BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER BALISCHE LETTERKUNDE DOOR
DR. H. H. JUYNBOLL.
Hetgeen men thaus van Bali weet, hebben wij voornamelijk aan een drietal verdienstelijke mannen te dankeu. ' ÏYiederich was de eerste, die door zijn Voorloopig verslag van het eiland Bali (Verh. Bat. Gen. XXII en XXIII) de aandacht vestigde op den godsdienst, de letterkunde enz. der Balineezen. Wat hij echter over de letterkunde mededeelt, is voornamelijk een kort verslag over de Oudjavaausche literatuur. Zijn taak werd voortgezet door Neubronner van der Tuuk, wiens hoofdwerk op dit gebied, het groote Kawi-Bal. woordenboek, uog steeds niet voltooid is. In dat lexicon vindt men vele korte opgaven omtrent zuiver Balische literatuur-producten. Zeer groote verdiensten heeft ook de zendeling van Eek zich verworven door zijne linguïstische eu ethnographische werken over Bali. Aan hem danken wij het eerste woordenboek, de eerste spraakkunst en in zijne Schetsen van het eiland Bali (Tijdschr. v. Ned.-Iudië, 1878 eu 1879) allerlei mededeelingen over het intieme leven der Baliërs. Bovendien gaf hij eeuige der meesl bekende Balische gedichten uit, terwijl tevens van zijne hand een kort overzicht der hem bekende Balische letterkunde verscheen in het Feestnuinmer der Bijdr. T. L. Vk. 1883, afdeeliug letterkunde. Bij het catalogiseereu der Kawi eu Balische handschriften der Leidsche Universiteitsbibliotheek, waartot; vooral de groote collectie van der Tuuk en de Lombok-verzameliug behooren, zijn wij langzamerhand met de geheele letterkunde der Baliërs bekend geworden. Het is ons voornemen, hierover het een en ander mede te deelen, • "Wij bedoelen hier meer de taal- en letterkunde dan de ethnographie van Bali. Over het laatste onderwerp schreven o. a. ook van Bloemen Waanders, Van Limburg Stirum, Zollinger, Liefrinck, Schwartz, Lauts, Jacobs, Pleyte en Nieuwenkamp.
413
BIJDBAGE TOT DE KENNIS DER BALISCHE LETTEBKUNDE.
waarbij wij naast de gedrukte bronnen (de reeds uitgegeven werken) vooral ook de ongedrukte (de handschriften), die de eerste verre in aantal overtreffen, geraadpleegd hebben. Wat den vorm betreft, kan men de Balische literatuur-producten verdeelen in gedichten en proza-werken. De eerste zou men weer in twee onderdeeleu kunnen splitsen : de gedichten in de ouderwetsche t ë n g a h a n - m e t r a en die in de moderne m a c a p a t - m e t r a . Als wij met de gedichten beginnen, wordt onze aandacht het eerst getrokken door de echt oorspronkelijke Ui lespiegel-gedichteu, die ook in de letterkunde der verwante volken (men denke slechts aan de Sundasche, Madureesche, Rotineesche, Toutemboansche enz. literatuur) aangetroffen worden. Een dezer gedichten, de P a n B o u g k l i n g , is reeds bekend door de verhandeliug van J. C. van Eerde, //De vertelling van i Buugkeling op Lombok" in Tijdschr. Ind. T. L. en Yk. XLV (1902), pag. 168—192. Van de populariteit van dit gedicht op Bali kan men zich een denkbeeld maken, als men weet, dat de Leidsr.he ITniversitpitsbiWiohheek er niet minder dan 18 hss. van bezit, waarvan 13 de redactie in s i n om- en slechts 5 die in g i n a d a-versmaat vertegenwoordigen: Van Eerde heeft trouwens reeds opgemerkt (1. c. pag. 188), dat de eerste hooger in aanzien staat dan de laatste. De eerste wordt toegeschreven aan I d a W a y a u D a t i g i u , een Brahmaan van S i d ë m ë n (in K a r a n g A s ë m ) , die in het midden der 19" eeuw te K a r a n g A s ë m wegens hoogverraad ter dood gebracht is. Men ziet dus, dat dit gedicht niet oud is. Over het algemeen bezitten wij geene opgaven omtrent den ouderdom der Balische geschriften , maar er bestaat geen reden, om aan te nemen, dat zij zeer oud zouden zijn. Terwijl wij wat den inhoud van dit gedicht betreft, verwijzen naar Van Eerde's verhaudeling, wenden wij ons thans tot andere, minder bekende gedichten van denzelfdeu aard. Hiertoe behoort o. a. de D a d a n g D u d a n g , een gedicht, waarin men vele Oud-Balische woorden vindt en dat dus betrekkelijk oud is. Het is geschreven in d ë m u ug-metium ( t ë n g a h a n ) . De held, naar wien het gedicht genoemd is, voert allerlei streken uit. Bij een p a u d i t a leert hij b.v. allerlei spreuken, waardoor hij in slaat is, misdrijven te verrichten. Evenwel komt hij niet in de hel, doch in den hemel van W a i r o c a n a . Uit de laatste mededeeling blijkt, dat de schrijver een Buddhist is. Eigenaardig is hier weder de rol, dien W a i r o c a u a vervult, en die eenigszins herinnert aan zijn optreden in het Oudjavaansche prozawerk K u n j a r a k a r n a (uit-
BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER BALISCHE LETTERKUNDE.
413
gegeven door Prof. Kern). Van dit gedicht bezit de Leidsche Universiteitsbibliotheek slechts één handschrift (cod. 4169). Tot dezelfde rubriek behoort de E n der. De taal van dit gedicht bevat zoovele Javaansche, speciaal Banjuwangische woorden, dat men het bijna even goed onder de Javaansche als ouder de Balische letterkunde kan brengen. Volgens Van der Tuuk zouden er exemplaren met zanguoten zijn. Deze kennen wij niet. Van der Tuuk bezat er slechts drie fragmenten van, die alleen het begin vertegenwoordigen. Toevallig bevindt zich ouder de Lombok-collectie een lontarhandschrift (cod. 5345), waaraan alleen de eerste 3 palmbladeu ontbreken, zoodat dit de drie andere hss. uitstekend aanvult. De inhoud is van denzelfden aard als die der beide vorige gedichteu, doch hier en daar zeer obsceen, hetgeen trouwens een kenmerk der Uilespiegel-verhalen is. De schrijvers dezer verhalen zeggen dan ook, dat huu doel is, den lachlust der lezers op te wekken ( m a g a w e k ë d e k g u y u , zooals cod. 3476, a m a n g u n g u g u y o n , zooals cod. 3971 of m a u d a d i y a n g t a u g i s g u y u , zooals cod. 3963 dit uitdrukt). Terwijl de beide vorige gedichten in t e n g a h a u - m e t r u m geschreven zijn, zijn de volgende in macapat-versmaat opgesteld, evenals de P a u B o n k l i n g . Vooreerst de Pan B r a y u t , die sterk aan den P a n B o n k l i n g doet deuken en ook populair schijnt te zijn, te oordeelen naar het aantal handschriften (11), dat de Leidsche Universiteitsbibliotheek ervan bezit. De schrijver blijkt goed op de hoogte te ziju van de Oud- en Middeljavaansche gedichten. Aan het slot (pag. 22 en 23 van cod. 4380) vindt men telkens toespelingen op personen en feiten uit den M a l a t , S u i n a n a s a n t a k a , B h a r a t a y u d d h a , M a u u k A b h a enz. Van denzelfdeu aard is de C u p a k, zoo geuoemd naar den held. Deze is een blufferig en lafhartig personage. In het begin b.v. wordt verhaald, hoe hij eten snoept en daarna de schuld hiervan op een hond werpt. Hij treedt iu B a n g l i als b a n o l (potsenmaker) iu de w a y a n g op. De taal van dit gedicht is zuiver Balisch. Wij hebben thans genoeg over de Uilespiegel-gedichten gezegd. Niet minder populair zijn de diereufabels. Deze heeten in het Balisch S a t w a eu zijn in proza opgesteld. Hiertoe behooren o. a. een fabel van den Aap (i b o j o g ) en het Boschhoen (i k e k e r ) , waarin behalve deze dieren ook de schildpad en de tijger optreden. Dat de geschiedenis van den Aap en de Schildpad bij de Baliërs
414
BIJDRAGE TOT DE KENNIS DEK BALISCHE LETTERKUNDE.
voorkomt, was Èl priori te verwachten, als men bedenkt, hoe deze fabel zoowel op Sumatra, als op Java, Borneo, Celebes, de Sangireilanden, de Molukkeu enz. bekend is. Bij de Baliërs heeteu deze dieren i k a k w a en s a n g l u t u n g . Men vindt deze beide fabels in cod. 4474, pag. 21—38 (uit het legaat van der Tuuk). Ook het Middel-Javaansche fabelboek T a n t r i is op Bali in twee redacties bekend. De eene, in si u om-metrum, bevat ook Sasaksche woorden. De andere, in d u r ra a - versmaat, heet G u n a k a y a naar een tijger, die in het begin optreedt. De inhoud wijkt niet af van dien van het Middeljavaansche origineel : ook hier is T a n t r i de dochter van den p a t i h B a n d h e c w a r y a , heet de leeuw C a n d a p i n g g a l a , de stier A n d a k a , de jakhals S a m b a d d h a enz. Wij gaan thans over tot eene andere klasse van geschriften : n.l. de leerdichten. Hiertoe behoort o. a. de D e G u n a t i , die in t ë n g a h a n - m e t r u m geschreven is. Hierin worden haudelingen in eene vroegere incarnatie als oorzaken van kwalen en lichaamsgebreken in dit leven genoemd. Het handelt over de stratl'en der slechte mensclieu in de hel en de beloouingen der goede menschen in den hemel, over de plichten van een vorst enz. Van een ander dergelijk leerdicht, dat naar den hoofdpersoon Co wak heet, bezit de Leidsche Bibliotheek een zevental handschriften. Dergelijke onderwerpen worden ook in de proza-geschriften behandeld, die t u t u r heeten, b.v. in de K a n d a m p a t , een soort van cosmogonie, die Friederich reeds noemt in zijn Voorloopig verslag van het eiland Bali (pag. 22). Hiertoe behoort ook, zooals reeds uit den titel blijkt, de T ë g ë s i n g b u w a n a . De erotische literatuur is, zooals van den aurd der Baliërs te verwachten was, vrij uitgebreid. In liet gedicht T u n j u n g b i r u b.v., waarin naast deze d a d a r i (verbastering van W i d y f t d h a r i ) ook S u p r a b h a en T i l o t t a m a optreden, worden hare liefdesavonturen geschetst. Ook de N j a l i k , zoo genoemd naar den held, is van erotischen inhoud. De Baliërs kennen de Oudjavaansche letterkunde niet alleen door de interliueaire vertalingen van enkele gedichten, als de A r j u n a w i w t l h a , het H h o m a k a w y a , R a m ay a n a enz., doch zij hebben bovendien eenige bekende werken in hunne taal overgebracht. Zoo bestaat er een Balisch A d i p a r w a k i d u u g , d. i. in (nieuwere) versmaten, waarvan Van Eek enkele coupletten (zang I , vers 6—9) mededeelde in het Feestuummer der Bijdr. T., L. en Vk. 1883,
BIJ DE AGE TOT DE KENNIS DEK BALISCHE LETTERKUNDE.
415
letterkunde, pag. 158—159. Hierin wordt de geschiedenis der P a n daw a's en K a u r a w a's vóór den grooten strijd behandeld. In eene andere redactie, die Van Eek ook vermeldt (1. c. pag. 152—153) komt P a r J k s i t ' s dood, het boek P a u s y a eu het slangenoffer ter sprake. Ook een A r j u n a w i w a h a k i d u n g en een B h a r a t a y u d d h a k i d u n g zijn in Balische poëzie overgebracht. De Balische R a ma k i d u n g komt overeen met den Javaanschen l l a m a K l i n g , de Maleische h i k a y a t S ë r i R a m a en den Madureeschen R a m a : ook hier is H a n u m & n de zoon vau Ram a en A ü j a n i . Van het U t t a r a k a n d a bestaat een Balische prozabewerking. Ook van eeuige Middeljavaansche gedichten bezitten de Baliërs omwerkingen in hunne taal, in kleine versmateu, n.l. van deu B h i m a s w a r g a en de A j i d h a r m a , die als prototype van den Javaanschen A n g l i n g D a r ma kan beschouwd worden. Betrekkelijk rijk is de Balische letterkunde aan volksgediohten, waarin de avonturen van bekende Balische helden, al hebben die ook nooit bestaan, bezongen worden. Een dezer gedichten, de B a g us U m b a r a , is door Van Eck met vertaling en aauteekeningen uitgegeven in Bijdr. T., L. en Vk. 3'volgr. XI (1876), pag. 1—137 en 177—368. Van dezelfden aard is de B a g u s D i y a r s a . De held van dit gedicht bewijst Bh a t a ra G u r u , die hem in de gedaante van een bedelaar bezoekt, gastvrijheid. Ter belooning voert deze god hem mede naar den hemel, of liever de verschillende hemelen, o. a. die der A 9 w i u's, die als de verblijfplaats der w a y a n g - en t o p e n g - s p e l e r s voorgesteld wordt. Ook ziet hij de folteringen der heibewoners. Bij zijne afdaling ontmoet hij den daemon K a l a R a h u , die de eclipsen veroorzaakt. Verder geeft B h a t a r a G u r u hem een voortrefl'elijken haan, die den haan van den vorst overwint enz. Ten slotte wordt hij zelf vorst. Meer waarde uit een aesthetisch oogpunt heeft het gedicht Drë m a n , dat in 1873 met inleiding, vertaling en aanteekeningen uitgegeven is door de Vroom (Tijdschr. Ind. T. L. Vk. XXI, p. 323 sq.), terwijl Prof. Kern er later eene metrische vrije vertaling van publiceerde in het Tijdschr. v. Ned.Indië (Juli 1898) onder den titel //De miskende trouwe gade//. Het bevat een echt-Indisch voorbeeld van huwelijkstrouw. Een ander volksgedicht, de L i n g ga p ë t a , is ook door de Vroom uitgegeven (Tijdschr. Ind. T. L. Vk. X X I , p. 402 sq. en 534 sq.). Van meer belang is de g a g u r i t a n M e g a n t a k a , een zeer groot gedicht, dat door Van Eck uitgegeven is in de Ver-
416
BIJDRAGE TOT MO KENNIS DEE BALISOHE LETTERKUNDE.
handelingen van het Batav. Gen. XXXVIII (1875). Men zou dit, evenals de B a g u s U m b a r a , tot de Paüji-gedichten kunnen brengen. Tot dezelfde rubriek behooren de L i m b u r en de M a n t r i J a w a ^ beide ongeveer van denzelfden inhoud. De M a n t r i J a w a is in K a r a n g A s ë m zeer bekend. De held van dat gedicht verlaat met P u n t a en J u r u d e h Java. Op Bali komende, wordt hij verliefd op de prinses P a c a r C i n a m b u r a t , die hem geneest van eeue bloedspuwing. Als hij zonder haar vertrekt, volgt zij hem en zij huwen in het geheim. Dit huwelijk is tegen den zin zijner moeder, die de leelijke G a l u h L i m b u r voor hem bestemd had. Deze weet door tooverkunsten zijne liefde te winnen, zoodat hij de Balische prinses vergeet. Uit verdriet doorsteekt zij zich. Later verliest echter L i m b u r haren invloed op M a u t r i J a w a . Zij valt in ongenade en wordt gedood. P a c a r C i n a m b u r a t wordt weder levend gemaakt en huwt M a n t r i J a w a , wiens ouders nu in zijn huwelijk toestemmen. Een ander onuitgegeven P a n j i-gedicht is de P a k an g Ra r a s . Het begin hiervan is aan den M a l a t ontleend: de held, de prins van J ë n g g a l a , heet hier, evenals daar, N u s a p a t i . Een storm voert hem weg naar den tuin van D a h a . ' Daar neemt hij den naam P a k a n g R a r a s aan. Hij knoopt eene amourette aan met de prinses. Als de vorst dit bemerkt, laat hij hem dooden. (,!iwa gelast echter N a r a d a, P a k a n g R a r a s weer levend te maken met de t i r t a k a m a n d a l u . Daarop gaat hij met de prinses naar den K a w i . Hier eindigt het gedicht in de drie handschriften, die de Leidsche Bibliotheek bezit, abrupt. Behalve gedichten, wier inhoud geheel gefingeerd is, bevat de Balische letterkuude ook historische gedichten. Hiertoe behoort o. a. de U n g B a n j a r , een gedichtje, dat de verovering van Bail j a r in 1858 door den Kapitein-luitenant ter zee van Hasselt tot onderwerp heeft. De Hollandsche titels worden er zeer in verbasterd, b.v. commissaris tot k u m a s k a r i s (vers 4 , 9 enz.), controleur tot k o t ir (vers 12) enz. De expeditie der Hollanders tegen Bul el eng in 1846 wordt bezongen in de U n g B u l e l e n g . Verder bestaat er nog een U n g G y a n a r , een U n g K a d i r i en een U n g M a n g w i , waarin de geschiedenis dezer drie rijkjes ter sprake komt. Met K a d i r i is de plaats van dien naam op L o m b o k bedoeld. De inhoud dezer gedichtjes is van te zuiver locaal en van te weinig algemeen belang, om er hier nader op in te gaan. * Volgens eene andere lezing (in cod. 4480) verdwaalt hij bij het oplaten van een vlieger, doordat het touw breekt.
BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER BALISOHE LETTERKUNDE.
417
Ouder de handschriften der Lombok-collectie vond ik een gedichtje zonder titel (cod. 5230), wanrin de Balische expeditie van 1849 beschreven wordt. De dood van Michiels, die hier M a h i l ë s genoemd wordt, is volgens een locaal-Maleisch gedicht vertaald door Klinkert iu het Tijdschr. v. Nederl.-Indië, 1870, I I , p. 187—215 ouder den titel //De laatste strijd eu heldendood van deu generaal Michiels//. Misschien is het hierbedoeld handschrift de Balische bron er vau. Ook van zijn opvolger Van Swieteu (hier P a n S w i t t a ) wordt hier gesprokeu. Ook de proza-literatuur heeft eenige geschiedwerken aan te wijzen, waarvan sommige de oude geschiedenis of mythologie van Bali tot onderwerp hebbeu. Hiertoe behoort de P a m a n c a n g a h Ma n i k K a u g k ë r a u , die in (/&ka 1221 zou geschreven zijn. De taal van het handschrift, dat de Leidsche Bibliotheek hiervan bezit (cod. 3890) is echter modern Balisch. Deze Ma n i k K a n g k ë r a n loopt weg van zijn g u r u . Deze gaat hem zoeken en krijgt van den nitga B a s u k i , wieu hij melk geeft, in ruil daarvoor goud. Als Manik K a n g k ë r a n dit later verneemt, gaat hij ook naar B a s u k i , doch deze verbrandt hem tot asch wegens zijn hebzucht. Op voorbede van zijn g u r u maakt Basuki hem later weer levend door de m a u t r a Garudeya. ' Later vestigt M a n i k K a n g k ë r a u eene nederzetting in B a l a t u u g . Tot zijne nakomelingen behooren G u s t i N g u r a h S i d ë m ë n . Van Bloemen Waanders gaf een vrij uitvoerig overzicht van dit werk onder den ti(el: //Beknopte en zakelijke inhoud van het Kawihaudschrift Pamentjangah Ngoerah Sidemen// (T. I. T. L. Vk. VIII, p. 61—71). Een andere p a m a n c a n g a h , de P a m a n c a n g a h M a o s p a h i t draagt een meer mythologisch dan historisch karakter. In het begin wordt verhaald, hoe Y a n g M ë l ë n g en Y a n g R a t i h de rijst op aarde doen uederdalen. Zij krijgen drie kinderen: (,'iwa, Sad&ciwa en P a r a m a c i w a , die naar M a o s p a h i t gaan. Van heu stammen resp. de B r a h m a n e n , B u d d l u s t e n en B h u j a n g g a ' s eu verder de verschillende kasten af. Het geschriftje eindigt met de opsomming van de plichten der kasten. Eeu derde p a m a n c a n g a h bevat de geschiedenis van N j a l i y a n , dat ten Oosten van G y a n a r ligt. Ten slotte kan nog gewezen worden op een p a m a n c a n g a h zonder titel (cod. 5126 uit de Lombok-collectie), waarin de verdiensten van D a n e P o l e n g en * Zie over deze tooverspreuk mijne verhandeling: „Over de vereering van Wisnu op J a v a ' (Bijdr. T. L. Vk. LX, pag. 417—418).
418
BIJDRAGE TOT DE KENNIS BEE BALISCHE LETTERKUNDE.
zijn geslacht jegens G u s t i K ë t u t K a r a n g A s ë m en zijne opvolgers uiteengezet worden. Hij volbracht o. a. met succes eene zending naar L o m b o k . Ook bestaat er een korte kroniek ( P a u g r i i i c i k i n g b a b a d ) , waarbij de jaartallen in het begin op de Indische wijze door woorden ( c a n d r a s ë n g k a l a ) en later hier en daar door cijfers uitgedrukt worden. Uit een geslachtslijst van de Balische en Lomboksche vorsteufamilies (cod. 5243 uit de Lombok-verzameling) blijkt, dat deze vorsten zich houden voor afstammelingen van W i k r a m o t t u n g g a d e w a en B h r a H y a n g W ë k a s i n g s u k a . Hiermede zijn wij aan het einde gekomen van wat men de eigenlijke Balische letterkunde zou kunnen noemen. Wel bestaan er nog vele andere geschriften, als b.v. P a u g e l i n g e l i ng's (brieven), waarvan de Vroom eenige uitgegeven heeft in het Tijdschr. voor Ind. T. L. en Volkenkunde, deel XVIII en X X I , P a r i k a n d a ' s ' (processtukken), P a s w a r a ' s (vorstelijke edicten), A w i g - a w i g ' s (regelingen voor hanengevechten, s a w a h ' s enz.), S i m a k ë k l ë c a u (bepalingen op het hanenkloppen), receptenboeken, o. a. de U s a d a s a r i , tooverspreukeu, b.v. de P a n g u j a n a n , formulieren, om regen op te wekken, versierd met afbeeldingen van menschen en n a g a ' s , verhandelingen over offers, lijkverbranding (b.v. cod. 5169 en 5240 uit de Lombok-collectie) enz., doch al deze proznstukken zijn meer van ethnographischen, dan van lilerarischen inhoud. Ook zou nog op de Balische spreekwoorden gewezen kunnen worden, waarvan verscheidene door van Eek uitgegeven zijn in het Tijdschr. v. Ind. T., L. en Volkenkunde, deel XVIII en XXI en die van belang zijn voor de kennis van het volk. Wij hebben natuurlijk niet de titels of den inhoud van alle ons bekende Balische geschriften opgegeven. Deze zullen gevonden worden in den Catalogus der Balische en Sasaksche handschriften der Leidsche Universiteitsbibliotheek, die binnen niet al te langen tijd, naar wij hopen, het licht zal zien. Ons doel was, een kort overzicht te geven van de belangrijkste producten eener grootendeels nog onuitgegeven letterkunde, die evenals de Sundasche en Madureesche als eene dochter of jongere zuster der zooveel rijkere Javaansche literatuur te beschouwen is. De Balische letterkunde onderscheidt zich door het gemis aan Moslimschen invloed van die der naburige eilanden, Java, Madura, Zuid-Celebes en Lombok. ' Van Dissel heeft sommige hiervan uitgegeven (Eeuige Balin. blieven, processtukken, enz. Delft).