Aan de leden van de Vaste Tweede Kamer Commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid Postbus 20018 2500 EA Den Haag Den Haag, 14 januari 2014
Betreft: Reactie Landelijke Cliëntenraad op Wetsvoorstel Wet werk en Zekerheid Referentie: LCR/TK/14-0020/GM/BH Geachte dames en heren, De Landelijke Cliëntenraad (LCR) heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet Werk en Zekerheid. De LCR onderschrijft de doelstelling van deze wet maar is er niet van overtuigd dat deze doelstellingen ook daadwerkelijk zullen worden bereikt. Het voorliggende wetsvoorstel is een element in breder regeringsbeleid om de beoogde omslag van baan- naar werkzekerheid te bewerkstelligen. De LCR betreurt het dat we niet in de gelegenheid worden gesteld dit totale beleid in zijn geheel en samenhang te beoordelen. De LCR vraagt zich zelfs af of er niet een bredere oriëntatie nodig is op werkzekerheid en daaraan passende sociale zekerheid. De LCR vraagt uw aandacht voor de volgende onderwerpen 1 Gemiste kans, onvoldoende aandacht voor andere vormen van flexibele arbeid, in het bijzonder de positie van ZZP-ers 2 Vereenvoudiging van het ontslagrecht? 3 Employability en transitiebudget 4 Verkorting duur WW 5 Eerder alle arbeid passend Ad 1 Gemiste kans, onvoldoende aandacht voor andere vormen van flexibele arbeid, in het bijzonder de positie van ZZP-ers Dit wetsvoorstel beoogt de verschillen te verkleinen tussen werknemers met vaste en flexibele contracten. De LCR vraagt zich hierbij af of dit niet leidt tot nog meer en andere vormen van flexibele arbeid. Vooral van nog meer onvrijwillige inzet van ZZP-ers. De LCR vindt het een groot gemis dat de positie van de ZZP-er verder buiten beeld blijft, terwijl 10% van de werkende al langs deze weg aan een inkomen komt of probeert te komen. Omdat flexibele arbeid duurder wordt en met risico’s gepaard gaat (Wet BeZaVa), zal de vraag naar ZZP-ers verder toenemen.
Bezoekadres Landelijke Cliëntenraad Bezuidenhoutseweg 60 2594 AW Den Haag
Postadres Landelijke Cliëntenraad Postbus 95966 2509 CZ Den Haag
Tel. 070 – 34 99 790 e-mail:
[email protected] www.landelijkeclientenraad.nl
In toenemende mate zijn ZZP-ers dit niet meer vrijwillig (er zijn genoeg voorbeelden van mensen die hun werk verliezen en als ZZP-er weer aan de slag kunnen bij het zelfde bedrijf) en is hun sociale zekerheidspositie slecht te noemen omdat zelf bijverzekeren te weinig gebeurt - concurrentie op prijs, bijverzekeren is duur. Er is niet alleen vanuit werkgevers animo om in zee te gaan met ZZP-ers. Steeds meer werkzoekenden, in het bijzonder oudere werkzoekenden, worden door UWV en gemeenten onder druk gezet om als ZZP-er aan de slag te gaan. Het zou goed zijn, als er snel wordt nagedacht over de inrichting van een sociaal zekerheidsstelsel waar ook ZZP-ers van kunnen profiteren. Secretaris-Generaal Maarten Kamps (Volkskrant) heeft dit recentelijk ook ingebracht, en terecht. Daarbij denken wij aan betaalbare voorzieningen voor tijdelijk minder werk, ziekte en arbeidongeschiktheid én ook zo mogelijk stimulerende maatregelen van werk naar werk. Het blijkt dat mensen ook afwisselend in dienstverband en als ZZP-er werken. Als hen iets overkomt tijdens hun ZZP-schap hebben zij voor niets sociale verzekeringspremies betaald. Op zich heeft de LCR er geen bezwaar tegen als werknemers besluiten om vrijwillig voor zichzelf te beginnen. Dit kan ook heel goed bevredigend werk opleveren. Maar als voorwaarde geldt dat er een verantwoord sociaal zekerheidsstelsel voor ZZP-ers komt en er zo geen bedreiging is voor de CAO en CAO-gerelateerde contracten. Het kabinet meent voldoende maatregelen te treffen om het aandeel van flexcontractering te beheersen. Maar er moet rekening worden gehouden met berekenend gedrag. Werkgevers kunnen ook voort met maar tweemaal tijdelijke contracten af te sluiten en dan leidt dit feitelijk tot minder werkzekerheid. Of de markt verzint (nog niet-bekende) alternatieve flexconstructies om bijvoorbeeld de risico’s als gevolg van de Wet BeZaVa (gevolgen zieke werknemer voor werkgever, ook al is contract al verlopen) te ontlopen. Deze wet ontmoedigt in zekere zin flexwerk ten opzichte van vaste contracten. Nadeel is dat met de komst van de Particpatiewet de no-riskpolis minder dekkend, waardoor de werkzekerheid van mensen met een arbeidshandicap er niet beter op wordt. Ad2 Vereenvoudiging van het ontslagrecht? De LCR constateert dat er drie routes voor ontslag mogelijk zijn, via UWV, de kantonrechter en onafhankelijke ontslagcommissies. Er lijkt geen keuze te bestaan tussen de ontslagroutes, maar er zijn situaties waar keuzes wel degelijk blijven bestaan. De LCR meent dan ook dat weinig sprake is van een vereenvoudiging van het ontslagrecht. De LCR meent dat moet worden nagegaan of het mogelijk is die vereenvoudiging alsnog te bewerkstelligen. Ook de Raad van State meent dat dit mogelijk is, met behoud van voldoende ontslagbescherming. Is het mogelijk om dit te bereiken via één preventieve route? En waarom heeft de regering daar dan niet voor gekozen? De LCR denkt dat, naast meer procedurele helderheid, er nog meer winst te behalen is met meer rechtszekerheid en –gelijkheid.
Ad 3 Employability en transitiebudget De LCR is positief over het idee van een transitiebudget, maar is ontevreden met de uitwerking. De LCR betreurt het dat een werknemer pas na twee jaar werken in aanmerking komt voor het transitiebudget. Waarom zo laat? Tevens is de hoogte van het transitiebudget bij korte dienstverbanden zo klein dat er nauwelijks mogelijkheden zijn om hiervan bij- of omscholing te financieren. Juist voor mensen in de flexibele schil aan de onderkant van de arbeidsmarkt is het van belang dat zij, indien daartoe in staat, mogelijkheden krijgen voor scholing om hun werkzekerheid te vergroten. De huidige voorstellen voor een transitiebudget bieden te weinig mogelijkheden. De LCR vraagt zich daarom ook af waarom niet is gekozen voor een minimum transitiebudget voor iedere werknemer met een plus naarmate er meer dienstjaren zijn. Dat stimuleert werkgevers ook flexwerkers te scholen. Een ander verbeterpunt is de relatie met employability. De LCR vindt een transitiebudget het sluitstuk van het bevorderen van employability. Feitelijk zou iedere werknemer gedurende zijn werkzaam leven in staat moeten zijn zich bij of om te scholen. Het voorgestelde transitiebudget draagt het risico in zich dat werkgevers niet investeren employability en loopbaanontwikkeling zolang de werknemer in dienst is. De LCR vraagt zich om die reden af waarom in het wetsvoorstel niet is gekozen voor een constructie waarbij werknemers een employabilitybudget opbouwen door middel van een vast bedrag per dienstjaar (ook bij tijdelijk werk). Dan kunnen zij hun employability al werkend op peil houden. Bovendien is zo effectiever een dwarsverband te leggen met andere instrumenten voor loopbaanontwikkeling, zoals een Persoonlijk Opleidingsplan (POP). Voor werkzoekenden zou dat ook kunnen worden geregeld door per jaar van werkloosheid een budget voor scholing op te bouwen. Als tijdens de werkzame periode voldoende in de employability is geïnvesteerd kunnen maar werknemers tijdig van werk naar werk. Dan is het transitiebudget minder vaak nodig. Ook zou kunnen worden gekeken of een transitiebudget aangewend kan worden wanneer een werknemer ander werk accepteert met een lagere beloning. Het transitiebudget kan in die situatie bijdragen aan een geleidelijke gewenning aan het lagere loon, danwel groei naar het oude loon. De LCR heeft nog een aanvullende vraag: Hoe wordt het transitiebudget gefinancierd als een werkgever failliet is? Is hier toch een (nood)fondsmodel voor nodig om die budgetten te garanderen?
Ad 4 Verkorting WW De verkorting van de WW moet er toe bijdragen dat mensen sneller werk vinden. De LCR heeft grote twijfels of dit ook zo zal uitpakken en ziet weinig reden tot invoering van deze negatieve prikkel zo lang de economische crisis en de negatieve gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid nog zo groot is. De meeste mensen die werkloos worden, willen snel weer aan het werk. Het vinden van werk is echter afhankelijk van een aantal factoren. Belangrijk is of mensen aantrekkelijk zijn voor de arbeidsmarkt. Het beschikken over de juiste vaardigheden is hierbij een factor. Deze factor is door de persoon in kwestie te beïnvloeden. Leeftijd, risico van ziekteverzuim en etniciteit zijn factoren die door de werkzoekende niet zijn te beïnvloeden maar die een grote invloed hebben op de kans op werkhervatting. Als mensen vanwege niet-beïnvloedbare redenen een slechte positie op de arbeidsmarkt hebben, dan helpt het onder druk zetten hen niet om eerder aan het werk te komen. Belangrijker is het om een arbeidsmarktbeleid te voeren dat inspeelt op toekomstige ontwikkelingen in de werkgelegenheid. Selecteer nu al mensen die mogelijkheden hebben voor dat werk en S maak instroom- en scholingsafspraken met sectoren en bedrijven waar de opleving van de economie het eerst te merken zal zijn. Maak een verbinding met de Topsectoren. Probeer, wederom, de O&Ofondsen open te breken voor instroom- of uitstroomprojecten. Ad 5 Eerder alle arbeid passend Het lijkt logisch dat mensen die een uitkering ontvangen ieder soort werk moeten aanpakken. Het is echter de vraag of dit ook maatschappelijk effectief is. Willen werkgevers te hoog opgeleide werknemers voor de aangeboden functie aannemen? In de praktijk zien we dat mensen die ver onder hun niveau solliciteren niet worden aangenomen omdat de werkgever dit niet wenselijk acht. Sollicitanten worden meestel afgewezen met als reden overgekwalificeerd. De LCR meent dat er te weinig aandacht is voor mogelijke nadelige effecten van de plicht om werk te zoeken beneden het eigen niveau: - Doordat mensen terecht dreigen te in een arbeidssituatie waarbij ze ver beneden hun oude verdiende loon terecht komen en bovendien werkzaamheden moeten verrichten waarmee zij nauwelijks affiniteit hebben, helpt de persoon zelf niet en ook zijn bijdrage aan de werkgever niet. - Een ander belangrijk nadeel is dat mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt juist minder kans op werk hebben. Wat betekent dit voor de doelstellingen van de Participatiewet die zich richt op de onderkant van de arbeidsmarkt? Het is de vraag in hoeverre werkgevers het UWV of de gemeente nog serieus nemen, als zij voor een vacature een werkzoekenden krijgen aangeboden die zwaar over gekwalificeerd zijn voor de geboden functie. En een andere ambitie hebben met hun arbeidsleven.
Een technische suggestie hierbij is dat het mogelijk moet zijn van recht op een WW-uitkering af te zien. Wanneer een werknemer werk hervat voor een loon net onder het niveau van de WW-uitkering (een eurocent), dan verlies hij door die minimale uitkering zijn recht op de duur van de uitkering. Het moet mogelijk worden dat de werknemer afziet van zijn WW-uitkering en zijn recht op WW vasthoudt voor slechtere tijden. De LCR verzoekt u onze overwegingen en vragen te betrekken bij de schriftelijke voorbereiding van het wetsvoorstel Wet werk en zekerheid
Met vriendelijke groet,
Gerrit van der Meer Voorzitter
Samenstelling Landelijke Cliëntenraad Landelijke cliëntenorganisaties: Vakcentrale voor Middengroepen en Hoger personeel / Christelijk Nationaal Vakverbond (MHP/CNV), Ieder(in) (vertegenwoordiger mensen met lichamelijke beperkingen) , Ieder(in) (vertegenwoordiger mensen met verstandelijke beperkingen), Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO), Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV, publieke sector), Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV, private sector), Landelijke Vereniging van Arbeidsongeschikten (LVA), Samenwerkingsverbanden Landelijk Overleg Minderheden (LOM), Landelijk Platform GGZ/LOC. vertegenwoordigers van cliëntenraden: cliëntenraden SVB en UWV.
vertegenwoordigers van de gemeentelijke cliëntenparticipatie: Landelijk overleg cliëntenraden Sociale Zekerheid (LocSZ), Landelijk overleg cliëntenraden Sociale Zekerheid/cliëntenraden G4, vertegenwoordiger Dak- en thuislozen. Adviseur: Mobility.