Advies niet-Bmbtalijke adviescommissie
Onderwijsraad
WOB. Aan de minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, dr. ir. J.M.M. Ritzen, Postbus 25000, 2700 LZ Zoetermeer
Ons kenmerk
OR 94000639/2B S dB/EDB Onderwerp
Uw kenmerk BVE/BI-94047746 d.d. 15 november 1994
Nassaulaan 6 2514 JS 's-Gravenhage Telefoon 070-3637955 Telefax 070-3561474
's-Gravenhage,
2 9 DEC. 199
eindtermendocumenten assistentopleidingen,
Bij bovenvermeld schrijven legt u de Onderwijsraad eindtermendocumenten voor 25 assistentopleidingen, die zijn ontwikkeld door 7 landelijke organen, ter advisering voor. In dezelfde adviesaanvrage verzoekt u de Raad ook om zijn oordeel te geven over eindtermendocumenten voor nieuwe opleidingen leerlingwezen die door het Slagersvakonderwijs zijn ontwikkeld. Op laatstgenoemde eindtermendocumenten zal de Afdeling secundair onderwijs (beroepsonderwijs) van de Onderwijsraad in een afzonderlijk advies ingaan. In dit advies spreekt zij zich alleen uit over de assistentopleidingen. Algemene inleiding. Medio 1994 is het format vastgesteld waaruit onder andere blijkt dat een assistent beroepsbeoefenaar werkzaamheden van eenvoudige uitvoerende aard kan verrichten op niveau 1 (EEGclassificatie), in welk verband kwalitatieve criteria zijn opgenomen. Voor de ontwikkeling stelt uw ministerie in 1994 op projectbasis circa 3,2 miljoen beschikbaar. Daarmee wordt vooruitgelopen op het wetsvoorstel Wet Educatie en beroepsonderwijs. De wens om aan assistentopleidingen vorm te geven spruit voort uit de Rauwenhoff-afspraken, waarbij het streven erop is gericht, indien enigszins mogelijk, iedereen van een beroepsgerichte kwalificatie te voorzien met het oog op de entree op de arbeidsmarkt. In het advies over de nota "Blijven leren" (OR 93000117/Alg. d.d. 18 november 1993) heeft de Raad al in algemene bewoordingen zijn visie op de totstandkoming van dit soort opleidingen gegeven. Behoudens enkele detailopmerkingen
Vermeld bij beantwoording van een brief kenmerk en datum
2 heeft de Afdeling altijd positief ten opzichte van de inrichting hiervan gestaan. Ook heeft zij in het kader van haar adviezen over het Overzicht Diploma's en Certificaten, die zij aan uw ambtgenoot van LNV heeft uitgebracht, aangedrongen op het meer concreet treffen van voorzieningen voor dit type opleidingen, waarbij zij heel gericht naar het nuttigheidsaspect heeft gekeken. Hiermee is een van de belangrijkste restricties die volgens de Afdeling bij de vormgeving van assistentopleidingen dienen te gelden, gegeven: de aanwezigheid van een reëel arbeidsmarktperspectief . Het is de Afdeling bekend dat de COLO/VBVE-stuurgroep begin 1994 - op basis van door landelijke organen (LOB's) ingediende aanvragen - heeft geadviseerd om bij 20 LOB's projecten te laten starten ten einde assistentopleidingen te ontwikkelen, in veel gevallen voorafgegaan door onderzoek naar de behoefte aan dit type opleidingen op de arbeidsmarkt. Indien de resultaten van een dergelijk onderzoek negatief zijn, ziet de Afdeling geen redenen om tot de inrichting ervan over te gaan. Zij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat soms een profiel op assistentniveau wordt aangeboden, omdat er van de kant van de overheid nadrukkelijk wordt aangedrongen op het realiseren van zulke opleidingen. Als voorbeeld noemt zij in dit verband de assistent verkoper slagersbedrij f. Wanneer op deze wijze de inrichting van een opleiding op niveau 1 tot stand komt, impliceert dit al gauw dat er geen produktkennis wordt aangeboden, maar wordt opgeleid voor algemene commerciële vaardigheden. Hoe problematisch de uitwerking van assistentopleidingen is, blijkt al uit het feit dat van de oorspronkelijke planning door de 2 0 LOB's zouden projecten worden voorgesteld, vaak voor verschillende assistentopleidingen, waarvoor eindtermen zouden worden geformuleerd die omstreeks medio november 1994 zouden worden ingediend en uiterlijk 1 februari 1995 door u zouden worden vastgesteld - weinig terecht is gekomen: van slechts 7 van de 20 LOB's zijn eindtermendocumenten voor opleidingen op niveau 1 ontvangen, hetgeen er in de opvatting van de Afdeling op wijst dat het ontwikkelproces meer tijd in beslag neemt dan was voorzien in het oorspronkelijke projectplan. Debet aan de vertraging zullen ook zijn: de late besluitvorming van de kant van uw ministerie ter zake (te weten eind april 1994) en de wens van de LOB's de discussie over de positie van deze opleidingen te laten sporen met de format-discussie over het raamwerk van de kwalificatiestructuur. Een en ander houdt, naar de Afdeling concludeert, in dat het aantal assistentopleidingen dat op 1 augustus 1995 van start kan gaan relatief beperkt zal zijn. Een groot aantal opleidingen zal hiermee niet eerder een aanvang kunnen maken dan per 1 augustus 1996.
3 Advieskader Het advieskader waarvan de Afdeling uitgaat bij het beoordelen van de eindtermendocumenten leidt zij voor een belangrijk deel af uit de voorwaarden die uw ministerie en de stuurgroep hebben gehanteerd bij de toewijzing van c.q. de advisering over de projecten. Deze voorwaarden heeft zij aangescherpt op basis van de voorliggende eindtermendocumenten en aangevuld met criteria, voor zover van toepassing, die zij als belangrijk heeft aangemerkt in het kader van de beoordeling van eerder aan haar gepresenteerde eindtermendocumenten voor opleidingen op hogere niveaus. Meer concreet betekent dit dat de Afdeling haar mening heeft gevormd over de eindtermendocumenten aan de hand van, primair, de volgende vijf criteria: arbeidsmarktrelevantie, waarbij het specifiek gaat om de vraag of door de indiener van het document de arbeidsmarktrelevantie van de opleiding, met name in kwantitatieve zin, voldoende is aangetoond. Voor de Afdeling is het een zwaar wegend criterium dat het niveau van beroepsuitoefening in de te onderscheiden beroepen slechts dan als zodanig wordt erkend en door middel van eindtermen wordt geconcretiseerd als dit leidt tot een herkenbaar gedeelte van de beroepspraktijk. beroepsopleiding. Hierbij staat de vraag centraal of een opleiding mogelijkheden biedt voor het kunnen vervullen van verschillende, bedrijfsoverstijgende functies. Uiteindelijk maakt het verschil dat de opleiding niet is bedoeld als periode van oriënteren en schakelen, maar zich concentreert op functioneren op de arbeidsmarkt . draagvlak. Om een opleiding goed gestalte te kunnen geven, acht de Afdeling het van betekenis dat het draagvlak voor de opleiding/eindtermen bij de LOB-actoren bedrijfsleven en school is aangetoond. Wat de scholen betreft gaat het vooral om de betrokkenheid bij de ontwikkeling van de ingediende eindtermen en toetsing van de haalbaarheid in schoolorganisatorisch opzicht (bekostiging). overlappingen. In dit kader is de vraag relevant of doublures ten aanzien van opleidingen zijn voorkomen, i.e. of de indiener van het eindtermendocument het overleg met andere LOB's waar de subsidiënt en de stuurgroep om hebben gevraagd heeft gepleegd. invulling praktijkcomponent. Niet alleen gaat het in dit geval voor de Afdeling om de vraag of er sprake is van een praktijkcomponent, maar ook en in het bijzonder om de vraag hoe de invulling daarvan plaats vindt.
4 Naast deze criteria zijn er nog aanvullende criteria waarmee de Afdeling bij de beoordeling rekening heeft gehouden. Onder andere noemt zij : duidelijkheid over de wijze van totstandkoming respectievelijk het aangeven van de relatie met de desbetreffende beroepsprofielen, als uitgangspunt voor de ontwikkeling van kwalificaties ; relatie tot verwante opleidingen; criteria, volgens het format, betreffende de mate van verantwoordelijkheid, complexiteit en transfer; verhouding theorie- en praktijkcomponent; het al dan niet (bevredigend) invullen van eisen op het gebied van de maatschappelijke en culturele vorming; de mate van abstractheid van de opleiding. Eindtermen moeten niet zodanig worden geformuleerd dat ze een operationeel karakter hebben. Zaken als toegevoegde waarde, distributievormen, fases in koopgedrag, marketinginstrumenten, winkelformule doen in deze opleidingsfase wat gekunsteld aan. Eindtermen moeten in de praktijk gerealiseerd kunnen worden en dus niet te theoretisch zijn; het al dan niet opnemen van sbu's per certif icaateenheid/deelkwalificatie, gekoppeld aan de vraag of er voldoende zicht bestaat op de mate van belasting als een deelkwalificatie een te grote omvang krijgt; wijze van toetsing en doorstroming; opleidingsduur. Wat dit aspect aangaat vertonen de voorstellen voor de opleidingen verschillen. Het format spreekt hierover duidelijke taal: nominaal 1600 sbu's (= 1 jaar). Nogal wat LOB's menen evenwel meer dan een jaar nodig te hebben voor de uitvoering van de assistentopleidingen. Is het programma zwaar genoeg om een jaar te vullen? Aan de beoordeling van de eindtermendocumenten aan de hand van genoemde criteria verbindt de Afdeling vervolgens een conclusie die positief (zonder commentaar dan wel met suggesties voor aanpassing met betrekking tot de volgende generatie eindtermen) respectievelijk negatief (indien de eindtermen(documenten) nadrukkelijk niet voldoen aan de criteria) kan luiden. Eindtermendocumenten specifieke opleidingen 1) eindtermendocument van de SLHV. assistent operationeel medewerker op- en overslag. Het eindtermendocument maakt duidelijk dat het in casu gaat om een opleiding voor een breed toepassingsgebied in verschillende branches. Op grond van het inhoudelijke opleidingsprogramma zal er tevens sprake zijn van een multi-functionele inzetbaarheid.
5 Van de relevantie van deze opleiding voor de arbeidsmarkt heeft de Afdeling goede verwachtingen. Als gevolg van de technologische ontwikkelingen bij het laden en lossen in de havens, maar ook in de niet-havenbedrijven (inland terminals en distributiecentra) is er sprake van introductie van nieuwe en hoogwaardige equipment op de terminals waardoor het werk bij op- en overslagbedrijven technischer wordt. Bovendien worden bedrijven in toenemende mate geconfronteerd met allerlei wetgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden, milieu en gevaarlijke stoffen. Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat de vraag naar assistent-beroepsbeoefenaars in deze branche sterk groeiende is. De hun toegedichte werkzaamheden zijn volgens de Afdeling helder omschreven in het eindtermendocument. Zij verwacht dat de invulling van de 80% van de opleidingstijd in de praktijk, ook kwalitatief, geen problemen zal geven, zeker gezien de thans reeds bestaande vraag naar assistent operationeel medewerkers. Van directe overlapping van deze opleiding met andere bestaande opleidingen is de Afdeling niets gebleken. Zij heeft er in dit verband met instemming kennis van genomen dat tevens overleg heeft plaatsgevonden met aanpalende opleidingen bij het Landelijk Orgaan voor het Wegvervoer. Hierdoor behoort, mede door middel van nadere afstemming in de toekomst, verdere uitwisselbaarheid tot de mogelijkheden. Daarnaast valt te constateren dat het diploma van deze, op een nieuw ontwikkeld beroepsprofiel gebaseerde, opleiding toegang geeft tot de opleiding "Operationeel medewerker op- en overslag" . De Afdeling acht het een goede zaak dat de opleiding daar inhoudelijk op is afgestemd. Zo ook oordeelt zij positief over het draagvlak. Naast de betrokkenheid van het betreffende landelijk orgaan en de school is door onderzoek van Nederland Distributieland vastgesteld dat door de veranderende goederenstromen (intermodaal vervoer) en door het zo dicht mogelijk bij de eindgebruiker geschikt maken van de produkten de ontwikkeling van deze opleiding breed gedragen wordt. Conclusie:
Op basis van bovenstaande constateringen komt de Afdeling tot een positief advies over deze opleiding. Daarom geeft zij u in overweging de betreffende eindtermen vast te stellen.
2) eindtermendocumenten van Innovam/VOCar. aankomend voorbewerker assistent autotechniek
6 De Afdeling ziet voor de leerlingen die een van deze opleidingen hebben gevolgd mogelijkheden om in de praktijk aan de slag te gaan. Uit de schema's wordt duidelijk welke certificaten moeten worden behaald om te kunnen doorstromen. Daarentegen zijn geen gegevens opgenomen over de wijze van totstandkoming van de eindtermen, alsmede over de wijze van toetsing. Aan het document met betrekking tot aankomend voorbewerker zijn een begeleidend schrijven en een voorwoord toegevoegd waarin bij voorbeeld wordt uiteengezet welk soort werkzaamheden een persoon die deze opleiding heeft afgerond kan verrichten en het aantal sbu's wordt vermeld dat voor de praktijkcomponent beschikbaar is. Wel hadden naar de Afdeling constateert de sbu's per deelkwalificatie behoren te worden aangegeven, ten einde een goed inzicht te bieden in de mate van belasting van de leerling. Het eindtermendocument voor assistent autotechniek is moeilijker te beoordelen. Het dient - al staat het niet als zodanig in een begeleidende brief aangegeven - te worden bezien in samenhang met het eindtermendocument van Innovam/VOCar waarin op nog elf leerlingwezenopleidingen en één m.b.o.-opleiding wordt ingegaan. Daarin wordt in ieder geval helder verwoord welk soort werkzaamheden de assistent autotechniek wordt geacht te kunnen uitvoeren. Tegelijk valt mede daaruit te concluderen dat een van de drie verplichte certificaateenheden/deelkwalificaties, PMV bedrij fs-technisch, niet is ingevuld in de thans overgelegde stukken. Ook heeft de Afdeling andere noodzakelijke informatie niet aangetroffen, zoals de duur van de opleiding, het aantal sbu's per certificaateenheid/deelkwalificatie. Zeker in dit geval verdient het aanbeveling het eindtermendocument systematischer vorm te geven, waarbij noodzakelijke informatie als hiervoor genoemd - voorafgaand aan de indeling van eindtermen in certificaateenheden/deelkwalificaties - voor de betreffende opleiding is uitgewerkt. Conclusie:
De Afdeling adviseert positief over het document "aankomend voorbewerker", met inachtneming van de door haar gemaakte kanttekeningen. Ten aanzien van de opleiding assistent autotechniek heeft de Afdeling behoefte aan een nadere uitwerking van een aantal aspecten om zich een goed oordeel over de opleiding te kunnen vormen. Aanvulling, alvorens tot vaststelling kan worden overgegaan, lijkt haar met het oog daarop zonder meer noodzakelijk.
3) eindtermendocument van SLW: assistent operationeel medewerker transport & logistiek.
7 De Afdeling heeft met waardering kennis genomen van de wijze waarop deze opleiding is opgezet en uitgewerkt. De verschillende doorstroommogelijkheden zijn daarbij geconcretiseerd. Alleen is het voor de Afdeling onlogisch dat in par. 2.1. en 3.3. staat dat de opleiding bestaat uit zeven (verplichte) certificaateenheden, terwijl uit par. 2.1. en par. 2.3 valt op te maken dat vier daarvan al recht geven op het diploma behorende bij de kwalificatie assistent operationeel medewerker transport en logistiek. Conclusie:
De Afdeling adviseert de voorgestelde eindtermen vast te stellen.
4) eindtermendocumenten van VOC/BETEX. assistent assistent assistent assistent assistent assistent assistent assistent assistent assistent assistent assistent assistent assistent assistent assistent
operator operator operator operator operator operator operator operator operator operator operator operator operator operator operator operator
tuften sterken mengen/voorspinnen fijnspinnen garenopmaken garenbewerken weven breien keuren/opmaken weverij voorbehandelen verven drukken nabehandelen tapijtcoaten tapijtveredelen chemicaliën bereiden
Al bieden de zestien eindtermendocumenten - die qua opzet veel gelijkenis vertonen - in het algemeen voldoende inzicht in bij voorbeeld mogelijkheden van functievervulling en doorstroming na het gevolgd hebben van de onderscheiden opleidingen, toch blijven zij in de opvatting van de Afdeling op de volgende essentiële punten in gebreke: invulling van de deelkwalificaties. In het overzicht van deelkwalificaties voor de diverse opleidingen wordt grafisch een aantal grijs gearceerde blokken weergegeven waarbij wordt gesteld dat deze als deelkwalificaties gelden voor de betreffende opleiding. De Afdeling mist een nadere invulling hiervan. In de noot bij het overzicht wordt tevens vermeld dat de genoemde deelkwalificaties het diploma opleveren. In het licht daarvan valt het te betreuren dat een nadere aanduiding van de verdeling ervan over de te behalen certificaten volledig ontbreekt .
8 maatschappelijke en culturele vorming. In par. 6 van de documenten staat dat de maatschappelijke en culturele vorming een aparte deelkwalificatie vormt. De Afdeling merkt op dat - ofschoon enkele eindtermen van raaatschappelijk-culturele aard herkenbaar zijn in de opsomming van eindtermen - aan deze deelkwalificatie nog verder inhoud moet worden gegeven. toegang tot en doorstroming naar niveau 2. De meeste van de hier aan de orde zijnde opleidingen geven na het behalen van het diploma de mogelijkheid door te stromen naar opleidingen op niveau 2. De Afdeling tekent hierbij aan dat dan tijdens het opleidingstraject voor de meeste leerlingen het verbeteren van het niveau van Nederlands en rekenen aandacht behoort te krijgen. Gebeurt dit niet, dan vreest zij dat een afronding op niveau 2 na doorstroming op problemen zal stuiten. Er zijn bovendien uitzonderingen op de mogelijkheid van het automatisch kunnen doorstromen na het behaald hebben van een diploma op assistentniveau. Zo geeft het diploma assistent operator mengen/voorspinnen te zamen met de diploma's assistent operator fijnspinnen en assistent operator garenopmaken toegang tot de vervolgopleiding operator spinnen op niveau 2. Het betreft hier met andere woorden een traject van minimaal drie jaar. Daarnaast kennen de opleidingen assistent operator keuren/opmaken weverij en assistent operator chemicaliën bereiden geen vervolgtraject. Daarmee wordt deze opleiding dus in feite beschouwd als eindonderwijs. Overigens had de Afdeling bij het trekken van vergelijkingen niet de beschikking over blz. 3 van het document assistent operator sterken, waar - gezien de andere documenten - wordt ingegaan op de doorstroommogelijkheden voor deze opleiding en enkele andere belangrijke zaken. Meer in het algemeen verwacht de Afdeling grote problemen van de voorgestelde onderverdeling over zeer veel verschillende opleidingen. In de eerste plaats geldt dat, gezien de kwalificatiestructuur, slechts doorstroming mogelijk is binnen de specifiek gekozen richting. De betreffende leerling zal daarmee een zeer kwetsbare positie op de arbeidsmarkt verkrijgen. In de tweede plaats is het te verwachten dat zeer veel tijd en dus geld gestoken moeten worden in de verdere ontwikkeling van al deze opleidingstrajecten. Gelet op het geringe aantal bestaande leerovereenkomsten vraagt de Afdeling zich af in hoeverre dit proces financierbaar zal blijken te zijn. In de derde plaats zijn er redenen om aan te nemen, vooral gezien de geringe aantallen leerlingen, dat het vorm geven aan de theoriecomponent tot grote problemen zal leiden.
9 Het valt de Afdeling ten slotte op dat er geen enkele opleiding wordt aangeboden op het terrein van de confectie dan wel een combinatie vanuit de textiel- en de confectiesector. Conclusie:
de Afdeling acht het een gemis dat de eindtermendocumenten op met name het punt van de nadere aanduiding van de inhoud van de deelkwalificaties die moeten worden behaald niet zijn uitgewerkt. Bijstelling van de eindtermendocumenten is wat dit betreft haars inziens geboden. Zij beveelt daarbij aan, gelet op het relatief geringe aantal potentiële cursisten, een opzet te kiezen waarbij een aantal elementen van de verschillende opleidingen voor alle trajecten gezamenlijk geldt. Naar haar idee geeft de beschrijving van de eindtermen bovendien reeds aanleiding tot een zodanige benadering.
VOC/BETEX heeft, blijkens een schrijven van 15 december 1994, de mededeling van u ontvangen dat vorenstaande produkten niet in behandeling zullen worden genomen. Dit bevreemdt de Afdeling en doet ook de vraag rijzen waarom de Onderwijsraad hierover dan moet adviseren. Bij genoemd schrijven heeft VOC/BETEX drie aangepaste eindtermendocumenten gevoegd, inzake assistent operator garenverwerking, assistent operator veredeling, assistent operator vezelverwerking, onder de vermelding nog steeds achter de 16 ingediende documenten te staan. De voorgestelde clustering zou niet meer gebaseerd zijn op beroepsprofielen en om die reden niet meer voldoen aan de vereisten van het format. Vanuit deze constatering lijkt het de Afdeling niet goed mogelijk tot vaststelling van de eindtermen over te gaan. Op grond van het vorenstaande is het begrijpelijk dat VOC/BETEX aandringt op overleg met uw ministerie om de ingediende programma's nader te komen toelichten. De nieuw ingediende documenten geven de Afdeling aanleiding tot het maken van enkele aanvullende opmerkingen: assistent operator garenverwerking. De Afdeling stelt vast dat door de nu gekozen opzet de doorstroommogelijkheid is verbeterd. Daarmee vervalt wat dit aangaat een bezwaar vergeleken met de oorspronkelijk voorgelegde documenten. Het schema waarin de deelkwalificaties zijn opgenomen, is naar de Afdeling opmerkt verder ingevuld. Dit impliceert meer duidelijkheid op dit gebied.
10 assistent operator veredeling. Bij het document voor deze opleiding zijn dezelfde opmerkingen te plaatsen als de Afdeling zojuist heeft gemaakt. Met betrekking tot dit document voegt zij hieraan toe dat een praktijkcomponent van 880 sbu's aan de geringe kant is. Zij acht het wenselijk dit aantal te verhogen tot in elk geval 60% van het totaal aantal sbu's. assistent opleiding vezelverwerking. Met de doorstroommogelijkheid van deze opleiding heeft de Afdeling moeite: de toegang tot de vervolgopleiding vindt pas plaats na het behalen van alle drie de keuzemogelijkheden. Het betreft hier dus een assistentopleiding die na afsluiting met een diploma geen doorstroomrechten oplevert dan wel een assistentopleiding die de cursusduur van één jaar verre overschrijdt . 5) eindtermendocumenten van de SVO. assistent Islamitische gezelslager produktie-assistent assistent verkoper De vraag of met het afronden van deze opleidingen de leerlingen voldoende zijn voorbereid op het functioneren als zodanig in de beroepspraktijk kan volgens de Afdeling wat de eerste twee opleidingen aangaat positief worden beantwoord. Negatief oordeelt zij echter in dit opzicht over de opleiding assistent verkoper. Niet is in te zien dat hier sprake is van een afgeronde praktische vaardigheid en daaraan gelieerde theorie. Volgens blz. 14 (onder 1) van het document wordt "geen produktkennis aangeboden", hetgeen voor de Afdeling niet acceptabel is. Het geheel komt nu te theoretisch over, ondanks het feit dat in het document een beschrijving wordt gegeven van het soort werkzaamheden dat op grond van deze opleiding kan worden uitgevoerd. Per document plaatst de Afdeling verder nog de volgende kanttekeningen : Het eindtermendocument assistent Islamitische gezelslager is in de opvatting van de Afdeling helder van opzet. De toelating tot de opleiding is naar haar oordeel goed geregeld. De omschrijving van de kennis en vaardigheden van de beroepsgerichte deelkwalificaties geeft een redelijke indicatie van datgene wat een leerling wordt geacht te kennen en te kunnen aan het einde van deze opleiding. Alleen stelt zij voor met betrekking tot de in de inleiding genoemde deelkwalificatie "het toepassen van machines en gereedschappen" het begrip "toepassen" te wijzigen in "gebruiken", zulks in overeenstemming met de benaming van de betreffende deelkwalificatie bij de uitwerking in eindtermen .
11 Enige moeite heeft de Afdeling met een aantal omschrijvingen van eindtermen in het kader van de maatschappelijke culturele deelkwalificatie. Het komt haar gewenst voor in ieder geval de omschrijving van de eindtermen 6 en 8 met het oog op de doelgroep nader te overwegen. Evenals het document voor de opleiding assistent Islamitische gezelslager vindt de Afdeling het document voor de opleiding produktie-assistent in het algemeen duidelijk van opzet. Met name aspecten als eisen van toelating, zwaarte-aanduiding, examens en praktijkcomponent acht zij helder aangegeven respectievelijk geregeld. Er blijken geen verwante opleidingen te zijn waarop moet worden afgestemd. De Afdeling gaat er van uit dat het opnemen van een introductiemoduul nut kan hebben. Bij het formuleren van eindtermen blijkt menigmaal te zijn gekozen voor eisen als "kan vier besmettingsbronnen noemen", "kan drie soorten micro-organismen noemen", "kan drie koelmethoden noemen". De Afdeling geeft er de voorkeur aan het telwoord te vervangen door "de" of door "de (drie/vier/vijf) belangrijkste". Wat betreft het eindtermendocument voor de opleiding assistent verkoper acht de Afdeling het een onjuist uitgangspunt dat het functieprofiel wordt aangeboden "om aan de dwingende wens van de overheid gehoor te geven" (blz. 14). Daarbij komt het in de eindtermen gehanteerde begrippenkader wat overtrokken op haar over, bij voorbeeld het kunnen toelichten van het begrip bedrijfskolom, het kunnen omschrijven van het begrip consument. Het vorenstaande neemt niet weg dat de Afdeling van mening is dat het document helder is opgebouwd. De te leren kennis en vaardigheden zijn duidelijk omschreven. Ook is zij de opvatting toegedaan dat de examens goed zijn geregeld en het opnemen van een introductiemoduul voordelen kan hebben. Conclusie :
Voor de Afdeling weegt met betrekking tot laatstgenoemde opleiding zwaar dat er geen produktkennis wordt aangeboden en de opleiding te theoretisch is, terwijl daarnaast te veel vanuit de gedachte lijkt te zijn gewerkt dat de inrichting van een opleiding op niveau 1 "van bovenaf" is opgelegd. Zij geeft op grond hiervan in overweging de eindtermen niet vast te stellen. Met vaststelling van de eindtermen voor de beide andere opleidingen, assistent Islamitische gezelslager en produktie-assistent, stemt de Afdeling in, wanneer althans rekening wordt gehouden met haar kanttekeningen bij enkele eindtermen.
12 6) eindtermendocumenten van Onderwijscentrum Horeca, distributie-assistent bediening en café/bar produktie-assistent keuken en fast food. In deze beide, identiek ingerichte, eindtermendocumenten wordt er onder meer accent op gelegd dat leerlingen na het behalen van het dipoma multi-inzetbaar zijn. De Afdeling acht dat een goede zaak. Ook is zij van mening dat de omschrijving van de vaardigheden over het algemeen duidelijk is en vindt zij dat door de verdeling van deelkwalificaties in onderdelen de uitwerking inzichtelijker wordt. Zij mist evenwel bij de uitwerking de verdeling van het aantal sbu's over de deelkwalificaties. Uit de documenten kan zij ook niet afleiden in hoeverre reëel aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en culturele vorming en hoe groot de vrije ruimte is. Verder worden de opleidingen wel geplaatst binnen de context van de kwalificatiestructuur, maar de Afdeling meent dat hierbij expliciet had moeten worden aangegeven in hoeverre doorstroming mogelijk is c.q. naar welke opleiding(en) kan worden doorgestroomd met een in dit kader behaald diploma. De Afdeling prefereert de taxonomie van Romiszowski bij omschrijvingen als de onderhavige. Het is haar evenwel bekend dat scholen voor horecaberoepsonderwij s en bedrijfsleven horeca er inmiddels aan gewend zijn geraakt om te werken met de taxonomie van De Block. Ook de tweede generatie eindtermen was volgens deze taxonomie opgezet. Wat de specifieke eindtermen aangaat is volgens de Afdeling een eis als gesteld onder onderdeel 09 "De Nederlandse taal beheersen in woord en geschrift" vaag en ietwat pretentieus. Ook al moet aan eisen op het gebied van het beheersen van de Nederlandse taal in het kader van de horeca veel waarde worden gehecht, de Afdeling stelt zich op het standpunt dat deze eis nader moet worden toegespitst. Bij onderdeel 08 in het document voor de opleiding distributieassistent bediening en café/bar tekent de Afdeling voor het overige aan dat de twee hierin voorkomende eindtermen wat betreft inhoud en niveau ver uit elkaar liggen. Conclusie:
Het uiteindelijke oordeel van de Afdeling over de beide documenten luidt positief, maar zij acht het van belang dat deze documenten op een aantal onderdelen, als hiervoor genoemd, beter worden uitgewerkt .
Conclusie Volgens de Afdeling verdienen de ingediende eindtermendocumenten voor assistentopleidingen in het algemeen niet de schoonheidsprijs. Voor de ontstane situatie zijn echter oorzaken aan
13 te wijzen. Zo hebben LOB's door externe invloeden onder grote tijdsdruk moeten werken. Daarnaast geldt dat de samenwerking van bedrijfsleven en scholen in LOB- en COB-verband zich nog in een beginfase bevindt. Bovendien realiseert de Afdeling zich dat deze nieuwe opleidingsvoorziening zich nog in een experimenteel stadium bevindt. Aan de andere kant overweegt zij dat, willen deze opleidingen een reële kans van slagen hebben, daarvoor een redelijke basis aanwezig dient te zijn. Om laatstgenoemde reden houdt de Afdeling vast aan de beoordeling op grond van voornoemde criteria. De Afdeling dringt erop aan LOB's in kennis te stellen van bovenvermelde, operationele criteria en daarbij aan besturen van LOB's het verzoek te doen om voor de indiening van een document zélf vast te stellen of aan alle kwalitatieve eisen wordt voldaan. Het is een wijze van benaderen die in overeenstemming is met het principe van een terugtredend overheidsbeleid en kan, zo verwacht de Afdeling, een stimulerend effect hebben op het functioneren van de landelijke organen.
(mr^ftk^T. E. van de Water, coörainerend secretaris)