepassing. Deze keuzemogelijkheden worden weergegeven op de horizontale as. Onder de grafiek vindt u telkens de vragen waarop ze hebben geantwoord. De antwoorden werden gebundeld in drie verschillende grafieken volgens de onderverdeling omstandigheden, motivatie en bereidheid. Omstandigheden Grafiek 7: Blauw: Ik ben er zeker van dat ik ook in behandeling zou zijn gegaan zonder druk van politie of justitie. Rood: Eigenlijk denk ik dat ik buiten te veel problemen heb die me zullen verhinderen de behandeling te beëindigen (ouders, echtgenoot/partner, kinderen, verlies van werk, verlies van inkomen, verlies van opleiding, familieproblemen, verlies van huis/verblijfplaats etc.) 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10%
5% 0% 1
2
3
4
5
6
Slechts twee jongeren zouden zonder druk van de jeugdrechter ook in behandeling zijn gegaan. Hieruit komt de dwang om in behandeling te gaan sterk naar voor. Slechts één persoon gaf aan dat hij niet te veel problemen had om de behandeling te beëindigen. Daaruit kunnen we afleiden dat de omstandigheden waarin deze jongeren in behandeling gaan niet optimaal zijn.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
26
Motivatie Grafiek 8: Blauw: Eigenlijk besef ik dat mijn druggebruik een zeer ernstig probleem vormt in mijn leven. Rood: Ik voel me er werkelijk slecht bij dat mijn druggebruik en manier van leven veel mensen heeft gekwetst. Groen: Het allerbelangrijkste voor mij is dat ik stop met het gebruiken van drugs. 40,00% 35,00% 30,00% 25,00% 20,00% 15,00% 10,00% 5,00% 0,00%
1
2
3
4
5
6
Vier jongeren beseffen dat hun druggebruik een zeer ernstig probleem vormt in hun leven. Vijf jongeren geven aan dat hun druggebruik en manier van leven veel mensen heeft gekwetst. Vier jongeren geven aan dat het allerbelangrijskte voor hen is dat ze stoppen met drugs gebruiken. Twee jongeren geven resoluut aan dat ze het helemaal niet belangrijk vinden om te stoppen met drugs gebruiken. Hier moet ik opnieuw een kanttekening bij plaatsen, aangezien één van deze jongeren momenteel nog deelneemt aan het PNT. Bereidheid Grafiek 9: Blauw: Ik ben naar dit programma gekomen omdat ik echt het gevoel heb dat ik klaar ben om aan mijn problemen te werken terwijl ik in behandeling ben. Rood: Ik zal er alles voor doen om mijn leven op orde te brengen. Groen: Ik denk echt niet dat ik mijn druggebruik kan stoppen met de hulp van vrienden, familie of godsdienst, ik heb echt één of andere vorm van behandeling nodig. Paars: Ik ben bereid om zo snel mogelijk in (vervolg)behandeling te gaan. 80% 70% 60% 50%
40% 30% 20% 10% 0% 1
2
3
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
4
5
6
27
Door de bereidheid tot behandeling te ondervragen, zien we opnieuw dat de dwang van de jeugdrechter om in behandeling te gaan een grote rol speelt. Geen enkele jongere gaf aan dat hij naar dit programma gekomen was omdat hij het gevoel had dat hij klaar was om aan zijn problemen te werken. Slechts één jongere geeft aan dat hij één of andere vorm van behandeling nodig heeft om te kunnen stoppen met zijn druggebruik. Alle andere jongeren denken dat ze kunnen stoppen met de hulp van vrienden, familie of godsdienst. Wel geven ze allemaal aan dat ze er alles voor willen doen om hun leven op orde te brengen. Twee jongeren die nu nauwelijks nog drugs gebruiken gaven aan dat ze bereid zijn om zo snel mogelijk in vervolgbehandeling te gaan. Alle andere jongeren zijn niet bereid om in (vervolg)behandeling te gaan. 1.3) Strengths and Difficulties Questionnaires (SDQ) De gegevens van de zelfrapportagevragenlijst SDQ werden geanalyseerd aan de hand van een website (“SDQ Scoring Online”) waarop alle gegevens moeten worden ingeven zodat deze automatisch kunnen worden gescoord. Bij de scores die automatisch worden gegenereerd, krijg je scores voor de antwoorden die de jongeren hebben gegeven. We krijgen zowel scores voor stress, emotionele moeilijkheden, gedragsmoeilijkheden, hyperactiviteit en aandachtsmoeilijkheden, moeilijkheden in de omgang met leeftijdsgenoten, vriendelijk en helpend gedrag en de impact van andere moeilijkheden op de jongeren hun leven. Deze scores worden vergeleken met een gemiddelde en zo kunnen we zien of de jongere hoog, laag of gemiddeld scoort. Daarnaast krijgen we ook een diagnostische voorspelling voor een emotionele stoornis, gedragsstoornis en hyperactiviteit of concentratiestoornis. Bij de scores die de jongeren hebben gegeven, zijn er twee jongeren die hoger dan gemiddeld scoren en één jongere die heel hoog scoort voor stress die ze in hun leven ervaren. Voor gedragsmoeilijkheden zijn er drie jongeren die een verhoogd risico hebben en één jongere die heel hoog scoort. Twee jongeren hebben een verhoogd risico en één jongere een heel hoog risico op hyperactiviteit en aandachtsproblemen. Voor vriendelijk en helpend gedrag scoort er één jongere lager dan gemiddeld en één jongere heel erg laag. Vier jongeren scoren iets hoger dan gemiddeld voor de impact van andere moeilijkheden op hun leven. Eén jongere scoort heel hoog voor emotionele moeilijkheden en moeilijkheden in de omgang met leeftijdsgenoten. Uit de gegevens komt naar voor dat er twee jongeren een gemiddeld risico lopen op het hebben van een hyperactiviteit of aandachtsstoornis. Eén jongere loopt een gemiddeld risico op het hebben van een gedrags- en emotionele stoornis. De andere vijf jongeren lopen volgens de SDQ geen risico op het hebben van één of andere stoornis.
2. Bevindingen van de jongeren over het PNT gestandaardiseerde interviews
aan de hand van half-
Voor het half-gestandaardiseerde interview (bijlage 3) stelden we enkele vragen en subvragen op voorhand op. Deze vragen kunnen worden onderverdeeld in drie verschillende delen, nl. de startsituatie, het proces en de outcome. Hieronder vindt u de boomstructuur aan de hand waarvan de interviews werden uitgewerkt in Nvivo. Daarna vindt u de analyse van de gegevens die verzameld werden aan de hand van deze interviews. Om de privacy van alle deelnemers te beschermen, werden fictieve namen gebruikt.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
28
2.1) Boomstructuur interview
STARTSITUATIE
Negatieve startpositie
Naam van het project
Verwachtingen voor deelname aan het project
Extra verwachtingen van het PNT: - context van de jongere - individuele gesprekken - opvolging
Motivatie: - intern - extern
PROCES
Openstaan om druggebruik als een probleem te zien
Werkzame elementen van het programma: - cirkel - confrontatie met andere gebruikers - puntensysteem - sancties - urinecontroles
Kantelmoment
Ondersteuning: - begeleiders - externen
Vaardigheden om te stoppen (indien ze gemotiveerd zijn)
Onvoorwaardelijke aanvaarding als persoon
Is de motivatie veranderd?
OUTCOME
Veranderingen op persoonlijk vlak
Actueel druggebruik
Veranderingen in visie op druggebruik en drughulpverlening
Toekomstverwachtingen Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
29
2.2) Analyse gegevens interviews 2.2.1 Startsituatie: Welke verwachtingen hadden de jongeren over het PNT? De toeleiding naar het PNT gebeurt onder dwang van de jeugdrechter. De bereidheid om in behandeling te gaan is dan ook heel laag. Dit kwam reeds duidelijk naar voor uit de analyse van de CMR. De negatieve startpositie van de jongeren hangt grotendeels samen met het feit dat de meesten niet beseffen dat hun druggebruik een probleem vormt. Ze denken dat zij zonder behandeling ook kunnen stoppen. De naam van het PNT schrikt vele jongeren af, aangezien zij niet volledig clean willen zijn. Dit alles zorgt ervoor dat hun verwachtingen van het PNT voor ze eraan deelnemen heel laag zijn. Naam van het project Alle jongeren (n=8) werden afgeschrikt door de naam van het PNT. Enkelen (n=4) gaven aan dat ze hun druggebruik niet als problematisch beschouwden, dus dat ze daarom geen zin hadden om te stoppen. Dit zagen we ook reeds bij het onderdeel motivatie van de CMR. Hiervoor is het positief dat de naam van het PNT veranderd werd naar de naam ‘Clean up’. “Lieselot: Het is toch niet erg als ik eens wat smoor?” “Peter: Ik bleef maar smoren. Waarom moest ik stoppen? Want ik deed daar niemand kwaad mee.” “Els: Ik zei ‘Wat is er nu erg aan smoren?’. Zij zeggen dat je het nooit mag doen, maar ik vind als je soms eens smoort en het niet dagelijks of wekelijks doet, dat dat wel kan.” Negatieve startpositie Bij de CMR gaven alle jongeren (n=8) reeds aan dat ze niet naar dit programma gekomen waren omdat ze klaar waren om aan hun problemen te werken. Slechts de helft van de jongeren (n=4) gaven bij de CMR aan dat ze beseffen dat hun druggebruik een zeer ernstig probleem vormt in hun leven. De helft van de jongeren (n=4) gaven ook aan dat stoppen met drugs gebruiken het allerbelangrijkste is in hun leven. Geen enkele jongere stond bij de start van het PNT positief tegenover het project. Dit kwam grotendeels doordat ze in dit project gedwongen werden. Dit merkten we ook op bij de CMR, waar slechts twee jongeren aangaven dat ze, zonder druk vanuit justitie, ook in behandeling zouden gaan. “Dieter: Ik ging in negen maanden clean zijn. Ze zeiden dat wel, maar ik trok het me niet aan hé. Ik ging cadeautjes krijgen als ik zoveel puntjes verzamelde als ik een negatieve urinecontrole deed, bijvoorbeeld een waardebon ofzo. Ik wou eigenlijk dat het zo rap mogelijk ging gedaan zijn.” “Steven: Ik had geen zin om te stoppen met smoren. In het begin mochten ze voor mij allemaal de boom in, ik wou blijven smoren.” “Els: Ik wou daar niet naartoe gaan, ik had daar geen zin in. Ik vond dat maar heel stom.” Verwachtingen voor deelname aan het project De verwachtingen van de jongeren voor ze in het PNT stapten, waren niet hoog. Dit komt deels doordat ze niet gemotiveerd waren om te stoppen met drugs te gebruiken. Twee jongeren gaven ook aan dat ze op voorhand dachten dat het project hen niet ging kunnen helpen. “Steven: Ik dacht niet dat ze me gingen kunnen helpen.”
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
30
“Charlot: Op mijn achttiende zeiden ze dat ze me toch niets meer konden doen. Waarom zitten ze mij dan te ‘kloten’ voor mijn achttiende, als ik een maand erachter toch gewoon mag smoren? Dus ik was niet van plan om te stoppen met smoren omdat ik moest deelnemen aan dat project.” “Peter: Ik stond negatief tegenover het project omdat ik toch op voorhand al wist dat het me niet ging helpen.” 2.2.2 Proces: Welke proceselementen dragen volgens de jongeren bij tot positieve verandering? Voordat men de jongere kan helpen, moet de jongere eerst openstaan om zijn eigen druggebruik als een probleem te zien. Zolang de jongere zijn druggebruik niet als een probleem beschouwt, zal geen enkele vorm van hulpverlening baten. Pas als men intern gemotiveerd is om iets aan zijn druggebruik te doen, zal de jongere openstaan voor alle andere proceselementen die kunnen bijdragen aan zijn positieve verandering. Deze interne motivatie kan voortkomen uit één van de vele proceselementen die verbonden zijn aan het PNT. Openstaan om druggebruik als een probleem te zien Bij ‘naam van het project’ zagen we reeds dat de helft van de jongeren (n=4) hun druggebruik voor hun deelname aan het PNT niet als problematisch beschouwden. Enkele van de jongeren (n=5) kwamen tijdens hun deelname aan het PNT tot het besef dat hun druggebruik een groot probleem vormde in hun leven. “Steven: Nu versta ik hoe triestig je leven kan worden door drugs te gebruiken. Het is niet enkel door de drugs dat je leven zo triestig kan worden, maar het heeft er zeker een heel grote impact op. Het moeilijkste is om zelf te leren inzien dat drugs je leven kapot kan maken.” “Charlot: Ik heb geleerd dat je moet leven met je drugs ernaast, maar dat dat niet het belangrijkste mag zijn in je leven.” “Dieter: Het belangrijkste dat ik onthouden heb uit het PNT is een kaartje, ik heb dat nog liggen. Ik heb dat daar gekregen. En daar stond een cirkel op, een vicieuze cirkel. Dat was met stappen. Bijvoorbeeld stap 1: Verslaving durven toegeven. Stap 2: Relativeren. En zo verder en verder. Die cirkel is me echt wel bijgebleven. Want het is pas als je kan toegeven dat je verslaafd bent, dat je geholpen kan worden.” Motivatie: intern versus extern Aangezien alle jongeren onder dwang in het PNT zijn beland, was de motivatie om deel te nemen aan het project aanvankelijk extern. Dit zien we ook bij de CMR waarbij een meerderheid van de jongeren (n=6) zeggen dat ze niet in behandeling zouden zijn gegaan zonder druk van justitie. De meeste jongeren (n=7) zagen deze externe motivator als negatief, aangezien ze allemaal zeiden dat onder dwang stoppen met drugs gebruiken quasi onmogelijk is. De motivatie is bij enkele jongeren veranderd door hun deelname aan het PNT. Daar wordt bij het onderdeel ‘outcome’ nog op teruggekomen. “Ben: Iedereen vliegt daar in onder dwang van de jeugdrechtbank. En stoppen onder dwang dat gaat niet.” “Charlot: Als je wil stoppen met smoren, moet je dat zelf kiezen. Als iemand anders gaat zeggen ‘jij moet stoppen’, dan gaat dat niet lukken. Het moet van jezelf komen.” “Peter: Uiteindelijk moet je het nog altijd zelf willen en zelf doen, als je wil stoppen met drugs gebruiken.”
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
31
“Els: Je moet in de eerste plaats zelf willen stoppen. Ze mogen je in elke project dwingen dat ze maar willen, als je zelf niet wil stoppen, dan zal dat project ook niet lukken. Je moet echt zelf gemotiveerd zijn.” “Els: In het begin vond ik dat niet leuk dat ik daar zat door de jeugdrechter. Maar na een tijdje besefte ik wel dat ik niet goed bezig was en dat het zo niet verder kon blijven duren. Maar het is wel stom dat je verplicht bent om er naartoe te gaan. Maar moest het niet verplicht zijn dan zou ik toch niet gaan.” Extra verwachtingen van het PNT Tijdens de interviews kwamen enkele elementen die de jongeren extra verwacht hadden van het PNT geregeld terug. Enkele jongeren (=3) gaven aan dat de begeleiders meer moesten kijken naar de context waarin ze leven, aangezien dit vaak een deel van hun drugprobleem kan verklaren. Daarnaast gaven enkele jongeren (n=3) aan dat ze naast de groepsgesprekken tijdens de cirkel nood hadden aan individuele gesprekken met de begeleiders. Twee jongeren haalden ook aan dat ze na het afronden van het PNT verdere opvolging hadden gewenst. Extra verwachtingen van het PNT: context van de jongere “Dieter: Misschien dat ze beter eens minder naar de persoon zelf kijken en meer naar de thuissituatie, naar het hele gezin. Ze zouden ook wat dieper mogen zoeken naar de oorzaak van het druggebruik. Want dat vond ik wel jammer, ik was altijd de slechte maar ik zat ook met mijn slechte thuissituatie. En dan zei ik altijd van ‘Het ligt aan hem, het ligt aan hem’. Maar dan zeiden ze altijd dat hij niet aan de drugs zat, maar ik wel.” Extra verwachtingen van het PNT: individuele gesprekken “Els: Ik vind dat ze het beter zouden moeten bekijken van persoon tot persoon wat er het beste is. Sommige functioneren goed in een groep en anderen hebben nood aan individuele gesprekken.” “Kim: Het moet veel meer apart zijn en niet altijd allemaal tesamen. Ik vind dat je niets hebt aan die gesprekken in een groep. Wat heb je eraan als je weet wat de andere jongere gesmoord/gepakt heeft tijdens de laatste week? Op individuele gesprekken kan je veel meer doen. Ik denk dat dat beter zou zijn.” Extra verwachtingen van het PNT: opvolging “Steven: Het project zelf was wel goed, maar vanaf dat je achttien jaar bent, laten ze je helemaal gaan. En dan krijg je geen begeleiding meer. Dan ben ik opnieuw beginnen smoren. Eigenlijk mogen ze dat niet doen. Ze zouden alle deelnemers van dat project op een bepaalde moment terug moeten controleren. Dat zou beter zijn.” Ondersteuning: begeleiders Bijna alle jongeren (n=7) gaven aan dat ze zich enorm ondersteund voelden door de begeleiders van het PNT. Het werd doorheen de interviews heel erg duidelijk dat ze dit als één van de meest belangrijke, ondersteunende elementen van het PNT vonden. “Steven: De beiden Chris’en zijn echt heel vriendelijk. Ik werd goed gesteund door hen. De Chris met zijn krulletjes die kende ik al. De Chris met zijn lang haar, die heeft direct een goede invloed op jou. Van de eerste moment dat je daar bijzit voel je je op je gemak.”
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
32
“Steven: Uihmm. Ik zei niet veel in de groep tijdens de cirkel. Maar als ik dan iets zei in de groep, dan zei Chris met zijn lang haar, dat als ik iets zeg, dat ik het altijd deed. Hij steunde je op de manier dat je moest gesteund worden.” “Peter: Het ligt aan mezelf dat het project niet goed is afgerond bij mij. Want bij het project hebben ze genoeg gedaan hoor voor mij. Het lag gewoon aan mijzelf. Ik bleef maar smoren. Ze deden altijd goed hun best. Maar het was altijd ik die zei ‘Laat me maar doen’.” “Els: Goed. Het zijn toffe gasten. Omdat ze goed kunnen praten met jongeren. Het is niet zoals je bij de politie zit. Ze komen niet over als vijanden. Ze willen echt een beetje je vriend zijn.” “Dieter: Ik voelde mij meer als een beetje gewaardeerd door hen.” “Dieter: De steun van de hulpverleners, jaja. Toen zelf zag ik dat ook niet in. Maar ik ga het nog eens zeggen, het is pas nu dat ik het allemaal inzie. Ik ben nu 15 maanden clean, buiten het smoren dan. Nu besef ik dat gewoon. Hun steun, ja, hun steun.” Ondersteuning: externen (ouders, vrienden) Naast de ondersteuning van de begeleiders werd ook dieper ingegaan op de ondersteuning die de jongeren kregen uit hun omgeving. Daarbij vroeg ik zowel naar de steun die ze van hun ouders en familie kregen evenals naar de steun die ze van hun vrienden kregen. Enkele jongeren kregen weinig of geen ondersteuning van hun familie of vrienden. “Steven: Ik wist dat sommige vrienden het negatief gingen bekijken. Daarom zei ik het tegen hen niet.” “Dieter: Natuurlijk, je hebt slechte kanten van het milieu hé. Je hebt gasten die in u de zak zouden zetten voor het minste en die zouden zeggen dat ze uw beste vriend zijn. De meeste verklaarden mij gek dat ik daar aan wou deelnemen. Er waren veel van mijn vrienden toen die ongeveer 25 jaar waren die zeiden dat ik beter bij hen ging wonen.” “Charlot: Ik heb nooit echt veel steun gekregen van mijn familie.” Langs de andere kant waren er bij de jongeren ook vaak enkele vrienden die hen wel steunden. De helft van de jongeren (n=4) kreeg ook veel steun van zijn familie. “Dieter: Maarja, ik had dan gelukkig twee goede vrienden die me zeiden dat ik moest deelnemen aan het project, omdat het nodig was.” “Steven: In het begin zei ik ‘ik ga stoppen’. Maar dit ging niet direct. Maar met de steun van mijn vriendin en mijn mama ging dat veel beter. “ “Charlot: Mijn vrienden waren blij dat ik minder smoorde.” “Kim: Mijn vrienden smoorden minder bij mij. Want ze zeiden ‘Je moet overmorgen een urinecontrole doen’.” “Peter: Ja, van mijn vader en moeder kreeg ik heel veel steun. Eigenlijk van heel mijn familie.” “Lieselot: Ja, ze vonden dat eigenlijk goed hoor. Mijn vrienden zeiden dat ze er zelf niet zouden willen inzitten, maar dat het voor mij het beste is omdat ik anders opnieuw op het slechte pad zou geraken.”
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
33
Onvoorwaardelijke aanvaarding van de persoon De jongeren hadden nood aan begeleiders die hen onvoorwaardelijk aanvaarden, wat ze ook deden. Dit hangt nauw samen met de ondersteuning die de begeleiders hen geven. “Dieter: Awel, ze gaven mij een goed gevoel. Chris met zijn lang haar die was altijd rechtuit, je kon er gewoon niet tegen liegen. Dat heeft me ook veel doen inzien, versta je. Ik dacht, ik ga gewoon eerlijk zijn met die mensen want zij zijn ook eerlijk met mij. En ja, in het begin was dit wel wat moeilijk, maar achteraf gezien ja.. En ook, er was daar een stagiaire en ik kon daar ook goed met babbelen, ik weet niet meer hoe ze noemt. Ja, ik kon met allebei goed babbelen. Natuurlijk zat ik in die periode in mijn koppigheid en liet ik dat niet zien aan die gasten.” “Lieselot: Dat ze je steunen, dat ze het goed voorhebben met jou.” Vaardigheden om te kunnen stoppen éénmaal ze zijn gemotiveerd Drie jongeren gaven aan dat ze zich enorm ondersteund voelden door de begeleiders, maar dat ze toch nog iets misten. Ze wilden graag dat de begeleiders hen vaardigheden aanleerden hoe ze konden stoppen met drugs gebruiken. Ook al wilden ze er echt mee stoppen, toch nam de verslaving vaak de bovenhand. “Dieter: Jajaja. Maar het probleem was dat ik besefte dat ik niet kon stoppen, begrijp je. Ik kwam ’s avonds thuis en zei tegen mezelf in mijn bed dat ik niet als hen (zwaar drugsverslaafden uit het kompas) wou worden, maar dat ik daar wel naar op weg was. Ik dacht dan bij mezelf dat ik morgen geen drugs wou gebruiken. Maar toen ik wakker werd was het enigste waar ik aan dacht ‘Hoe laat is het? Kan ik mensen overvallen op straat om geld te stelen waar ik mijn drugs mee kan kopen? En waar ga ik er aan geraken? Hoe kan ik vandaag in mijn roes geraken?’. Ik heb toen wel mijn best gedaan om goed mee te werken in het PNT.” “Dieter: Het is maar door de dag in het Kompas mee te draaien. Ik heb daar een afkeer gekregen van drugs. Voor die dag gebruikte ik graag drugs, maar toen ik die mensen zag, deed ik dat niet graag meer. Ik dacht van mezelf: ‘Waar ben ik mee bezig?’. Maar het probleem was wel dat ik zwaar verslaafd was. En toen ik dan aan het snuiven was, dacht ik ‘Alé, wat doe ik nu?’ Maarja, ik had het nodig, want ik was echt verslaafd.” “Lieselot: Ze zitten daar gewoon een uur te babbelen over wat je gedaan hebt de afgelopen week. Maar ze helpen je niet om daarmee te stoppen ofzo. Ze zeggen dat wel, maar ze doen het niet.” Kantelmoment Eén jongere kon een specifiek moment aanwijzen uit het PNT waarop hij de beslissing genomen heeft om te stoppen met zijn druggebruik. “Dieter: Je mag er wel bijschrijven of bijzeggen dat er echt één goede sanctie bijzat die ze mij gegeven hebben. Dat was mij een dag laten meedraaien in Het Kompas in Kortrijk. Dat heeft bij mij de klik gemaakt van ‘what the fack’ die gasten zijn nog maar 23 jaar en het zijn precies monsters die daar zitten. Dat heeft echt wel een klik gemaakt bij mij. Als ze iedereen eens zo een dag naar een afkickcentrum als Het Kompas zouden sturen, dan zouden er veel ogen opengaan hoor. Ik dacht dat de mijne nooit gingen opengaan, maar de mijne zijn daar opengegaan dusja.”
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
34
Werkzame elementen in het programma: cirkel De helft van de jongeren (n=4) gaven aan dat ze de wekelijkse cirkel niet effectief vonden. Dit komt omdat sommigen het nut er niet van inzien om je druggebruik van de afgelopen week te overlopen. Anderen vonden dat ze meegetrokken werden op het negatieve pad door andere jongeren in het PNT. “Kim: Die kringgesprekken zijn echt belachelijk. Iedereen kreeg om de beurt de kans om te zeggen wat zijn gebruik was de laatste week. Aléja, wat moest je zeggen? Ik heb elke dag gesmoord? Dat is dom he.” “Peter: Voor je moet binnengaan naar de cirkel en als de cirkel gedaan is, zit iedereen achter het hoekje samen te smoren.” “Lieselot: Na de cirkel zeiden de anderen me altijd ‘Kom Lieselot, we gaan nu eentje smoren. Tegen maandag zijn we al clean hoor’. En er zat daar ook iemand die alles gebruikte: MDMA, speed, coke.. Hij had altijd alles mee.” “Els: Sommige gasten zitten daar echt tegen hun zin. Je gaat daardoor rapper meegetrokken worden om zelf ‘foert’ te zeggen. In een groep zit je met jongens die er hun voeten aan vegen. Ik vond het in het begin ook niet goed voor mij dat ik bij zo een jongens zat, want ik werd daardoor meegetrokken. Maarja.” Er was één jongere die de cirkel wel effectief vond. Zijn ogen werden geopend door de confrontatie met andere drugsverslaafde jongeren. “Steven: Uihmm. Dat je tesamen zit in de cirkel en dat je moet zeggen hoe je week geweest is. Of je denkt dat je uitslag van de urinecontrole positief of negatief gaat zijn. Je ziet dan wie er eerlijk is en wie er niet eerlijk is.” “Steven: Voor mij is er niet zo één moment geweest waardoor alles veranderd is, het is eerder het daar tesamen zitten. Je ziet hoe de andere hun gedrag is en je vraagt je af of je ook soms zo bent. De confrontatie met een andere verslaafde in de cirkel was voor mij heel belangrijk.” Werkzame elementen in het programma: confrontatie met andere gebruikers Drie van de acht jongeren zeiden dat de confrontatie met andere drugsverslaafden hun ogen hebben geopend. “Dieter: Bij een drugsverslaafde moet je niet op zijn gevoel werken, want een drugsverslaafde heeft geen gevoel meer. Confronteren, dat is het beste, dat heb ik geleerd in de sleutel. Confronteren met je eigen gedrag. En dat is het beste, want pas dan heb je het door.” “Charlot: Ze moeten een zwaarder geval aantonen en ze daarmee confronteren. Dat helpt.” Werkzame elementen in het programma: puntensysteem Twee jongeren gaven aan dat ze het puntensysteem niet goed vonden. Allebei om verschillende redenen. “Kim: Je krijgt punten voor gewoon eerlijk te zijn. Als je zei ‘Kijk, ik zal deze week gestegen zijn’. Dan kreeg je twee punten. Dusja, je hebt maar vijftien punten nodig voor een stap terug te keren. Ik vind het niet goed. En mijn mama ook niet.” “Peter: Ahja, dat puntensysteem. Neen, dat was niet goed, hé. Het zijn precies kleuters die je behandelt met puntjes.”
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
35
“Kim: Je moet gewoon maken dat je niet meer stijgt. En dan als je genoeg punten hebt om een stap terug te keren, dan kan je weer eens twee weken smoren. Je moet daar met spelen met dat puntensysteem. Ze zouden vooral niet zo rap punten mogen krijgen. Aléja, iedere keer als je genoeg punten hebt, dan kan je een stap teruggaan. Bijvoorbeeld voor op tijd te komen en voor er de hele tijd te blijven, kreeg je een punt. Maarja, als je komt is het toch logisch dat je er blijft tot het einde?” Daartegenover gaven twee andere jongeren aan dat ze het puntensyteem positief vonden. “Lieselot: Ik vond dat goed. Ik heb een paar keer een beloning gehad. Ik kreeg dan €15.” “Els: Dat vind ik wel goed. Het is nog eens leuk als je een beloning krijgt.” Werkzame elementen in het programma: sancties Bijna alle jongeren (n=7) haalden negatieve elementen aan van de sancties. De meeste zagen het nut niet in van de sancties. Sommigen vonden de sancties niet streng genoeg terwijl andere ze te streng vonden. “Steven: Ik moet zeggen dat de sancties niet echt sancties waren in mijn ogen. Ik vond dat nog een toffe tijd om bij de boeren te gaan werken.” “Ben: Ik heb niets uit de sancties geleerd gewoon omdat het belachelijk is.” “Dieter: Ik vond de sancties niet rechtvaardig. Maar aangezien zij dat zeiden zal dat wel rechtvaardig geweest zijn zeker. Ik gebruikte wel drugs, maar ik had de sancties er voor over. Want hun sancties die ze soms gaven, zoals bij een boer gaan werken, dat werkt echt niet. Als ik terugkwam van een week bij een boer te gaan werken dan moest ik nog meer drugs nemen. Ik was opgevreten van de zenuwen.” “Charlot: Het waren belachelijke sancties. Waar je niets nuttigs met bijleert. In feite leer je gewoon alles over drugs. Over wat het doet met jezelf en wat de negatieve kanten zijn. In feite leer je het gewoon gebruiken.” “Kim: Ik weet het niet, ja.. Gewoon, uihm, nultolerantie moet nul zijn he eigenlijk. En de eerste vier sancties zijn gewoon een opdrachtje die je meekrijgt naar huis. Dat klopt gewoon niet he. Ze zouden eigenlijk veel strenger moeten zijn. En bij de boer gaan werken, aléja. Het is onnozel hé. En de meeste waren nog zo eens boeren van je-weet-wel, die na vijf uren al zeiden ‘Kom, ik zal je naar huis voeren’.” “Peter: Ik moest gewoon elke keer bij de boer gaan werken. Maar voor mij was dat geen straf om bij de boer te moeten gaan werken. Dat interesseerde mij. Dat ze je eens een sanctie geven waar je iets uit leert over je druggebruik. Het enige wat effect had op mij is dat zij mij naar Ruiselede zouden sturen. Toen ben ik beginnen opletten. En ik ben niet de enige, want anderen die deelnamen aan het project die ik nu soms nog tegenkom, die waren allemaal gestopt, maar uiteindelijk gebruiken ze nu allemaal bijna terug. Het was gewoon omdat ze allemaal niet wouden binnenzitten in Ruiselede.” Drie jongeren gaven ook enkele positieve elementen aan die aan de sancties verbonden waren. “Els: Ja, in het begin zijn ze niet zo streng. Maar dat is wel te verstaan dat je niet direct kan zeggen dat iemand die regelmatig smoort dat die op één-twee-drie clean is. Als je blijft smoren dan is het logisch dat de sancties altijd maar zwaarder worden. Ik vind dat maar normaal.”
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
36
“Lieselot: Ik heb echt iets geleerd uit die sancties, want ik zit hier nu in Ruiselede.” Werkzame elementen in het programma: urinecontroles Twee jongeren vinden de urinecontroles niet effectief, aangezien je kan uitrekenen wanneer je drugs kan gebruiken zonder te worden betrapt. “Kim: Nultolerantie zeggen ze, maar ik smoorde soms nog meer. Een dag of twee voor ik een urinecontrole moest doen, dan smoorde ik niet meer.” “Lieselot: Alé, ik vind dat ze onverwachts testen moesten doen. Zodat ze je kunnen pakken.” Eén jongere vond de urinecontroles wel effectief. “Els: Ik had miserie met mijn ouders toen ze zagen dat mijn urinecontroles positief waren. En ik kreeg toen ook sancties van mijn ouders. Ik mocht dan bijvoorbeeld niet uitgaan. Maarja, ik ga wel liever uit dan dat ik zit te smoren. Dus daarom vind ik die urinecontroles wel goed.” 2.2.3 Outcome: Zien de jongeren die het PNT hebben doorlopen positieve veranderingen bij zichzelf? Aangezien de meeste jongeren (n=6) het project reeds hebben afgerond, kon een analyse worden gemaakt van de veranderingen die ze al dan niet bij zichzelf hebben gemerkt. Daarvoor gaan we eerst dieper in op de motivatie om in behandeling te gaan. Is deze motivatie veranderd doorheen het PNT? Daarna wordt ingegaan op het actueel druggebruik van de jongeren. Dit hangt sterk samen met de gegevens die verkregen werden aan de hand van de ADAD. Ook polsten we naar veranderingen op persoonlijk vlak en veranderingen in hun visie op druggebruik en drughulpverlening. Ten slotte worden kort enkele toekomstverwachtingen van de jongeren geschetst. Is de motivatie veranderd of nog steeds negatief? Aanvankelijk werden de jongeren extern gemotiveerd om in behandeling te gaan. Doorheen het project is de helft van de jongeren (n=4) hun motivatie omgeslagen van extern naar intern. De andere helft van de jongeren (n=4) zijn nog steeds niet gemotiveerd om iets aan hun druggebruik te doen. Daarbij moet opnieuw een kanttekening worden gemaakt, aangezien één van deze vier laatste jongere een jongere is die het project nog niet heeft afgerond. “Steven: Achter twee maanden in het PNT ben ik helemaal gestopt met smoren. Dus nu sta ik veel positiever tegenover het PNT.” “Dieter: Tot op het einde heb ik blijven tegendraads doen hé. Als je vraagt aan Chris ‘Hoe was het met Dieter tijdens de laatste maanden?’. Hij zou zeggen dat ik een klootzak was. De rechter gaat ook zeggen dat ik een klootzak ben. Maar nu gezien ben ik door hun verplichting om in een potje te plassen wel tot het besef gekomen. Hun verwachtingen waren hoog, maar ze hebben veel volbracht voor mij. Zij hebben mij niet clean gekregen, maar ik heb er genoeg aan gehad alleszins.” “Kim: Ik doe niets mis. Ik mag wel eens smoren. Ik ga gaan werken. Ik ben met alles in orde dusja. Ik doe niets verkeerd.” “Peter: Het ligt zeker aan mezelf dat ik het project niet goed heb afgerond. Want bij het project hebben ze genoeg gedaan hoor voor mij. Het lag gewoon aan mijzelf. Ik bleef maar smoren. Waarom moest ik stoppen? Want ik deed daar niemand kwaad mee.”
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
37
Actueel druggebruik Zoals we bij de gegevens van de ADAD reeds zagen is er slechts één jongere volledig clean. Alle andere jongeren (n=7) hadden in de maand voor hun interview nog marihuana gebruikt en sommige jongeren (n=3) gebruikten ook nog andere drugs. De meeste jongeren (n=5) gebruiken wel veel minder dan voor hun deelname aan het PNT. “Steven: Jaja, ik ben gestopt met smoren.” “Els: Ik gebruik veel minder drugs. Vroeger gebruikte ik bijna iedere dag en nu gebruik ik bijna nooit meer.” “Dieter: En smoren ga ik af en toe wel nog eens eentje doen, als ik 50 jaar ben gaat dat soms eens geestig zijn. Maar ik heb het gewoon moeten vinden om het soms eens te doen en niet verslaafd te gebruiken. Ik ga daar wel nooit mee stoppen, ik ga het wegstoppen voor mijn kind, maar het is niet dat ik daarmee ga stoppen hé.” “Charlot: Ik ben niet gestopt door het project, ik ben ook niet beginnen minderen.” Veranderingen op persoonlijk vlak Op enkele jongeren na (n=2) geven de meeste jongeren aan dat er veranderingen merkbaar zijn door het PNT op persoonlijk vlak. Deze veranderingen zijn allemaal positief. “Dieter: Ahja, ik heb hier en daar een beter vertrouwen opgebouwd. Mijn vader wou niet dat ik soms iets smoorde, dus die is blij. De meeste mensen vinden dat ik nu beter bezig ben dan vroeger, ook al smoor ik soms eens. Ik ben alleszins veel beter bezig dan toen. Want ik weeg nu 68 kilo en toen ik binnenging woog ik 49 kilo. Ik was echt vel over been toen. Ik was helemaal tesamengetrokken van de drugs.” “Steven: Je zit niet meer in je eigen wereldje. Vroeger geloofde ik nooit wat iemand tegen me zei. En nu aanvaard ik de dingen die andere mensen me zeggen veel rapper. Met mijn moeder had ik vroeger veel miserie. En nu zijn we weer twee handen op één buik.” “Charlot: Uihmm. Met oudere mensen ben ik socialer geworden. Dat komt omdat ik met heel veel mensen moest praten elke dag.” “Els: Ik ga wel meer om met vrienden die bijna nooit drugs gebruiken. En vroeger ging ik bijna altijd om met vrienden die hele dagen zaten te smoren.” Veranderingen in visie op druggebruik/drughulpverlening Slechts twee jongeren geven aan dat hun visie op druggebruik en drughulpverlening niet veranderd is. Eén van deze twee jongeren heeft het PNT nog niet afgerond. “Kim: Mijn visie op hulpverlening is niet veranderd. Ik ga wel veel liever gewoon eens op gesprek naar het Kompas, dan dat ik naar nultolerantie moest gaan.” Alle andere jongeren (n=6) hun visie op druggebruik of drughulpverlening is wel veranderd in positieve zin. “Steven: Ja, ik heb een vriend die zwaar verslaafd is en hij leeft van zijn leefloon en toch verspilt hij zijn laatste frank aan de drugs. En vroeger zat ik bij hem samen te smoren en zag ik dat niet in. Als ik daar nu naar kijk dan heb ik medelijden met hem, maar ik ga er niet meer naartoe. Nu versta ik hoe triestig je leven kan worden door drugs te gebruiken. Het is niet enkel door de drugs dat je leven zo triestig kan worden, maar het heeft er zeker een heel grote impact op. Het moeilijkste is om zelf te leren inzien dat drugs je leven kapot kan maken.”
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
38
“Steven: Mijn visie op druggebruik is grotendeels veranderd door het project, maar ook door mijn mama en mijn vriendin. En ook door mijn vrienden te zien die zwaar verslaafd zijn aan drugs en die alsmaar dieper in de put geraken.” “Els: Vooral mijn visie over cannabisgebruik. Vroeger zei ik ‘Wat is er nu erg aan smoren?’. Zij zeggen dat je het nooit mag doen, maar ik vind dat als je soms eens smoort en het niet dagelijks of wekelijks doet, dat dat wel kan. Ik heb daar geleerd dat het niet normaal is dat je elke dag of elke week smoort.” Toekomstverwachtingen Bijna alle jongeren (n=6) zien hun toekomst rooskleuriger in dan voor ze aan het PNT begonnen. Eén jongere hoopt in de toekomst nooit meer drugs te gebruiken. “Steven: Uihmm.. Alleszins niet met drugs te gebruiken. Ik ga wel met drugs in aanmerking komen, maar ik hoop dat het PNT me groter en sterker heeft gemaakt zodat ik zelf niet meer ga gebruiken.” Vijf jongeren hopen dat ze in de toekomst soms nog eens drugs kunnen gebruiken zonder dat ze daarbij verslaafd zijn of dat ze daardoor in de problemen terechtkomen. “Dieter: Mijn verwachtingen zijn dat ik tegen mijn 21ste een kind heb en dan niet meer uitga en niet meer drink. En smoren ga ik af en toe wel eens eentje doen, als ik 50 jaar ben gaat dat soms eens geestig zijn.” “Kim: Uihm, ik heb vast werk. De eerste augustus is het immobiliënkantoor open en ga ik kijken voor een appartement voor mezelf. Ik zit in begeleid zelfstandig wonen. Gewoon mijn best doen. Wel nog smoren, maar anders niets. Alé, ook wel nog eens een pintje drinken.” “Charlot: Uihmm. Gewoon leven en werken en maken dat je geld hebt. Ik ga blijven smoren, dat zeker wel. Maar als ik geen geld meer heb, dan stop ik. Je moet gewoon nog kunnen overleven.” Twee jongeren vinden dat het PNT geen effect op hen gehad heeft en ze zijn ook niet van plan om iets te veranderen aan hun leven. “Ben: Ik ben niet van plan om te stoppen.”
3. Bevindingen die voortvloeien uit de focusgroep Voor de focusgroep distilleerde de hoofdonderzoeker enkele thema’s uit het onderzoek dat reeds was uitgevoerd met de jongeren. Een overzichtsdocument (bijlage 4) van de thema’s en de vragen die daarbij gesteld werden, werd op voorhand doorgemaild naar alle deelnemers van de focusgroep. De thema’s die besproken werden kunnen worden onderverdeeld in vijf verschillende delen, nl. de inleiding, de negatieve elementen volgens de jongeren, extra verwachtingen van de jongeren, extra verwachtingen van de onderzoekers en de toekomstverwachtingen. Hieronder vindt u de boomstructuur aan de hand waarvan de focusgroep werd geanalyseerd. Daarna vindt u de analyse van de gegevens die verzameld werden aan de hand van deze focusgroep. Om de privacy van alle deelnemers te beschermen, werden er geen namen vermeld bij de uitspraken.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
39
3.1) Boomstructuur focusgroep
Inleidnig
Vergroten van het besef dat hun druggebruik problematisch is
Negatieve elementen
Naam Project NulTolerantie
De cirkel
Extra verwachtingen jongeren
Individuele gesprekken met begeleiders
Context in rekening brengen
Extra verwachtingen onderzoekers Toekomstverwachtingen Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
De sancties
Doelstelling haalbaar?
Voldoen methodieken om doelstelling te bereiken?
Toekomstverwachtingen
40
3.2) Analyse gegevens focusgroep 3.2.1 Inleiding Uit literatuur (De Sleutel, 2008) is reeds gebleken dat het een primaire voorwaarde is om druggebruik als een probleem te zien voor men tot verandering kan komen. Aan de hand van het onderzoek bij de jongeren zagen we dat slechts de helft van de jongeren (n=4) beseften dat ze een probleem hadden voor ze aan het project deelnamen. Wij vroegen ons af of de actoren het mogelijk achten om dit probleembesef te vergroten bij de jongeren die instappen in het PNT. Als eerste schreven de deelnemers van de focusgroep het gebrek aan probleembesef vooral toe aan de specifiteit van de doelgroep. “Dat zijn net de jongeren die we willen bereiken, degene die het minst inzicht hebben. Degene die echt inzicht hebben die gaan ergens anders naartoe.” “Dezelfde jongeren die niet in het project zouden zitten en die evenveel gebruiken zouden veel minder snel zeggen dat ze een probleem hebben. Het is de context die maakt dat het eigenlijk als een probleem bestempeld wordt.” Uit de focusgroep werd ook duidelijk dat sommigen het probleem bij de jongeren legden en zeiden dat het moeilijk is om dit probleembesef te vergroten bij deze specifieke doelgroep. “Het is niet omdat ze een strafbaar feit gepleegd hebben dat ze onmiddellijk inzien dat ze een probleem hebben. We merken dat we bij de druganalyse met meer te maken hebben dan enkel en alleen cannabisgebruik. Ze zeggen dan dat zij eigenlijk van de rest afblijven, dus dan vragen zij ons wat dan eigenlijk het probleem is?” “Het drugmisbruik is voor iedereen een probleem voor ze deelnemen aan het project: voor de school, de ouders, de politie, de jeugdrechter… Maar voor hen niet. Soms een aantal weken of een aantal gesprekken verder durven die jongeren pas toe te geven dat ze echt een probleem hebben. Er zijn er veel die zeggen ‘Ik kan wel stoppen, maar ik wil niet’.” Daarnaast werden er enkele manieren naar voor gebracht waardoor ze het probleembesef bij de jongeren probeerden te vergroten bij hun instap in het PNT. “Er zijn wekelijkse urinecontroles, waardoor ze telkens met de neus op de feiten worden gedrukt.” “Als je begint dieper te vragen en je zegt ‘Kijk, wil je een urinecontrole afnemen?’ Dan zeggen ze onmiddellijk ‘Oeje, maar dat gaat positief zijn’. En dan merk je dat er wel gebruik is en dan gaan ze gewoon beginnen minimaliseren. Maar we hebben wel het voordeel dat de ouders er bij het intakegesprek bijzitten die kunnen zeggen dat het wel degelijk een probleem is.” “Anderzijds worden ze geconfronteerd met de leefsituatie. Bijvoorbeeld ‘als je geen drugprobleem hebt, dan heb je misschien toch wel een probleem met je ouders of een ander probleem enzovoort’. Dat is natuurlijk in het kader van motivationeel werken, in het kader van leren inzicht krijgen. Is het ideaal? Dat weet ik niet, maar het is een publiek dat zo moeilijk tot inzicht te brengen is he.”
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
41
“Daarom schakelen we nu al meer dan vroeger bij de druganalyse en bij het bespreken van het team eventueel de mogelijkheid in waarbij iemand zegt dat hij er eigenlijk geen probleem mee heeft. Daarom geven wij hen de kans om zichzelf te bewijzen. Dan zeggen we tegen hen dat als ze een maand of zes weken clean kunnen zijn dan kunnen we terug naar de jeugdrechter gaan en dan kunnen ze zichzelf verdedigen dat ze geen probleem hebben. Wij kunnen hen dan bijstaan met de uitslagen van de urinecontroles enzovoort. Wat we merken is dat ze effectief nooit aan die vier of zes weken geraken, dan kunnen ze er niet meer onderuit om te zeggen dat dit een probleem is.” 3.2.2 Negatieve elementen van het PNT volgens de jongeren In het onderzoek dat werd uitgevoerd bij de jongeren kwamen enkele negatieve elementen van het PNT naar voor. Hieruit kwam duidelijk de naam ‘het Project NulTolerantie’ naar voor. Daarnaast haalden de helft van de jongeren (n=4) negatieve elementen aan van de wekelijkse cirkel waar ze aan moeten deelnemen. Ten slotte zeiden quasi alle jongeren (n=7) dat de sancties of te streng of net niet streng genoeg waren of dat ze er het nut niet van inzagen. Naam Project NulTolerantie Naar aanleiding van verschillende redenen werd de naam veranderd van Project NulTolerantie naar Clean Up. Er zijn verschillende redenen voor deze naamsverandering. “Eén van de redenen waarom we daarover gaan nadenken zijn is het feit dat, uit jouw onderzoek Gielle, bleek dat dat verkeerde verwachtingen schiep bij de jongeren. Een ander iets is bij een onderzoek van een andere studente dat de ouders vonden dat de naam insinueerde dat wij er op de kortste keren voor gingen zorgen dat hun zoon/dochter clean ging zijn. En ik denk dat ook de mensen van jongerenwelzijn daar niet onverdeeld tevreden mee waren omdat de naam een heel rechtse associatie had. En de laatste reden, denk ik, is doorheen de twee jaar dat het een echt project was, onze aanpak veranderd is. En ik denk dat we op het einde allemaal het gevoel hadden dat een term als nultolerantie de lading niet meer dekte.” De naam Clean Up dekt volgens de deelnemers aan de focusgroep de lading van het project beter dan de naam PNT. Door deze naam wordt het ook duidelijk dat het een proces is dat met vallen en opstaan gepaard gaat en dat men daarbij ruimer kijkt dan enkel naar het druggebruik. “Het moest een beetje hipper zijn vonden wij, omdat een jongere niet tegen zijn vrienden durft te zeggen ‘ik ga maandagavond naar nultolerantie’. En dat het uiteindelijk te maken heeft met het proces om op te ruimen, om komaf te maken met een aantal dingen die aan de hand zijn in je leven. En druggebruik is één daarvan, er zijn ook andere terreinen waar op gewerkt moet worden.” “Wat daar ook meer uit spreekt, vind ik zelf, dat is de uitleg die we dan kunnen geven aan de ouders en de jongeren. Er is ruimte voor een proces van clean worden, van opruimen. Het is dus een proces dat met vallen en opstaan gepaard gaat. Dat is niet van ‘je moet hier clean zijn anders gaan we er met grote middelen in gaan hakken’.” “Het voordeel van de nieuwe naam is dat hij veel activerender is. Bij nultolerantie stond de controle centraal, terwijl nu eigenlijk de actie naar de jongeren verschoven wordt.”
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
42
“We maken duidelijk dat het een alternatief is, dat ze nog de kans krijgen om er iets aan te doen. Tijdens het oriënterend gesprek wordt dit al meegedeeld. Maar ook nogmaals bij die motivatie merk je al dat er van alles gebeurd is, bijvoorbeeld crisishulp aan huis of kompas ambulant. Het klopt niet zo goed dus eigenlijk, nu zien ze dat het iets meer dwingend is. En dan leggen we uit van ‘Kijk, je bent wel voor de jeugdrechter gekomen, maar toch krijg je nog de kans om er iets aan te doen’. Het is dus niet alleen rond de drugs, maar er wordt ook wel breder gekeken.” De cirkel Uit het onderzoek is gebleken dat de helft van de jongeren (n=4) de cirkel niet vonden als wat ze ervan verwacht hadden. Voor ons was het ook niet helder wat de exacte bedoeling was van de cirkel. De deelnemers aan de focusgroep zeiden dat ze de cirkel gebruikten omdat het een manier is waar de jongeren opnieuw een plaats leren verwerven in een groep. In deze groep kunnen ze van elkaar leren. “Ze kunnen leren van elkaar. De kanttekening die ik er direct bij wil maken is dat als ik nu achterom kijk naar deze twee jaar, dat dat niet in iedere groep gelukt is. Soms is het heel erg hard werken om daar een constructieve sfeer in te krijgen. Ik zie wel een aantal groepen waarin jongeren elkaar corrigeren in plaats van dat de correctie komt van de begeleiders. Soms vertelden ze bijvoorbeeld een verhaal over zichzelf en over hun druggebruik en soms herkenden andere jongeren daar dingen van bij zichzelf. En dat ze mits een trap onder hun kont dat ze daar samen kunnen nadenken over hoe ze een situatie met een verhoogd risico bijvoorbeeld kunnen vermijden. Ik heb het idee dat terwijl ze elkaar soms negatief kunnen beïnvloeden, ze dat ook positief kunnen doen. Maar dat lukt zeker niet altijd.” “Het is eigenlijk een soort methodisch werken he. We zijn in Pennsylvania geweest in het internationaal instituut voor herstelgerichte praktijken. En daar werkte men heel fel met de cirkel. En de cirkel had eigenlijk zeer veel bedoelingen. Eén daarvan was om jongeren gewoon –een groepsdynamische bedoeling–, te leren terug in een groep te zitten. Jongeren die gebruiken hebben met hun peers toch een andere relatie dan dat ze in andere contexten komen. Jongeren leren terug in een groep te zijn, jongeren leren terug met elkaar leren omgaan, leren luisteren naar elkaar, leren het woord nemen… Dat is eigenlijk de basisbedoeling. Daarbovenop zit eigenlijk nog een andere bedoeling die reeds werd aangehaald. Als jongeren bijvoorbeeld zeggen ‘Ik heb toen en toen gebruikt en dat was de aanleiding’, dan kunnen andere jongeren zich daar aan adresseren. Ze zien de parallellen en ze zien dat dit voor zichzelf ook een moeilijke situatie is. Alé, ze leren elkaar tools aanreiken van ‘Hoe ga jij daar mee om? Hoe ga ik daar mee om? En hoe kan dat getransfereerd worden naar mijn situatie?’” Zoals uit literatuur is gebleken (Broekaert, Vanderplasschen, Soyez, Vandevelde, De Wilde, Derluyn, & Colins, 2005) zitten de jongeren die deelnemen aan het PNT in de fase waarin ze hun identiteit gaan vormen. In deze fase willen ze graag behoren tot een groep, waardoor ze hun mening ook zullen laten sturen door wat er leeft in de groep. Daarbij vroegen wij ons af of een groepsgerichte aanpak de beste optie is, als uit het onderzoek gebleken is dat men na deze groepsgesprekken vaak samen drugs ging gebruiken. De deelnemers aan de focusgroep bevestigden dit probleem en ze gaven aan dat ze de laatste tijd meer aandacht aan dit probleem schonken door de cirkel te zien als een methodiek in plaats van als een doel. Hierdoor kijken ze meer individueel naar alle jongeren en hun problemen. Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
43
“De jongeren zeggen iets dat inderdaad waar is. In de zes jaar is dat altijd al een knelpunt geweest. Zoals reeds werd verteld, zoals de cirkel oorspronkelijk bedoeld was, hadden we eigenlijk een gesloten groep nodig. Op een bepaald moment hebben we de keuze gemaakt dat we dit eigenlijk niet konden, dat we een constante doorstroom nodig hadden. En dit is het probleem geweest. Je zit op een bepaald moment met een groep die een beetje gevorderd is. En je zou kunnen denken dat deze groep een nieuweling positief kan meetrekken. Maar als deze gevorderde groep in negatieve wijze bezig is, heb je niet onmiddellijk die positieve trektocht. Met als resultaat –we weten dat zelfs met 100% zekerheid– dat na de cirkel hier op de parking van de Euroshop ze aan het roken zijn. Het is één van de punten waar we in het verder proces over moeten nadenken.” “We zijn er ons ook van bewust als team. En we zijn ook al bezig met het geleidelijk aan om te vormen. Maar het is wel zo dat we het altijd op een kalme manier doen. Waarmee ik wil zeggen dat we nieuwe situaties tegenkomen en we zoeken naar oplossingen voor die specifieke gast en zo geraken we er wel. Wat we nu op dit ogenblik er uithalen is dat we op een bepaald ogenblik ook wat meer individueel gaan werken. Bijvoorbeeld één begeleider is bezig met de groep en de andere begeleider kan individueel werken met een bepaalde jongere. En dan zie je al een soort van differentiatie die aan het gebeuren is, wat ik persoonlijk toejuich. Maar ik denk dat we daar nog een stapje verder in kunnen gaan. Maar het vraagt natuurlijk tijd om dat voor te bereiden, om in overleg te gaan, te zoeken…“ “Er was een jongere die aanhaalde dat de maandag hier buitenstappen toch wel het moeilijkste moment van de week was. We hebben hem uitgedaagd, dat als hij clean was hij de maandag niet meer moest komen. Dus we hebben gewoon geluisterd naar hem en het moeilijkste moment van de week haalden we eruit. En we konden hem dan individueel zien de woensdagnamiddag bijvoorbeeld. De cirkel blijft voor ons een methodiek om de gasten clean te krijgen. En als er iemand aangeeft dat enkel de cirkel het probleem vormt zodat de jongere niet clean is. Dan is het eigenlijk niet nodig dat we persé iedereen altijd naar die cirkel willen brengen.” Daarnaast maakten enkele deelnemers aan de focusgroep een kanttekening bij de groepsdruk die de jongeren ervaren na het verlaten van de cirkel. Men zegt dat de jongeren de verantwoordelijkheid van zich afschuiven, aangezien ze dagelijks in zo’n groepen terechtkomen. “Maarja, ze nemen wel hun verantwoordelijkheid niet he. Ze zeggen van ‘Het is jullie schuld’. De verantwoordelijkheid doorschuiven daar zijn ze meester in he. Ze moeten daar bij mij niet met afkomen he, want ze komen elke dag in groepen terecht he.” “Ook de andere groepen waar ze zich in bewegen, is dat nu in een klas of de jongens die aan de pleintjes verzamelen, dat is heel vaak hun leefwereld die groepsdruk. Groepsdruk van jongens en meisjes die gebruiken. Heel vaak hebben ze geen cleane context meer. Dat is dus echt niet enkel en alleen de maandagavond dat ze met groepsdruk geconfronteerd worden.”
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
44
De sancties Quasi alle jongeren (n=7) haalden de sancties aan die hen opgelegd werden als niet wat ze ervan verwacht hadden. Sommige jongeren zeiden dat de eerste sancties niet zwaar genoeg waren, ze voelden dit niet aan als een sanctie. Er waren een paar jongeren die zeiden dat de sancties strenger moesten zijn. Daarnaast waren er ook jongeren die zeiden dat de sancties te streng waren. Door de verschillende meningen van de jongeren over het nut van de sancties, vroegen wij ons af wat het doel van deze sancties is. De deelnemers aan de focusgroep noemden deze sancties de sanctie- en beloningslijn of de opdrachtenlijn. Daarbij werd het duidelijk dat men gradueel werkt. Eerst wil men de jongeren inzicht laten verwerven in hun problematiek, pas nadien gaat men over tot echte sancties. “Het is eigenlijk helemaal anders gestart. In het begin was het van ‘Ok, we gaan er op slaan’. Maar eigenlijk pedagogisch bekeken was dit nu eigenlijk.. Alé, we hadden allemaal niet goed gestudeerd. Dat was eigenlijk onbegrijpelijk. Want de pedagogische norm om nieuw gedrag aan te leren is eigenlijk belonen. Daardoor is die sanctie- en beloningslijn erbijgekomen, of noem het opdrachtenlijn. Daardoor kom je minder snel bij een zware straf. Het tweede element was dat we de zware straffen niet meer konden opvolgen. Want wij hadden verschrikkelijk veel werk waardoor we onszelf straften, maar zij gingen eigenlijk vrijuit. Ik bedoel tegen dat we een boer gevonden hadden of tegen dat we naar Ruiselede konden rijden zaten we al in de problemen. Want ze deden allemaal niet zoals het moest zijn. Het derde element was dat de overheid zei dat het niet de bedoeling was dat we ze allemaal in Ruiselede staken, maar dat ze er net uit bleven. Dus heel dat element heeft ervoor gezorgd dat we zijn gaan zoeken naar een nieuwe manier om er mee om te gaan.” “De sanctielijn/opdrachtenlijn, ik noem het meer een opdrachtenlijn. De eerste stappen hebben veel meer te maken met het in kaart brengen van hun problematiek of hen daarmee te confronteren. Soms gebruiken we daar een film voor, bij sommigen werkt dit en bij sommigen niet. Het blijft voor ons een zoektocht, zeker in het begin, naar wat die gast gaat triggeren om er echt eens over te gaan nadenken. Op het moment dat het nodig is, kunnen we er ook confronterender in zijn.” “Maar de basis is dat we gradueel werken en dat we willen beginnen met te zeggen van we geven u een opdracht om eens stil te staan dat dat langzaamaan overgaat met de bedoeling tot sanctie, tot straf. Dat is eigenlijk een beetje het stramien dat we er in gezet hebben. Het gaat zo traag omdat we dat anders niet allemaal kunnen uitvoeren. En het resultaat is dat we constant binnen dat programma zitten met belonen en sanctioneren. Maar dat is nog geen straf. Het is dus een puntensysteem en via dat puntensysteem kom je aan grenzen.” Verder vroegen we ons ook af wat ze wilden dat de jongeren uit de sancties leerden. Hierin kon een duidelijke discrepantie worden opgemerkt tussen verschillende actoren. Sommigen wilden dat de jongeren echt iets leerden uit deze sancties en dat er te weinig teruggekoppeld werd naar de jongeren hierover. “Het eerste stuk hebben wij de ambitie om hen iets te leren, maar dat lukt blijkbaar niet altijd. Maar dan zou ik wel graag hebben dat als ze er niets uit leren, dat ze dan meedelen waar ze wel iets uit kunnen leren. Misschien moeten we de nood aan terugkoppeling na hun sancties wel zeker meenemen vanaf nu als iemand een sanctie of een opdracht gekregen heeft…”
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
45
Anderen vonden dat de sancties er puur zijn om de jongeren te straffen en dat de jongeren hier niets uit moeten leren. “Een sanctie heeft enkel en alleen de bedoeling om te markeren. Om te zeggen dat iemand er over gegaan is. Maar eigenlijk leer je daarmee geen nieuw gedrag. En dat is ook uit literatuur gebleken en uit onderzoek. Eigenlijk markeer je alleen maar van ‘kijk, jij hebt gebruikt en dat is verkeerd’. Maar daardoor ga je geen ander gedrag aanleren.” “Pedagogisch is dat eigenlijk ook niet nodig. Als je tegen een kind zegt ‘zet u op de stoel’ en hij doet het niet. Dan zeg je dat hij in de hoek moet gaan staan. Daar is dat eigenlijk ook niet nodig om daar op te reflecteren. Je hebt uw grens getrokken en dat is het. Maar een opdracht waar je op reflectie aanstuurt is iets anders dan een sanctie op zich. Of ze nu iets leren uit een sanctie of niet, eigenlijk maakt dat niet uit.” 3.2.3 Extra verwachtingen van het PNT van de jongeren Naast de negatieve elementen die de jongeren weergaven, hadden ze ook extra verwachtingen van het PNT. Enkele jongeren (=3) gaven aan dat de begeleiders meer moesten kijken naar de context waarin ze leven, aangezien dit vaak een deel van hun drugprobleem kan verklaren. Daarnaast gaven enkele jongeren (n=3) aan dat ze naast de groepsgesprekken tijdens de cirkel nood hadden aan individuele gesprekken met de begeleiders. Context in rekening brengen Aan de hand van de resultaten van het onderzoek bij de jongeren polsten wij naar de mate waarin men de context probeert te betrekken en hoe men dat doet. Hieruit kwam naar voor dat men in de mate van het mogelijke de context reeds probeert te betrekken bij het project. “Ik denk eerlijkheidshalve dat de context in de mate van het mogelijke er al bij betrokken is. We hebben dat op een bepaald moment zelf aangehaald dat we dat misschien nog meer zouden moeten kunnen doen. Maar dat is heel arbeidsintensief. Het is ook al niet vanzelfsprekend voor ouders om naar hier te komen, met als resultaat dat dit voor hen moet passen, dat dit ook binnen onze uren moet zijn. Waardoor het soms ook niet haalbaar is. Het enige, denk ik, waar we nu de laatste periode mee aan het experimenteren zijn, is de vraag om eventueel contextbegeleiding erbij te betrekken. Maar naar mijn aanvoelen kan dat maar functioneel zijn als dat iemand is die in de filosofie zit van dat programma enerzijds en anderzijds dat we ook een aanspreekpunt hebben. Dus met andere woorden, iemand die ook op teams kan meevolgen enzo. Dan, denk ik, dat dat heel functioneel kan zijn. Maar daar ook, weet ik maar al te goed en besef ik maar al te goed, dat dat qua persooneelsbezetting enzo, dat we daarin mager zitten.” “Tijdens de druganalyse wordt er zeer duidelijk, maar echt zeeeer duidelijk gezegd dat ze op elke minuut mogen bellen naar mij. Want ze moeten hun gsm uithalen en we steken dan mijn gsm nummer in hun gsm. Maar eerlijk hé, er heeft nog nooit iemand gebeld naar mij. Als ze echt zeggen van die context… Ze weten dat ze een aanspreekpunt hebben. Want hier in Clean Up mag er zelfs ge-sms’t worden ’s nachts, dan krijgen ze zelfs een sms terug.” “Het is wel zo dat Clean Up vaak opgelegd wordt in een dossier waar er een contextbegeleiding is. Ik heb daarstraks bij de voorstelling gezegd dat ik ook halftijds contextbegeleider ben. En nu is er één dossier waar ik de contextbegeleiding op mij mag
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
46
nemen. Dan is dat voor de ouders en voor de context duidelijk, of dat zou duidelijk moeten zijn voor die gast, dat er ruimer gekeken wordt dan enkel en alleen naar het druggebruik. Ik denk dat dat een lange wens was van ons, maar dat het een beetje zoeken was, hoe we dat gefinancierd konden krijgen, want contextbegeleiding is minstens één contact per week.” “Zeker op een moment dat er daar één jongere toe komt om een tipje van de sluier op te lichten, dan geeft ons dat direct de verantwoordelijkheid om daar iets met te doen. En dan durf ik wel zeggen, dat als we die kans krijgen, dat we daar zeker meer energie insteken dan waarvoor we betaald worden.” Individuele gesprekken met begeleiders De begeleiders geven aan dat individuele gesprekken niet expliciet zijn opgenomen in de werking van het PNT. Daarnaast beklemtonen ze wel dat de jongeren daar de kans toe hebben als ze dit wensen. “Ze hebben die mogelijkheid. Ik denk dat ik nu veel strenger ga zijn, omdat we in een duidelijk financieel kader zitten, dus we moeten daar duidelijk op waken dat we niet teveel buiten onze uren gaan. Maar in die tijd van je onderzoek hadden ze zeker die mogelijkheid om zich individueel te laten opvolgen. Uiteindelijk ja alé, ik denk dat we er aandacht voor moeten hebben dat er een stuk individueel kan benaderd worden, maar die mogelijkheid is er zeker.” “Op maandagavond is een groepsgesprek en daar zijn we dan met twee begeleiders. Als er daar vier jongeren zijn, dan kan het zijn dat ik bijvoorbeeld met één jongere een uur ga gaan wandelen en dat mijn collega dan praat met die andere drie jongeren. Ik denk van de dossiers die nu lopende zijn, van de zeven, worden er twee apart gezien. Deze twee komen om verschillende redenen niet in de groep, die krijgen dan individueel wekelijks een gesprek soms met controle begeleiding, soms niet. Ik denk dat we echt zoeken als we ervan overtuigd zijn of als we ons laten overtuigen door een jongere dat die groep niets voor hen is. Die groep is volgens ons ook een middel en geen doel op zich.” 3.2.4 Extra verwachtingen van het PNT van de onderzoekers Naast de extra verwachtingen die de jongeren aanhaalden, distilleerden wij zelf ook een bedenking uit de resultaten die we verkregen aan de hand van ons onderzoek. Hierbij gingen we uit van de doelstelling die we terugvonden in de handleiding van het PNT (Handleiding Project NulTolerantie, 2009). Daarbij wou men dat de deelnemers aan het PNT na 36 weken ‘clean’ zouden zijn of gemotiveerd om in vervolgbehandeling te gaan. Haalbaarheid doelstelling Slechts één van de zes jongeren die het project hadden afgerond op het moment van het interview was volledig clean. Dit was één van de twee jongeren die niet in vervolgbehandeling gingen, de vier andere jongeren deden dit wel (waarvan drie onder dwang). Daarbij rijst de vraag op of de doelstelling realistisch en haalbaar is. De deelnemers aan de focusgroep blijven achter deze doelstelling staan, maar ze gaan deze wel nuanceren. “Ook al zijn ze niet clean op het einde, ze hebben kennis gemaakt met de hulpverlening. En als ze ouder worden dan weten ze van ‘Ah, dat heb ik ooit nog gevolgd’. En dat is volgens mij ook één van de begindoelstellingen geweest: dat ze het kennen en dat ze erop terugvallen.”
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
47
“Het zou een beetje belachelijk zijn als we zeggen dat ze niet clean moeten worden. Maar de filosofie is wel gewijzigd naar het functioneren in de samenleving: geen criminele feiten, met je ouders overeenkomen, niet spijbelen, uw druggebruik binnen de perken houden… Dat is de filosofie en dat is ook meer de beoordeling geworden.” “Ik denk, in de laatste persmap stond er dat we streven naar een drugsvrij leven. Dat is natuurlijk één zin. Het is iets genuanceerder dan dat. We zijn op weg naar een drugsvrij leven en genieten van alle voordelen dat dat met zich meebrengt. Of laat u uitdagen om minstens toch eens te weten hoe het is om twee weken clean te zijn. Sommigen zijn dan verrast dat ze kunnen opschrijven wat de voordelen daarvan zijn. Maar ik denk, dat we in vergelijking met twee jaar terug, onze reacties en ons handelen nu minder laten afhangen van de testwaarden.” Voldoen de methodieken die worden aangeboden om de doelstelling te bereiken? In het onderzoek haalden enkele jongeren (n=3) aan dat ze interventies verwachten die niet aansluiten bij de doelstelling. Daarbij kwam bij ons de vraag op of er genoeg methodieken werden aangereikt om de doelstelling te bereiken. Want uit de interviews bleek dat sommige jongeren wilden stoppen met drugs gebruiken, maar dat ze niet konden. Ze vonden dat de begeleiders hen niet genoeg hielpen bij het effectieve proces om te stoppen met gebruiken. De begeleiders vinden dat ze wel genoeg methodieken aanreiken, maar dat de jongeren hier niet steeds gebruik van maken. Ook halen ze aan dat de jongeren vaak zeggen dat ze willen stoppen, maar dat het tot actie overgaan heel wat moeilijker is. “Jah, wat willen ze? Versta je, we zijn vree inventief. Ik wil wel eens spelen met hen, maar al spelende gaat het niet gaan. Dus het enige waar ik kan op terugvallen is hervalpreventie, psycho-educatie. Op die elementen kan ik terugvallen, maar verder van de rest.. Dan is het opname hé als het echt niet gaat. En ze krijgen de voorkeur hé, ze mogen voor op de wachtlijst.” “Iemand is op basis daarvan naar crisishulp en het Kompas geweest, iemand die tot het inzicht kwam dat het hem niet ging lukken. En doordat deze jongere deelnam aan Clean Up, kreeg hij voorrang op de anderen. Dus ik kan mij voorstellen dat er nog andere mensen zijn die echt niet konden stoppen. Maarja, vertel dat dan toch eerst eens tegen je begeleiders. Als dat basisvertrouwen er niet is, dan gaan we misschien eerst daarover moeten beginnen. Nog een keer hé, we gaan dat zeker blijven bewaren, ik sta daar eigenlijk garant voor, in die zin, individueel mogen ze altijd komen en ik ga hen niet anders behandelen dan bij ambulante drugshulp, om tools te krijgen om te leren omgaan met hun verslaving. Want laten we eerlijk zijn hé, tegen een verslaving opboksen is ongelofelijk zwaar, je hebt heel veel ondersteuning nodig, maar in eerste instantie moet je het willen. Dus willen ze eigenlijk echt wel stoppen? Want het kost moeite hé.” “Op het moment dat je actie begint te vragen, dan is het iets anders. Ze zeggen dat ze echt wel willen stoppen, maar dan start het met eerlijk te zijn tegen ons over hun gebruik, over situaties met een verhoogd risico. Over dingen waar wij dan een actie gaan vragen, waar wij een suggestie doen, dan doen ze het vaak niet. Dan blijven ze op het niveau van ik wil wel stoppen, maar het lukt mij niet. Op een gegeven moment is het toch aan hen, want het is een ambulant programma. Dat zorgt ervoor dat er heel wat verantwoordelijkheid, en terecht ook,
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
48
bij hen gaat liggen. Deze verantwoordelijkheid moeten ze opnemen. Maar zelfs als dat hen niet lukt, dan vragen wij wat ervoor gezorgd heeft dat ze niet hebben kunnen doen wat ze gezegd hadden dat ze gingen doen. Daarin zijn we wel aanklampend. Willen ze dan wel echt stoppen?” 3.2.5 Toekomstverwachtingen Na het bespreken van de negatieve elementen en de extra verwachtingen, gingen we uiteindelijk dieper in op de toekomstverwachtingen. Daarbij keken we naar wat de actoren naar de toekomst toe mogelijk zagen om het PNT te verbeteren. "Ik denk dat we nu een stap verder moeten. Bijvoorbeeld één van de dingen waar ik al aan aan het denken ben en waar we nog verder onderzoek naar gaan moeten uitvoeren. We gaan voor de cirkel moeten gaan naar bijvoorbeeld een assertiviteitscursus. Dat is een gemeenschappelijk element waarbij je elkaar weinig kan misdoen en wat er kan voor zorgen dat er een groepsbinding is. Op basis daarvan kan je een stapje verdergaan. Je kan bijvoorbeeld ook informatieve spelen erbij betrekken. En dan zie je wel dat er een groepsdynamiek kan ontstaan en dan gaan we moeten kijken in welke mate dat die verschillende elementen –want uiteindelijk is het een hele mooie theorie– ook in de praktijk werken.” “In de toekomst moeten we samenwerken met diensten die werken met jongvolwassenen. Want we hoorden net dat ze vaak zeventien en een half zijn als ze bij ons toekomen. Wij kunnen hen dan begeleiden tot hun achttien eventueel met ambulante drughulp erbij. Maar als ze met een vraag zitten omtrent verdere emotionele ondersteuning of omtrent alleen gaan wonen… Daar ligt er bij ons in de toekomst nog de opdracht om te kijken naar de context, en dit niet alleen het kijken naar het druggebruik. Ook al is hun project bij ons afgelopen…” “Als we ons programma nog beter kunnen maken, dan denk ik dat we naar de onderwerpen die we behandelen in de cirkels moeten kijken. Dan zien we algemeen bij jonge druggebruikers dat we mogelijks nog meer inspanning kunnen doen rond het werken met zelfbeeld. Dat we mogelijks wat meer inspanning kunnen doen rond vertrouwen in eigen kunnen, toekomstperspectieven zoeken. Mogelijks (maar het vraagt wat meer arbeidsintensief) meer op hun terrein komen. Hoe meer je één van hen wordt, dan kan je beter van in hun terrein corrigerend werken. Dat zijn allemaal elementen die mogelijk in de toekomst nog kunnen geëxploreerd worden. We zijn zeker nog niet aan het einde van ons verhaal, dus we doen lekker verder.”
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
49
DEEL 4: DISCUSSIE EN CONCLUSIE In het kader van deze masterproef werd er een onderzoek uitgevoerd naar de bevindingen van de jongeren die deelnemen/deelnamen aan het PNT. Hierbij werden acht jongeren ondervraagd aan de hand van vragenlijsten en een half-gestructureerd interview. Dit alles gebeurde tussen de periode juni 2011 en augustus 2011. In maart 2012 werden deze bevindingen besproken in een focusgroep waarbij enkele belangrijke medewerkers van het PNT aanwezig waren. In het laatste deel van deze masterproef gaan we vooral in op de drie onderzoeksvragen die we onszelf gesteld hadden in het begin van het onderzoek. Daarbij werd gepolst naar de veranderingen die de jongeren merkten bij zichzelf door deel te nemen aan het PNT. Daarnaast werd er ook naar de proceselementen van het PNT gezocht die bijdragen tot een positieve verandering bij de jongeren. De verkregen resultaten aan de hand van het onderzoek bij de jongeren werden bediscussieerd in een focusgroep, waarbij de deelnemers aan deze focusgroep hun perceptie op de uitspraken van de jongeren gaven. In wat volgt worden de resultaten van het onderzoek teruggekoppeld naar de drie onderzoeksvragen die we ons vooraf hadden opgesteld, dit kunnen we beschouwen als een conclusie van deze volledige masterproef. Daarnaast worden enkele beperkingen van het onderzoek besproken. Ten slotte worden er aanbevelingen voor verder onderzoek en voor de praktijk aangehaald.
1. Terugkoppeling resultaten naar de onderzoeksvragen 1.1) Onderzoeksvraag 1: “Zien de jongeren die het project hebben doorlopen positieve veranderingen bij zichzelf?” Drie kwart van de jongeren (n=6) die ondervraagd werden, zien hun toekomst positiever in dan voor ze deelnamen aan het PNT. Ze hopen dat ze minder in de problemen gaan komen dan voor hun deelname aan het PNT. Slechts één van deze zes jongeren wil een drugsvrij leven opbouwen, de andere vijf jongeren zien er geen kwaad in om sporadisch nog eens marihuana te roken zonder dat ze daarin overdrijven. Hieruit wordt duidelijk dat jongeren het risicogehalte van marihuanagebruik laag inschatten (Dorr, Gorostegui, Sandra, & Paz, 2009). De twee andere jongeren geven aan dat ze hun toekomst niet anders zien dan voor hun deelname aan het PNT. Evenveel jongeren (n=6) hun visie op druggebruik of drughulpverlening is veranderd in positieve zin. Sommigen halen daarbij aan dat ze inzien dat drugs hun leven kan kapot maken. Anderen zijn door het PNT tot het besef gekomen dat hun overmatig druggebruik abnormaal was. Hierdoor gebruiken ze nu sporadisch drugs, wat volgens hen binnen de grenzen van het aanvaardbare blijft. Adolescenten ondervinden zowel gezondheids-, sociale- als relationele problemen omwille van overmatig druggebruik (De Donder et al., 2002). Indien dit druggebruik afneemt of vermindert, zijn er veranderingen merkbaar op deze gebieden. Op enkele jongeren na (n=2) geven de meeste jongeren (n=6) aan dat er veranderingen merkbaar zijn door het PNT op persoonlijk vlak. Deze veranderingen zijn allemaal positief. Deze veranderingen omvatten betere vertrouwensbanden met familieleden, socialer zijn, aanvaarden van opmerkingen van anderen, zich in een drugsvrije context begeven etc. De meeste jongeren ervaren veel minder problemen dan voor hun deelname aan het PNT. Slechts één jongere is volledig clean zoals we konden opmaken uit de gegevens van de ADAD, maar meer dan de helft van de andere jongeren (n=5) gebruiken nu veel minder drugs dan voor hun deelname aan het PNT.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
50
Over het algemeen kunnen we stellen dat er slechts enkele jongeren (n=2) helemaal geen positieve veranderingen bij zichzelf hebben gemerkt door deel te nemen aan het PNT. De andere jongeren (n=6) merken op enkele levensgebieden positieve veranderingen op. 1.2) Onderzoeksvraag 2: “Welke proceselementen dragen volgens de jongeren bij tot eventuele positieve veranderingen?” Eerst en vooral moet de jongere openstaan om zijn/haar druggebruik als een probleem te zien. Dit gebeurt meestal pas als de jongere intern in plaats van extern gemotiveerd is. Daarom is het volgens dr. Van Duyse belangrijk om de jongeren te laten inzien dat ze een probleem hebben en dat ze hiervoor moeten worden geholpen, voordat ze aan een effectieve behandeling beginnen (De Sleutel, 2008). Dit inzicht kan worden bijgebracht door te werken aan de hand van de motiverende gespreksvoering van Miller en Rollnick (2005). Bij de motiverende gespreksvoering gaat de hulpverlener empathisch reageren op de gebruiker waardoor hij in staat is om de gebruiker een discrepantie te laten creëren tussen de huidige toestand en de toestand waar de gebruiker naartoe wil. Door deze discrepantie te ontwikkelen gaat de gebruiker zich bewust worden van de nadelen van zijn huidig gedrag en de voordelen die men kan hebben indien men zijn gedrag verandert. Hierdoor gaat de gebruiker beseffen dat hij weldegelijk een probleem heeft. Het is niet de bedoeling dat de hulpverlener de jongeren motivatie inprent, maar wel dat hij de motivatie uitlokt bij de jongeren. Door deze motiverende gespreksvoering toe te passen gaat men de persoonlijke effectiviteit van de jongere ondersteunen en gaat deze langzamerhand inzien dat hij zelf verantwoordelijk is voor het starten en uitvoeren van verandering. Uit het onderzoek van Wisdom et al. (2011) kwam naar voor dat de gebrekkige motivatie van jongeren de grootste barrière was om in behandeling te gaan voor hun drugprobleem. Het dwingende karakter van het PNT vormt daardoor een eerste struikelblok om bij te dragen aan een positieve verandering van de jongeren. Slechts een kleine meerderheid van de jongeren (n=5) kwam tijdens het PNT tot het besef dat hun druggebruik een groot probleem vormt in hun leven. Zeven jongeren gaven aan dat ze begonnen aan het PNT onder druk van justitie, dus dat ze enkel extern gemotiveerd waren. Tijdens het PNT is bij de helft van de deelnemende jongeren (n=4) hun motivatie omgeslagen van extern naar intern. Quasi alle jongeren (n=7) gaven aan dat de ondersteuning van de begeleiders heel belangrijk voor hen was. De begeleiders van het PNT gaven de meeste jongeren het gevoel dat ze hen onvoorwaardelijk steunden. Dit kan zeker en vast als één van de essentieelste proceselementen worden beschouwd om bij te dragen aan de verandering van de jongeren. Daarnaast is het ook belangrijk dat de jongeren naast de hulpverlening ook in hun onmiddellijke omgeving ondersteuning kunnen krijgen van hun vrienden of ouders. Want volgens Tack (2007) zijn er enkele factoren die de kwetsbaarheid van jongeren verhogen. Dit gaat over factoren in de context, verminderde maatschappelijke binding, private opvoedingsmilieu en persoonlijke psychopathologie. Hieruit kunnen we afleiden dat de onmiddellijke omgeving een grote invloed heeft op de kwetsbaarheid of de standvastigheid van de jongeren. De helft van de jongeren (n=4) gaven aan dat ze nauwelijks ondersteuning krijgen van hun familie of vrienden. De ondersteuning die ze van hun ouders krijgen, correleert nochtans positief met de motivatie om in behandeling te gaan (Austin, Hospital, Wagner, & Morris, 2010). Daarnaast zien we in het onderzoek van Stanton en Shadish Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
51
(Stanton & Shadish, 1997 geciteerd in Ozechowski & Liddle, 2000) dat de retentie in behandeling en de daling van het druggebruik tijdens de behandeling hoger is bij adolescenten bij wie de familie wordt betrokken bij de behandeling. Hierdoor vormt de ondersteuning van de ouders een heel belangrijk gegeven in het welslagen van het PNT. Daarom is het belangrijk dat het PNT de context nauwer betrekt. Hiervoor is men nu aan het experimenteren met een jongere die zowel het PNT volgt als contextbegeleiding krijgt van een begeleider uit datzelfde project. Bijna de helft van de jongeren (n=3) vond de confrontatie met andere druggebruikers een element dat hun ogen openden. Geen enkele jongere zei hier iets negatief over, waardoor we kunnen veronderstellen dat dit een belangrijk proceselement is. Deze confrontatie gebeurde vaak tijdens een sanctie die ze moesten uitvoeren waarbij ze in contact kwamen met jongeren die nog zwaarder verslaafd waren dan hen. Over de cirkel waren de helft van de jongeren (n=4) niet positief. Ze vonden het onnuttig om in een grote groep te praten. In de richtlijnen van de VAD (2010) vonden we terug dat de groepsleden een bepaalde groepsdynamica teweegbrengen die positief of negatief kan zijn. De jongeren van het PNT gaven aan dat het moeilijk was om zich niet te laten meeslepen op het negatieve pad door andere jongeren die daar aan deelnamen. Hier zien we dat de groepsdynamica een negatief effect teweegbrengt. Daarnaast kan dit ook volgen uit het feit dat veel jongeren nood hadden aan individuele gesprekken met de begeleiders in plaats van uitsluitend groepsgesprekken. Slechts één jongere gaf aan dat de cirkel een positieve invloed op hem had. Over het puntensysteem waren de meningen verdeeld. Twee jongeren vonden dit een positief element aangezien ze de beloningen die eraan verbonden waren leuk vonden. Daarnaast waren er twee andere jongeren die dit puntensysteem als negatief bestempelden, omdat ze vonden dat je met dit puntensysteem kon ‘spelen’ vermits ze veel te snel opnieuw pluspunten konden krijgen. Als laatste zijn de meningen over de urinecontroles en de sancties die aan dit puntensysteem worden gekoppeld weeral verdeeld. Sommige jongeren vinden de urinecontroles effectief, aangezien ze op deze manier gecontroleerd konden worden door hun ouders. Anderen vinden de urinecontroles niet effectief, omdat je kan uitrekenen wanneer je drugs mag gebruiken om toch negatief te testen. Enkele jongeren (n=3) vinden dat er positieve elementen zijn verbonden aan de sancties die vasthangen aan een positieve urinecontrole. Zo vindt er iemand het logisch dat de sancties steeds zwaarder worden naarmate je meer positieve urinecontroles doet. Een andere jongere haalt aan dat hij door deze sancties in Ruiselede zit, wat hij wou vermijden. Daarnaast geeft de meerderheid van de jongeren (n=7) ook negatieve elementen weer. Sommige jongeren vonden de sancties niet streng genoeg, anderen vonden ze te streng en nog anderen zagen het nut niet in van deze sancties. Over het algemeen kan besloten worden dat de interne motivatie die sommigen ontwikkelden doorheen hun deelname aan het PNT en de onvoorwaardelijke ondersteuning die ze kregen van de begeleiders, de belangrijkste proceselementen vormden om het PNT te doen slagen voor hen.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
52
1.3) Onderzoeksvraag 3: “Hoe percipiëren de actoren aan de focusgroep de uitspraken van de jongeren?” Jongeren moeten hun druggebruik als problematisch ervaren voor ze tot verandering overgaan. Daarom is het belangrijk om dit probleembesef te vergroten bij de jongeren die instappen in het PNT. Sommigen haalden de wekelijkse urinecontrole aan als een belangrijke hulpbron om de jongeren te doen inzien dat ze een probleem hadden. Enkele andere deelnemers aan de focusgroep achten dit onmogelijk aangezien de doelgroep die ze proberen te bereiken, net deze jongeren zijn die geen probleembesef hebben. De naam van het Project NulTolerantie had een afschrikwekkend effect op alle jongeren. Doorheen het proefproject zijn er twee onderzoeken uitgevoerd die dit negatieve effect van de naam aantoonden en men zag dat deze naam de lading niet meer dekte van wat men uitvoerde binnen het project. Vandaar is men in december 2011 overgeschakeld op de naam Clean Up. Door deze naam wordt het ook duidelijk dat het een proces is dat met vallen en opstaan gepaard gaat en dat men daarbij ruimer kijkt dan enkel naar het druggebruik. De cirkel werd door de helft van de jongeren (n=4) aangehaald als niet wat ze ervan verwacht hadden. De deelnemers van de focusgroep verduidelijkten ons dat de cirkel een manier is waar de jongeren opnieuw een plaats leren verwerven in een groep en waar ze van elkaar kunnen leren. Daarnaast haalden de jongeren de negatieve groepsdruk aan als een negatief element dat verbonden is aan de cirkel. Langs de ene kant zeggen de actoren van de focusgroep dat deze groepsdruk niet enkel wordt ervaren na het verlaten van de cirkel, maar ook in het dagdagelijkse leven van de jongeren. Men vindt dat de jongeren de verantwoordelijkheid van zich afschuiven. Langs de andere kant zijn de actoren van de focusgroep zich van dit probleem bewust en proberen daarom de cirkel te zien als een methodiek in plaats van als een doel. Hierdoor kunnen ze meer individueel kijken naar de jongeren en hun problemen. Zoals we bij de richtlijnen van de VAD (2010) zagen is het belangrijk om bij een groepsbehandeling de leden van een groep op voorhand te screenen zodat de groep homogeen is qua leeftijd, lotgenoten, mate van verslaving en ontwikkelingsstadium. Doordat het PNT een constante doorstroom heeft, is dit een open groep in plaats van een gesloten groep waardoor het praktisch onmogelijk wordt om aan deze eisen te voldoen. Naast de cirkel haalden de jongeren ook de sancties aan als niet wat men ervan verwacht had. De deelnemers aan de focusgroep maakten duidelijk dat de sanctie- en beloningslijn een instrument is om gradueel te werken. De eerste sancties zijn om de jongeren inzicht te laten verwerven in hun problematiek, maar naarmate men meer positieve urinecontroles doet gaat dit over in sancties die als doel hebben om te sanctioneren. Onder de deelnemers van de focusgroep merkten we wel een discrepantie op in het leereffect dat men verwacht van deze sancties. Enkele actoren vonden dat er te weinig gereflecteerd werd over deze sancties met de jongeren, zodat deze er niet veel uit konden leren. Andere actoren vonden dat men niet moet reflecteren over deze sancties aangezien de jongeren niets moeten leren uit een straf. De bevindingen uit de literatuur die wij raadpleegden sluiten niet aan bij deze laatste groep. Volgens de NIDA (2012) moet een straf of beloning onmiddellijk na het gestelde gedrag komen. Deze straf of beloning moet door de jongere als rechtvaardig en nuttig worden gepercipieerd om effectief te zijn.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
53
In de focusgroep ging men ook dieper in op twee extra verwachtingen die de jongeren hadden van het PNT, namelijk dat men de context in rekening brengt en individuele gesprekken met de begeleiders. De begeleiders van de focusgroep toonden aan dat ze deze twee dingen in de mate van het mogelijke al proberen toe te passen. Momenteel zijn ze van start gegaan met één jongere zowel op te nemen in het project als contextbegeleiding aan te bieden. Daarnaast gaf men aan dat individuele gesprekken niet expliciet opgenomen zitten in de werking van het PNT, maar dat de jongeren hier zeker en vast de kans toe hebben. Uit de richtlijnen van de VAD voor clinici voor de aanpak van problematisch cannabisgebruik (2010) zien we dat men sneller kan inspringen op de individuele noden bij jongeren die een groepsbehandeling volgen, aangezien deze een kortere wachtlijst moeten doorlopen. We zien ook dat deze kortere wachtlijst geldt voor de jongeren die deelnemen aan het PNT. Indien ze zelf aangeven dat het PNT niet voldoende is om te stoppen met hun druggebruik, krijgen zij voorrang op anderen om te worden opgenomen in een residentiële hulpverleningsdienst. Naar de toekomst toe hebben de actoren plannen om het PNT te optimaliseren. Zo willen ze samenwerken met diensten voor jongvolwassenen voor de jongeren die bijna achttien jaar zijn, daarnaast willen ze de groepsdynamiek bevorderen en ze willen ook meer op het terrein van de jongeren zelf komen.
2. Beperkingen van het onderzoek Het onderzoek bestaat voornamelijk uit kwalitatieve gegevens. Men kan het als een gebrek ervaren dat er weinig kwantitatieve gegevens gebruikt werden, aangezien kwantitatieve gegevens vaak een hogere betrouwbaarheidsgraad hebben. Zoals eerder werd aangehaald zijn kwalitatieve methoden volgens Allen (2002) uitermate geschikt om middelenmisbruik te onderzoeken. Smeyers & Depaepe (2007) vinden een half-gestandaardiseerd interview een goede onderzoeksmethode als je geïnteresseerd bent in wat de feiten zijn en hoe de betrokkenen hier tegenover staan. Aangezien we ons onderzoek toespitsen op de ervaringen van de jongeren die deelnemen aan het PNT is een kwalitatief onderzoek hier de beste keuze. De interne betrouwbaarheid probeerden we zo hoog mogelijk te maken door de boomstructuur en enkele gecodeerde interviews van de hoofdonderzoeker te vergelijken met deze van dr. Veerle Soyez. Daartegenover kunnen we er niet omheen dat het grootste deel van de analyse door één onderzoeker is uitgevoerd, waardoor er geen interbeoordeelaarsbetrouwbaarheid is. Voor de analyse van een focusgroep is het best om zowel de data binnen de focusgroep als de data tussen verschillende focusgroepen te vergelijken. Een gevaar van slechts één focusgroep uit te voeren rond een bepaald thema is het gebrek aan vergelijking met andere focusgroepen en de onmogelijkheid om patronen te achterhalen die naar voor komen tijdens de verschillende focusgroepen (Krueger, 1998). Aangezien het PNT een tweejarig proefproject is, is de populatie eerder beperkt. Reeds 21 jongeren namen deel aan het PNT voor ons onderzoek van start ging in juni 2011. De steekproef van het onderzoek omvat slechts acht van deze 21 jongeren. Naast deze acht jongeren wilden er nog twee jongeren deelnemen aan het onderzoek, maar deze konden niet meer worden bereikt. Er zijn verschillende redenen waarom de andere elf jongeren niet wilden deelnemen aan het onderzoek. Zowel de redenen tijdsgebrek, geen interesse en het feit dat men al genoeg had deelgenomen aan andere onderzoeken werden vaak aangehaald. Het probleem bestaat dat mogelijks enkel de meest gemotiveerde deelnemers van het PNT instemden om deel te nemen aan het onderzoek. Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
54
De cijfers die we verkregen omtrent het druggebruik van de jongeren voor en na hun deelname aan het PNT moesten soms worden genuanceerd, aangezien er nog twee van de acht jongeren deelnamen aan het PNT op het moment van ondervraging. Sommige cijfers kunnen misschien zijn beïnvloed door deze twee jongeren, daarom werd dit steeds duidelijk gemaakt in de analyse van de resultaten. Zoals enkele actoren in de focusgroep aanhaalden waren de resultaten zuiverder geweest indien we voor- en nametingen konden doen bij de jongeren die deelnamen aan het project. Volgens hen evolueert het besef van een jongere en wisten de jongeren die het project reeds hadden afgerond niet goed meer hoe ze erover dachten voor ze begonnen aan het project. Jongeren die het volledige traject doorliepen deden er negen maanden over, vanwege het tijdsgebrek was het onmogelijk om voor- en nametingen te doen. Een vergelijking met een gelijkaardig project kon niet worden gemaakt doordat het PNT een proefproject is dat nog in zijn kinderschoenen staat. Geen enkel ander project in België volgt een vergelijkbare procedure. Door het beperkte aantal respondenten en het gebrek aan een controlegroep kunnen we de resultaten niet veralgemenen.
3. Aanbevelingen voor verder onderzoek en voor de praktijk Naast het bespreken van de belangrijkste resultaten en de beperkingen die aan dit onderzoek verbonden waren, focussen we ons hier op de aanbevelingen voor verder onderzoek en praktijkaanbevelingen die de werking van het PNT ten goede kunnen komen. 3.1) Aanbevelingen voor verder onderzoek Momenteel zijn er twee onderzoeken uitgevoerd naar het PNT. Het onderzoek naar de ervaringen van de jongeren en de medewerkers van het PNT werd uitgevoerd naar aanleiding van deze masterproef door Gielle Van Gansbeke. Daarnaast werd er reeds een onderzoek uitgevoerd door Hannelore Cottenie dat polst naar de bevindingen van de ouders van de jongeren. Uit het document omtrent het evaluatie-onderzoek van het PNT zijn er vijf onderzoeksvragen terug te vinden (Evaluatie Project NulTolerantie, 2010). De belangrijkste onderzoeksvraag waar nog geen onderzoek naar uitgevoerd werd, luidt als volgt “Wat zijn de organisatorische randvoorwaarden voor de implementatie en uitvoering van dit project op de verschillende niveaus: niveau van het parket en de jeugdrechtbank, niveau van de liaisonfunctie (parketcriminoloog) en niveau van de hulpverlening (jongerenwelzijn en drughulpverlening).” Hier kunnen we besluiten dat een onderzoek uitsluitend naar de bevindingen van alle deelnemende actoren van het bestuur van het PNT een welkome aanvulling zou zijn op de twee onderzoeken die reeds werden uitgevoerd. Om tot consistente resultaten te komen, is het aan te raden om een onderzoek uit te voeren met een grotere steekproef. Voor dit onderzoek werden er slechts acht jongeren ondervraagd van de 21 jongeren die reeds deelgenomen hadden aan het project. Aangezien het onderzoek vrijwillig was, kunnen de resultaten zijn vertekend doordat waarschijnlijk de meest gemotiveerde jongeren hebben deelgenomen.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
55
Zoals in de focusgroep werd weergegeven is het aan te raden om voor- en nametingen te doen bij de jongeren die deelnemen aan het project. Zo kan men de resultaten zuiverder maken. In dit onderzoek werden enkel nametingen gedaan en zoals enkele actoren uit de focusgroep aanhaalden evolueert het besef van jongeren en kunnen deze achteraf niet exact weergeven hoe ze zich voelden voor ze begonnen aan het project. 3.2) Aanbevelingen voor de praktijk Uit voorliggend onderzoek én uit de studie van Cottenie (2011) kunnen we enkele aanbevelingen naar de praktijk formuleren. In het begin van het onderzoek zagen we dat de naam van het project de deelnemende jongeren afschrok reeds voor ze er een stap hadden binnengezet. Het is positief dat de naam van het project veranderd werd naar ‘Clean Up’ gedurende het onderzoek. Enkele jongeren haalden tijdens de interviews aan dat ze graag wat meer ondersteuning zouden krijgen éénmaal ze intern gemotiveerd waren om iets aan hun druggebruik te doen. Vaak waren ze echt gemotiveerd maar nam hun verslaving de bovenhand. De begeleiders schrijven dit probleem toe aan de laksheid van de jongeren om tot actie over te gaan. Indien de begeleiders geen andere methodieken kunnen aanreiken om de jongeren te helpen met het effectieve proces om te stoppen, is het aan te raden om de jongeren methodieken aan te leren om tot actie over te gaan. Zowel de jongeren als de ouders haalden de sanctielijn aan als iets wat voor verbetering vatbaar was. Enkele jongeren zeiden dat de sancties te streng waren. Daarnaast zeiden de andere jongeren en de ouders dat de sancties niet zwaar genoeg waren en dat ze dit vaak niet aanvoelden als een sanctie. De jongeren en ouders haalden vaak aan dat men niets leert uit deze sancties en dat het geen effect heeft. In de focusgroep was er een discrepantie tussen de verschillende actoren omtrent de functie van deze sancties. Sommigen vonden dat men inderdaad meer terugkoppeling moest maken naar de jongeren toe na het uitvoeren van een sanctie, zodat ze hier konden over reflecteren. Anderen vonden dat een sanctie enkel als doel heeft om de jongeren te straffen, dus dat ze hier niets uit moeten leren. Omdat zowel de ouders als de jongeren vragen hadden omtrent deze sancties, is het belangrijk dat alle betrokken actoren van het PNT op eenzelfde lijn staan omtrent de functie hiervan. Een gesprek tussen hen omtrent de functie van deze sancties is volgens ons dan ook onontbeerlijk. Daarnaast kwamen er uit het onderzoek nog drie elementen (context in rekening brengen, individuele gesprekken met de begeleiders en ondersteuning na het PNT) naar boven die sommige jongeren extra verwacht hadden van het PNT. De jongeren gaven aan dat de begeleiders hun context meer in rekening moeten brengen. Zoals de actoren van de focusgroep en de ouders (Cottenie, 20112) reeds aangaven, wordt er al veel gedaan om de context te betrekken bij het PNT. Daarnaast is men momenteel wel gestart met één jongere zowel in het project te ondersteunen als hem tegelijkertijd contextbegeleiding te geven. Dit is een positieve evolutie en indien de resultaten positief zijn, is dit zeker en vast iets wat men verder kan uitbouwen. Zoals in het onderzoek vaak werd aangehaald, ondervonden enkele jongeren negatieve effecten van de cirkel. Aangezien men in de cirkel in groepsverband werkt, vonden sommige jongeren het moeilijk om zich niet negatief te laten beïnvloeden door hun peers. Mede daardoor haalden de jongeren aan dat ze meer individuele gesprekken wilden met de begeleiders. De deelnemers aan de focusgroep
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
56
bevestigden de negatieve invloed die sommige jongeren op anderen uitoefenden. Ze proberen reeds om individueler te werken met de jongeren. Naar de toekomst toe zou het gunstig zijn indien men een antwoord kan vinden op de negatieve invloed die sommige jongeren ervaren tijdens deze groepsmomenten. Als laatste element haalden enkele jongeren aan dat enige vorm van ondersteuning na het afronden van het PNT welkom zou zijn. Tijdens de focusgroep haalde een medewerker van het PNT aan dat ze in de toekomst moeten samenwerken met diensten die werken met jongvolwassenen. Deze medewerker bevestigt dat men in de toekomst na het beëindigen van het PNT meer moet kijken naar verdere ondersteuning voor de jongeren.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
57
BIBLIOGRAFIE Allen, D. (2002). Research Involving Vulnerable Young People: a discussion of ethical and methodological concerns. Drugs: Education, Prevention, and Policy , 275-283. American Psychological Association. (2010). Publication manual of the American Psychological Association (6th ed.). Washington, DC: Author. Austin, A., Hospital, M., Wagner, E., & Morris, S. L. (2010). Motivation for reducing substance use among minority adolescents: Targets for intervention. Journal of Substance Abuse Treatment, 399407. Baeten, I., Bernaert, I., & De Bock, M. (2012). Op zoek naar een kick? Draaiboek voor een ouderavond over gamen, alcohol- en ander druggebruik bij jongeren. Brussel, België: VAD. Broekaert, E., Vanderplasschen, W., Soyez, V., Vandelvede, S., De Wilde, J., Derluyn, I., & Colins, O. (2005). Handboek Bijzondere Orthopedagogiek. Antwerpen/Apeldoorn, België: Garant. Brook, J., Balka, E., & Whiteman, M. (1999). The risks for late adolescence of early adolescent marijuana use. American Journal of Public Health, 1549-1554. Casselman, J., & Kinable, H. (2007). Het gebruik van illegale drugs, Multidimensionaal bekeken. Heule, België: UGA. Center for Substance Abuse Treatment. (1999). Screening and assessing adolescents for substance use disorders. Treatment Improvement Protocol (TIP) Series, 31. USA, Washington DC: Government Printing Office. Compernolle, T., Lootens, H., Moggré, R., & van Eerden, T. (2002). Alles went, ook een adolescent. Wegwijzer bij het opvoeden van jongeren. Tielt, België: Lannoo. Copeland, J., Frewen, A., & Elkins, K. (2009). Management of cannabis use disorder and related issues: a clinician’s guide. Verkregen via http://ncpic.org.au/ncpic/news/ncpic-news/pdf/management-ofcannabis-use-disorder-and-related-issues-a-clinicians-guide Cottenie, H. (2011). De beleving van ouders van drugsverslaafde jongeren over het project Nultolerantie: een onderzoek naar stress, coping én ouder - kindrelaties (Masterproef, Universiteit Gent, België). De Donder, E., & Lambrechts, M.C. (2002). Situering problematisch middelengebruik. In: De Donder, E., De Maeseneire, I., Geirnaert, M., Lambrechts, M.C., Roosen, N., Van Baelen, L. & Verstuyf, G. (2002). Alcohol- en druggebruik. Gedifferentieerde aanpak van preventie tot hulpverlening. Mechelen, België: Kluwer. De Druglijn. (n.d.). Verkregen via http://www.druglijn.be/ de Haan, H. A., & de Jong, C. A. J. (2010). Diagnose en therapie 2010: hoofdstuk psychoactieve middelen. Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum. De Leon, G., Melnick, G., Kressel, D., Jainchill, N. (1994). Circumstances, motivation, readiness and suitability (The CMRS Scales): Predicting retention in therapeutic community treatment. American
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
58
Journal of Drug and Alcohol Abuse, 20, 495-515. De Leon, G., Melnick, G., Thomas, G., Kressel, D., Wexler, H.K. (2000). Motivation for treatment in a prison-based therapeutic community. American Journal of Drug and Alcohol Abuse, 26 , 33-46. De Maeseneire, I. & Vandenberghe, E. (2003). Brochure: Drugs etc. achtergrondinformatie – Vereniging voor Alcoholen andere Drugproblemen. Verkregen via http://www.vad.be/media/9231/drugsetc_brochure_bblz.pdf De Ridder, H. (2006). Jongeren, ouders en drugs. Antwerpen, België: Garant. De Sleutel (n.d.). Verkregen via http://www.desleutel.be/ Den Bakker, J. K. (1995). Drugs, gokken, alcohol en roken. Een gids voor ouders. Kampen, Nederland: Kok. Den Boer, D. J., Bouwman, H., Frissen, V., & Houben, M. (2005). Methodologie en statistiek voor communicatie-onderzoek. Mechelen, België: Kluwer. Degenhardt, L., Coffey, C., Carlin, J. B., Swift, W., Moore, E., & Patton, G. C. (2010). Outcomes of occasional cannabis use in adolescence: 10-year follow-up study in Victoria, Australia. The British Journal of Psychiatry, 196, 290-295. Deprez, N., Antoine, J., Asueta-Lorente, J.F., Bollaerts, K., Van der Linden, T., & van Bussel, J. (2011). Belgian national report on drugs 2011. New developments, trends and in-depth information on selected issues. Verkregen via https://workspaces.wivisp.be/BMCDDA/Documents/Publications/BAR/2011/Belgian%20National%20Report%20Drugs%2020 11_Full.pdf Dorr, A., Gorostegui, E., Sandra, V., & Paz, D. (2009). Teenage consumers of marijuana: implications for the family and the school. Salud Mental , 269-278. Evenepoel, T. (2008). Fesat monitoring project. Report on the 16th data collection: changes during the first half of 2008. Brussel, België: FESAT (The European Foundation of Drug Helplines). EWDD (2005). Stand van de drugsproblematiek in Europa, jaarverslag 2005. Lissabon, Spanje: EWDD. FAQ over verslaving. (n.d.). Verkregen via http://www.desleutel.be/verslaving/faq/faq-oververslaving Franelić, I. P., Kuzman, M., Šimetin, I. P., & Kern, J. (2011). Impact of environmental factors on marijuana use in 11 European countries. Croatian Medical Journal, 4, 446-457. Goodman, R. (1997). The Strengths and Difficulties Questionnaire: A Research Note. Journal of Child Psychology and Psychiatry , 581–586. Goodman, I., Peterson-Badali, M., & Henderson, J. (2011). Understanding motivation for substance use treatment: The role of social pressure during the transition to adulthood. Addictive Behaviors, 6, 660-668. Goodman, R., Scott, S. (1999). Comparing the Strengths and Difficulties Questionnaire and the Child Behavior Checklist: Is Small Beautiful? Journal of Abnormal Child Psychology, 17-24.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
59
Goris, R. (2012). De digitale eerstelijn: Onlinehulpverlening uit de startblokken. Weliswaar, 104, 3234. Gowan, T., Whetstone, S., & Andic, T. (2012). Addiction, agency, and the politics of self-control: Doing harm reduction in a heroin users’ group. Social Science & Medicine, 74, 1251-1260. Grant, B.F., & Dawson, D.A. (1997). Age at onset of alcohol use and its association with DSM-IV alcohol abuse and dependence: Results from the National Longitudinal Epidemologic Survey. Journal of Substance Abuse, 9, 103-110. Hibell, B., Andersson, B., Bjarnason, T., Ahlström, S., Balakireva, O., Kokkevi, A., & Morgan, M. (2003). The ESPAD Report 2003: Alcohol and Other Drug Use Among Students in 35 European Countries. Verkregen via http://www.espad.org/documents/Espad/ESPAD_reports/ The_2003_ESPAD_report.pdf Hill, J., Emery, R. E., Harden, K. P., Mendle, J., & Turkheimer, E. (2007). Alcohol Use in Adolescent Twins and Affiliation with Substance Using Peers. Journal of Abnormal Child Psychology, 36, 81-94. Israelsson, M. (2011). Welfare, Temperance and Compulsory Commitment to Care for Persons with Substance Misuse Problems: A Comparative Study of 38 European Countries. European Addiction Research, 17, 329-341. Jongeren en drugs: (g)een probleem? (5 december 2008). Verkregen http://www.desleutel.be/familie-en-vrienden/item/1762-jongeren-en-drugs-geen-probleem-
via
Kagie, M.S.H. (2009). Alcohol- en cannabisgebruik onder adolescenten: De invloed van het gezin. (Masterproef, Universiteit Utrecht, Nederland). Verkregen via http://igiturarchive.library.uu.nl/student-theses/2009-0805-200210/UUindex.html Kompas vzw. (n.d.). Verkregen via http://www.kompasvzw.be/ Korhonen, T., Van Leeuwen, A. P., Reijneveld, S. A., Ormel, J., Verhulst, F.C., & Huizink, A. C. (2010). Externalizing behavior problems and cigarette smoking as predictors of cannabis use: the TRAILS Study. J Am Acad Child Adoles Prychiatry, 49, 61-69. Kortrijk en Ieper starten nieuw project drugsverslaafde jongeren. (2009, 18 mei). De Morgen. Verkregen via http://www.demorgen.be Krueger, R.A. (1998). Analyzing & reporting focus group results. London, England: Sage. Krueger, R. A. (1998). Developing questions for focus groups. London, England: Sage. Kvale, S. (1994). Ten standard Objections to Qualitative Research Interviews. Journal of Phenomenological Psychology, 147-173. Lombaert, G. (2005). Onderzoeksrapport: Risico- en protectieve factoren in verband met middelengebruik: Onderzoek bij 14- tot 18-jarige scholieren in de provincies West-Vlaanderen, OostVlaanderen en Zeeland. Verkregen via http://www.desleutel.be/ Leukefeld, C.G., Tims, F., & Farabee, D. (2002). Treatment of Drug Offenders: Policies and Issues. New York, NY: Springer.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
60
Marlatt, G.A., Blume, A., & Parks, G. (2001). Integrating harm reduction therapy and traditional substance abuse treatment. Journal of Psychoactive Drugs, 33, 13-22. Marlatt, G.A., Larimer, M. E., Witkiewitz, K. (2012). Harm Reduction: Pragmatic Strategies for Managing High-Risk Behaviors. New York, NY: The Guilford Press. Melnick, G., Hawke, J., De Leon, G. (2003). Modality and population differences in motivation and readiness. Document in preparation. Miller, W.R., & Rollnick, S. (2005). Motiverende gespreksvoering: een methode om mensen voor te bereiden op verandering. Gorinchem, Nederland: Ekklesia. Morgan, D. L. (1998). Planning focus groups. London, England: Sage. Morgan, D. L. (1998). The focus group guidebook. London, England: Sage. Mrazek, P.J., & Haggerty, R.J. (1994). Reducing risks for mental disorders; frontiers for preventive intervention research. Washington, WA: National Academy Press. Murdach, A. D. (2009). The temperance movement and social work. National Association of Social Workers, 54, 56-62. Narcotics Anonymous. (n.d.). Verkregen via http://www.na-belgium.org/ Neale, J., Allen, D., & Coombes, L. (2005). Qualitative research methods within the addictions. Addiction, 1584–1593. Ozechowski, T.J., & Liddle, H.A. (2000). Family-Based Therapy for Adolescent Drug Abuse: Knows and Unknowns. Clinical Child and Family Psychology Review, 3, 269-298. Parolaro, D. (2010). Adolescent cannabis consumption and schizophrenia: epidemiological and experimental evidences. Adicciones, 22, 185-189. Portaal Belgium – informatie en diensten van de overheid: Drugs en verslaving. (n.d.). Verkregen via http://www.belgium.be/nl/gezondheid/gezond_leven/drugs_en_verslaving/ Principles of Drug Abuse Treatment for Criminal Justice Populations - National Institute on Drug Abuse. (2012). Verkregen via http://m.drugabuse.gov/sites/default/files/podat_cj_2012.pdf Renshaw, K. (2007). Perceived criticism only matters when it comes from those you live with. Journal of clinical psychology, 63, 1171-1179. Robbins, M. S., Feaster, D. J., Horigian, V. E., Rorhbaugh, M., Shoham, V., Bachrach, K., Miller, M., Burlew, K. A., Hodgkins, C., Carrion, I., Vandermark, N., Schindler, E., Werstlein, R., & Szapocznik, J. (2011). Brief Strategic Family Therapy Versus Treatment as Usual: Results of a Multisite Randomized Trial for Substance Using Adolescents. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 79, 713-727. Roiblatt, R. E., & Dinis, M. C. (2004). The lost link: Social work in early Twentieth-Century alcohol policy. Social Service Review, 78, 652-674.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
61
Rowe, C. (2012). Family Therapy for Drug Abuse: Review and Updates 2003-2010. Journal of Marital and Family Therapy, 1, 59-81. SDQ Scoring Online. (n.d.). Verkregen via http://www.sdqscore.org Smeyers, P., & Depaepe, M. (2007). Educational Research: Networks and Technologies. Dordrecht, Nederland: Springer. Smit, E., Verdurmen, J., Monshouwer, K., & Bolier, L. (2007). Jongeren en verslaving - de effectiviteit van behandelinterventies voor jongeren. Een literatuurstudie en een inventarisatie van behandelaanbod in Nederland. Amersfoort, Nederland: GGZ Nederland. Snoek, A., Wits, E., van der Stel, J., & van de Mheen, D. (2010). Kwetsbare groepen jeugdigen en (problematisch) middelengebruik: visie en interventiematrix. Verkregen via http://www.ggznederland.nl/verslavingszorg/publicaties-resultaten-scorenpagina/rs_kwetsbaregroepen.pdf Spear, L.P. (2000). The adolescent brain and age-related behavioral manifestations. Neuroscience & Behavioral Reviews, 24, 417-463. Soyez, V. (2005). Onderzoeksprotocol: Validiteits- en betrouwbaarheidsstudie van de Vlaamse aanpassing van de ADAD (Adolescent Drug and Alcohol Diagnosis). België, Gent: Universiteit van Gent. Stanton, M.D., & Shadish, W.R. (1997). Outcome, attrition and family-couples treatment for drug abuse: A meta-analysis and review of the controlled, comparative studies. Psychological Bulletin, 112, 170-191. Stenbacka, M., & Stattin, H. (2007). Adolescent use of illicit drugs and adult offending: a Swedish longitudinal study. Drug and alcohol review, 26, 397-403. Strengths and Difficulties Questionnaire. (n.d.). Verkregen via http://www.sdqinfo.org/ Tack, M. (2007). Vroeginterventie: gerichte interventies bij risicogebruik. In: Casselman, J. & Kinable, H. (2007). Het gebruik van illegale drugs: Multidimensionaal bekeken. Kortrijk, België: UGA. ter Bogt, T., van Lieshout, M., Doornwaard, S., & Eijkemans, Y. (2009). Middelengebruik en voortijdig schoolverlaten: Twee onderzoeken naar de actuele en gepercipieerde rol van alcohol en cannabis in relatie tot spijbelen, schoolprestaties, motivatie en uitval. Verkregen via http://www.aanvalopschooluitval.nl/userfiles/MiddelengebruikenVSV.pdf. Tieberghien, J., & Decorte, T. (2010). Antwerpse Monitor Jongeren, Alcohol en Drugs (AMJAD). Jongeren en middelengebruik in een lokale context. Leuven, België: Acco. Timken, D. S., & Staff, A. (2007). Colorado Alcohol and Drug Abuse Division (ADAD) Approved Evaluation Instrumentation For Substance Using Adolescents and Adults. Washington. Tossmann, H. P., Jonas, B., Tensil, M. D., Lang, P., & Strüber, E. (2011). A Controlled Trial of an Internet-Based Intervention: Program for Cannabis Users. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 14, 673-679.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
62
Tossmann, H. P., & Leuschner, F. (2009). EMCDDA Insights: Internet-based drug treatment interventions. Best practice and applications in EU Member States. Luxembourg: Office for Official Publications of the European Communities. Trimbos instituut; Netherlands Institute of Mental Health and Addiction (2009). Drugs en Verslaving. Informatie voor professionals. Verkregen via http://www.trimbos.nl/ Tucker, J.A. (1999). Reformulating the addictive behavior change process: changing addictive behavior, historical and contemporary perspectives. In Tucker, J.A., Donovan, D. & Marlatt, A. (1999). Changing addictive behavior: Bridging clinical and public health strategies. New York, NY: The Guilford Press. Universiteit van Tilburg, Library and IT Services. (2010). Bronvermelding volgens de richtlijnen van de APA. Verkregen via http://drcwww.uvt.nl/its/voorlichting/handleidingen/bibliotheek/apa.pdf van den Bree, M . B. M., & Pickworth, W. B. (2005). Risk factors predicting changes in marijuana involvement in teenagers. Archives of General Psychiatry, 62, 311-319. Van den Brink, W. (2005). Verslaving, een chronisch recidiverende hersenziekte. Verslaving: Tijdschrift over Verslavingsproblematiek, 1, 3-14. Van Duyse, A., Cracco, J., & Lombaert, G. (2008). Jongeren en drugs: (g)een probleem? Neuron, 4, 1419. van Nes, H. (2004). Verslaafden. Antwerpen, België: Standaard Uitgeverij. Vanderplasschen, W., Mostien, B., Claeys, P., Raes, V., & Van Bouchaute, J. (2001). Conceptnota Organisatiemodel Zorgcircuit Middelenmisbruik. (Orthopedagogische Reeks Gent, Nr. 12). Gent, VZW OOBC, 2001. Verdonck, E., & Jaspaert, E. (2009). Motivatie voor gedragsinterventies bij jeudige justitiabelen meetinstrumenten beoordeeld. Den Haag, Nederland: Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum. Vereniging voor alcohol- en druggebruik. (n.d.). Verkregen via http://www.vad.be Vereniging voor alcohol- en druggebruik. Aanpak van problematisch cannabisgebruik en aanverwante problemen. (2010). Verkregen via http://www.vad.be/media/470781/richtlijn%20cannabis%20nl%20definitief.pdf Vereniging voor alcohol- en druggebruik. Evidence-based werken in de alcohol- en drugsector. (n.d.). Verkregen via http://www.vad.be/media/64265/evidence-basedwerkenindeadsector.pdf. Wisdom, J., Cavaleri, M., Gogel, L., & Nacht, M. (2011). Barriers and facilitators to adolescent drug treatment: Youth, family, and staff reports. Informa Healthcare, 179-188. Witbrodt, J., Kaskutas, L., Bond, J., & Delucchi, K. (2012). Does sponsorship improve outcomes above Alcoholics Anonymous attendance? A latent class growth curve analysis. Addiction, 107, 301-311.
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
63
Wittchen, H., Behrendt, S., Höfler, M., Perkonigg, A., Lieb, R., Bühringer, G., et al. (2008). What are the high risk periods for incident substance use and transitions to abuse and dependence? Implications for early intervention and prevention. International Journal of Methods in Psychiatric Research, 16-29. Zhang, Y., & Wildemuth, B. M. (2009). Qualitative analysis of content. In B. Wildemuth (Ed.) Applications of Social Research Methods to Questions in Information and Library Science (pp. 308319). Westport, CT: Libraries Unlimited.
Ongepubliceerde artikels
Evaluatie Project NulTolerantie. (2010, November 24). Handleiding Project NulTolerantie. (2009).
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
64
BIJLAGEN Bijlage 1: Informatiebrief ouders Bijlage 2: Informed consent Bijlage 3: Interviewvragen jongeren Bijlage 4: Vragen focusgroep
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
65
Bijlage 1: Informatiebrief ouders
Beste ouder(s), Uw zoon/dochter heeft deelgenomen aan het project Nultolerantie van het Oranjehuis en Kompas. Om na te gaan of het project Nultolerantie de vooropgestelde doelen bereikt, voert de Universiteit Gent een evaluatie-onderzoek uit. Aan alle betrokkenen (jongeren, ouders, begeleiders en parket) zullen we in dit onderzoek vragen stellen. Door dit onderzoek kunnen we de medewerkers van het project Nultolerantie helpen om de toekomstige begeleiding van jongeren én ouders nog te verbeteren. Van de jongeren willen we graag weten wat ze over het project Nultolerantie denken. We zullen uw zoon/dochter daarom enkele vragen stellen in een gesprek dat ongeveer één uur duurt. Dit gesprek zal plaatsvinden in 2011. Het gesprek kan doorgaan op een door uw zoon/dochter gekozen plaats en moment, in overleg met de student-onderzoeker. Het onderzoek gebeurt volledig anoniem. Dit betekent dat uw naam of de naam van uw zoon/dochter op geen enkel ogenblik vrijgegeven wordt. Gegevens die uw zoon/dochter tijdens deze gesprekken doorgeeft, zullen op een vertrouwelijke manier behandeld worden. Ook de begeleiders vanuit het nultolerantieproject krijgen deze informatie niet. De gegevens zullen in geen geval doorgegeven worden aan andere instanties (parket, jeugdrechtbank, voorziening). Uw zoon/dochter heeft op elk moment het recht om zijn medewerking aan het onderzoek stop te zetten; dit heeft GEEN gevolgen voor de begeleiding die uzelf of uw zoon/dochter nu ontvangt. Op het eind van het onderzoek krijgt u een samenvatting van de resultaten.
Alvast hartelijk dank, Met vriendelijke groeten, Gielle Van Gansbeke (student) Kernlaan 31 9800 Deinze 0478/378619
[email protected] Veerle Soyez (coördinator onderzoeker) Stijn Vandevelde (promotor)
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
66
Bijlage 2: Informed consent Gent, april 2011
Informed consent – Evaluatieonderzoek Project NulTolerantie Geïnformeerde schriftelijke toestemming Jongeren die drugs gebruiken worden geconfronteerd met veel verschillende emoties en ervaringen. In dit onderzoek wil ik nagaan hoeveel stress jongeren ervaren en op welke manier ze hiermee omgaan. Verder wil ik ook hun mening weten over het project Nultolerantie: ik wil weten hoe de jongeren dit project als persoon ervaren hebben en of ze veranderingen gezien hebben bij zichzelf na het project. Via dit onderzoek hoop ik hierover meer te weten te komen. Hierbij zou ik de medewerkers van het project Nultolerantie graag aanknopingspunten willen bieden om de toekomstige begeleiding van jongeren én ouders binnen het Nultolerantie Project nog te verbeteren. Graag zou ik met uw zoon/dochter een gesprek (+/- 1u) hebben en enkele korte vragenlijsten afnemen. Ik, …………………………………………………………………………………………………... (volledige naam in drukletters a.u.b.) Ga ermee akkoord dat mijn zoon/dochter medewerking verleent aan het onderzoek en ga wel/niet akkoord met de volgende voorwaarde: - Ik geef toestemming om gegevens uit de begeleiding relevant voor het onderzoek op te vragen bij NTP (i.e. uitslagen van de urinecontroles): ja/nee (schrappen wat niet past a.u.b.) Ga ermee akkoord dat mijn zoon/dochter medewerking verleent aan het onderzoek en ga akkoord met de volgende voorwaarden: - begrijpt dat de afname van deze vragenlijsten en het interview kadert binnen een onderzoek dat Gielle Van Gansbeke, student 1ste master orthopedagogiek (Universiteit Gent), uitvoert in het kader van haar opleiding en aansluit bij een ruimer onderzoek over het Project Nultolerantie (coördinator onderzoeker: Dr. Veerle Soyez); - heb voldoende informatie gekregen omtrent het doel van het onderzoek; - begrijp dat alle gegevens die ik in het kader van dit interview verstrek geheel vertrouwelijk en anoniem zullen worden verwerkt en enkel in functie van het onderzoek zullen worden gebruikt; - heb elke vraag in verband met het onderzoek kunnen stellen; - de totale duur van het onderzoek wordt geschat op ongeveer 1u voor het interview en ongeveer 30 minuten voor het invullen van een tweetal korte vragenlijsten Ik weet dat mijn zoon/dochter zijn/haar deelname aan het onderzoek op vrijwillige basis gebeurt. Ik weet dat mijn zoon/dochter zijn/haar deelname aan het onderzoek kan stopzetten - op elk ogenblik - zonder opgave van reden Datum , Handtekening respondent
Datum,
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
Handtekening student
67
Bijlage 3: Interviewvragen jongeren Verwachtingen over het PNT? 1. Hoe ben je bij het PNT terechtgekomen? 2. Welke verwachtingen had je van het PNT voor je eraan deelnam? (Wat hadden ze hierover allemaal verteld? Keek je er positief/negatief tegenaan? Waarom had je deze verwachtingen?)
3. Zijn deze verwachtingen waargemaakt? Op welke manier wel, op welke manier niet? (Welke verwachtingen zijn er specifiek niet waargemaakt? Waarom vind je dat de verwachtingen niet zijn waargemaakt?)
4. Wat had je nog meer/extra van het PNT verwacht? (Waarom had je dit verwacht? Denk je dat deze verwachting realistisch was? Waarom zijn deze verwachtingen volgens jou niet ingelost? Hoe kunnen deze verwachtingen wel ingelost worden?)
5. Wat zijn je verwachtingen nu het project is afgerond? Hoe zie je je toekomst?
Welke proceselementen dragen bij tot positieve verandering bij de jongere? 1. Wat vond je van de hulpverlening/de ondersteuning van de begeleiders van het PNT die je gekregen hebt? (Voelde je je gewaardeerd door hen? Vond je dat ze je steunden? Waarom vond je de hulpverlening wel/niet goed? Wat had je meer verwacht van de hulpverleners?)
2. Wat vond je van de sancties die je kreeg na een (eventuele) positieve urinecontrole? (Vond je deze sancties rechtvaardig? Heb je het gevoel dat je iets geleerd hebt uit deze sancties? Zoneen, waarom niet? Welke sancties denk je dat er meer effectief zouden geweest zijn?)
3. Wat is het belangrijkste wat je onthouden hebt uit het PNT? 4. Is er een moment geweest in het PNT waardoor er veel veranderd is, waardoor je bepaalde keuzes gemaakt hebt? (Bv. Gesprek met iemand, sanctie die je gekregen hebt, getuigenis van een exgebruiker, jeugdrechter oordeel) (Zoja, welk moment? Wat was de aanleiding naar dat moment? Heb je dan ook effectief stappen ondernomen om je druggebruik te verminderen/stoppen?)
5. Zijn er positieve elementen die je ervaren hebt tijdens je deelname aan het PNT? (Bv. steun die je kreeg van hulpverleners, van familie, van vrienden? Zijn er mensen die je positiever bekeken doordat je deelnam aan het PNT? Heeft het PNT positieve effecten gehad op de omgang met anderen?)
Is er sprake van een positieve verandering bij jongeren die het PNT doorlopen hebben? 1. Heeft het PNT veranderingen teweeg gebracht bij jou? (Gebruik je nog drugs? Indien ja, kijk je nu anders naar je druggebruik of ben je meer gemotiveerd om iets te doen aan je druggebruik? Ga je momenteel naar school of heb je vast werk? Ervaar je nog evenveel problemen als toen je nog niet deelgenomen had aan het PNT? Zijn er veranderingen op andere leefgebieden merkbaar (bv. vrienden: andere vrienden?, ouders: communicatie anders? relatie verbeterd? visie op hulpverlening veranderd?))?
2. Is je visie op druggebruik veranderd door het PNT? (Hoe stond je voor je deelnam aan het PNT tegenover druggebruik? Hoe sta je daar nu tegenover? Hoe komt het dat jouw visie veranderd is?)
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
68
Bijlage 4: Vragen focusgroep 1. Iedereen kent elkaar, maar ik ken jullie niet allemaal. Kan iedereen zich eens kort voorstellen en zijn betrokkenheid bij het PNT/Clean Up verduidelijken aub? Hoe lang bent u al betrokken bij dit project? 2. Wetenschappelijke literatuur maakte duidelijk dat het een primaire voorwaarde is dat jongeren hun druggebruik als een probleem zien alvorens ze tot verandering kunnen komen. Slechts vier van de acht jongeren in het kader van het PNT zagen hun gebruik als problematisch voorafgaand aan hun deelname. Hoe kan dit besef dat hun druggebruik problematisch is, vergroot worden? 3. Vroeger had het project de naam ‘Project NulTolerantie’. Uit de interviews met de jongeren bleek dat ze deze naam als een groot struikelblok ervoeren. Nu gaat dit project verder onder de naam ‘Clean up’. Denken jullie dat dit positieve invloeden zal hebben op de verwachtingen van de jongeren? Is het niet zo dat het woord ‘clean’ dat nu in de naam van het project gebruikt wordt, evenzeer de indruk zal wekken dat iemand clean moet zijn aan het eind van het traject? 4. Uit interviews met acht jongeren is gebleken dat ze zich vragen stellen over enkele elementen uit het project. De ‘cirkel’ was volgens vier van de acht jongeren niet wat ze ervan verwacht hadden. Waarom denkt u dat de cirkel positieve effecten heeft op de jongeren? Een argument dat we hierbij mee in overweging willen nemen, is dat jongeren in de fase zitten waarin ze hun identiteit gaan vormen en waarbij ze heel graag willen behoren tot een groep, waardoor ze hun mening in de groep ook zullen laten sturen door wat er leeft in de groep. Is een groepsgerichte aanpak dan wel de beste optie (is er niet te veel negatieve beïnvloeding)? Zijn er wel alternatieven?
5. Naast de cirkel benoemen zeven van de acht jongeren ook de sancties die hen opgelegd worden als niet wat ze ervan verwacht hadden. Wat denkt u van deze sancties? Denkt u deze zinvol zijn, en waarom? Wat zijn alternatieven? 6. Naast de elementen waar de jongeren zich vragen over stelden, haalden zij enkele extra verwachtingen aan die ze hadden van het project maar die niet werden ingelost. Drie van de acht jongeren vonden dat de begeleiders meer moesten kijken naar de context waarin zij leefden om hun drugprobleem te begrijpen. Denkt u dat het mogelijk is om de context anders of meer in rekening te brengen in het kader van een project zoals Clean Up? Zoja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? 7. Een tweede extra verwachting die drie van de acht jongeren hadden was het voeren van individuele gesprekken met de begeleiders in plaats van enkel de groepsgesprekken. Denkt u dat dit praktisch haalbaar is? Denkt u dat dit een meerwaarde zou bieden voor het project/de jongeren?
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
69
8. Slechts één van de zes jongeren die het project hadden afgerond op het moment van het interview was volledig clean. Dit was één van de twee jongeren die niet in vervolgbehandeling gingen, de vier andere jongeren deden dit wel (waarvan drie onder dwang). Is de doelstelling (clean zijn of gemotiveerd worden om in vervolgbehandeling te gaan) van het project dan wel realistisch? Is zo’n programma wel toereikend voor deze groep jongeren? 9. Worden in het project wel genoeg methodieken aangeboden aan de jongeren om de doelstellingen ‘clean zijn’ of ‘gemotiveerd worden om in vervolgbehandeling te gaan’ te bereiken? Want drie van de acht jongeren haalden aan dat ze interventies verwachten die niet aansluiten bij de doelstelling. 10. Als je zelf mocht beslissen, wat zou je dan veranderen aan het project? En zijn er elementen van het project die niet werden aangehaald, waar u nog dieper op in wil gaan?
Gielle Van Gansbeke – Evaluatie Project Nultolerantie
70