Bewegingen en trends binnen de landbouw ten aanzien van energie en klimaat Carin Rougoor Erik van Well Elisa de Lijster
Bewegingen en trends binnen de landbouw ten aanzien van energie en klimaat
Carin Rougoor Erik van Well Elisa de Lijster
CLM Onderzoek en Advies BV Culemborg, maart 2013 CLM 821 - 2013
Abstract
De thema's energie en klimaat zijn de afgelopen jaren meer en meer in beeld gekomen binnen de landbouw. Maar welke trends zien we nu en zijn in de nabije toekomst te verwachten? Aan de hand van interviews en discussiebijeenkomsten bracht CLM trends en ontwikkelingen in beeld.
Inhoud _________________________________________________________________________________________ Inhoud
1 Inleiding 1.1 Doelstelling van de studie 1.2 Werkwijze
1 1 1
2 Beschrijving van trends 2.1 Aandacht voor energie en klimaat 2.1.1 Ontwikkeling van prijzen en gebruik 2.1.2 Ontwikkeling van het beleid 2.1.3 Financiële crisis 2.1.4 Schaalvergroting en globalisering 2.2 Interesse voor aanschaf zonnepanelen 2.3 De bodem centraal 2.4 Mestbe- of verwerking; hoe nu verder? 2.5 Energiebesparing is kostenbesparing 2.6 Benader het integraal
3 3 3 5 6 7 7 8 9 11 12
3 Overzicht van initiatieven 3.1 Initiatieven zonnepanelen 3.1.1 Vraagbundeling Zonnepanelen LTO Noord 3.1.2 ANV’s gezamenlijke inkoop 3.1.3 Initiatief Gelderland: energiecoöperatie met burgers 3.2 Bodeminitiatieven 3.2.1 Masterplan Mineralenmanagement (MMM) 3.2.2 ClimateFarmers NAJK – CEJA 3.2.3 Duurzaam Bodembeheer: Voor alle Melkveehouders in Utrecht Oost 3.2.4 PureGraze 3.3 Mestbe- en verwerkingsinitiatieven 3.4 Energiebesparingsinitiatieven 3.4.1 Energiescans Provincie Utrecht 3.4.2 Duurzame stallen / Nieuwbouw: energieneutraal en besparend 3.5 Integrale benadering 3.5.1 Akkerbouw 3.5.2 Intensieve veehouderij 3.5.3 Melkveehouderij
15 15 15 16 17 17 17 18 19 20 20 23 24 24 25 25 27 28
4 Aandachtspunten 4.1 Initiatieven zonnepanelen 4.2 Bodeminitiatieven 4.3 Mestbe- en verwerkingsinitiatieven 4.4 Energiebesparingsinitiatieven 4.5 Integrale benadering
31 32 32 32 33 33
5 Conclusies
35
Bijlage 1 Lijst geïnterviewden
39
Bijlage 2 Verslag workshop
41
1
Inleiding___________________________________________________________________________________
1.1 Doelstelling van de studie Doelen van de studie zijn: 1. Zichtbaar maken wat de actuele beweging is binnen de veehouderij, open teelt en de akkerbouw op de thema’s energiebesparing, energie-efficiency, hernieuwbare energie en reductie van broeikasgassen. 2. Overzicht geven van verwachte trends voor de komende jaren die van invloed zijn op de (on)mogelijkheden en belangstelling en ontwikkeling bij landbouwondernemers voor de thema’s energie en klimaat. 3. Inzicht geven in de resultaten van initiatieven op dit vlak, uitgedrukt in concrete projectresultaten (aantal deelnemers, bijeenkomsten, etc.). 4. Inzicht in mogelijke effecten van deze initiatieven op energiebesparing en energie-efficiency, hernieuwbare energie en reductie van broeikasgassen.
1.2 Werkwijze In dit project zijn de volgende stappen gezet: • Interviews met 8 mensen uit ‘de keten’ (zie bijlage 1 voor een overzicht van mensen die zijn geïnterviewd). • Discussies met de begeleidingsgroep. • Verder uitdiepen van de belangrijkste trends (en welke initiatieven daarbinnen worden ontplooid) door internetresearch en telefonische interviews. • Workshop met boeren, experts, en ketenpartijen (zie bijlage 2 voor een verslag van de bijeenkomst). Al deze informatie vormt de basis voor deze rapportage. In hoofdstuk 2 beschrijven we de actuele bewegingen en trends voor de komende jaren. Hoofdstuk 3 belicht de initiatieven die de laatste jaren op dit vlak zijn ontstaan en wat de verwachte effecten van deze initiatieven zijn op energiebesparing en –efficiency, hernieuwbare energie en reductie van broeikasgassen. In hoofdstuk 5 beschrijven we welke praktische belemmeringen door deze partijen ervaren worden.
1
2
2
Beschrijving van trends ______________________________________________ In dit hoofdstuk beschrijven we trends die we binnen de landbouw zien t.a.v. energie en klimaat. Eerst beschrijven we de algemene trend; is er interesse voor energie en klimaat? Hoe heeft dit zich de laatste jaren ontwikkeld? En welke algemene trends zien we die van invloed zijn op de landbouw in relatie tot energie en klimaat? Vervolgens beschrijven we 5 specifieke trends in meer detail. Welke trend zien we? Welke motivatie hebben partijen hiervoor en hoe denken we dat deze trend zich naar de toekomst toe ontwikkelt?
2.1 Aandacht voor energie en klimaat Uit de interviews komt het beeld naar voren dat boeren en ketenpartijen nadenken over energie en klimaat. Het thema leeft. In eerste instantie kwam de prikkel van buiten, o.a. vanuit de overheid en marktpartijen. Maar langzamerhand komt het ook vanuit de boeren en ketenpartijen zelf; wat kunnen we nog meer om kosteneffectiever bezig te zijn? Zijn er mogelijkheden voor een nichemarkt op het vlak van duurzaamheid? Is het mogelijk zelfvoorzienend te worden? Deze zelfvoorziening kan spelen op het vlak van bijvoorbeeld veevoer, maar kan ook gelden voor het energiegebruik. Het thema energie en klimaat is daarmee niet alleen meer een thema voor voorlopers maar ook voor ‘de grote groep’ geworden. Dit komt overeen met de bevindingen van Van Well en Keuper (2012). Zij hebben in 2012 ruim 500 boeren telefonisch geënquêteerd. Bijna 80% van de boeren geeft daarin aan bereid te zijn energiemaatregelen te nemen. Circa 90% van de boeren ziet het belang van energiebesparing binnen de landbouwsector en ruim 70% vindt het van belang dat de landbouw met duurzame energieproductie aan de slag gaat. De bekendheid met het thema klimaat blijkt de laatste jaren ook toegenomen. Uit onderzoek van Nelissen et al. (2009) blijkt dat in 2007 39% van de melkveehouders nog niets gehoord had over de uitstoot van broeikasgassen door de melkveehouderij. In 2008 was dit afgenomen tot 26%. En uit het onderzoek van Van Well en Keuper (2012) blijkt dat dit in 2012 was afgenomen tot circa 10% van de melkveehouders. Deze ontwikkeling staat niet op zichzelf, maar worden mede beïnvloed door allerlei ontwikkelingen nationaal en wereldwijd, zowel in de landbouw, als ook daarbuiten. Op enkele belangrijke ontwikkelingen gaan we in de volgende subparagrafen verder in.
2.1.1
Ontwikkeling van prijzen en gebruik De energieprijzen laten door de tijd een sterke fluctuatie zien. De wereldolieprijs is sinds 1990 sterk gestegen van circa 20 US$ per vat tot momenteel circa 100 US$ per vat, met in de laatste jaren sterke verschillen; de prijs varieerde sinds 2007 van circa 40 tot bijna 140 US$ per vat. Ook de kolenprijs laat een toename zien sinds 1990. De elektriciteitsprijs hangt o.a. af van de brandstofprijzen van olie, kolen en gas. Een andere belangrijke component van de elektriciteitsprijs wordt 3
gevormd door de kosten van centrales en transportnetten. Hierdoor werkt de brandstofprijs minder door in de totaalprijs van elektriciteit (www.compendiumvoordeleefomgeving.nl). Onderstaande figuur geeft het verloop van de elektriciteitsprijs weer in de periode 1996 tot 2012.
Figuur 2.1
Elektriciteitsprijs (2000 kWh enkel tarief, huishouden en klein zakelijk verbruik) inclusief netwerkkosten, levering en transport, exclusief BTW, inclusief energiebelasting. NB. Cijfer 2012 op basis van eerste kwartaal.
Onderstaande figuur laat zien dat een groot deel van de stijging van de elektriciteitsprijs het gevolg is van stijging van de energiebelasting.
Figuur 2.2
Energiebelasting in euro per 1000 kWh voor gebruik van 800 tot 10.000 kWh en gebruik van 10.000 tot 50.000 kWh (bron: Statline).
Deze prijsontwikkeling van energie zal de interesse van boeren om met energiebesparing en energieproductie aan de slag te gaan, beïnvloeden. Onderstaande figuur 4
geeft het energiegebruik door de land- en tuinbouw exclusief glastuinbouw sinds 1990. Daar zien we afname van het aardgasgebruik (en een sterke fluctuatie tussen jaren als gevolg van variaties in de buitentemperatuur) en een afname van ‘overige fossiele brandstof voor warmte’, terwijl het elektriciteitsgebruik licht is gestegen.
Figuur 2.3
Energiegebruik land- en tuinbouw exclusief glastuinbouw 1990-2011. (www.compendiumvoordeleefomgeving.nl)
Een nieuwe ontwikkeling die van invloed kan zijn op het energiegebruik in de landbouw is de afschaffing van de rode diesel, waardoor de dieselkosten zullen stijgen. Mogelijk stimuleert dit boeren verder na te denken over mogelijkheden om het dieselgebruik te reduceren. Niet alleen bij energieprijzen zien we een stijgende lijn en daarnaast sterke fluctuaties. Deze trend zien we ook bij andere grondstoffen. De prijs van coproducten voor vergisting is de laatste jaren sterk gestegen. Dit heeft gevolgen voor de financiële mogelijkheden van covergisting, zie hiervoor verder paragraaf 2.4.
2.1.2
Ontwikkeling van het beleid Het beleid heeft de laatste decennia grote invloed gehad op de milieuprestaties van de landbouw. Tot midden jaren ’80 stegen de mineralenoverschotten in de landbouw door de toegenomen omvang van de veestapel. Daarna kwam een daling tot stand door de zuivelquotering en de mestwetgeving. In de periode 1990 tot 1999 daalde het stikstofoverschot nauwelijks. Het mestbeleid was toen vooral gericht op het terugdringen van het fosfaatgebruik. Vanaf 1998 richt het mestbeleid zich ook op stikstof. Door de introductie van het ‘Mineralen Aangifte Systeem’ (MINAS) in 1998 kwam de daling van het stikstofoverschot weer op gang. Per 1 januari 2006 is MINAS vervangen door nieuw mestbeleid waarbij er gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat gelden in plaats van verliesnormen in het MINAS-systeem (Fong, 2012). 5
Onderstaande figuur laat zien hoe de mineralenoverschotten van de landbouw zich hebben ontwikkeld sinds 1983.
Figuur 2.4
Ontwikkeling van de mineralenoverschotten (1970=100) van 1983 tot 2011 (Fong, 2012).
Ook op het vlak van energiebesparing en productie van duurzame energie heeft het beleid invloed. Een voorbeeld hiervan is de SDE-subsidieregeling. Binnen de EU is in 2012 de Energy Efficiency Directive van kracht geworden. Deze Directive stelt o.a. eisen aan het energiegebruik in landen. Deze Directive moet worden vertaald in Nederlands beleid, en kan daarmee ook van invloed zijn op de agrarische sector. Vanuit de nationale overheid is er veel aandacht voor de biobased economy. De waardepiramide vormt hier een belangrijk onderdeel van: kunnen producten hoger in de piramide worden toegepast? Op dit moment zien we op dit vlak binnen de landbouw relatief weinig beweging, maar de afschaffing van de rode diesel zou dit weer aantrekkelijker kunnen maken. Op bepaalde vlakken komt er dus nieuw beleid, maar op andere vlakken zien we juist een terugtredende overheid. De overheid geeft aan dat ontwikkelingen door ‘de markt’ moeten worden opgepakt. De overheid ziet haar rol steeds meer als faciliterend, meer op afstand. Tegelijkertijd zien we een grotere zelfredzaamheid bij ondernemers. Ondanks dat de stimulans vanuit de overheid minder wordt om zaken op te pakken, gaan ondernemers aan de gang met duurzaamheid.
2.1.3
Financiële crisis De wereldwijde financiële crisis maakt dat banken in praktijk meer eisen stellen bij lening verstrekking. Dit werkt door binnen de landbouw en de mogelijkheden die men heeft om te investeren in duurzaamheid. Vanuit de agrarische praktijk horen we concrete voorbeelden waarbij de ondernemer bepaalde extra duurzaamheidsmaatregelen niet kan nemen, omdat de bank niet meer wil financieren, ondanks het feit dat het maatregelen met een goede terugverdientijd betreft.
6
2.1.4
Schaalvergroting en globalisering Schaalvergroting is een trend die al decennialang aan de gang is en verder doorzet. Deze ontwikkeling maakt dat er ook aandacht blijft voor de mogelijkheid om verder te automatiseren, maar ook wordt nadrukkelijk gekeken naar de mogelijkheid om via technische innovaties kosten te besparen en te verduurzamen, c.q. een efficiëntieslag te maken. Parallel aan deze schaalvergroting zien we de globaliseringstrend. Nederlandse bedrijven concurreren deels op de wereldmarkt. Een groot deel van de Nederlandse producten wordt geëxporteerd. Hierdoor is het niet altijd mogelijk maatregelen op het vlak van duurzaamheid die een meerprijs tot gevolg hebben terug te verdienen in de markt. Dit wordt door de agrarische sector als een beperking ervaren.
2.2 Interesse voor aanschaf zonnepanelen Vanuit de primaire sector is er veel belangstelling voor zonnepanelen. Het is een eenvoudige wijze van groene stroomproductie. Als het systeem eenmaal is geïnstalleerd, heb je er geen omkijken meer naar. Daarnaast zien we al enkele jaren een daling in de aanschafkosten. In 2007 was de prijs voor 1 Wattpiek (Wp) ongeveer 6 euro. In 2012 was dit gedaald naar 2 euro. Tenslotte draagt het positief bij aan het imago van de landbouw. Technische omschrijving In principe zijn zonnepanelen aantrekkelijk voor alle sectoren. Maar hoe meer elektriciteit je als bedrijf zelf gebruikt, hoe minder aantrekkelijk investeren in zonnepanelen wordt. Dit komt door de staffeling in de energiebelasting en omdat de salderingsmogelijkheid beperkt is. Het meest gunstig is de situatie waarin het bedrijf de elektriciteit direct zelf kan gebruiken, maar het moment van opwekken is veelal niet gelijk aan het moment van gebruik. Ook de technische mogelijkheden voor zonnepanelen kunnen verschillen per bedrijf. Hierbij is het van belang of er voldoende dak beschikbaar is, wat de hellingshoek en richting van het dak is en of het dak al dan niet last heeft van schaduwwerking. Motivatie Bij agrariërs zien we interesse om energieproducent te worden. Energieopwekking door zonnepanelen is eenvoudig en direct zichtbaar, in tegenstelling tot bijvoorbeeld allerlei energiebesparingsmaatregelen. Daarnaast is er een deel van de agrariërs die een innerlijke drive heeft om de bedrijfsvoering te verduurzamen. Ook het imago speelt een rol, vooral op bedrijven die hier direct bedrijfsbelang bij hebben, zoals bedrijven met een recreatietak. Ketenpartijen hebben veelal als drive dat afnemers (zoals Unilever) eisen stellen.
Jan Willem Straatsma (FrieslandCampina): boeren hebben interesse in zonne-energie. Boeren willen dan wel zekerheden t.a.v. deugdelijkheid, betrouwbaarheid. Op dat vlak proberen wij een rol te spelen.
7
Ontwikkeling naar de toekomst toe De verwachting is dat de prijs van zonnepanelen verder blijft dalen. Uit onderzoek van Near Zero (2012) blijkt dat de verwachting is dat in 2025 de prijs circa 0,67 dollar per Wp bedraagt. Hans van der Boom (Rabobank Nederland) sprak de verwachting uit dat de energiemix in het jaar 2100 voor 60% uit zonne-energie zal bestaan.
Hans van den Boom (Rabobank Nederland): in het jaar 2100 zal de energiemix voor 60% uit zonne-energie bestaand.
2.3 De bodem centraal Het inzicht neemt toe dat de bodem een belangrijke factor is in het klimaatbeleid. Lastig hierbij is dat ‘overige broeikasgassen’ voor boeren weinig concreet zijn. Maar motivatie is dat het inzicht dat de bodem een belangrijke productiefactor is steeds meer terrein wint. Brooijmans (SuikerUnie) geeft aan dat bodem een belangrijker plaats krijgt in het duurzaamheidsprogramma van de SuikerUnie. Bodemstructuur en ontwatering, niet-kerende grondbewerking, organische stof en bodemleven zijn aspecten die allemaal relevant zijn voor het thema klimaat.
Arnoud Smit (LTO Noord programma duurzame energie): er zijn nog belangrijke stappen te zetten door het verminderen van lachgasemissie van het land.
Motivatie We zien dat langzamerhand de bodem steeds meer de interesse van agrariërs krijgt, omdat men steeds meer gaat inzien dat een goede bodem, goed bodemleven, voldoende organische stof, de basis vormt voor een goede productie. Het verhogen van het organische stofgehalte in de bodem kan daarnaast een bijdrage leveren aan het verminderen van het klimaatprobleem. Dit besef begint bij een beperkte groep boeren te leven, maar is op dit moment nog te weinig concreet om daadwerkelijk een stimulans te vormen om met ‘koolstofopslag in de bodem’ aan de slag te gaan. Ontwikkelingen naar de toekomst toe De verwachting is dat de aandacht voor duurzaam bodembeheer in de toekomst toe zal nemen. Ook andere ontwikkelingen dragen hieraan bij. Een toenemende voerprijs maakt dat verhoging van de productie van eigen grond aantrekkelijker wordt. In sommige gebieden in Nederland zien boeren verschraling van hun grond, als gevolg van lage bemestingsnormen. Daarnaast is er toenemende aandacht voor micronutriënten in landbouwbodems. Zink en seleen zijn voorbeelden van nutriënten waarvan in bodems tekorten kunnen ontstaan (Udo de Haes, et al., 2012)
8
2.4 Mestbe- of verwerking; hoe nu verder? Tot enkele jaren geleden leek mestvergisting kansrijk. We zien hier nu een kentering; door relatief hoge prijzen van coproducten, is mestvergisting niet snel rendabel te krijgen. T.a.v. kraken en raffineren lopen de meningen uiteen. Sommige geïnterviewden hebben de verwachting dat binnen enkele jaren er wel technische kansen komen op dit vlak. Anderen denken dat uiteindelijk alleen drogen en export van het gedroogde product kansrijk is. Technische omschrijving Mestbe- of verwerking kan op verschillende manieren. Mestvergisting is het door vergisting van mest opwekken van biogas dat in een warmtekrachtinstallatie wordt omgezet in warmte en elektriciteit. Bij covergisting wordt mest samen met andere organische reststromen vergist in dezelfde installatie. Onder de huidige wetgeving worden de mineralen uit de coproducten in het digestaat beschouwd als zijnde dierlijke mineralen en vallen daarmee onder de gebruiksnorm dierlijke mest. Mestverwerking bestaat meestal uit een combinatie van verschillende technieken. Onderstaande figuur geeft een overzicht van mest- en digestaat verwerkingstechnieken.
Figuur 2.5
Overzicht en samenhang tussen mest- en digestaat be- en verwerkingstechnieken (bron: WUR, 2010).
9
Door vergisting van mest en co-producten ontstaat biogas dat in een warmtekrachtinstallatie (WKK-installatie) wordt omgezet in warmte en elektriciteit. De warmte wordt gedeeltelijk benut om de vergister op temperatuur te houden. De overschot aan warmte kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor ruimteverwarming. De elektriciteit kan gedeeltelijk door het eigen bedrijf worden benut. Het overige deel kan als duurzame elektriciteit worden verkocht aan het energiebedrijf. De vergiste mest kan op het land worden uitgereden of verder worden verwerkt tot specifieke meststoffen. Voor vergistingsprocessen wordt in de meeste gevallen dunne mest afkomstig van varkens en/of runderen gebruikt. In het geval van co-vergisting worden daar organische stoffen aan toegevoegd die de productie van biogas sterk doen toenemen. Vergisten heeft tot doel organische stof met behulp van micro-organismen om te zetten in biogas. Een andere term die gebruikt wordt voor vergisten is fermenteren. In het algemeen zijn alle soorten mest en organische reststoffen geschikt voor vergisting. Het proces vindt plaats in afwezigheid van zuurstof (anaëroob). Biogas bestaat uit een mengsel van voornamelijk methaan (55-65%) en kooldioxide (3540%). Verder is het verzadigd met waterdamp en bevat het sporen van waterstof, zwavelwaterstof en ammoniak. Biogas is een brandstof die geschikt is voor verbranding in vrijwel alle verbrandingsinstallaties waarin ook aardgas kan worden verbrand. De installaties dienen wel aangepast/afgesteld te worden op het gebruik van laagcalorisch gas. Doorgaans wordt biogas verstookt in een warmtekracht-installatie, waarbij elektriciteit en warm water worden geproduceerd. Bij vergisting worden alleen eenvoudig afbreekbare organische stoffen afgebroken. De moeilijk afbreekbare organische stoffen zoals houtige plantendelen, blijven in de mest aanwezig. Om zoveel mogelijk biogas te produceren, moet de mest dagvers zijn. De methaan is dan nog niet door ‘koude’ vergisting uit de mestkelder vervluchtigd. Bij dagverse mest ligt de opbrengst van biogas op ongeveer 25 kuub per ton vleesvarkensmest, bij zeugen is dit wat lager (ter vergelijking: de gasproductie van melkveemest is 35-40 kuub per ton). Bij niet dagverse mest loopt de opbrengst fors achteruit in de loop der weken. Inzet van verse mest vergt vaak stalaanpassingen. Investeren in een mestvergister ligt daarom vooral voor de hand bij nieuw- of verbouw. Of de trend naar mestvergisting de komende jaren zal doorzetten, zal moeten blijken. Nieuw mestbeleid In 2012 werd een nieuw mestbeleid aangekondigd. Veebedrijven die meer mest produceren dan ze op eigen grond kwijt kunnen, moeten een deel van deze overschotmest gaan verwerken of exporteren (al dan niet na bewerking). Het bepalen van de mestproductie en mestplaatsingsruimte, en daarmee ook het bedrijfsoverschot, gebeurt op basis van fosfaat en niet op basis van stikstof. Dit nieuwe stelsel moet het huidige stelsel van dierrechten gaan vervangen. De nieuwe mestwet stimuleert dus de verwerking van dierlijke mest tot een product dat geen dierlijke mest meer is, bijvoorbeeld kunstmestvervangers. Met name het laatste punt kan een duidelijke meerwaarde voor energie en klimaat betekenen. Motivatie De motivatie van agrariërs om met vergisting aan de gang te gaan is dat de productie van biogas mogelijk interessant is als neventak. Mestverwerking is breed in de belangstelling, omdat er wetgeving in ontwikkeling is waarin de eis staat opgenomen dat veebedrijven die meer mest produceren dan ze op eigen grond kwijt kunnen, een deel van de overschotmest moeten gaan verwerken.
10
Mestraffinage, waarbij drijfmest ontleed wordt in meerdere vermarktbare producten, wordt als mogelijk interessante lange termijn oplossing gezien. AgriMoDEM is hier een voorbeeld van (Visie van LTO Nederland, augustus 2011). Ontwikkeling naar de toekomst toe De laatste jaren zien we een stijging van de prijzen van grondstoffen, waaronder producten die als coproducten in vergistingsinstallaties worden toegepast. De verwachting is dat deze prijzen hoog zullen blijven. Dit maakt dat de verwachting ook is dat mestvergisting de komende jaren niet rendabel zal zijn. Gezien de eisen die de wetgeving gaat stellen aan het verwerken van overschotmest, ligt het wel voor de hand dat bepaalde vormen van mestverwerking van de grond komen. Van den Boom (Rabobank Nederland) geeft aan dat landelijk de focus vooral moet liggen op het exportwaardig maken van de dikke fractie. Met het drogen van dikke fractie en verwerking tot organische mestkorrels kan de wereldmarkt bediend worden. Diverse partijen zijn hierin al jaren succesvol. In grensgebieden is hygiënisatie en export van drijfmest of dikke fractie voorlopig ook een interessante optie. Anderen zien ook kansen voor meer geavanceerde technieken.
2.5 Energiebesparing is kostenbesparing De meeste geïnterviewden zijn van mening dat er nog een flinke slag te maken is t.a.v. energiebesparing. De praktijk (de primaire sector en ook andere ketenpartijen) gaan hiermee ook aan de slag. We zien dat ketenpartijen zoals FrieslandCampina, SuikerUnie en Agrifirm hier binnen de eigen fabrieken actief mee aan de slag zijn en dat als volgende stap deze partijen ook de primaire sector hiertoe willen stimuleren. Motivatie is vooral kostenbesparing. In de praktijk zien we twee tegengestelde trends. Enerzijds neemt het energiegebruik van sectoren toe, bijvoorbeeld door de opkomst van de melkrobot en toename van high-tech apparatuur zoals luchtwassers. Anderzijds is er aandacht voor energiegebruik en –besparing. Deze aandacht voor energiebesparing geldt trouwens ook voor de high-tech-apparatuur; ook fabrikanten van melkrobots werken aan het energiezuiniger maken van de apparatuur.
Arnoud Smit (LTO Noord programma duurzame energie): kennis en interesse t.a.v. energiebesparing verschilt per sector. Een vleeskuikenhouder weet alles van energiebesparing. Een akkerbouwer veel minder.
Binnen de open teelt is energiebesparing bij de bewaring moeilijk, omdat dit ten koste kan gaan van de kwaliteit van de producten. Daarnaast zien we de trend dat steeds meer afnemers de teler vragen de producten te bewaren. Dit geeft een verschuiving van het energiegebruik; eerst lag dit bij de afnemer, nu bij de teler. Motivatie Energiebesparing is minder zichtbaar dan bijvoorbeeld het plaatsen van zonnepanelen. Het produceren van duurzame energie staat bij agrariërs vooraan; eerste keuze. Toch is er ook aandacht voor energiebesparing als goede mogelijkheid voor kostenbesparing, het maken van een efficiencyslag. Kostprijs en duurzaamheid kunnen veelal hand in hand gaan.
11
Dit argument geldt voor de primaire sector, maar ook voor de bedrijven in de keten, zoals de veevoedersector. Belangrijk argument van ketenpartijen om met duurzaamheid aan de slag te gaan, en daarmee ook met efficiencyverbetering, is volgens Tijssens van Agrifirm dat er een marktbeweging gaande is waarbij de milieuvoetafdruk steeds meer een integraal onderdeel van de bedrijfsvoering wordt. Transparantie, openbaarheid van gegevens, is hierbij belangrijk voor de credibility.
Ruud Tijssens (Agrifirm): De effecten van het handelen op de mileuvoetafdruk wordt steeds meer een integraal onderdeel van de dagelijkse bedrijfsvoering.
Ontwikkeling naar de toekomst toe De verwachting is dat de twee tegengestelde trends die hierboven worden genoemd, doorzetten. Toenemende automatisering (precisielandbouw met beslissingsondersteunende systemen, ICT, melkrobots) lijkt niet te stoppen. Daarnaast zal de aandacht voor duurzaamheid en de aandacht voor kostprijs maken dat voortdurend aandacht blijft voor besparingsopties. De verwachting is dat de energieprijs in de toekomst zal stijgen. Dit maakt besparingsopties eerder aantrekkelijk.
Jan Willem Straatsma (FrieslandCampina): alleen tools op internet zetten (bijvoorbeeld een energiescan) is niet voldoende. Je moet echt met boeren aan de slag, hen in groepen bij elkaar zetten. Dan leren we van elkaar.
2.6 Benader het integraal Integrale ketenbenadering wordt steeds meer gezien als essentieel. Kijk niet alleen naar ‘energiebesparing’, maar ga uit van een totaalconcept; ook bijvoorbeeld dierenwelzijn en ammoniak moeten in orde zijn. Daarnaast betekent ‘integraal’ dat de verschillende stappen in de keten aandacht krijgen; verduurzaming beperkt zich niet tot één schakel in de keten. Deels is deze integrale benadering in de stimuleringsmaatregelen ingebouwd. Zo richt de Maatlat Duurzame Veehouderij zich op verschillende aspecten van duurzaamheid. Daar staat echter een stimuleringsmaatregel als de SDE naast die zich richt op een bepaald aspect van duurzaamheid; duurzame energieproductie. Uit de interviews komt naar voren dat deze one-issue benadering er voor zorgt dat integrale duurzaamheidsstappen hier niet uit gefinancierd kunnen worden; met name zonne- en windprojecten profiteren van deze regeling. Dit komt door de gefaseerde openstelling, waarbij het basisbedrag per energie-eenheid in iedere volgende fase hoger wordt. De integrale systemen, waarbij energie-opwekking een onderdeel is (en dus niet het enige), zijn een duurdere vorm van energie-opwekking en dus pas realiseerbaar in de latere fasen. Het SDE-budget was echter al uitgeput in de eerste fasen.
12
Geert Bruns (Flynth): ik ben gecharmeerd van het principe van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) vanwege het integrale karakter. Belangrijk is dat er een totaalvisie onder het beleid ligt, waarin energie is ingebed.
Motivatie De melkveehouderijsector ziet dat als ze wil groeien, dit niet mag betekenen dat bijvoorbeeld ook de broeikasgasemissies en de stikstof- en fosfaatexcretie evenredig stijgen. Aandacht voor allerlei aspecten van duurzaamheid wordt gezien als license to produce. Ontwikkeling naar de toekomst toe De verwachting is dat aandacht voor een integrale benadering, zowel in de keten als t.a.v. duurzaamheidsthema’s, in de toekomst verder doorzet. De wetgeving en maatschappelijke ontwikkelingen vormen hiervoor een stimulans. Zo stelt toekomstige mestwetgeving eisen aan mestverwerking en daarnaast wordt de productie van groene energie gestimuleerd. Partijen zoeken naar integrale oplossingen om zo op beide vlakken te ‘scoren’. Daarnaast zien we een maatschappelijke trend dat er toenemende aandacht is voor duurzaamheid, ook bij consumenten. Ketenpartijen zoeken naar mogelijkheden om hun producten op het vlak van duurzaamheid meerwaarde te geven. Dit kan bijvoorbeeld met labelling van producten via een carbon footprint benadering. Dit vereist een integrale ketenbenadering.
13
14
3
Overzicht van initiatieven _________________________________________ In dit hoofdstuk gaan we in op de initiatieven die liggen ‘achter’ de trends zoals we deze in het voorgaande hoofdstuk hebben besproken. Hierbij maken we onderscheid tussen akkerbouw, intensieve veehouderij en melkveehouderij. Welke initiatieven zien we? Welke omvang hebben ze? Wat was de motivatie / de trigger om dit op te pakken? Etc. Daarnaast geven we per type initiatief in een kader weer wat het globale effect van deze initiatieven kan zijn op de C-vastlegging en/of reductie van CO2-emissies. Dit is slechts een indicatie en onvoldoende om maatregelen onderling te vergelijken op effectiviteit.
3.1 Initiatieven zonnepanelen 3.1.1
Vraagbundeling Zonnepanelen LTO Noord
LTO Noord is in de herfst van 2011 gestart met het project "Vraagbundeling zonnepanelen": het grootschalig inkopen van zonnepanelen voor hun leden. Hiermee speelt LTO Noord in op initiatieven en interesse van hun leden om zonnepanelen op agrarische bedrijfsgebouwen te leggen. Grootschalige inkoop Doel van het project is het grootschalig inkopen van zonnepanelen door leden van LTO Noord, waarmee een investering in zonne-energie zonder subsidie rendabel gemaakt kan worden. Zo wordt de aanschafprijs naar beneden gebracht en wordt een acceptabele terugverdientijd nagestreefd. Het effect van grootschalige inkoop is dat de investering per zonnepaneel lager wordt. Hoe meer deelnemers, hoe goedkoper en waardevoller de vraagbundeling wordt. Dit vereist coördinatie en een collectieve aanpak. Energieverbruik melkveehouderij
Energieverbruik akkerbouw
Melkveehouders gebruiken gemiddeld
Akkerbouwers verbruiken gemiddeld zo’n 7.000
48.000 kWh elektriciteit per jaar (bron: Wijsman).De grootste hoeveelheid elek-
kWh (<70 nge) tot 85.000 kWh (>150 nge)
triciteit wordt verbruikt bij het melken
Vollegrondsgroentetelers verbruiken gemiddeld
door middel van melkrobots, de koeling
zo’n 110.000 kWh elektriciteit per jaar (bron:
van de melk en het verlichten van de
BECO groep). De grootste hoeveelheid elektrici-
stallen.
teit wordt verbruikt bij het drogen, inkoelen en
elektriciteit per jaar (bron: LEI BINternet).
bewaren van de oogst. Breng elektriciteitskosten terug met zonnepanelen
Breng elektriciteitskosten terug met zon-
Door de grote dakoppervlakken van schu-
nepanelen
ren en stallen kunnen veel melkveehou-
Veel akkerbouwbedrijven hebben grote schuren
ders gebruik maken van zonnepanelen.
met voldoende dakoppervlak om zonnepanelen
Het hoogste rendement is te bereiken met
te installeren. Het hoogste rendement is te
een dak richting het zuiden, zuidoosten of
bereiken met een dak richting het zuiden, zuid-
zuidwesten.
oosten of zuidwesten.
15
Extra rondes Deze gezamenlijk inkoopactie is een succes te noemen. Eerst was er een proefrond voor agrarische bedrijven in Flevoland en Overijssel waar bij 150 agrarische ondernemers zonnepanelen van 5 Megawatt piek opgewekt kan worden aan energie. Er zijn toen 14.500 zonnepanelen geïnstalleerd. De tweede ronde werd voor de gehele LTO regio opengesteld en er deden in totaal 460 deelnemers mee, die totaal zonnepanelen met een vermogen van 15 Megawatt piek aanschaften. Vanwege de grote belangstelling is er een derde ronde geopend. Dat er belangstelling is bij agrariërs om te investeren in zonnepanelen bleek ook uit de eindejaars-enquête afgenomen door Flynth. Door dit grote succes zijn ook de LLTB en ZLTO vergelijkbare projecten gaan oppakken.
Totaal levert 20 Megawatt piek een hoeveelheid bruikbare energie van zo’n 17 miljoen kWh op. Daarmee valt zo’n 10.000 ton CO2 te besparen.
3.1.2
ANV’s gezamenlijke inkoop
Veel Agrarische Natuurverenigingen (ANV’s) in Nederland organiseren collectieve inkoopacties van zonnepanelen voor hun leden. Zo organiseerde ANV het Binnenveld in 2012 een gezamenlijk inkoopactie i.s.m. Stichting Zonne-energie Wageningen. De gemeente Rhenen en Ede geven een financiële bijdrage voor de uitvoering van het project. Motieven voor deze inkoopactie zijn het realiseren van een scherpe prijs en goede kwaliteit. Investering in zonnepanelen, zo stellen agrariërs, geven bedrijfszekerheid, onafhankelijkheid van stijgende stroomprijzen. Zonnestroom is goedkoper dan stroom uit het net, en de verwachting is dat agrariërs extra geld kunnen verdienen met verkoop van zonne-energie. Deze inkoopactie wordt door de ANV begeleid met advies op maat. Dit advies is gratis voor leden. Niet-leden betalen voor het advies. Combinatie met asbestverwijdering Ook de vereniging Noardlike Fryske Walden – een koepel van zes agrarische natuurverenigingen – startte in 2012 een zonne-energie initiatief: ‘Skijn en Enerzjy Neutraal’. In dit project wordt de koppeling gelegd met asbestsanering tijdens het plaatsen van zonnepanelen, om de asbest te verwijderen en als investering om de dakrenovatie geheel of gedeeltelijk terug te verdienen. Reden voor dit project is het hoge percentage agrarische gebouwen waarin asbest aanwezig is (80%) in het werkgebied van de ANV en de groeiende behoefte aan energie, stijgende energieprijzen en onderhoud van daken. Uiteindelijk gaat het om algehele duurzaamheid. Samenwerkende partners in dit initiatief zijn Hollema Bouw voor de dakrenovatie, the Sun Factory/Hoekstra Suwâld voor de levering van zonnepanelen en installatietechniek en de Rabobanken Burgum-De Lauwers, Drachten en Noord Oost Friesland voor de financiering. In het project is ruimte voor zo’n 700 agrarische leden om zonnepanelen te plaatsen en tegelijkertijd de asbest te verwijderen. MijnDakJouwDak: samen met burgers Een ander initiatief is gezamenlijke inkoop met burgers uit de buurt. ANV Den Hâneker heeft in 2011 een pilot project MijnDakJouwDak gestart waarbij duurzame energie opgewekt wordt door zonnepanelen waarbij burgers mee-investeren. De boer investeert in zonnepanelen op zijn schuur door middel van voorfinanciering, verstrekt door burgers in de vorm van aandelen. In ruil voor hun investering ontvangen de burgers groene stroom. Voor die groene stroom betaalt de burger de 16
jaarlijkse afschrijving van de investering, plus daarbij een kleine vergoeding voor de plek die de burger op het dak van de boer heeft. Doorslaggevend bij dit initiatief is de verbinding tussen boer en burger: duurzame energie uit en met de streek. Tegelijkertijd onderzoekt het bedrijf Zon&Zo het verschil in energieopwekking tussen zonnepanelen en lichtpanelen. Voor het project is subsidie aangevraagd bij de provincie Zuid-Holland. De ervaring van ANV Den Hâneker is dat door gemeenschappelijke investeringen in zonnepanelen kleine financiële bijdragen al het verschil kunnen maken. Daarnaast versterken dit soort lokale initiatieven de samenwerking op het platteland en wordt een bijdrage geleverd aan een groene plattelandseconomie. Dit initiatief is een pilot. De opstart duurde 2 jaar. Nu zijn er vijf boeren die zich gecommitteerd hebben en zoekt de ANV nog naar burgers die zich aan het project willen committeren.
3.1.3
Initiatief Gelderland: energiecoöperatie met burgers Vanuit LTO Noord Gelderland is het idee ontstaan om net als ANV Den Hâneker de daken van boeren voor burgers beschikbaar te stellen voor het plaatsen van zonnepanelen. Motief is dat LTO Noord Gelderland ziet dat veel boeren zonnepanelen leggen op hun daken voor eigen energievoorziening, maar dat dit maar een klein deel van het onbenutte oppervlak van de daken betreft. Om het bedrijfsimago te verbeteren en om maatschappelijk meer tot dienst te zijn, ziet LTO Noord Gelderland een kans om samen met burgers duurzame energie op te wekken. Idee is om dit plan aan te vliegen via een energiecoöperatie, waarbij de boer zijn dak beschikbaar stelt en de burger investeert in zonne-energie. Voor de burger biedt dit voordeel omdat investeren in kleinschalige zonnestroom op eigen dak vaak duurder is dan een gezamenlijke investering in een grotere installatie. Voor de boer hoort dit bij zijn license to produce, wordt het imago van grote stallen verbeterd, draagt dit bij aan duurzaamheid en wordt het contact met de consument en burger vergroot. Obstakels die de initiatiefnemers nog zien zijn vooral praktisch van aard: zo moet er een onderneming worden opgezet. Daarnaast is de vraag of de mogelijkheid kan worden gecreëerd dat individuele burgers de opgewerkte stroom kunnen salderen. Fotonenboer Een melkveehouder in Vierakker heeft zonnepanelen op het dak van de stal met daarnaast een batterij (VRB= Vanadium Redox Flow Batterij) om de overcapaciteit op zonnige momenten op te kunnen slaan. Voordeel hiervan is dat deze zonnestroom niet direct terug wordt geleverd aan het energiebedrijf (tegen een laag tarief), maar op een ander moment op het bedrijf kan worden gebruikt. Ook ‘onafhankelijkheid van energieleveranciers’ is een doelstelling van dit bedrijf. Daarnaast is elektriciteit tanken voor voertuigen bij de boer op termijn wellicht mogelijk.
3.2 Bodeminitiatieven 3.2.1
Masterplan Mineralenmanagement (MMM) Het Masterplan Mineralen Management (MMM) is een initiatief van LTO Nederland, de Nederlandse Akkerbouw Vakbond en het Productschap Akkerbouw. Directe aanleiding voor de totstandkoming van het Masterplan mineralenmanagement (MMM) is de voedselzekerheid en de toenemende schaarste van minerale grondstoffen voor de plantaardige productie. Zoals staat op www.kennisakker.nl streeft de sector akkerbouw naar een emissieneutrale akkerbouw in 2030, waarbij de
17
bijdrage van het landbouwkundig handelen (lees: de verliezen van nutriënten naar bodem, water en lucht) niet hoger is dan de emissie op onbemeste gronden, met maximaal rendement en maximaal gebruik van biodiversiteit. Het Masterplan Mineralenmanagement (MMM) bestaat uit vijf hoofdthema’s: (1) Timing en management van mineralen, (2) Vitale bodem, (3) Mineralen en klimaat/energie, (4) Mineralenkringlopen en (5) Communicatie. Bodem en Klimaat Verbetering van het mineralenmanagement moet leiden tot behoud of verbetering van de rentabiliteit van de bedrijven en waar mogelijk tegelijkertijd een bijdrage leveren aan de doelstellingen op het gebied van energiegebruik, reductie van broeikasgassen zoals CO2, lachgas en methaan. Deze hebben hun effecten op de klimaatdoelstelling. Voor wat betreft de emissie van broeikasgassen gaat het in de akkerbouw voornamelijk om CO2 en lachgas. Emissie van lachgas ontstaat bij de processen nitrificatie (beperkt) en denitrificatie (belangrijk); processen die zich in de bodem afspelen. Denitrificatie vindt vooral plaats onder zuurstofarme omstandigheden bij aanwezigheid van minerale stikstof in de bodem. Zulke omstandigheden doen zich vooral voor als de grond verzadigd is met water en bij een verdichte bodem. Een goede bodemstructuur en een snelle afvoer van overtollig water helpt dus bij het voorkomen of beperken van denitrificatie. Emissie van lachgas kan zich bovendien voordoen bij de productie/toediening van kunstmeststikstof. Praktijkbedrijven: optimale bodem- en bemestingsstrategie Veel onderzoek is gedaan in het kader van het MMM. In het project ‘ optimale bodem- en bemestingsstrategie: van papier naar praktijk’ zijn vijf akkerbouwers in de praktijk aan de slag gegaan met maatregelen die bijdragen aan de doelen van het MMM: een vitale bodem met een goede mineralenhuishouding en energie. Het project loopt in 2012 en 2013 en er vinden jaarlijks bedrijfsanalyses plaats. Gedurende het seizoen stimuleren adviseurs en onderzoekers de ondernemers tot het nemen van maatregelen en monitoren zij wat de effecten van deze maatregelen zijn. De resultaten en ervaringen worden breed verspreid. Vanuit dit project worden akkerbouwers en intermediairs uitgenodigd voor demonstraties en veld- of studiegroepbijeenkomsten. In het project ligt de focus op praktische en bewezen maatregelen die een positief effect hebben op de doelstellingen van het MMM, maar die nog niet sectorbreed worden toegepast.
3.2.2
ClimateFarmers NAJK – CEJA Het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) streeft naar klimaatvriendelijke landbouw en zet daarbij de bodem centraal met het belichten van verschillende klimaatvriendelijke toepassingen onder haar leden. Onder de noemer ‘Climate Farmers’ heeft NAJK samen met de internationale poot CEJA enkele goede praktijken en initiatieven opgeschreven. Doel is om met deze kennisverspreiding aandacht te generen en agrariërs te stimuleren klimaatvriendelijke technieken toe te passen en zorg te dragen voor de bodem. Een klimaatvriendelijke maatregel die zij benadrukken is bijvoorbeeld niet-kerende grondbewerking. Dit remt de mineralisatie van de organische stof af, zodat er minder stikstofverlies plaatsvindt en CO2 in de bodem behouden blijft. Ook precisiebemesting is een klimaatvriendelijke techniek. Het houdt de uitstoot van lachgas tegen. Een bijkomend voordeel bij precisiebemesting zijn de lagere kosten, omdat boeren minder kunstmest hoeven aan te kopen. Een andere klimaatvriendelijke maatregel die steeds meer wordt toegepast in vooral de akkerbouw is het rijpadensysteem. Dit systeem maakt gebruik van permanente rijstroken voor alle andere bezigheden dan oogsten en de primaire grondbewerking.
18
De belangrijkste voordelen voor de reductie van broeikasgassen komen door de lagere lachgasvervluchtiging. Met de toegepaste methode is er minder bodemverdichting. Daardoor is er meer lucht in de bodem, wat het ontstaan van lachgas vermindert. Omdat hiermee het land ook veel minder vaak geploegd wordt, neemt het dieselverbruik ook weer af.
3.2.3
Duurzaam Bodembeheer: Voor alle Melkveehouders in Utrecht Oost Duurzaam bodembeheer staat hoog op de agenda van de akkerbouw, maar ook bij de melkveehouderij dringt de essentie van een vitale bodem steeds meer door. In Utrecht Oost is het project ‘Duurzaam Bodembeheer’ in 2010 gestart. Het project heeft een looptijd van vier jaar. Agrarische organisaties nemen hierin het voortouw gesteund door de Provincie Utrecht. Motivatie om met dit project aan de slag te gaan is, zoals staat vermeld in de nieuwsbrief van ANV Vallei en Horstee, dat een goed bodembeheer de basis is voor ieder agrarisch bedrijf. In het project werken de ANV Vallei Horstee, afdelingen van LTO Noord, de Nederlandse Melkveehouders Vakbond en de Verenigingen Voor Bedrijfsvoorlichting nauw samen. Ook mengvoederleveranciers in het gebied zijn bij het project betrokken. Zij maken vaak vooraf een analyse voor een specifiek bedrijf met daaruit voortvloeiend een bemestingsplan. Het project Duurzaam Bodembeheer richt zich op een uitgekiende bemesting, goed graslandbeheer, optimale benutting van mineralen en zorgvuldig gebruik van machines. Door kennis en ervaringen uit te wisselen - in de vorm van studiegroepen, individuele adviezen, excursies en groepsbijeenkomsten kan een goede vergelijking van bedrijfsresultaten worden gemaakt. Door de krachten te bundelen, krijgen melkveehouders een optimaal advies op maat. De meeste melkveehouders hebben over de afgelopen jaren een beter bedrijfsrendement behaald (Provincie Utrecht, 2013) en passen de volgende maatregelen toe die ook impact hebben op het klimaat:
• • • • • • • • • •
Verlagen krachtvoergebruik Drijfmest meer in voorjaar benutten Lagere kunstmestgift Optimale in plaats van maximale melkproductie Ph verhogen grasland middels bekalking Verbeteren graslandbeheer Gebruik Bedrijfsspecifieke excretie (BEX) Toepassing van gras/klaver Beperken herinzaai grasland Tijdig stoppen met uitrijden drijfmest
Bij bodeminitiatieven wordt door het verhogen van het organische stofgehalte (OSgehalte) in de bodem ook koolstof (C) vastgelegd. Een snelle berekening laat het volgende zien: Ophoging van het OS-gehalte in de bovenste 10 cm topgrond = 1000m3 grond/ha. Soortelijk gewicht is 1,35, dus 1.350.000 kg grond. Verhoging van het OS-gehalte met 1% = 13.500 kg. 13.500 x 0,58 = 7830 kg C. 7830 kg C x 3,66 = 28.710 kg CO2. Een verhoging van het OS-gehalte met 0,5% levert een vastlegging van 14.350 kg CO2/ha op.
19
3.2.4
PureGraze Steeds meer melkveehouders passen het zogeheten ‘pure graze’ systeem toe. Deze boeren werken op een nieuwe manier om hun melkkoeien zo lang mogelijk buiten te laten lopen. De koeien kalven in het voorjaar af, zodat het grasaanbod en de kwaliteit van het grasaanbod beter passen bij de behoefte van de koeien. In de winter, als het grasaanbod beperkt is, staan de koeien droog en hebben zij minder voer nodig. Maar wat zijn nu precies de voordelen voor het klimaat? Doordat de koeien zelf ‘oogsten’ en ‘bemesten’ heb je minder diesel nodig. Een ander voordeel is een forse daling in de uitstoot van lachgas. Door minder te ploegen, vindt er minder mineralisatie van organische stof en minder uitstoot van lachgas plaats. Er wordt optimaal voor het bodemleven gezorgd door gevarieerde kruidenmengsels die diep wortelen, de bodemstructuur verbeteren, het organische stofgehalte verhogen, waardoor het waterbergend vermogen toeneemt en de voedingstoestand verbetert. Ploegen en omkeren van de grond is in dit systeem niet nodig. Tot slot kan er krachtvoer bespaard worden, doordat op het bedrijf vraag en aanbod van het voer parallel lopen. Berekeningen wijzen uit dat een gemiddeld Pure Graze bedrijf een CO2-equivalent uitstoot heeft die op 50% van de biologische productiewijze en op maar 35% van de gangbare productiewijze ligt. Daarnaast leggen Pure Graze producten maximaal 200 kilometer af. De gemiddelde supermarktmaaltijd legt 17.000 kilometer af. Dat is een enorme winst in verbruik van fossiele brandstoffen en klimaatbelasting.
35% emissiereductie bij een gemiddeld melkveebedrijf met 500.000 kg melk en een gemiddelde emissie van 1,2 kg CO2-eq. per kg melk, betekent een emissiereductie van 0,35 x 500.000 x 1,2 = 210 ton CO2-eq.
3.3 Mestbe- en verwerkingsinitiatieven De afgelopen jaren is er op een aantal (met name veehouderij) bedrijven in Nederland geïnvesteerd in mestvergisting. In de praktijk blijkt monovergisting (waarbij alleen de mest vergist wordt) economisch niet rendabel. De investeringskosten zijn hoog en met alleen mest niet terug te verdienen. Een verandering in regelgeving, waarbij een verplichting tot mestverwerking wordt geformuleerd, kan in de nabije toekomst de ontwikkelingen rond vergisting in een stroomversnelling brengen.
De emissiereductie die bereikt kan worden met mestverwerking is zeer divers. Het grootste effect kan worden bereikt door op eigen bedrijf vergisten van alle runderdrijfmest en het verwerken van het overschot aan digestaat tot mineralenconcentraat. Het biogas wordt verbrand in een warmtekrachtkoppeling om elektriciteit te produceren. Uiteindelijk levert de installatie de volgende eindproducten op: mineralenconcentraat, digestaat dikke fractie, concentraat uit ultra-filtratie en permeaat uit omgekeerde osmose. Deze techniek levert een reductie van 67% van de emissies dankzij de energie die uit het proces vrijkomt en het feit dat minder kunstmest hoeft te worden aangekocht.
20
Mestvergisting (en co-vergisting) (Co-)vergisting wordt op verschillende schaalgroottes toegepast. Het kan op boerderijniveau plaatsvinden waarbij, bijvoorbeeld mest uit het eigen bedrijf wordt vergist en organisch materiaal uit het eigen bedrijf wordt toegevoegd aan het vergistingsproces. Het andere uiterste betreft grote centrale mestvergistingsinstallaties met verwerkingscapaciteiten van meer dan 100.000 m3/jaar. In dergelijke gevallen zal mest van meerdere agrarische bedrijven worden aangevoerd en kan ook het organische co-vergistingsmateriaal door verschillende partijen worden aangeleverd. Een tussenvorm ontstaat wanneer een aantal boeren die in elkaars nabijheid zijn gevestigd samen besluiten een gezamenlijke vergistingsinstallatie op te richten. De vergistingsinstallatie wordt in dat geval meestal opgericht bij één van de deelnemende boeren. De schaalgrootte waarop de mestverwerking plaatsvindt, is van invloed op de regulering op het gebied van de ruimtelijke ordening en het milieu. Een initiatief met de keten is de samenwerking van Green Choice (energieleverancier) met zo’n 30 boeren die hun mest vergisten tot biogas. Een obstakel voor veel boeren om aan biogas te beginnen is o.a. de aanleg van de leiding naar het energienet. Green Choice investeert in deze kabel, zodat boeren aan de slag kunnen met de mestverwerking tot biogas. In ruil daarvoor heeft Green Choice een langjarig contract met de boer dat deze biogas levert aan Green Choice. Dit is ook weer voordelig voor de boer die leveringszekerheid heeft en lagere investeringskosten. Onderstaande figuur geeft een overzicht van huidige co-vergistingsinstallaties in Nederland. Dit betreft in totaal 100 installaties met een totaal thermisch vermogen van 2 MW en een elektrisch vermogen van 124 MW.
Figuur 3.1
Covergistingsinstallaties in Nederland (bron: www.b-i-o.nl).
21
Ontwikkelingen mestvergisting Tot voor kort werden volop co-vergisters gebouwd door grote veebedrijven, collectieven en bedrijven-clusters. De overheid verstrekt een toeslag voor de productie van duurzame energie, SDE-subsidie, maar ondanks die toeslag renderen de meeste covergistingsinstallaties de laatste jaren niet meer. Dat komt onder meer door krapte op de markt voor co-producten, die een sterke prijsopstuwing tot gevolg hadden. Monovergisters met een daaraan gekoppelde WKK-installatie staan momenteel meer in de belangstelling. De veel kleinere installaties zijn in eerste instantie bedoeld om agrarische bedrijven onafhankelijk te maken van ingekochte energie voor stroom en verwarming van de stallen. In de kalverhouderij draait al een enkele installatie. Maar ook deze vergisters zijn (nog) niet rendabel, ook niet met de huidige SDE subsidie. Voordeel van een monovergister is dat je niet afhankelijk bent van dure co-stromen en mest altijd voorradig is. Vergisting van mest levert een veel lagere biogasproductie dan vergisting van mest met co-stromen. Mestverwerking De stichting Duurzame Energieproductie Pluimveehouderij (DEP) is een coöperatie van pluimveehouders. Mestafzet wordt gecombineerd met het opwekken van duurzame energie. Dit initiatief is sinds 2008 operationeel. Bij de Biomassa Centrale (BMC) in Moerdijk wordt elektriciteit opgewekt uit stapelbare pluimveemest. Bij verbranding komt energie vrij in de vorm van warmte. Dit wordt omgezet in stoom, waarna een generator die stoom weer omzet in elektriciteit (270.000 MWh). De afgelopen jaren heeft het ministerie van Economische Zaken ook een pilot gefaciliteerd waarbij op 8 bedrijven is geëxperimenteerd met het verwerken van mest. Hierbij werd na mestscheiding de dunne fractie met behulp van omgekeerde osmose opgewerkt tot een kunstmestvervanger. De resultaten van deze pilot waren positief, maar het gebruik van de opgewerkte dunne fractie als kunstmest is nog niet formeel geregeld. Met name de werkingscoëfficiënt op grasland valt tegen: 67 tot 81% van de stikstof wordt benut, t.o.v. 100% bij ‘standaard’ KAS. Op bouwland liggen deze percentages tussen 76 en 90%. Met name in de gebieden met veel veehouderij werd met spanning uitgekeken naar de resultaten van de pilot; een positief oordeel over het gebruik van kunstmestvervangers zou het systeem een grote vlucht kunnen laten nemen, aangezien daarmee naast de kosten voor afvoer van mest, ook de aankoop van kunstmest zou kunnen worden uitgespaard. Vanuit het programma Masterplan Mineralenmanagement is recent een onderzoek verschenen waarin de mogelijkheden verkend worden om te komen tot biogasproductie in combinatie met de productie van kunstmestvervangers. In het onderstaande schema wordt aangegeven hoe zo’n stroom eruit zou moeten zien.
22
Figuur 3.2
Schematische weergave van stromen bij biogasproductie met productie van kunstmestvervangers.
3.4 Energiebesparingsinitiatieven Zoals uit paragraaf 2.5 naar voren kwam, is de verwerkende industrie soms aanjager bij energiebesparing bij boeren. Bedrijven zoals Suikerunie, Agrifirm en Friesland Campina zijn actief met energiescans die de gehele onderneming doorlichten. Een volgende stap is het opschalen van de energiescans naar hun afnemers en toeleveranciers, de boeren. Daarnaast stimuleren ook provincies agrarische ondernemers om energie te besparen op hun bedrijven. Een voorbeeld is Provincie Utrecht die in 2010 energiescans stimuleerde bij 200 melkveehouders. Daarnaast zijn boeren zelf ook alert op mogelijkheden tot energiebesparing, bijvoorbeeld tijdens de bouw van nieuwe duurzame stallen.
23
Aandacht voor energiebesparing op een bedrijf kan relatief eenvoudig een reductie van het energiegebruik van 10% opleveren. Op de verschillende typen bedrijven levert dat de volgende besparing op: Elektriciteit: Melkveehouderij:
40.000 kWh x 10% x 0,70 = 2,8 ton CO2-eq.
Vleeskalveren:
32.500 kWh x 10% x 0,70 = 2,3 ton CO2-eq.
Vleesvarkens:
50.800 kWh x 10% x 0,70 = 3,6 ton CO2-eq.
Zeugenhouderij:
108.500 kWh x 10% x 0,70 = 7,6 ton CO2-eq.
Leghennen:
148.500 kWh x 10% x 0,70 = 10,4 ton CO2-eq.
Vleeskuikens:
86.500 kWh x 10% x 0,70 = 6,1 ton CO2-eq.
Diesel: Akkerbouw:
164 l diesel/ha x 52 ha x 10% x 2,87 = 2,4 ton CO2-eq.
Melkveehouderij:
84 l diesel/ha gras x 40 ha x 10% x 2,87 = 1,0 ton CO2-eq.
Gas:
3.4.1
Zeugenhouderij:
18.310 m3 gas x 10% x 2,03 = 3,7 ton CO2-eq.
Vleeskuikens:
31.410 m3 gas x 10% x 2,03 = 6,4 ton CO2-eq.
Energiescans Provincie Utrecht In 2010 heeft de Provincie Utrecht heeft budget beschikbaar gesteld om 200 energiescans bij agrariërs uit te laten voeren om kansen in beeld te brengen op het gebied van energiebesparing. Van de 200 energiescans zijn er uiteindelijk 195 uitgevoerd. Op een informatieavond in het Achterveld kwamen meer dan 150 agrariers af. Voor de Gelderse Vallei en Eemland waren 50 energiescans beschikbaar en tijdens de informatieavond hadden zich al 40 boeren aangemeld. Dat energiebesparing veel kan opleveren bleek duidelijk uit de uitgevoerde energiescans. Gemiddeld wordt op elk bedrijf 48.721 kWh aan elektriciteit verbruikt waarvan zo’n 7500 kWh kan worden bespaard door eenvoudige ingrepen als de afstelling van koelmotoren, het reinigen van filters en ventilatieroosters en gebruik van voorkoelers en warmte terugwinning. Gemiddeld levert dit een besparing van 1337 per bedrijf. In 2011 hebben de LTO en Provincie Utrecht met ANV’s een energieconvenant opgesteld. Aanleiding waren de gehouden energiescans in 2010 die lieten zien dat energiebesparing loont.
3.4.2
Duurzame stallen / Nieuwbouw : energieneutraal en besparend De bouw van duurzame stallen vertoont een stijgende trend (Groenkennisnetwerk, 2013). In het begin van 2012 waren er in totaal 87.000 stallen. Het aandeel gerealiseerde integraal duurzame stallen bedraagt in totaal 4,5%. Dit percentage loopt uiteen van 2,9% in de rundveehouderij tot 7,0% in de varkenshouderij en 11,0% in de pluimveehouderij (Van der Peet et al., 2012). In deze duurzame stallen wordt veel aandacht besteed aan energiebesparende oplossingen naast energieproducerende maatregelen. Zo wordt vaak met een voorkoeler de melk gekoeld en het warme water weer gebruikt voor drinkwaterverwarming of de boilers. Ook aan het klimaat wordt gedacht in duurzame stallen. Zo zijn er voorbeelden van rubber vloeren. Dit is ten eerste goed voor het beenwerk van de koeien (steviger ondergrond om te lopen) en ten tweede gaat door de constructie de ammoniakuitstoot naar 24
beneden. De rubberblokken zijn voorzien van flappen en hierdoor valt de mest in de kelder, de flappen sluiten de opening, waardoor de ammoniak geen kans krijgt te ontsnappen. Elektriciteitsneutraal melkveebedrijf FrieslandCampina werkt aan een pilot waarin 80 melkveebedrijven zichzelf tot doel stellen elektriciteitsneutraal te worden door elektriciteitsbesparing en door opwekking van zonne-energie. Hiervoor moeten ze de energiescan invullen en hiervoor een bedrijfsplan opstellen. Voor de inkoop van zonnepanelen wordt meegedaan met de centrale LTO-inkoop. Melkveehouder Gert Vrielink is een al gerealiseerd voorbeeld van een elektriciteitsneutrale Stal1. Zonnepanelen leveren de energie, en met investering in energiebesparende apparatuur lukt het deze boer elektriciteitsneutraal te worden: een stal die net zoveel energie produceert als hij verbruikt. Energiebesparende maatregelen zijn bijvoorbeeld warmteterugwinning, energiezuinig koelen, voorkoelen en energiezuinige verlichting.
3.5 Integrale benadering 3.5.1
Akkerbouw Veldleeuwerik Binnen Stichting Veldleeuwerik werken akkerbouwers en verwerkende bedrijven samen om de duurzame productie van de akkerbouw te stimuleren. Daarvoor heeft ze een eigen duurzaamheidssystematiek 'Veldleeuwerik' ontwikkeld. De kern hiervan is dat iedere akkerbouwer, ondersteund door enkele collega’s, een eigen duurzaamheidsplan schrijft en uitvoert. Door ervaring en kennisuitwisseling zijn de akkerbouwers in staat om een steeds grotere bijdrage aan duurzaamheid te leveren. Visie: zuinig omgaan met bronnen Door de groeiende wereldbevolking is er een groeiende behoefte aan goed en gezond voedsel. Daarom moeten we zuinig met onze bronnen (water, bodem en lucht) omgaan. Hoewel Nederland in de wereldvoedselvoorziening geen grote speler is, moeten we toch verder optimaliseren om onze afhankelijkheid te verkleinen. Bovendien is Nederland een toonaangevende natie als het gaat om productieverbetering en innovatie. Duurzaam is meetbaar Aan de hand van tien indicatoren voor duurzaamheid zoeken akkerbouwers ieder jaar weer nieuwe mogelijkheden op hun eigen bedrijf. En ze meten het resultaat. Duurzaamheid is daarmee een voortdurende zoektocht naar verbeteringen geworden. Elke deelnemer formuleert zijn eigen duurzaamheidsdoelen. Kennisuitwisseling met collega's en professionele begeleiding zijn de sleutel naar succes.
1
In alle artikelen over dit melkveebedrijf wordt gepraat over energieneutraal. Het lijkt echter correcter het bedrijf elektriciteitsneutraal te noemen; er wordt geen rekening gehouden met het dieselgebruik en indirect energiegebruik (bijv. Bij de productie van krachtvoer en kunstmest). 25
Energie De Indicator energie is opgebouwd uit dieselverbruik en N2O emissie. Het diesel verbruik per bedrijf wordt berekend als resultante van het verbruik op het eigen bedrijf vermeerderd met het dieselverbruik van de loonwerker en verminderd met het dieselverbruik bij eigen loonwerk voor derden. De telers wordt gevraagd om deze berekening van het dieselverbruik op het eigen bedrijf te baseren op nauwkeurige cijfers. Verschillen in onder meer mechanisatiegraad, arbeidsorganisatie, bouwplan, bodemkwaliteit en teeltmethodiek resulteren in een grote variatie in direct energieverbruik bij de teelten op het akkerbouwbedrijf. De relatie tussen energieverbruik op het akkerbouwbedrijf en het klimaat is in beeld gebracht door de N2O-emissie te berekenen. N2O is één van de belangrijkste broeikasgassen en is vanuit de stikstofbalans te berekenen. De gemiddelde N2Oemissie in 2006 bedroeg 3,0 kg/ha.
Een eenvoudige rekensom, waarbij alleen het dieselverbruik op de bedrijven meerekent geeft een indicatie van het effect dat het betrekken van ondernemers bij dit project oplevert. Eind 2012 waren er ± 250 deelnemers aan het project. Gesteld dat de gemiddelde bedrijfsomvang 60 ha bedroeg, het dieselverbruik 172 liter per ha en er 10% kan worden bespaart, levert de besparing een emissiereductie van 250 x 10% x 172 x 60 x 2,866= 739 ton CO2-eq.
SuikerUnie: Unitip aanpak Suiker Unie heeft een duidelijk beleid aangaande verduurzaming van de bietenteelt, en ontwikkelt dat beleid de komende jaren door. Telers die in 2013 volledige deelname bij Veldleeuwerik realiseren én ook meedoen aan Unitip kunnen een premie ontvangen van 300 euro per bedrijf en 50 euro per hectare suikerbieten (tot een maximum van 50 hectare suikerbieten). Dit jaar startte het concern met het verstrekken van een premie op deelname aan Veldleeuwerik. Deelname betekent dat de teler zelf een voldoende motivatie moet hebben om zijn bedrijf verder te verduurzamen. Daarbij hoort het formuleren van een meerjarenplan en een duurzaamheidsplan. Duurzaamheidsindicatoren In het duurzaamheidsplan worden concrete acties benoemd waarmee de teler aan verschillende duurzaamheidsindicatoren werkt. Hij wordt daarbij begeleid door een daarvoor opgeleide adviseur. Bovendien is er een intensieve uitwisseling met collega deelnemers in een regiogroep van tien tot twaalf telers die minimaal acht keer per jaar bijeenkomen. Naast Veldleeuwerik, dat een (akkerbouw)bedrijfsbrede aanpak kent, zet Suiker Unie ook in op duurzaamheidsaspecten in de bietenteelt via haar eigen teeltinformatieprogramma Unitip. Energie Binnen Unitip is energiegebruik een belangrijke indicator. Het energiegebruik wordt in beeld gebracht voor de volgende onderdelen: (grond)bewerking, bemesting en bespuiting. Daarbij wordt zowel het energiegebruik van productie als van aanwending in beeld gebracht.
26
Binnen Unitip deed in 2012 20% van alle 9500 leveranciers aan Suiker Unie mee. Voor productie van suikerbieten staat een gemiddeld gebruik van 105 liter diesel per ha en op een gemiddeld akkerbouwbedrijf ligt 7,5 ha suikerbieten. Stel dat ook hier alleen naar het brandstofverbruik wordt gekeken, dan levert dit project onder de deelnemers een emissiereductie op van 1900 x 10% x 105 x 7,5 x 2,866 = 429 ton CO2-eq.
Masterplan Mineralenmanagement (MMM) Het Masterplan Mineralenmanagement (MMM) is besproken in paragraaf 3.2. (bodeminitiatieven) omdat het een belangrijk bodeminitiatief is. Tegelijkertijd is het ook een integraal initiatief; bodem, klimaat, energie, biodiversiteit en rentabiliteit krijgen aandacht.
3.5.2
Intensieve veehouderij Keten Duurzaam Varkensvlees Keten Duurzaam Varkensvlees (KDV) heeft als doel op een duurzame, verantwoorde manier varkens te houden. Sinds het begin (1997) werkt KDV met een innovatief en pragmatisch concept waarbij de optimale balans tussen dierenwelzijn, milieu en prijs centraal staat; KDV Keurmerk. Een bewezen concept zonder hoogdravende toekomstbeloften met meer dan 150 aangesloten varkenshouders die samenwerken met slachterijen, grossiers, slagers, retail, cateraars en vleeswarenproducenten. Na KDV Keurmerk is ook gestart met KDV Beter Leven, dat aansluit op het concept van de Dierenbescherming. En sinds het voorjaar van 2011 bestaat ook KDV Biologisch. KDV Keurmerk Sinds 1997 is KDV hét keurmerk voor varkensvlees waarbij zowel milieu als dierenwelzijn centraal staat en dat 100% Nederlands is. Dankzij schaalvoordeel blijft het vlees met het KDV Keurmerk bovendien goed betaalbaar. Bijkomstig voordeel van dat schaalvoordeel is dat er echt een verschil wordt gemaakt voor de dieren en het milieu. Een 'groen' concept, dat leverbaar is in de benodigde volumes voor een prijs die de huidige consument bereid is te betalen. KDV Keurmerk is gestart voor de binnenlandse retail, maar inmiddels wordt het ook verkocht aan de Britse en Australische markt. De varkenshouders die dit concept voeren zijn professionele Nederlandse familiebedrijven die een goede prestatie leveren op het gebied van milieu, dierenwelzijn, diergezondheid en een oog voor de toekomst hebben. KDV Beter Leven KDV beter leven is het KDV Keurmerk aangevuld met de eisen van het Beter Leven kenmerk van de Dierenbescherming. Dit kenmerk is ontwikkeld om het welzijn van de dieren in de veehouderij te verbeteren én om het de consument gemakkelijker te maken oom een verantwoorde keuze te maken. De aanvullende eisen voor Beter leven hebben betrekking op de leefruimte van de varkens. KDV Beter Leven wordt gemaakt voor een selecte groep binnenlandse retailers en vleeswarenproducenten. KDV Biologisch Sinds 2011 werkt Keten Duurzaam Varkensvlees samen met Henk van Oers van het biologische vleeswarenbedrijf Deli Harmony. Daarmee is het concept KDV Biologisch geboren. Deli Harmony is volledig biologisch. Daardoor kan veel aandacht uitgaan naar de smaak en producteigenschappen van het hele assortiment. De dieren van de biologische boeren hebben meer leefruimte, meer beweging en Bio-
27
logische voeding. Het zijn ondernemers die of al jaren in dit concept geloven of het in de huidige markt over een andere boeg willen gooien. Zij willen kleinschalig werken en veel contact hebben met de dieren. Milieu en energie Het concept van Keten Duurzaam Varkensvlees is uniek omdat het in tegenstelling tot veel andere initiatieven focust op zowel dierenwelzijn als milieu. De doelstellingen en eisen worden opgesteld samen met verschillende maatschappelijke organisaties. Energieverbruik is een belangrijk speerpunt. Door de boeren bewust te maken van hun verbruik en ze te helpen in het management besparen de leverende varkensbedrijven nu al 34% energie. Per boerderij staat dat gelijk aan het energieverbruik van vier huishoudens. Het doel van KDV is dat alle varkensboerderijen in 2016 volledig energieneutraal zijn. Enerzijds door energie te besparen en anderzijds door zelf duurzame energie op te wekken binnen de keten.
Een energiebesparing van 34% op een vleesvarkensbedrijf betekent: 50.800 kWh x 34% x 0,696 = 12,0 ton CO2-eq.
3.5.3
Melkveehouderij Koeien & Kansen Het project Koeien & Kansen is een samenwerkingsverband van 16 melkveehouders, proefbedrijf De Marke, Wageningen UR en adviesdiensten. Het project toetst, evalueert en verbetert de effectiviteit en uitvoerbaarheid van (voorgenomen) mesten milieuwetgeving onder praktijkomstandigheden en het ondersteunt de Nederlandse melkveehouderijsector bij de implementatie ervan. Deze doelstelling maakt dat er binnen het project aandacht is voor o.a. mineralenmanagement, voor mestverwerking en voor de methaanemissie van de koe.
Friesland Campina: Foqus Planet Friesland Campina is in 2012 begonnen met duurzaamheidsprogramma Foqus Planet. Daarin worden verschillende duurzaamheidsthema’s onder de loep genomen op basis van bestaande instrumenten. Dit zijn onder andere: • een energiescan voor het bepalen van besparingsmogelijkheden; • studiebijeenkomsten voor energiebesparing; • modules voor afweging en economische berekeningen van weidegang; • studiebijeenkomsten weidegang; • bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan; • cursus verantwoord diergeneesmiddelengebruik; • cursussen uiergezondheid en klauwgezondheid. Energiescans Verlaging van de uitstoot van CO2 en methaan staat hoog op de agenda van de overheid en van afnemers van zuivelproducten. Supermarktketens en klanten in de voedingsindustrie verscherpen hun doelen voor vermindering van emissies en vertalen die naar Friesland Campina als leverancier. Aanpak van emissies en van het energieverbruik is daarom een belangrijk onderdeel van het duurzaamheidsprogramma.
28
Koeien zetten gras, en andere voeders die ongeschikt zijn voor menselijke consumptie, om in melk, hoogwaardige voeding voor de mens. Het is een zeer natuurlijk proces, waar wel energie voor nodig is en dat ook gepaard gaat met de uitstoot van broeikasgassen. Foqus planet zet in op verlaging van het energieverbruik en de emissie van CO2 en methaan en koppelt daaraan de volgende doelen: • 30 procent reductie van de emissie van broeikasgassen in 2020 ten opzichte van 1990; • elk jaar 2 procent reductie van het energieverbruik. Foqus planet is in eerste instantie gericht op energiebesparing. Productie van duurzame energie, bijvoorbeeld door mestvergisting en installatie van zonnepanelen, is uiteraard ook van wezenlijk belang voor het bereiken van klimaatdoelen. In 2020 wil Friesland Campina zelfs 100 procent duurzame energie gebruiken, het liefst geproduceerd op bedrijven van eigen leden. Maar specifiek beleid voor energieproductie is momenteel nog in ontwikkeling. Instrumenten en adviesdiensten Foqus planet bevat vanaf de start enkele instrumenten die de veehouders kunnen ondersteunen bij energiebesparing op het bedrijf. De energiescan, toegankelijk via internet, geeft inzicht in het gebruik van gas en elektriciteit op het bedrijf. Verbruik van dieselolie wordt daar in de toekomst mogelijk nog aan toegevoegd. Bekend is al dat er tussen melkveebedrijven grote verschillen bestaan in het energieverbruik. Deze kunnen oplopen tot 7 euro per 1.000 kilogram melk. Dat betekent bijvoorbeeld dat er tussen bedrijven met een melkquotum van 600.000 kilo een verschil in energiekosten kan zijn van ruim 4.000 euro op jaarbasis. Daarnaast kunnen veehouders die zich oriënteren op energieproductie, gebruik maken van het Energie Contact Punt (ECP), dat energieonderneming Essent aanbiedt aan de leden van FrieslandCampina.
29
CONO Kaasmakers: Kringloop-Kompas CONO Kaasmakers werkt met de slogan, Blije Boeren, Blije Koeien, Blije Aarde, Beemsterkaas. Voor de onderdelen boer, koe en aarde is een monitorings- en verbeterprogramma opgesteld. Hoe kun je zien of de aarde blij is? Dat maken CONO Kaasmakers en haar melkveehouders inzichtelijk met het Kringloop-Kompas. Met dit kompas kunnen melkveehouders de milieu-impact van hun melkveebedrijf meetbaar maken en nog bewuster duurzame melk produceren. Bovendien geeft het kompas de melkveehouder aanknopingspunten om de kringloop op melkveebedrijven zo veel mogelijk te sluiten door optimaal gebruik te maken van wat de natuur biedt. Workshops Naar aanleiding van voorstellen van verschillende CONO-veehouders startte CONO in 2010 gestart met de organisatie van workshops rondom het thema Kringlooplandbouw. Bijna 300 melkveehouders hebben zich in dit thema verdiept. Daarnaast waren er workshops rondom agrarisch natuurbeheer en graslandmanagement. Rapportage Sinds 2010 worden via een jaarlijkse vragenlijst gegevens van de veehouders verzameld. Deze gegevens worden gebruikt om van alle melkveehouders een Kringloop-Kompas op te stellen. Daarnaast wordt een Koe-Kompas opgesteld. In het Kringloop-Kompas zijn zes onderdelen uitgewerkt: Water (N-overschot), Bodem (P2O5-overschot), Ammoniak (NH3-emissie), Klimaat (broeikasgasemissie), Footprint (landbeslag) en Biodiversiteit.
30
4
Aandachtspunten_____________________________________________________________ De initiatieven die zijn beschreven in hoofdstuk 3 lopen soms tegen allerlei problemen op. Dit kunnen technische problemen zijn, maar ook problemen met de vergunningverlening, de financiering of de samenwerking tussen partijen. In dit hoofdstuk schetsen we een overzicht van deze belemmeringen en problemen. Enkele algemeen geldende aandachtspunten: Praktisch • Inherent aan innovaties is dat het nieuwe ontwikkelingen zijn waarmee nog maar weinig ervaring is opgedaan. Dit is een onzekere factor voor boeren. Gaat de apparatuur bijvoorbeeld echt zolang mee als door de fabrikant is toegezegd? Levert het echt de resultaten die worden voorgespiegeld? Deze onzekerheden vormen een drempel voor de boer. Regelgeving • Nederland heeft de afgelopen 10 jaar veel verschillende kabinetten gekend. Dit maakt dat bepaalde regelgeving soms na enkele jaren al weer van opzet verandert. Dit schept onduidelijkheid en onzekerheid bij boeren, vooral omdat zij bij investeringsbeslissingen besluiten moeten nemen voor de lange termijn. Deze onduidelijkheid geldt ook voor subsidies (SDE) in de toekomst, emissievoorschriften in de toekomst en sancties. • Goede initiatieven moeten beleidsruimte krijgen. Soms wordt een initiatief in de kiem gesmoord door allerlei regulerende wetgeving, bijvoorbeeld op het vlak van vergunningverlening, of doordat een innovatief idee niet exact voldoet aan de huidige wetgeving. • De terugtredende overheid. De markt kan veel regelen, maar de overheid onderschat de invloed die ze kan hebben. Zonder geld zet de overheid zichzelf soms buitenspel, zo is de ervaring van ketenpartijen. Organisatie •
•
•
•
Dataverzameling en –ontsluiting. Binnen productieketens zijn de gegevens voorhanden om CO2-emissie (footprint) te berekenen. Op dit moment ontbreekt echter de noodzaak nog om tijd en geld te stoppen in het verzamelen en ontsluiten van data. Het is wel noodzakelijk, maar wie gaat dat doen? Welke ketenpartij neemt het initiatief? Het hier bovenstaande punt sluit aan bij het beeld dat sommige ketenpartijen hebben dat partijen vinden dat het initiatief niet van hen hoeft te komen; een ander kan het immers ook oppakken. Wie gaat het organiseren? Soms is sprake van passiviteit van marktpartijen; veel gepraat en weinig wol. Het ontbreken van een gevoel van noodzaak om het als keten gezamenlijk en per direct op te pakken. Een burning platform ontbreekt; de noodzaak moet worden gevoeld om aan de slag te gaan. In praktijk worden plannen soms geen werkelijkheid; het blijft bij plannen maken. Het daadwerkelijk realiseren van plannen vraagt een combinatie van én doelen stellen, én organiseren, én realiseren. Als de wil of de capaciteit op een van deze punten ontbreekt, komt het initiatief niet van de grond.
31
•
Agrifirm geeft aan voor haar veevoerbedrijven wel windenergie als energiebron te willen gebruiken, maar hiervoor geen contracten met allerlei boeren af te willen sluiten. Reden hiervoor is dat men de energie-inkoop wil fine-tunen; optimaliseren van het moment van levering en de bijbehorende prijsstelling. Dit is een voorbeeld van een idee dat vervolgens strandt bij de uitvoering op praktische, organisatorische aspecten.
4.1 Initiatieven zonnepanelen Financieel • Terugverdientijd. Het blijkt in praktijk soms lastig om de business case rond te krijgen. Dit is afhankelijk van de specifieke situatie: kan wel of niet voor eigen gebruik elektriciteit worden geproduceerd? Is de ligging van het dak gunstig? Etc. Hierdoor kunnen in sommige situaties de kosten per kWh toch nog groter zijn dan de operationele opbrengst. De terugverdientijd is dan te lang. Regelgeving • Het hierboven genoemde punt over onduidelijkheid en onzekerheid t.a.v. regelgeving geldt ook hier. Zo is er onduidelijkheid over mogelijkheden van salderen bij zonnepanelen in de toekomst. Ook wat betreft subsidies (SDE) in de toekomst, emissievoorschriften in de toekomst en sancties.
4.2 Bodeminitiatieven Praktisch • Steeds meer boeren zien het belang van een goede bodem. Dit spreekt boeren aan. Het is belangrijk op deze praktische inhoud boeren aan te spreken; redenerend vanuit het belang voor de eigen bedrijfsvoering. De voordelen voor klimaat zijn voor de boeren in feite minder belangrijk.
4.3 Mestverwerkingsinitiatieven Financieel • Financiering; banken stellen rendementseisen aan investeringen die momenteel bij vergistingsinstallaties niet zijn te realiseren. • Monovergisters zijn op dit moment niet rendabel te krijgen zonder subsidie. • De prijs van biomassa is momenteel hoog (hogere grondstofkosten). Dit vormt een probleem voor het rendabel maken van covergisting. Technisch •
vergistings- en raffinage-initiatieven staan on-hold, deels omdat de techniek nog onvoldoende uitontwikkeld is.
Regelgeving • •
Lokale regelgeving, ruimtelijke ordening. Met name t.a.v. windenergie (NIMBY) en mestverwerking/vergisting vormt dit een probleem. De boer heeft geen voordeel van het feit dat monovergisting bijdraagt aan beperking van de methaanemissie. Als dit wel het geval zou zijn, zou monovergisting aantrekkelijker zijn.
32
•
Concentraten uit de vergister moeten worden goedgekeurd als kunstmestvervanger. Kosten voor afzet van digestaat zijn daardoor te hoog. Benutting van het restproduct in de akkerbouw zou beter moeten.
Zoals uit bovenstaand overzicht blijkt, is er nog veel onduidelijkheid over de mogelijkheden om binnen de landbouw kunstmest te gaan vervangen door producten afkomstig uit mestverwerking. Dit hangt af van de vraag of deze producten in de toekomst binnen de regelgeving als kunstmest kunnen worden gezien en hoe de wetgeving t.a.v. verplichte mestverwerking wordt uitgevoerd. Dit kan van invloed zijn op alle ontwikkelingen die we in dit rapport schetsen; vervanging van kunstmest door dierlijke mest is van invloed op de bodem, op het energiegebruik binnen de kunstmestindustrie en op de haalbaarheid van mestverwerkingsinitiatieven. Hoe dit zich in de toekomst verder ontwikkelt, is onduidelijk.
4.4 Energiebesparingsinitiatieven Praktisch • Energiebesparingsmaatregelen zijn weinig zichtbaar. Dit maakt dat boeren vaker de voorkeur geven aan andere maatregelen die wel direct zichtbaar zijn voor de buitenwereld, zoals de aanschaf van zonnepanelen. • De invloed van erfbetreders is groot. Dit maakt dat de uiteindelijke keuze voor bepaalde maatregelen ook afhankelijk is van de informatie die deze erfbetreders brengen. Dit kan gekleurde informatie zijn, omdat er verkoopbelangen meespelen. Het is van belang te zorgen dat boeren zelf gemakkelijk toegang hebben tot onafhankelijke informatie, zodat ze beter hun eigen beslissingen kunnen nemen. Financieel • De financiering van energiebesparende ‘extra’s’ door de banken, blijkt in praktijk lastig. Banken zijn bereid maatregelen te financieren die wettelijk worden opgelegd. Maar de mogelijkheden om daar bovenop extra te lenen, blijken in praktijk beperkt, ook al is aangetoond dat het een investering met een goede terugverdientijd betreft.
4.5 Integrale benadering •
•
Subsidiestelsel SDE werkt in fases. Dit werkt in het voordeel van de initiatieven die sec gericht zijn op energieproductie, en daarmee dus ten nadele van de integraal opgezette initiatieven. Vanuit de agrarische sector wordt de druk ervaren dat steeds meer eisen aan hun bedrijfsvoering worden gesteld, o.a. op het vlak van duurzaamheid. Vanuit maatschappelijke organisaties wordt bijvoorbeeld benadrukt dat dierwelzijn belangrijk is, terwijl tegelijkertijd vanuit de afnemers eisen worden gesteld aan o.a. voedselveiligheid, klimaat, ammoniak. In praktijk resulteren deze extra eisen slechts een enkele keer in een hogere prijs voor het product. Vanuit de primaire sector is er nadrukkelijk de wens om door samenwerking in de keten te proberen hier nieuwe markten te ontwikkelen, waardoor mogelijk een betere prijs voor de producten kan worden gerealiseerd.
33
34
5
Conclusies _____________________________________________________________________________ Uit de interviews en het overzicht van initiatieven blijkt dat veel boeren en ketenpartijen bewust bezig zijn met het thema energie en klimaat. Wat kunnen we doen om kosteneffectiever bezig te zijn? Kunnen we zelf duurzame energie opwekken? Zijn er nog energiebesparingsmogelijkheden? Het thema is de laatste jaren niet alleen meer een thema voor voorlopers, maar ook voor ‘de grote groep’ geworden. Deze ontwikkeling staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van allerlei ontwikkelingen die we deels nationaal, deels wereldwijd zien, zoals: • Prijsontwikkeling: Stijging van de energieprijs, en toename van de fluctuatie in prijzen. Dit geldt met name voor kolen en olie. De elektriciteitsprijs is stabieler en laat juist de laatste jaren maar een heel beperkte stijging zien. Naast de energieprijzen, stijgen ook de prijzen van andere grondstoffen. De prijzen van coproducten (voor vergistingsinstallaties) zijn hier een voorbeeld van. • Beleid: het nationaal beleid heeft de laatste decennia grote invloed gehad op de milieuprestaties van de landbouw, vooral op het vlak van mineralen. De laatste jaren zien we juist een terugtredende overheid. Ondanks dat gaan ondernemers aan de slag met duurzaamheid. • Wereldwijd speelt de financiële crisis, schaalvergroting en globalisering. Dit alles is van invloed op de mogelijkheden voor ondernemers om te investeren, om deze investeringen terug te verdienen in de markt, etc. Naast deze algemene trends, zien we enkele trends specifiek op het vlak van energie en klimaat en de landbouw. Dit zijn: • Interesse voor aanschaf van zonnepanelen. Zonnepanelen vormen een eenvoudige wijze van groene stroomproductie en het draagt bij aan een goed imago van de landbouw. De aanschafkosten zijn de laatste jaren sterk gedaald. De verwachting is dat deze trend in de toekomst doorzet. De terugverdientijd is afhankelijk van de bedrijfsspecifieke situatie: hoeveel elektriciteit wordt gebruikt en op welke momenten? Is de dakligging gunstig? Daarnaast is er nog onduidelijkheid over de mogelijkheden van saldering in de toekomst. • Interesse voor de bodem. Het inzicht neemt toe dat de bodem een belangrijke factor is in het klimaatbeleid. Bodemstructuur, ontwatering, organische stof en bodemleven zijn aspecten die allemaal relevant zijn voor het thema klimaat. Deze voordelen voor het klimaat zijn voor boeren in feite echter minder belangrijk; voor hen ligt het belang in het verhogen van de productie en het behouden van een goede bodem, ook voor toekomstige productie. • Interesse voor mestbe- en/of verwerking. Tot enkele jaren geleden leek mestvergisting kansrijk, maar door de huidige hoge prijzen van coproducten is momenteel mestvergisting niet rendabel te krijgen. Of in de toekomst kraken en/of raffineren meer zal worden toegepast, hangt ook af van de technische ontwikkelingen op dit vlak. In 2012 werd een nieuw mestbeleid aangekondigd. Veebedrijven die meer mest produceren dan ze op eigen grond kwijt kunnen, moeten een deel van deze overschotmest gaan verwerken. Deze wetgevingsplannen maken dat de agrarische sector serieus kijkt naar de mogelijkheden op dit vlak. • Energiebesparing is kostenbesparing. Binnen de gehele keten zien we interesse in energiebesparing, waarbij de primaire driver kostenbesparing is. Maar ook zien we dat ondernemers duurzame energieproductie aantrekkelijker vinden 35
•
dan energiebesparing. Argument hiervoor lijkt te zijn dat het produceren van energie zichtbaarder is voor de buitenwereld. Integrale benadering. Een integrale ketenbenadering wordt steeds meer als essentieel gezien. Het gaat om het totaalconcept; naast aandacht voor energie en klimaat moet bijvoorbeeld ook het dierenwelzijn in orde zijn en de ammoniakemissie worden beperkt. En dit moet aandacht krijgen binnen alle stappen in de keten. De maatlat Duurzame Veehouderij is hier een goed voorbeeld van.
36
Bronnen __________________________________________________________________________________________
Fong, Norma (2012) Mineralen in de landbouw, 1970-2011. Artikel CBS http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/natuurmilieu/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-mineralen-in-de-landbouw-2011-pub.htm Near Zero (2012) How low will photovoltaic prices go? An expert discussion. Mason Inman, 6 december 2012. Nelissen, Wil, Samira Bekraoui, Frédérique Franssen (2009) Tussentijdse meting ‘Zien is geloven’ melkveehouderij. Tekstmatig verslag. 21 08 039. Maastricht. RenM Matrix. Peet, G.F.V. van der, H.B. van der Veen, H. Docters van Leeuwen (2012) Monitoring integraal duurzame stallen. Rapport 582. Livestock Research. Praktijkinitiatieven mestverwerking, WUR, 2010 Regionaal klimaatmodel CLM, berekeningen over 2010 op basis van CBS en LEI cijfers. Udo de Haes, Helias A., Roelf L. Voortman, Ton Bastein, Wim Bussink, Carin W. Rougoor, Wouter J. van der Weijden (2012) Scarcity of micronutrients in soil, feed, food, and mineral reserves. Urgency and policy options. Platform Agriculture, Innovation & Society. Visie van LTO Nederland (2011) Achtergrondrapport integrale visie duurzame drijfmestverwaarding. Augustus 2011. Well, E.A.P. van, D. Keuper (2012) Klimaat in beeld? Nulmeting Energiek Leren. CLM.
37
38
Bijlage 1 Lijst geïnterviewden ________________________________ Hans van den Boom, Sectormanager duurzame energie bij Rabobank Nederland Pieter Brooijmans, Manager agrarische dienst centraal bij SuikerUnie Geert Bruns, adviseur project- en subsidiemanagement bij Flynth Erik Haasken, Manager agronomy bij McCain Arnoud Smit, Projecten LTO Noord, programmamanager duurzame energie bij LTO Noord Jan Willem Straatsma, manager duurzame veehouderij bij FrieslandCampina Ruud Tijssens, director corporate affairs bij Agrifirm Herman Walthaus, policy coördinator bij Ministerie van Infrastructuur en Milieu
39
40
Bijlage 2 Verslag workshop ______________________________________ Trends en Bewegingen in de landbouw voor Energie en Klimaat Verslag 13 maart – MeteoConsult Aanwezig: Albert Moerkerken en René Wismeijer (AgentschapNL), Menno Douma, Margot van Engelen en Arnoud Smit (LTO Noord), Ton van Korven en Willem Buiter (ZLTO), Hilko Ellen (WUR-LR), Maureen Schoutsen (WUR-PPO), Arend Jan Cuperus (Arvalis), Geert Kuipers (Countus), José Jochems (ARDO), Jan van Bergen (Ministerie I&M), Marcel Derks (Melkveehouder), Jeroen van Wijk (Melkveehouder), Arie en mevrouw Aanen (Melkveehouder), Floor Kool (Melkveehouder), Keimke van der Heiden (Akkerbouwer), Corné van den Boogaart (Varkenshouder), Raymond Jansma (Pluimveehouder), Ramon Klaassens (NAJK), Erik van Well (CLM), Carin Rougoor (CLM), Elisa de Lijster (CLM).
1. Achtergrond en Doel Bijeenkomst Er is sinds het tekenen van het Agroconvenant Schoon en Zuinig veel gebeurd binnen de agrarische sector op het gebied van klimaat en energie. AgentschapNL publiceert in 2013 de tweede ‘Energie en Klimaatmonitor Agrosectoren’ die de voortgang van het Agroconvenant presenteert. Deze monitor laat landelijke statistieken zien, maar gaat niet in op de actuele beweging in de sector op het gebied van energie en klimaat. CLM voert in opdracht van AgentschapNL een studie uit met als doel het inventariseren en in beeld brengen van trends en ontwikkelingen op gebied van energie en klimaat in de veehouderij en open teelten. •
Welke trends en initiatieven zien we binnen veehouderij, vollegrondsteelt en akkerbouw op de thema’s energiebesparing, hernieuwbare energie en reductie van broeikasgassen?
De eerste stap was een serie van gesprekken met ketenpartijen en experts: McCain, Friesland Campina, Agrifirm, Ministerie I&M, Flynth, Rabobank NL, LTO Noord en SuikerUnie. Deze stap diende om een eerste gevoel te krijgen bij ontwikkelingen en motivatie van ondernemers om met klimaat en energie bezig te gaan. Uit deze interviews bleek een aantal trends overduidelijk aanwezig te zijn, met daarin duidelijk opkomende initiatieven (zie punt 2). Deze workshop is de tweede stap in de studie waar praktijk, wetenschap en overheid bij elkaar komen om de gevonden resultaten uit de interviews te checken, aanvullingen te geven en input te geven op verdere motivatie, drijfveren en initiatieven binnen de agrarische sector en waar eventueel knelpunten en kansen liggen op het gebied van energiebesparing, hernieuwbare energie en klimaat.
2. Resultaten vooronderzoek Uit de eerste gesprekken blijkt dat de volgende trends op gebied van klimaat en energie spelen binnen de veehouderij, vollegrondsteelt en akkerbouw (zie ook ppt): 1.
Zonnepanelen
Er komt steeds meer interesse voor aanschaf zonnepanelen. Initiatieven zoals de gezamenlijke inkoopacties bij LTO en ANV’s met burgers zijn talrijk. De motivatie bij agrariërs is kosten-
41
besparing en imagoverbetering (license to produce). Volgens geïnterviewden ligt bij zonneenergie een duidelijke stijgende lijn voor de toekomst. Aandachtspunt hierbij is dat de situatie per bedrijf verschilt en afhangt van saldeermogelijkheden. 2.
Bodem centraal
In de landbouw komt steeds meer inzicht dat een goede bodem (bodemleven en organische stof) de basis vormt voor goede productie. Technieken als niet-kerende grondbewerking, permanent grasland, zorgen voor een goede bodem en minder uitstoot van broeikasgassen. Initiatieven zoals Veldleeuwerik, Pure Graze en Climate Farmers (NAJK) laten zien dat een goede landbouwpraktijk gericht op bodem samengaan met broeikasgasreductie. 3.
Mestverwerking
Mestverwerking is een hot issue in de veehouderij. Er is een overschot aan mest en om die te verwaarden tot een goed product blijkt een sterke drijfveer. Biogasproductie is daar een uitdrukking van, en dat wordt ook gestimuleerd door de nieuwe mestwetgeving. Er is veel enthousiasme. Zo zijn er maar liefst 100 co-vergistingsinstallaties in NL. Echter, prijzen van coproducten en investeringskosten zijn nu te hoog om echt als succesvol initiatief te gelden. 4.
Energiebesparing
Energiebesparing blijkt een ondergeschoven kindje in de landbouw. Het is niet zo sexy als zonnepanelen, en minder zichtbaar. Toch valt er veel te halen volgens de geïnterviewden. De keten is momenteel druk met energiescans in hun eigen bedrijf die zij ook vertalen naar hun toeleveranciers, de boeren. Motivatie is voornamelijk kostenbesparing en maken van efficiëntieslag. Energiebesparing komt veelal ter sprake tijdens het bouwen van nieuwe stallen. 5.
Integraal
Initiatieven die integraliteit op duurzaamheidsthema’s benadrukken komen steeds meer voor. Denk aan Veldleeuwerik, Unitip (Suikerunie), Keten Duurzaam Varkensvlees, Foqus Planet (Friesland Campina) en Kringloopkompas (CONO). Daarin komen niet alleen klimaat en energie aan bod, maar ook dierenwelzijn, sociale relaties met consument, etc. Dit is een toenemende trend: integraliteit op thema’s en in schakels van de keten. De meeste deelnemers herkenden zich in de bovengenoemde trends. De volgende aanvullingen en toevoegingen op de resultaten werden gemaakt: •
Integraliteit neemt inderdaad toe, maar sommige thema’s staan op gespannen voet met elkaar. Duidelijk voorbeeld is in de pluimveehouderij op thema’s klimaat en dierenwelzijn. Mestbeluchting met koude of warme lucht is goed voor klimaat, maar wat is het effect op dierenwelzijn? ‘Als je die beluchter ‘s nachts aan laat staan, dan zijn er die ochtend duizenden kippen dood, en dat kan niet’.
•
De groep mist binnen de studie een onderzoeksgroep van veevoer- en kunstmestindustrie en de slagerij. Antw.: focus van studie is primaire sector. In interview met Suikerunie kwam naar voren dat er een verschuiving plaatsvindt van kunstmest naar dierlijke mest.
•
Gevoelige teelten, zoals de bollenteelt, gaan niet zorgvuldig met de bodem om. Geen motivatie en perse winst voor deze bedrijven.
•
Soms gaan ontwikkelingen te snel. Wat weten wij van het gevaar van zonnepanelen, de stralingseffecten op gezondheid en met ledlampen; hoe lang gaan die werkelijk mee?
•
Binnen mestverwerking moet accent liggen op mono-vergisting. Zonder co-producten en alleen van mest. Anders concurreren voedsel en energie met elkaar.
•
Drijfveer van retail: ze willen laten zien dat ze het goed doen (imago). Duurzaamheid wordt te pas en onpas gebruikt.
42
3. Discussie verwachtingen en verantwoordelijkheden in groepen In drie groepen gingen deelnemers uiteen om behandelde resultaten van het vooronderzoek te bespreken en te bediscussiëren welke verantwoordelijkheden de verschillende partijen hebben en welke verwachtingen men heeft van andere partijen op het thema van energie en klimaat. Reactie op Trends •
Trend bodem onder akkerbouw al langer gaande, komt nu ook op bij melkvee, met name vanuit wens voor hoge eigen opbrengst, in bollenteelt (nog) niet of weinig;
•
Rendement is voor primaire sector de drijvende kracht om met energie en klimaat bezig te zijn;
•
Logische stap is eerst energiebesparing en daarna groene energieproductie, maar praktijk ligt vaak anders. Productie krijgt meer aandacht (sexy). Spin-off: de productie creëert weer bewustwording en dat is zeker ook belangrijk;
•
Integraliteit is belangrijk. We zijn geneigd om alleen op 1 segmentje te letten. Er wordt bijv. alleen over klimaat of energie gecommuniceerd, terwijl het over de gehele keten gaat en verschillende duurzaamheidsthema’s.
•
‘Klimaat’ spreekt deel van boeren niet aan. Vertaal het praktisch: bodem, kostenbesparing.
•
Stallen bouwen op duurzaamheid is lastig, omdat het gaat over grote investeringen. Als je 1 weg bent ingeslagen is moeilijk om andere weg in te slaan.
•
Knelpunt: eisen vanuit ngo’s (koe in de wei, uitloop, plofkipcampagne), daarnaast ook vanuit multinationals klimaateisen, ammoniak etc.
•
Vanuit de markt is ± 5 jaar geleden op het thema ingestoken vanuit financieel oogpunt; dat verschuift nu naar meer bewustwording. Daar is wel een omslag in bereikt.
Ontbrekende initiatieven •
Regionaal energieneutraal: er zijn binnen een polder energiescans gehouden op 13 bedrijven (verschillende sectoren: melkvee, pluimvee, akkerbouw) met POP-geld om te zien hoe energiezuiniger geboerd kan worden. Initiatief vanuit de boeren zelf.
•
Biomassaketel
•
Monovergisting van verse mest, op eigen bedrijf gebruik van energie en warmte
Verwachtingen en Wensen •
Integraal, als keten oppakken en thema’s aan elkaar koppelen
•
Bij nieuwbouw is er aandacht voor. Dit gaat in fases. Momentafhankelijk. Probleem: verdien ik de investering terug?
•
Goede initiatieven moeten beleidsruimte krijgen
•
Boeren: wat we doen wordt niet betaald door de afnemer/consument (ook vanwege export)
•
Oplossing: CO2-economie? Footprint melden op producten.
•
Gezamenlijk oppakken van initiatieven biedt zekerheid
•
Aandacht voor duurzaamheid moet beloond worden (markt, overheid)
•
Grote invloed erfbetreders
Eigen verantwoordelijkheid sector? In de landbouw is er weinig marge en andere verdienmodellen om te investeren in verduurzaming. Het blijft beperkt tot nichemarkten. Consumenten betalen de prijs voor de reële waarde van het product niet. Duurzaamheid wordt algemeen, zonder een extra plus erop. Jose van ARDO:’ Wij merken dat afnemers steeds meer eisen stellen op het vlak van duurzaamheid, zonder daar een hogere prijs voor te betalen. De standaard wordt hoger, maar financieel kan het vaak niet uit met huidige verdienmodel. Maar duurzaamheid hoeft niet perse duurder te zijn als het ook gaat om kostenbesparing’.
43
Waarom weinig aandacht voor energiebesparing? Antw.: Nu is de energieprijs nog te laag en dat loopt de terugverdientijd uit de pas. Mogelijk is er extra waarde te behalen met het vermarkten van product in combinatie met zonne-energie: varkensvlees geproduceerd met zonne-energie. Er wordt een spanning gesignaleerd tussen investeren, terugverdientijd en nieuwe ontwikkelingen. Zo heeft een melkveehouder bijvoorbeeld 5 jaar geleden een melkrobot gekocht. De huidige varianten zijn energiezuiniger, maar een melkveehouder gaat nu geen nieuwe kopen, vanwege de terugverdientijd. Dat komt niet uit. Dus dat komt de energiebesparing niet ten goede. Arnoud (LTO): soms hoor je boeren die na enkele jaren na de nieuwbouw zeggen: had ik het maar anders gedaan. Dat komt ook door de fabrikanten, die geven toch gekleurde informatie. Win-win behaal je als er voor meerdere partijen iets in zit. Zoals RFC die de energiescans oppakt samen met de boeren. Wel belangrijk dat een boer een meerprijs krijgt voor een product met meerwaarde. Samenwerken onder boeren is hiervoor ook belangrijk om zaken gezamenlijk af te dwingen. Echter, knelpunt: mededingingsregels. Verwachting van andere partijen? •
Erfbetreders LTO doet veel aan kennisverspreiding. Erfbetreders hebben grote invloed op keuzes van agrariërs. LTO besteed aandacht aan biomassaketel, want daar is nog veel over onbekend. Keuze wordt toch vaak bepaald door een klik met een bepaald persoon. Maar niet alle erfbetreders zitten op 1 lijn. Die hebben ook een commercieel belang. Ondernemer moet zelf gaan shoppen en selecteren op beschikbare kennis en informatie. Productschappen opheffen en minder onafhankelijk onderzoek is in dit licht geen goede ontwikkeling.
•
Bank Banken zeggen in deze huidige tijd steeds vaker nee tegen ontwikkelingen als biomassaketels, ondanks gunstige terugverdientijd. Eerst worden wettelijke eisen gefinancierd. De extra’s willen ze dan niet meer financieren. Dit staat innovatie en vernieuwing in de weg.
•
Overheid Nieuwbouw: wanneer bereik je mensen op juiste moment als er kans is om te verduurzamen? Koppel bouw aan vergunningstraject.
•
Onderwijs In het onderwijs moet voor duurzaamheidsvraagstukken meer aandacht zijn. Bij studenten HAS en Helicon wisten ze weinig van klimaat en energie. De sector heeft zelf invloed op de lesprogramma’s. In gesprek met onderwijs is essentieel.
4. Boer en Klimaat: een dynamisch duo (Reinier van de Berg) Reinier van de Berg sloot de bijeenkomst af met een informatief, en indringend verhaal over klimaatverandering. Hij begon met de weerkaart van deze week die hij ‘ zelden zo extreem heeft gezien, met op de Noordpool een hoge drukgebied’. Door dit hoge druk gebied verlopen de luchtstromen anders, en krijgen wij vanuit de Noordpool via Siberië te maken met een ijskoude oostenwind en dus een koude ‘lente’. De luchtstroming gaat meestal van west naar oost, maar dat houdt in deze tijd met klimaatsverandering niet meer stand. Omdat de Noordpool zodanig smelt, krijgen hoge en lage drukgebieden andere voorkeuren, en gaan luchtstromen anders lopen. Dit patroon zet zich door en tot aan Pasen blijft het in ieder geval koud. Als gevolg van de klimaatsverandering krijgen wij te maken met extremer weer: hagelstormen en hoosbuien in de zomer, koude lentes en zomerse onweersbuien. Vorige week hadden we te maken met een warmterecord en nu met een kouderecord. Oftewel, Nederland zit nu in het klimaat van Noord Frankrijk vorige eeuw.
44
Komt klimaatsverandering door de mens? Ja, het is het broeikaseffect. Door meer uitstoot van o.a. CO2 en lachgas wordt de laag in de atmosfeer dikker, en kan er minder straling ontsnappen. Dat klimaatsverandering niet door de zon komt is aan te tonen, doordat de stratosfeer (de laag buiten de aarde) afkoelt i.p.v. warmer wordt. Dus klimaatsverandering heeft een humane reden, en theoretisch kunnen wij klimaatsverandering keren, maar realistisch gezien is dat een hele moeilijke opgave. Zo is in Nederland kernenergie zwaarder gesubsidieerd dan windenergie. De landbouw krijgt ook te maken met klimaatsverandering. Iedereen kan zich de hagelschade in het fruit van afgelopen jaar herinneren. Duizenden euro’s aan schade! In 2011 waren er misoogsten in Rusland en Siberië, in 2012 speelde dat in de VS – de graanschuur van de wereld. Dat had gevolgen voor de prijsontwikkelingen in maïs en graan op de wereldmarkt. Stijgende voedselprijzen zorgen voor onrust en protesten – denk aan de Arabische Lente waar de link met stijgende voedselprijzen is gelegd. In Peru zijn ze afhankelijk van de gletsjers voor hun irrigatie en drinkwater. En Nederland; is een Deltaplan van 1.30 m genoeg? Gaan we toe naar zoutresistente gewassen in het westen van Nederland? Het groeiseizoen van gras wordt langer. Voordelen voor de boer, maar niet voor biodiversiteit – weidevogels. Klimaatsverandering is verweven met het voedselvraagstuk.
@:
[email protected]
45
Postadres Postbus 62 4100 AB Culemborg Bezoekadres Godfried Bomansstraat 8 4103 WR Culemborg T 0345 470 700 F 0345 470 799 www.clm.nl
Provinciedebat over het agrarisch landschap – W. van den Akker
CLM Onderzoek en Advies
Provinciedebat over het agrarisch landschap W. van den Akker