Beleidsregels Terugvordering en Verhaal Drechtsteden
pagina 2, agendapunt
pagina 3, agendapunt
HOOFDSTUK 1: BEGRIPSBEPALINGEN REGELING Artikel 1 Begripsbepalingen 1. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen, alsmede in de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op de begrippen die in deze regeling worden gebruikt. 2. In deze regeling wordt verstaan onder: a. de wet: Wet werk en bijstand; b. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; c. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; d. WI: Wet inburgering; e. WMO: Wet maatschappelijke ondersteuning; f. Bbz: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004; g. WKO: Wet kinderopvang; h. BW: Burgerlijk Wetboek; i. Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; j. Bestuurscommissie: Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden; k. Debiteur: degene van wie wordt teruggevorderd, dan wel degene op wie wordt verhaald; l. Regeling: onderhavige beleidsregels terugvordering en verhaal Drechtsteden
HOOFDSTUK 2: BELEIDSREGELS TERUGVORDERING Artikel 2 Toepassingsgebied beleidsregels terugvordering 1. Hoofdstuk 2 van de regeling is van toepassing op terugvorderingen ingevolge de wet. 2. Hoofdstuk 2 van de regeling is van overeenkomstige toepassing op terugvorderingen ingevolge de Bbz, de IOAW, de IOAZ, de WI, de WKO, de WMO en vorderingen ingevolge onverschuldigde betaling ex artikel 6: 203 e.v. BW, voor zover in deze wetten en regelingen niet dwingend anders is bepaald. Artikel 3 Bevoegdheid 1. De bestuurscommissie maakt gebruik van de bevoegdheid tot het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit zoals vermeld in de wet, om in alle gevallen het recht op bijstand te herzien of in te trekken overeenkomstig het bepaalde in artikel 54 lid 3 van de wet tenzij in deze regeling anders is bepaald. 2. De bestuurscommissie maakt gebruik van de bevoegdheid om in alle gevallen de kosten van bijstand terug te vorderen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 58 en 59 van de wet, tenzij in deze regeling anders is bepaald. 3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan de bestuurscommissie besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of terugvordering af te zien.
pagina 4, agendapunt
Artikel 4 Vooraf afzien van terugvordering 1. Indien het netto terug te vorderen bedrag lager is dan € 20,- gaat de bestuurscommissie om doelmatigheidsredenen niet tot nemen van een terugvorderingsbesluit over. 2. In afwijking van lid 1 neemt de bestuurscommissie een terugvorderingsbesluit, in die gevallen dat het netto terug te vorderen bedrag lager is dan € 20, - als gevolg van het verrekenen van een vordering hoger dan € 20,- met het tegoed aan vakantiegeld of anderszins aan de debiteur verschuldigde bedragen. Artikel 5 Terugvordering: bruto of netto 1. De bestuurscommissie vordert in beginsel de vordering bruto van de debiteur terug, voor zover de door de bestuurscommissie krachtens de Wet op de Loonbelasting 1964 af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, alsmede de te betalen vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, door de bestuurscommissie niet verrekend kunnen worden met nog af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding. 2. De bestuurscommissie vordert de vordering netto van de debiteur terug, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de debiteur en deze debiteur niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan. 3. Indien naar het oordeel van de bestuurscommissie sprake is van dringende redenen, vindt geen brutering van de vordering plaats. Artikel 6 Invordering In het besluit tot terugvordering wordt – onverminderd hetgeen gesteld is in artikel 60 lid 1 van de wet in ieder geval vermeld: a. de mogelijkheid voor de debiteur om voor het verstrijken van de betalingstermijn, zoals genoemd in het besluit, een deugdelijk betalingsvoorstel te doen; b. dat, bij gebreke van tijdige betaling of het doen van een betalingsvoorstel of verzoek tot betalingsregeling, de bestuurscommissie, zonder verdere vooraankondiging, tot executoriale invordering kan overgaan, dan wel de vordering ter executie kan overdragen aan een derde; c. dat, indien van toepassing, executiekosten en incassokosten voor rekening van debiteur zijn; d. de termijn van betaling. Deze termijn bedraagt 30 dagen, te rekenen vanaf het moment van verzending van het besluit; e. de mogelijkheid voor de debiteur om binnen de wettelijke termijn een bezwaarschrift tegen het besluit tot terugvordering in te dienen bij de bestuurscommissie, onder vermelding van de gronden.
pagina 5, agendapunt
Artikel 7 Wijze van invordering 1. Als betalingsverplichting geldt dat een vordering in beginsel altijd volledig en ineens moet worden voldaan. 2. Indien de debiteur de beschikking heeft over gelden of deze later verkrijgt, zullen deze gelden bij voorrang moeten worden aangewend, om de vordering zoveel mogelijk ineens te voldoen dan wel een zekerheid te verschaffen. 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, geldt bij betaling in termijnen dat de vordering volledig en naar draagkracht moet worden voldaan. 4. Tot de draagkracht worden gerekend alle inkomsten en voorzieningen die de van toepassing zijnde beslagvrije voet zoals bepaald in de artikelen 475d en 475e van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering overschrijden. 5. Ambtshalve kunnen afwijkende betalingstermijnen worden vastgesteld. Afwijkende betalingstermijnen, waardoor de debiteur minder dan de beslagvrije voet te besteden resteert, worden alleen in overleg met de debiteur overeengekomen. 6. In de betalingsverplichting kunnen nadere voorwaarden worden opgenomen. 7. Indien de debiteur in gebreke blijft tot volledige nakoming van de betalingsverplichting, wordt het besluit tot terugvordering wettelijk ten uitvoer gelegd. Artikel 8 Aflossingsverplichting 1.
2.
3.
4.
5.
Indien de debiteur een inkomen heeft op bijstandsniveau, bedraagt: a. de aflossingsverplichting minimaal 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand, inclusief de vakantietoeslag, indien de vordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht; b. de aflossingsverplichting minimaal 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand, exclusief vakantietoeslag, in de overige situaties. Indien de debiteur een inkomen boven bijstandsniveau heeft, bedraagt: a. de aflossingsverplichting minimaal 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand, inclusief vakantietoeslag, vermeerderd met 50% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm, indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht; b. de aflossingsverplichting minimaal 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand, exclusief vakantietoeslag, in de overige situaties, voor zover de vordering binnen 3 jaar volledig kan worden voldaan. Indien de vordering niet binnen deze termijn volledig kan worden voldaan, is lid 2 sub a van dit artikel toepassing. Een debiteur die een WWB-, of IOAW-, of IOAZ-uitkering heeft ontvangen wordt, wat betreft de hoogte van de vast te stellen aflossingsverplichting, gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van de uitkering gelijkgesteld met een WWB-,IOAW- of IOAZ-uitkeringsgerechtigde onder de voorwaarde van nakoming van deze aflossingsverplichting. In geval van beslaglegging door een derde (andere schuldeiser dan de bestuurscommissie), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d leden 1 en 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De bestuurscommissie is bevoegd om tussentijds de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting te verhogen dan wel te wijzigen in een aflossingsverplichting ineens indien de gewijzigde omstandigheden van de debiteur daartoe aanleiding geeft of indien de debiteur desgevraagd geen informatie geeft over zijn omstandigheden.
pagina 6, agendapunt
Artikel 9 Geen heronderzoek naar de aflossingsverplichting bij betaling binnen 3 jaar 1. Een heronderzoek naar de aflossingverplichting van de debiteur kan achterwege blijven indien deze een betalingsvoorstel heeft gedaan aan de bestuurscommissie, op basis waarvan de vordering volledig zal zijn voldaan binnen een periode van 3 jaar, te rekenen vanaf het moment van ingang van de aflossingsverplichting en het aflossingsbedrag per maand minimaal gelijk is aan 10 % van de voor de debiteur geldende bijstandsnorm inclusief vakantiegeld. Artikel 8 lid 2 sub b is onverkort van kracht. 2. De bestuurscommissie kan het betalingsvoorstel van de debiteur, ingevolge lid 1 van dit artikel afwijzen indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht dan wel indien de debiteur in de periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan 1 keer verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan. Artikel 10 Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door de debiteur 1. De debiteur kan een (schriftelijk) verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot wijziging van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting. 2. De bestuurscommissie betrekt bij de beoordeling van dit verzoek hetgeen in deze regeling is bepaald, in het bijzonder in de artikelen 8, 9, 12, 13 en 14 van deze regeling. Artikel 11 Aanmaning en kosten 1. Indien de debiteur nalatig is of blijft met de (tijdige) nakoming van zijn aflossingsverplichting, stuurt de bestuurscommissie de debiteur een schriftelijke aanmaning. 2. Indien de debiteur, binnen een periode van een jaar, eerder nalatig is geweest en ten aanzien van deze eerdere nalatigheid een schriftelijke aanmaning is verzonden, is de bestuurscommissie bevoegd om terstond gebruik te maken van de bevoegdheden tot executoriale invordering, zoals beschreven in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 3. Bij niet voldoen aan de betalingsverplichting uit eigen beweging worden de uitvoerings- en invorderingskosten van de executoriale maatregelen in rekening gebracht bij de debiteur. De kosten worden als volgt berekend: Saldo vordering Minder dan € 45,Van € 45,- tot € 300 € 300 en hoger
Incassokosten Sociale Dienst Gelijk aan het saldo € 45,= 15% tot max. € 680,-
4. Het tweede lid is niet van toepassing indien er sprake is van een dringende reden of bijzondere omstandigheden. 5. Indien de bestuurscommissie de vordering ter executie overdraagt aan een derde die beroepsmatig belast is met de invordering, dan worden de door de derde gemaakte kosten volledig doorberekend aan del debiteur.
pagina 7, agendapunt
Artikel 12 Uitstel of matiging van de aflossingsverplichting 1. Indien de financiële situatie of bijzondere omstandigheden van de debiteur hiertoe aanleiding geven kan de bestuurscommissie op verzoek besluiten tot het verlenen van uitstel van betaling of matiging van de aflossingverplichting gedurende een bepaalde periode. 2. Nadat een besluit tot terugvordering wettelijk ten uitvoer is gelegd, kan de bestuurscommissie op verzoek besluiten de aflossingsverplichting te matigen, met handhaving van het derdenbeslag. Aan deze matiging van de aflossingsverplichting kan de bestuurscommissie voorwaarden verbinden. 3. Indien gedurende een periode van ten minste vijf aaneengesloten jaren de debiteur, als gevolg van de nakoming van de betalingsverplichting of de wettelijke tenuitvoerlegging, een inkomen op of beneden de beslagvrije voet heeft genoten, kan de bestuurscommissie, op verzoek tot matiging van de betalingstermijn besluiten. Voor niet-verwijtbare vorderingen geldt een termijn van drie aaneengesloten jaren. 4. In de gevallen waarin de bestuurscommissie heeft besloten tot het verlenen van uitstel van betaling of tot matiging van de betalingstermijn, kan periodiek onderzoek plaatsvinden naar de draagkracht van de debiteur. Indien de financiële situatie of de omstandigheden van de debiteur is gewijzigd, kan de bestuurscommissie besluiten tot geheel of gedeeltelijke intrekking van het besluit genoemd in de eerdergenoemde leden van dit artikel. 5. Bij het ontstaan van nieuwe vorderingen kan de bestuurscommissie het besluit tot uitstel van betaling of matiging van de aflossingsverplichting ambtshalve aanpassen. 6. Indien de debiteur uitstel van betaling of matiging van de betalingstermijn als bedoeld in lid 1 van dit artikel is verleend, wordt dit niet aangemerkt als de volledige nakoming van de aflossingsverplichting. Artikel 13 Kwijtschelding en afkoop 1. De bestuurscommissie kan in navolgende situaties ambtshalve of op (schriftelijk) verzoek besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering: a. indien de debiteur 75 procent van de openstaande vordering bij wijze van afkoop ineens voldoet en volledige invordering op een andere wijze naar het oordeel van de bestuurscommissie minder rendabel zal zijn. Indien de vordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, dient vooraf ten minste gedurende drie jaar volledig aan de aflossingsverplichting te zijn voldaan; b. bij het bereiken van de 65 jarige leeftijd van de debiteur, die uitsluitend nog de beschikking zal hebben over een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet of een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet aangevuld met een uitkering op grond van de wet, voor zover tot dat moment volledig is voldaan aan de aflossingsverplichting en de vordering niet is ontstaan in de drie voorafgaande jaren; 2. De bestuurscommissie besluit niet tot kwijtschelding: a. indien debiteur in de periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan 1 keer, verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan dan wel zijn aflossingsverplichtingen; b. indien de vordering die gebaseerd is op een terugvorderingsbesluit als gevolg van artikel 58 lid 1 sub f onder 1 en 2 van de wet; c. indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken, behoudens voor zover de vordering niet op die zaken verhaald kan worden. 3. In afwijking van lid 2 besluit de bestuurscommissie wel tot kwijtschelding: a. indien er gelet op de persoonlijke situatie van de debiteur sprake is van dringende redenen; b. bij overlijden van de debiteur, zodra vaststaat of aannemelijk is dat de nalatenschap geen of onvoldoende verhaalsmogelijkheden biedt.
pagina 8, agendapunt
Artikel 14 Gedeeltelijke kwijtschelding bij schuldregeling 1. In afwijking van artikel 13 van deze regeling kan de bestuurscommissie besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a. redelijkerwijs te voorzien is dat de debiteur niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en c. de vordering wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang; en d. het verzoek tot medewerking aan een schuldsanering of schuldbemiddeling wordt ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsinstantie of een Nederlandse gemeente. 2. Van kwijtschelding als bedoeld in lid 1 wordt afgezien, indien: a. de terugvordering van bijstand het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht; of b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden. 3. In afwijking van lid 2, aanhef en sub a kan kwijtschelding worden verleend, in geval van vorderingen voortgekomen uit schending inlichtingenplicht, wanneer, naast de voorwaarden genoemd in lid 1, minimaal de helft van de oorspronkelijke schuld is of wordt voldaan of de debiteur minimaal gedurende 5 jaar voorafgaand aan het verzoek volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan. 4. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen. 5. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand wordt ingetrokken of ten nadele van de debiteur gewijzigd indien de debiteur zijn schuld aan de bestuurscommissie niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet of onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. Artikel 15 Achteraf afzien van (verdere) invordering /kruimelbedrag/ overdragen 1
2
De bestuurscommissie is bevoegd om doelmatigheidsredenen om in individuele situaties af te zien van verdere invordering: a. indien de (restant)vordering minder bedraagt dan € 100,-; b. indien de (restant)vordering € 100,- of meer maar minder dan € 2.000,- bedraagt, én 1) de incasso van de vordering gedurende 3 jaar onmogelijk is gebleken, én 2) niet aannemelijk is dat de debiteur in de toekomst nog betalingen zal gaan verrichten; c. indien de (restant)vordering € 2.000,- of meer bedraagt, én 1) de incasso van de vordering gedurende 5 jaren onmogelijk is gebleken, én 2) niet aannemelijk is dat de debiteur in de toekomst nog betalingen zal gaan verrichten. In afwijking van lid 1, aanhef en sub a en b, kan de bestuurscommissie besluiten om de invordering van de daar genoemde vorderingen na de genoemde periode over te dragen aan een derde.
pagina 9, agendapunt
Artikel 16 Opschorting invordering De bestuurscommissie schort de invordering in het geval van een bezwaar- of beroepschrift enkel op indien de directe invordering onevenredig belastend is voor de debiteur of financiële risico’s voor de bestuurscommissie oplevert.
HOOFDSTUK 3: BELEIDSREGELS VERHAAL Artikel 17 Verhaalsbevoegdheid De bestuurscommissie maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid om de kosten van bijstand te verhalen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 61 tot en met 62i van de wet, tenzij in deze regeling anders is bepaald. Artikel 18 Verhaal van bijstand De bestuurscommissie verhaalt kosten van bijstand op degene en in de situaties zoals genoemd in artikel 62 en 62f van de wet, met uitzondering van de persoon in de situatie genoemd in artikel 62, aanhef en sub c in de wet. Artikel 19 Geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal 1. De bestuurscommissie ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit ingevolge artikel 62 of artikel 62f van de wet, indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 45,- per maand dan wel € 540,- per jaar. 2. De bestuurscommissie ziet geheel of gedeeltelijk af van het nemen van een verhaalsbesluit indien daarvoor gelet op de omstandigheden van de debiteur of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn. Artikel 20 Ingangsdatum verhaalsbijdrage De verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 van de wet wordt opgelegd met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van de debiteur.
pagina 10, agendapunt
Artikel 21 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek 1. In afwijking van artikel 17 van deze regeling, kan de bestuurscommissie op verzoek van de debiteur, besluiten gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien: a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en c. de vordering wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. 2. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen. 3. De bestuurscommissie trekt het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal in of wijzigt dit besluit ten nadele van de debiteur, indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen, die voldoet aan de voorwaarden genoemd in lid 1 van dit artikel; b. de debiteur de vordering niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. Artikel 22 Kwijtschelding van een verhaalsvordering die een afgesloten periode betreft 1. De bestuurscommissie kan van verdere inning van de verhaalsvordering afzien, voorzover het een eenmalige vordering over een afgesloten bijstandsperiode betreft, indien de debiteur: a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost. 2. Onder een afgesloten bijstandsperiode wordt verstaan de periode waarover aan de bijstandsgerechtigde aaneengesloten bijstand is verleend, welke bijstandsverlening inmiddels is beëindigd. Artikel 23 Verhaal in rechte en op grond van rechterlijke uitspraak 1. Indien de debiteur niet uit eigen beweging bereid is het verschuldigde te voldoen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit de bestuurscommissie tot verhaal in rechte. 2. Een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, die uitvoerbaar is en niet wordt nagekomen, wordt verhaald. 3. De bestuurscommissie neemt het besluit tot verhaal met de aanmaning het verschuldigde bedrag binnen dertig dagen na verzending van de brief te voldoen.
pagina 11, agendapunt
Artikel 24 (Her-) onderzoek naar draagkracht 1. De bestuurscommissie verricht één keer per 36 maanden een onderzoek naar de draagkracht van de debiteur voor het voldoen van een verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 van de wet. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, vindt binnen 36 maanden een heronderzoek plaats. De bestuurscommissie stelt als gevolg van dit onderzoek bij wijziging van de draagkracht de verhaalsbijdrage gewijzigd vast. 2. De bestuurscommissie gaat niet over tot een nieuw verhaalsbesluit ingevolge artikel 62 van de wet indien: a. uit het draagkrachtonderzoek blijkt dat de draagkracht met € 45,00 per maand of minder is vermeerderd ten opzichte van het vorige onderzoek; of b. het woonadres en de gezinssamenstelling van de debiteur ten opzichte van het laatstelijk verrichte onderzoek gelijk zijn gebleven en het gezinsinkomen van de debiteur ten opzichte van het laatstelijk verrichte onderzoek met minder dan 15 % bruto is gestegen. Artikel 25 Invordering van verhaalsbijdragen Indien de debiteur een door de rechter vastgestelde verhaalsbijdrage ingevolge de artikelen 62 of 62f van de wet of een verhaalsbesluit ingevolge artikel 62b van de wet niet voldoet, zijn de artikelen 6 tot en met 15 uit hoofdstuk 2 van deze regeling overeenkomstig van toepassing.
HOOFDSTUK 4: SLOTBEPALINGEN REGELING Artikel 26 Nadere invulling van beleid De bestuurscommissie kan deze beleidsregels nader uitwerken in een beleidsnotitie inzake terugvordering en verhaal. Artikel 27 Hardheidsclausule De bestuurscommissie kan in bijzondere gevallen ten gunste van de de debiteur afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien toepassing van de regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 28 Inwerkingtreding 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009 en vervangt de bestaande beleidsregels op het gebied van terugvordering en verhaal. 2. Voor zover de debiteur zijn aflossingsverplichting blijft voldoen, blijven de oude regelingen van toepassing. 3. Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels terugvordering en verhaal Drechtsteden.
pagina 12, agendapunt
Artikel 29 Overgangsbepaling verhaal Zolang de wet tot intrekking van de invoeringswet Wet werk en bijstand (31559) niet in werking is getreden wordt in artikel 17 tot en met 20, 24 en 25 van deze regeling: a. voor artikel 61 tot en met 62i van de wet gelezen de artikelen 92 lid 2 en 3 tot en met 105 van de Algemene bijstandswet jo. artikel 13 Invoeringswet Wet werk en bijstand; b. voor artikel 62 van de wet gelezen artikel 93 van de Algemene bijstandswet; c. voor artikel 62, aanhef en sub c van de wet gelezen artikel 93, aanhef en sub c van de Algemene bijstandswet; d. voor artikel 62b van de wet gelezen artikel 96 van de Algemene bijstandswet; e. voor artikel 62f van de wet gelezen de artikelen 99 en 100 van de Algemene bijstandswet.
pagina 13, agendapunt
Toelichting beleidsregels Terugvordering en Verhaal Drechtsteden ALGEMEEN De wet maakt onderscheid in terugvordering en verhaal van kosten van bijstand. Terugvordering heeft betrekking op het terughalen van teveel of ten onrechte verleende bijstand. Ook bij het niet nakomen van de aflossingsverplichtingen van een verstrekte leenbijstand is er sprake van terugvordering. De bijstand wordt teruggevorderd van degene aan wie de bijstand is uitbetaald, dus van de (voormalige) uitkeringsgerechtigde zelf. Bij verhaal van bijstand gaat het om het terugkrijgen van de kosten van bijstand van een andere persoon dan de uitkeringsgerechtigde, bijvoorbeeld in verband met de onderhoudsplicht of schenkingen of door verhaal op nalatenschappen. In de paragraaf 6.4 en 6.5 van de wet heeft de wetgever de terugvordering van ten onrechte verleende bijstand en het verhalen van bijstand op derden geregeld. Vanaf de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand is terugvordering en verhaal geen verplichting meer maar een bevoegdheid. Hieruit volgt dat de sociale dienst de beleidsruimte heeft om zelf eigen afwegingen te maken over de wijze waarop zij hieraan invulling wil geven. Het gaat dan niet alleen om het terugvorderen en verhalen op zichzelf maar ook om de wijze waarop de sociale dienst haar beleidsruimte invult met betrekking tot de invordering van vorderingen uit hoofde van terugvorderings- en verhaalsbesluiten alsook de wijze waarop zij vorm wil geven aan kwijtschelding. Door vaststelling van deze beleidsregels beoogt de Sociale Dienst Drechtsteden enerzijds een meer slagvaardiger en doelgerichter incasso- en uitvoeringspraktijk mogelijk te maken, anderzijds om aan de klant rechtszekerheid te bieden voor wat betreft de wijze waarop de Sociale Dienst Drechtsteden aan de gegeven beleidsruimte invulling geeft. Bij de opmaak van de beleidsregels zijn nadrukkelijk de volgende uitgangspunten in ogenschouw genomen: a) Hoofdregel is dat een schuld volledig moet worden terugbetaald. Eigen verantwoordelijkheid van de burger staat voorop. b) Altijd rigide vasthouden aan deze hoofdregel kan betekenen dat burgers (financieel) in de knel komen. Met name via de bepalingen over kwijtschelding, afkoop van schulden en de bepaling van de aflossingscapaciteit is dan ook getracht om een goede balans te vinden tussen de belangen van de Sociale Dienst Drechtsteden als schuldeiser enerzijds en de belangen van de burger als debiteur anderzijds. Iets abstracter beredeneert: de Sociale Dienst Drechtsteden dient een maatschappelijk (economisch) belang indien zij de belangen van de burger als debiteur nadrukkelijk in haar besluitvorming betrekt. Vooral ook bezien vanuit die invalshoek is het van belang om oog te hebben voor de persoonlijke situatie van de debiteur. Feitelijk gaat het dan ook om uitstroom naar werk en armoedebeleid. c) Ook vanuit het oogpunt van efficiency en effectiviteit zijn beleidsmatig keuzes gemaakt. In de bepalingen met betrekking tot de zogenaamde kruimelbedragen voor het terugvorderen en het invorderen laat zich dat bijvoorbeeld heel expliciet voelen. Bij de opmaak van de beleidsregels is in die zin ook telkens een kosten-baten-analyse gemaakt ten aanzien van de inspanningen en activiteiten om te komen tot de invordering van schulden. d) Fraude mag niet lonen. Ook hier is evenwel de balans gezocht in relatie tot efficientie en effectiviteit en de belangen van de debiteur. In de beleidsregels zie je dan ook terug dat bijvoorbeeld ook in geval van fraudeschulden mogelijkheden bestaan voor kwijtschelding en afkoop van schuld. Wel is er telkens, vanuit het benoemde principe dat fraude niet mag lonen, bewust voor gekozen om de terug- en invordering van fraude-schulden te verzwaren ten opzichte van niet-fraude-schulden .
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING HOOFDSTUK 1: BEGRIPSBEPALINGEN REGELING
pagina 14, agendapunt
Toelichting op artikel 1 - Begripsbepalingen In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die noodzakelijk zijn voor het begrip van deze regeling. HOOFDSTUK 2: BELEIDSREGELS TERUGVORDERING Toelichting op artikel 2 – Toepassingsgebied beleidsregels terugvordering De onderhavige beleidsregels zijn in eerste instantie van toepassing op terugvordering, verhaal en invordering ingevolge de Wet werk en bijstand. Daarnaast zijn de beleidsregels terugvordering in principe ook van toepassing op vorderingen ingevolge andere door de Sociale Dienst Drechtsteden uit te voeren wetten en regelingen. Omdat de beleidsvrijheid ingevolge deze wetten en regelingen - denk bijvoorbeeld aan de IOAW en IOAZ - veel beperkter is, dan wel de wettelijke maatregelen ontbreken – bijvoorbeeld het vereenvoudigd derdenbeslag bij WMO-vorderingen - , zijn de onderhavige beleidsregels slechts van toepassing op vorderingen ingevolge deze andere wetten en regelingen indien de beleidsregels niet in strijd zijn met dit – hogere - wettelijk kader. Omdat verhaal ingevolge deze andere wetten en regelingen niet mogelijk is, zijn de verhaalsbepalingen in deze regeling niet van toepassing verklaard Toelichting op artikel 3 – Bevoegdheid Herziening en intrekking van het recht op bijstand vormen een belangrijke grondslag voor de terugvordering. Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algemene bevoegdheid van de gemeente. De Sociale Dienst Drechtsteden maakt in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen, gebruik van deze bevoegdheid. In die zin is lid 1 van dit artikel dwingend geformuleerd. Lid 2 vormt de kernbepaling van het terugvorderingsbeleid. In de gevallen zoals benoemd in artikel 58 van de wet, worden de kosten van bijstand teruggevorderd. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd, is lid 1, bij wijze van hoofdregel dwingend geformuleerd. Dit laat onverlet dat de Sociale Dienst Drechtsteden ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels, rekening te houden met de inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De bijstand wordt teruggevorderd van degene aan wie de bijstand ten onrechte is verleend: de debiteur. Gezinsbijstand wordt van alle gezinsleden teruggevorderd. In gevallen van een verzwegen partner wordt ook van de verzwegen partner teruggevorderd (artikel 59 lid 2 van de wet). Alle gezinsleden van wie bijstand wordt teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering (artikel 59 lid 3 van de wet). Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen, kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant) bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de Sociale Dienst Drechtsteden.
pagina 15, agendapunt
Dringende redenen Lid 3 formuleert de uitzondering op lid 1: herziening of intrekking vindt niet plaats indien er sprake is van dringende redenen. Voor een nadere toelichting van de betekenis van dringende redenen sluit de Sociale Dienst Drechtsteden zich aan bij de criteria zoals die zijn ontwikkeld binnen de reguliere jurisprudentie van de bestuursrechter. Bij de beoordeling van dringende redenen is het gebruikelijk dat een onderscheid gemaakt wordt tussen omstandigheden die toerekenbaar zijn aan de klant en omstandigheden die toerekenbaar zijn aan het bestuursorgaan. In de laatste situatie is de toepasselijkheid van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van groot belang, in het bijzonder het zorgvuldigheidbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van een redelijke belangenafweging. Overigens hoeft de Sociale Dienst Drechtsteden, indien zij besluit om geheel van herziening of intrekking af te zien, de debiteur in beginsel niet op de hoogte te stellen van dit besluit. Dit is anders indien de debiteur er zelf om heeft verzocht. Niet louter financiële overwegingen Dringende redenen zijn omstandigheden die, op het moment van terugvordering aanwezig zijn of later optreden, buiten de wil of toedoen van de debiteur om die mede als gevolg van de terugvordering een voor de debiteur psychische of sociale ondraaglijke situatie doen ontstaan. Het moet daarbij zeer aannemelijk zijn dat het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering ook daadwerkelijk verlichting biedt. Louter financiële argumenten zijn onvoldoende om te spreken van dringende redenen. De van toepassing zijnde wettelijke beslagvrije voet is immers een absolute waarborg dat de debiteur (bijv. door terugvordering) nooit bedreigd kan worden in zijn algemene bestaansvoorziening. Voorts is er bij een aantoonbare problematische schuldensituatie waarbij meerdere schuldeisers dwang uitoefenen en de debiteur zelf geen oplossing kan vinden, het traject van schuldhulpverlening of de wettelijke schuldsanering voorhanden. Overigens kan van zo’n situatie natuurlijk geen sprake zijn als de sociale dienst de enige schuldeiser is. Kortom “dringende redenen” in deze beleidstermen hebben dus altijd betrekking op niet-financiële omstandigheden. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur Ook de algemene rechtsorde kan zijn gebaat met een besluit tot geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering: de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het komt er op neer dat de sociale dienst ambtshalve overweegt of er sprake is van dringende redenen om af te zien van terugvordering voordat zij een besluit tot terugvordering gaat nemen. Dringende redenen waarbij mogelijkerwijs de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een rol spelen: - algemene en specifieke informatievoorziening met betrekking tot rechten en plichten; - de wijze waarop de sociale dienst omgaat met duidelijke signalen die kennelijk gevolgen moeten hebben voor de bijstandsverlening; - signalen afkomstig van de debiteur zelf met betrekking tot een eventueel verzuim van de Sociale Dienst Drechtsteden; - eerdere kennisgevingen aan de debiteur over een mogelijke herziening van de uitkering. Voor de goede orde: er is in beginsel geen sprake van dringende redenen als er teveel bijstand is uitgekeerd als gevolg van een administratieve fout en de debiteur dit in alle redelijkheid had kunnen vermoeden. Dit wordt al uitgesloten door artikel 58 lid 1 aanhef onderdeel e van de wet.
pagina 16, agendapunt
Toelichting op artikel 4 – Afzien van terugvordering Vooraf of achteraf afzien van terugvorderen Afhankelijk van de situatie kan vooraf of achteraf worden besloten tot geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering wegens dringende redenen. Vanwege het verplichte karakter van de terugvordering zoals vastgesteld in onderhavige beleidsregels, moet de beslissing om geheel of gedeeltelijk af te zien zeer goed beargumenteerd zijn. De gemeentelijke verantwoording ervan is dus hoofdzakelijk intern gericht. Van het besluit zelf kan de debiteur schriftelijk in kennis worden gesteld. Dit hoeft niet altijd noodzakelijk te zijn. Besluit vooraf Er kan vooraf (d.w.z. bij het ontstaan of ontdekken van een vordering) besloten worden tot het geheel afzien van terugvordering. In de praktijk betekent dit soms dat een besluit tot terugvordering en de verzending ervan om praktische redenen achterwege kan blijven. Het heeft dus ook niet altijd nut om debiteur hierover te berichten. Boeking van een vordering bij volledig vooraf afzien van terugvordering hoeft dan ook niet plaats te vinden. Besluit achteraf Indien een besluit tot terugvordering eenmaal is genomen en verzonden, kan deze alleen nog achteraf worden ingetrokken of herzien. In de regel zal de geboekte vordering moeten worden aangepast. Van onverschuldigde betaling bij gedeeltelijke terugvordering is alleen sprake als het bedrag van de afboeking lager is dan de van debiteur ontvangen terugbetalingen en er geen verrekening meer kan worden toegepast. Toelichting op artikel 5 – Terugvordering: bruto of netto Bijstand wordt netto uitgekeerd. De Sociale Dienst Drechtsteden draagt net als een werkgever hierover loonbelasting, premies volksverzekering en de inkomensafhankelijke bijdrage af aan de belastingdienst en het UWV. De gemeente betaalt dus in feite een bruto uitkering. Bij terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand kan de Sociale Dienst DrechtstedeN daarom de bijstand bruto terugvorderen van de debiteur. Dit volgt uit artikel 58 lid 4 van de wet. De hoogte van het terugvorderingsbedrag wordt berekend aan de hand van hetgeen in totaal aan loonbelasting en premies aan de belastingdienst en het UWV is afgedragen. Ingevolge lid 1 is de hoofdregel dat bijstandsgelden bruto dienen te worden terugbetaald. In de volgende gevallen ziet de Sociale Dienst Drechtsteden af van brutering en wordt alleen de netto bijstand teruggevorderd: - indien de vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar. Op grond van lokale afspraken met de belastingdienst mogen dan af te dragen loonbelasting, premies en vergoeding direct verrekend worden, ongeacht of de debiteur de vordering voldoet vóór het einde van het boekjaar; - indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de debiteur en deze debiteur niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan (vaste jurisprudentie van het CRVB); - Indien er sprake is van dringende redenen. Zo kan een late verwerking van een inkomstenverklaring aan het eind van een kalenderjaar in redelijkheid niet aan de debiteur verweten worden. Dit kan aanleiding zijn om de uitkering niet bruto (volledig) maar netto (gedeeltelijk) terug te vorderen. Toelichting op artikel 6 – Invordering Een besluit tot terugvordering van kosten van bijstand vermeldt ingevolge artikel 60 lid 1 van de wet: - hetgeen teruggevorderd wordt; - de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald; - de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, ten uitvoer wordt gelegd. De beleidsregels Terugvordering en Verhaal vullen dit aan met onder andere verwijzingen naar de artikelen 10 en 11 van deze regeling. Toelichting op artikel 7 - Wijze van invordering Lid 1: Volledig en ineens Door de eis tot betaling in beginsel op deze wijze te formuleren, wordt extra benadrukt dat de Sociale Dienst Drechtsteden bij terugvordering een zeer groot belang heeft. Bijstandverlening vindt sinds 1
pagina 17, agendapunt
januari 2004 immers volledig plaats voor eigen rekening en risico van de gemeenten. De termijn van uitstaande bijstandsvorderingen moet om die reden zo kort mogelijk gehouden worden. Daarbij komt dat terugvordering in een aantal gevallen als sluitstuk van de handhaving van de bijstandsverordening kan gelden. De wetgever heeft voor de gemeentelijke bijstandsvordering de juridische preferentie (art. 60 lid 5 van de wet) gehandhaafd. Hiermee wordt de bevoorrechte positie van de gemeentelijke bijstandsvordering ten opzichte van andere civiele schuldeisers kracht bijgezet. Onrechtmatig of onnodig lang gebruik van bijstand mag niet worden beloond of aangemoedigd door ten aanzien van bijstandsvorderingen langdurige termijnen van terugbetaling te hanteren. De genoemde algemene betalingseis geldt overigens niet uitsluitend ingeval van verwijtbaar of frauduleus gedrag. Deze staat in principe los van de aard van de vordering. Pas als volledige terugbetaling ineens feitelijk niet mogelijk of wenselijk is, kan betaling op een andere wijze worden vastgesteld. Er kan ook een deel van de vordering bijvoorbeeld ineens worden voldaan en het restant in termijnen. Elke betalingsregeling in termijnen zal moeten leiden tot volledige terugbetaling. Vanaf 1 januari 2007 is het nu ook bij renteloze leningen vast beleid dat deze altijd geheel moeten worden terugbetaald. Er is voor die categorie vorderingen namelijk vooraf zorgvuldig overwogen of een deel om niet zal worden verstrekt. Uitdrukkelijk anders besloten Ingeval van bijstandsverlening in de vorm van een (renteloze) geldlening zal vaak een betaling in termijnen in het besluit tot toekenning al zijn vastgesteld. Termijnbetaling vindt dan in feite plaats op grond van een overeenkomst tot geldlening. Pas ingeval van niet-nakoming van de betalingsverplichting vervallen de zgn. “betalingscondities” en is de restantsom ineens opeisbaar. Lid 2 : bij voorrang door uitwinning vermogen Er is geen rechtsregel die de Sociale Dienst Drechtsteden verplicht om de voor debiteur meest gunstige betalingsconditie te zoeken. Voor zover de debiteur een vermogen (bijv. geld, roerende en of onroerende zaken) heeft of later verkrijgt (bijv. erfenis, loterij) zal dit vermogen met voorrang moeten worden uitgewonnen of als zekerheid worden aangewend. Er bestaat ingeval van frauduleuze vorderingen natuurlijk het risico van verduistering om mogelijk uitwinning van dit vermogen door de sociale dienst te voorkomen. Voor de sociale dienst is het van belang om zo kort mogelijk een vordering te hebben, omgekeerd geldt dit natuurlijk ook voor een debiteur. Het uitdrukkelijk stellen van deze voorwaarde in het besluit tot terugvordering voorkomt verassingen of “gewekt vertrouwen” bij de debiteur. Is of komt er beschikking over vermogen zal dit altijd primair als verhaalsobject moeten dienen. Het buiten beschouwing laten van beschikbaar vermogen waardoor de schuldaflossing onnodig lang plaats zal vinden, is onwenselijk. Vermogen in relatie tot kwijtschelding Ingeval van een overeengekomen aflossing waarbij op dat moment aanwezig of later verkregen vermogen bewust buiten schot blijft, zal uiteindelijk ook nimmer kwijtschelding voor de vordering kunnen volgen. Al helemaal niet als vermogen achteraf voor andere doeleinden blijkt te zijn verbruikt, verduisterd of is weggeschonken.
pagina 18, agendapunt
Lid 3 : Termijnbetaling In het geval dat volledige betaling ineens of zekerheidstelling met behulp van beschikbaar vermogen niet mogelijk is, resteert de optie voor een termijnbetaling. Er kan ook een deel van de vordering bijvoorbeeld ineens worden voldaan en het restant door middel van betalingstermijnen. De betaling in termijnen wordt in richtlijnen vastgelegd. Duidelijk moet zijn dat de mogelijkheid tot termijnbetaling niet als een zelfstandig recht mag worden aangemerkt ongeacht de overige betalingsmogelijkheden. Lid 4: Draagkracht De ondergrens voor draagkracht is de beslagvrije voet en geldt ingeval van wettelijke tenuitvoerlegging van rechtstitels. Er is geen reden om hiervan af te wijken voor de vaststelling van het begrip draagkracht in relatie tot de betalingverplichting. De wet voorziet immers in noodzakelijke correcties (huurtoeslag en zorgtoeslag) van de beslagvrije voet. Ervaringen hebben geleerd dat het werken met de beslagvrije voet buiten een beslaglegging om ook erg praktisch is en vooral duidelijkheid biedt. De voorheen toegepaste manier van “draagkrachtberekening waarbij het vrijlaten deel van het inkomen boven de bijstandsnorm plus een deel van naar eigen inzichten in aanmerking nemen van allerlei kosten werd toegepast, heeft in de praktijk vaak geleid tot willekeur, rechtsongelijkheid en gevoelens van onrechtvaardigheid. Niet ondenkbaar is dat een debiteur vrijwillig de beslagvrije voet wil onderschrijden. Als op basis van vrijwilligheid hiervan gebruik wordt gemaakt (om bijv. eerder van de schuld af te zijn) bestaat hiertegen natuurlijk nooit een bezwaar. Vaststelling van de beslagvrije voet is geregeld in het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, boek 2, e titel 2, afdeling 2 artikel 475d. In artikel 475 lid 5 staan correcties beschreven waarbij de beslagvrije voet wordt verhoogd met de premie voor ziektekosten en eventuele woonkosten (huur!). Lid 5 Ambtshalve afwijkende betalingstermijnen Het is niet altijd afdoende om vast te stellen wat de draagkracht van de debiteur exact is. De persoonlijke situatie en omstandigheden van de debiteur spelen ook een rol bij het vaststellen van de betalingstermijnen. Lid 6 : Nadere voorwaarden Aan een betalingsregeling kunnen naast algemene ook specifieke individuele voorwaarden worden gesteld. Door de vastgestelde termijn en eventuele voorwaarden aan te merken als betalingsverplichting wordt de debiteur duidelijk gemaakt wat zijn verplichtingen zijn. Voor de toepasselijkheid van een kwijtscheldingsregeling is het bijvoorbeeld van groot belang om achteraf objectief te kunnen vaststellen of er daadwerkelijk volledig aan een betalingsverplichting is voldaan. Naast termijnbetaling kunnen, waar nodig, naast algemene (denk aan het doorgeven van adreswijzigingen) ook specifieke individuele voorwaarden worden gesteld aan de betalingsverplichting. Het niet voldoen aan de voorwaarden betekent dat de betalingsverplichting niet volledig is of wordt nagekomen. Het stellen van een voorwaarde hoeft niet altijd inhouden dat de debiteur tot een doen of nalaten verplicht wordt. De voorwaarde kan ook inhouden dat een bepaalde toestand ten einde komt. Denk aan een detentieduur of periode van psychische begeleiding gedurende welke periode een lagere termijnbetaling plaats mag vinden. Het in een schriftelijk besluit duidelijk meedelen van de betalingsverplichting met eventuele aanvullende voorwaarden is dus in alle gevallen noodzakelijk.
pagina 19, agendapunt
Lid 7: Ingebreke Ingebrekestelling is in het kader van behoorlijk bestuur altijd wenselijk. Dit kan op eenvoudige wijze namelijk direct bij het verzenden van een schriftelijke aanmaning (aan de acceptgiro gehecht) waarbij de debiteur in gebreke wordt gesteld na het verstrijken van de betalingstermijn. Een besluit tot terugvordering in eerste aanleg kan ook al een toekomstige ingebrekestelling bevatten. Formuleringen als: “uw betaling dient binnen 48 uur te zijn ontvangen” of “terstond” zijn hiervan een voorbeeld. Ook kan een ingebrekestelling individueel worden opgesteld indien er bijvoorbeeld bijzondere voorwaarden in de betalingsverplichting zijn opgenomen, die niet worden nageleefd. Een debiteur kan ook worden gebeld in kader van telefonische incasso. Wanneer na de aanmaning en/of telefonische incasso niet tot betaling van de volledige vordering of de achterstallige termijnen is overgegaan, of onregelmatige betaling blijft plaats vinden, moet betaling door middel van executoriale beslaglegging worden afgedwongen. Beslaglegging hoeft dan niet nog eens te worden aangekondigd. De debiteur is hierop al eerder attent gemaakt. Object voor beslag zijn het inkomen en het vermogen (roerende en onroerende zaken) van de debiteur. Samenloop Samenloop van beslag op inkomen en vermogen is afhankelijk van de feitelijke situatie en zal worden toegepast om zoveel mogelijk tot al gehele invordering te kunnen komen. Waar mogelijk kan op verzoek wijziging plaatsvinden van de bvv op de gronden (woonkosten en ziektekosten verzekering) zoals voorgeschreven in de wet. De debiteur kan ook bij de kantonrechter wijziging verzoeken (bijv. verblijf in buitenland). Toelichting op artikel 8 – aflossingsverplichting De aflossingsverplichting wordt berekend naar draagkracht. In het onderhavige artikel zijn deze draagkrachtregels neergelegd. Inkomen op bijstandsniveau In geval van een fraudeschuld hebben mensen met een inkomen op bijstandsniveau een zwaardere aflossingsverplichting als in geval van een niet-fraudeschulden. Voor fraudeschulden geldt een hoger percentage en het te ontvangen vakantiegeld dient ook bij de aflossing te worden betrokken. Bij terugbetaling van niet-fraudeschulden bedraagt de aflossingsverplichting van 6% van de voor hun geldende toepasselijke bijstandsnorm, exclusief vakantiegeld. De toevoeging “exclusief vakantiegeld” betekent dat debiteuren volledig de beschikking kan blijven houden over het vakantiegeld. Op deze manier wil de Sociale Dienst Drechtsteden, vanuit het oogpunt van armoedebeleid, debiteuren financieel tegemoet komen. Met deze wijze van vaststellen van aflossingsverplichtingen wordt weliswaar inbreuk gemaakt op de beslagvrije voet per maand, maar betekent wel dat het vakantiegeld deels (sub a) of ongekort (sub b) beschikbaar blijft. Zolang aan de aflossingsverplichtingen van een leenbijstand wordt voldaan, gelden bovenstaande aflossingsverplichtingen niet, er is immers nog geen sprake van terugvordering. De aflossingsverplichtingen voor leenbijstanden wijken o.a. af voor gezinnen met kinderen (5 % in plaats van 6%). Inkomen boven bijstandsniveau Indien mensen een inkomen hebben boven bijstandsniveau wordt eveneens een nadrukkelijker onderscheid gemaakt tussen fraude- en niet fraudevorderingen. In geval van fraudevorderingen bedraagt de aflossing 10% van de bijstandsnorm (inclusief vakantiegeld) plus 50% van het verschil tussen het netto inkomen (inclusief vakantiegeld) en de netto bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag). In geval van andere vorderingen is de aflossingsverplichting – net als bij een inkomen op bijstandsniveau, 6% exclusief vakantiegeld - voor zover de vordering binnen 3 jaar kan worden voldaan. Is dit niet het geval is het regiem van fraudevorderingen uit lid 2 sub a van toepassing. Lid 3: Uitstroom Vanwege de zogenaamde armoedeval-problematiek, maar ook als financiële stimulans tot werkaanvaarding, is bepaald dat mensen na beëindiging van de uitkering nog voor 12 maanden, bij nakoming van de aflossing , worden gelijkgesteld met uitkeringsgerechtigden als het gaat om het bepalen van de aflossingsverplichting.
pagina 20, agendapunt
Toelichting op artikel 9 – Geen heronderzoek naar de aflossingsverplichting bij betaling binnen 3 jaar Om praktische redenen kan een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van debiteur achterwege blijven indien de debiteur aan de Sociale Dienst Drechsteden een betalingsvoorstel doet waardoor de schuld binnen 3 jaar is afbetaald. Het minimale te hanteren aflossingsbedrag is in dat geval gelijk aan 10% van de bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag die voor de debiteur zou gelden indien deze zou zijn aangewezen op een bijstandsuitkering, behoudens die situaties waarin een niet-fraudeschuld met 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief de vakantietoeslag binnen 3 jaar volledig kan worden voldaan. Indien het gaat om een fraudevordering dan wel debiteur in het verleden herhaaldelijk zijn betalingsverplichting niet afdoende is nagekomen, kan de gemeente ingevolge lid 2 besluiten om niet op het betalingsvoorstel van debiteur in te gaan en alsnog een aflossings- verplichting te hanteren in overeenstemming met artikel 8 van deze regeling. Toelichting op artikel 10 - Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door debiteur De debiteur kan altijd een verzoek indienen tot een wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting. Het verzoek moet minimaal onderbouwd zijn met financiële stukken of voorzien zijn van andere van belang zijnde stukken voor het opnieuw beoordelen van de aflossingsverplichting. Debiteur wordt hier vervolgens tijdig over bericht (binnen 8 weken). Toelichting op artikel 11 - Aanmaning en kosten De te maken kosten voor de ten uitvoerlegging van een besluit tot terug- en invordering worden ten laste van de debiteur in rekening gebracht. De debiteur heeft er belang bij om een minnelijke regeling te treffen en wordt op deze wijze geprikkeld om deze regeling na te komen. Het treffen van executiemaatregelen kost tijd en geld. Saldo vordering Minder dan € 45,Van € 45,- tot € 300 € 300 en hoger
Incassokosten Sociale Dienst Gelijk aan het saldo € 45,= 15% tot max. € 680,-
Het gaat hierbij hoofdzakelijk om kosten die gemaakt worden voor de uitvoering van vereenvoudigd derdenbeslag. De uitvoeringskosten worden in rekening gebracht bij de debiteur en deze worden als eerste in mindering gebracht op geïnde gelden. Is sprake van een debiteur die al eerder (binnen een periode van een jaar) nalatig is geweest met tijdige betaling, dan behoeft een aanmaning niet verstuurd te worden. In een dergelijk geval kan de Sociale Dienst Drechtsteden direct tot het treffen van zogenaamde executiemaatregelen overgaan. Toelichting op artikel 12 - Uitstel of matiging van de aflossingsverplichting Lid 2: Betalingsregeling na beslag Bij een betalingsregeling zal een overeengekomen termijn onder handhaving van het beslag moeten worden ingehouden door de inhoudingsplichtige derde. Opheffing van beslag vindt alleen plaats zodra er op een andere wijze voldoende zekerheid tot volledige betaling is verkregen.
pagina 21, agendapunt
Geen kwijtscheldingsmogelijkheden ingeval van beslag De kwijtscheldingsmogelijkheden die een relatie hebben met de nakoming van de betalingsverplichting zijn niet langer van toepassing wanneer beslaglegging op het inkomen van de debiteur noodzakelijk blijkt. Er kan wel op verzoek besloten worden tot matiging van eerder vastgestelde aflossingsverplichting of het verlenen van volledig uitstel van betaling, gedurende een bepaalde periode in het geval dat de financiële situatie van de debiteur of bijzondere omstandigheden hiertoe aanleiding geven. De aflossingsverplichting bij beslag is gelijk aan het deel van het inkomen dat de van toepassing zijnde wettelijke beslagvrije voet overschrijdt. Wanneer de debiteur verzoekt om herziening van deze aflossingsverplichting, worden de persoonlijke en financiële omstandigheden van de debiteur beoordeeld. Daarbij speelt het feit dat de debiteur door zijn betalingsgedrag het op een beslag heeft laten aankomen ook een rol. Uitgangspunt is dat in principe nooit rekening gehouden zal worden met schulden aan derden wanneer dit de aflossingsverplichting aan de Sociale Dienst Drechtsteden aantast. Dit standpunt houdt in dat een aflossingsverplichting in beginsel vaststaat. Wanneer toch rekening gehouden wordt met financiële verplichtingen aan derden heeft dit direct gevolgen voor de periode waarover de aflossing aan de Sociale Dienst moeten worden gedaan en eventuele kwijtscheldingsopties. In de gevallen waarin matiging of uitstel van betaling voor een bepaalde periode is verleend, vindt periodiek onderzoek plaats naar de financiële omstandigheden van de debiteur. Uitstel van betaling of matiging van de aflossing en/of termijnen gedurende een bepaalde periode wordt niet aangemerkt als volledige nakoming van de aflossingsverplichting. Toelichting op artikel 13 - Kwijtschelding en afkoop Ingevolge dit artikel kan iedere debiteur voor kwijtschelding van de restantvordering in aanmerking komen in een aantal benoemde situaties. Zo kan de debiteur een aanbod tot afkoop van ten minste 75% van de restantvordering doen. Voor fraudeschulden is afkoop pas aan de orde nadat gedurende 3 jaar volledig aan de aflossingsverplichting is voldaan. In lid 2 zijn de situaties benoemd die in beginsel niet voor afkoop van de vordering in aanmerking komen: Eerdere vorderingen Degene die een beroep doet op kwijtschelding mag in de 5 jaren voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding niet herhaaldelijk zijn inlichtingenplicht hebben geschonden. Ook dient hij gedurende 5 jaren aan al zijn aflossingsverplichtingen te hebben voldaan. Ingevolge lid 2 zou het verzoek tot kwijtschelding dus afgewezen kunnen worden omdat de debiteur weliswaar op de huidige vordering correct en tijdig heeft betaald, maar niet op een andere vordering waarop hij voordien diende af te lossen. Achteraf verkregen middelen De debiteur komt ook niet voor kwijtschelding in aanmerking indien het gaat om een terugvorderingschuld ingevolge artikel 58 lid 1 sub f onder 1 en 2 van de wet (achteraf verkregen middelen of een achteraf verkregen vergoeding voor kosten, waarvoor met het oog op die bestemming bijstand is verleend). Gelet op het (achteraf) concreet ontvangen van gelden door debiteur waardoor hij staat is c.q. moet worden geacht om de ontvangen bijstand (ineens) terug te betalen aan de Sociale dienst, wordt kwijtschelding in die gevallen ingevolge artikel 13 niet aan de orde geacht. Hetzelfde geldt in geval van een gestelde zekerheid die ter voldoening van (een deel van) de schuld kunnen worden uitgewonnen. In lid 3 zijn de afwijkingen op de restrictie uit lid 2 opgenomen: bij aanwezigheid van dringende redenen of bij overlijden van de debiteur met een onvoldoende verhaal biedende nalatenschap.
pagina 22, agendapunt
Toelichting op artikel 14 - Gedeeltelijke kwijtschelding bij schuldregeling Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. De algemene regeling is in het vorig artikel opgenomen. In geval van schuldregeling, geldt artikel 14. In deze beleidsregel is het oude artikel 78a Abw grotendeels overgenomen. Een dergelijke bepaling komt in de Wet werk en bijstand niet voor. Overigens – met het wetsvoorstel “tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten teneinde de Sociale verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de mogelijkheid te geven om van terugvordering af te zien door medewerking aan voorstellen tot schuldregeling” wordt een vergelijkbare bepaling in de IOAW en IOAZ opgenomen. In lid 3 wordt gesteld dat ook (gedeeltelijke) kwijtschelding van een fraudeschuld mogelijk moet kunnen zijn indien debiteur minimaal de helft van de schuld voldoet of heeft voldaan of minimaal een periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding correct aan zijn afbetalingsverplichting heeft voldaan. Hoewel het principe heeft te gelden dat fraude niet lonend mag zijn, moet het mogelijk kunnen zijn dat mensen die kennelijk in dusdanig financiële moeilijkheden zitten dat schuldsanering c.q. bemiddeling aan de orde is, ondanks hun frauduleus gedrag, in aanmerking komen voor kwijtschelding. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van invordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen. Toelichting op artikel 15 – Afzien van (verdere) invordering /kruimelbedrag/ overdragen Binnen de debiteurenuitvoeringspraktijk doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten van de uitvoering van invorderingsmaatregelen niet langer in verhouding staan tot de hoogte van een (restant-) vordering. Lid 1 maakt het mogelijk om een doelmatigheidstoets uit te voeren, waarbij een kosten-baten-analyse tussen uitvoeringskosten, terugvorderingsopbrengsten en beleidsdoelstellingen gemaakt kan worden. Naarmate het saldo van de (restant)vordering toeneemt worden er aanvullende voorwaarden gesteld. Gaat het om (restant)vorderingen tussen € 100,00 tot € 2000,00 dan geldt ingevolge als aanvullende voorwaarde dat incasso gedurende 3 jaar onmogelijk is gebleken. Gaat het om (restant) vorderingen van € 2000,00 of meer dan bedraagt deze termijn 5 jaar. Verder geldt in beide situaties dat ook een inschatting van het incassoresultaat in de toekomst gemaakt moet worden. Op grond van lid 2 kan de Sociale Dienst Drechtsteden deze vorderingen na de genoemde periode ook overdragen aan een derde. Dit om te kijken of er toch nog incasso mogelijkheden zijn. Toelichting op artikel 16 - Opschorting invordering In beginsel kan direct tot invordering worden overgegaan zodra het betreffende besluit tot terugvordering is genomen en er dus wordt beschikt over een executoriale titel. Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de debiteur tegen dit besluit heeft geen schorsende werking. Wel kan de debiteur de voorzieningenrechter van de rechtbank (of van de Centrale Raad van Beroep) hangende een bezwaar- of beroepsprocedure verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder begrepen een schorsing. Zolang het besluit niet onherroepelijk is, bestaat het risico dat de Sociale Dienst Drechtsteden, indien achteraf blijkt dat het besluit ten onrechte genomen is, geconfronteerd wordt met een schadevergoedingsactie van debiteur. Een besluit is onherroepelijk wanneer er voor debiteur geen mogelijkheden van bezwaar of beroep meer open staan. Dit is zes weken na het besluit of de rechterlijke uitspraak. De gemeente zal, zolang het besluit niet onherroepelijk is, niet alleen moeten kijken naar haar belangen maar ook naar de belangen van de (vermeende) schuldenaar. Indien het treffen van executiemaatregelen hangende bezwaar/beroep onevenredig belastend is voor debiteur is de Sociale Dienst Drechtsteden gehouden om de invordering op te schorten HOOFDSTUK 3: BELEIDSREGELS VERHAAL Toelichting op artikel 17 – Verhaalsbevoegdheid
pagina 23, agendapunt
Vergelijkbaar met artikel 3, wat de terugvorderingsbevoegdheid betreft, is in artikel 17 vastgelegd dat de bestuurscommissie van de verhaalsbevoegdheid gebruik maakt als ware het een verplichting, tenzij de beleidsregels ander bepalen. Toelichting op artikel 18 – Verhaal van bijstand Hier is omschreven welke kosten worden verhaald. Onder a en b worden de verhaalsmogelijkheden op de (ex) echtgenoot (en daarmee gelijkgesteld de geregistreerd partner) bedoeld tav zijn onderhoudsplicht jegens zijn (ex) echtgenoot en/of minderjarige kinderen. Toelichting op artikel 19 – Geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal Ingevolge lid 1 wordt van verhaal afgezien indien het verhaalsbedrag lager is dan € 45,00 per maand of € 540,00 per jaar. De keuze voor deze beperking is, gelijk artikel 15 van deze beleidsregels, ingegeven door redenen van doelmatigheid c.q. een kosten-baten-analyse. Let op: conform deze beleidsregel wordt afgezien van het nemen van een verhaalsbesluit. Dat is iets wezenlijks anders dan het afzien van verhaal in rechte. Bij dat laatste is wel een verhaalsbesluit genomen, maar wordt vervolgens geen procedure aanhangig gemaakt bij de rechter indien de debiteur nalaat tot betaling over te gaan. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de bestuurscommissie geheel of gedeeltelijk van verhaal kan afzien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn. In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de debiteur of de bijstandspartij. In die zin heeft het begrip “dringende redenen” bij verhaal een ruimer bereik dan bij terugvordering. Uit de aard der zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk. Toelichting op artikel 20 – Ingangsdatum verhaalsbijdrage In het kader van de rechtszekerheid is bepaald om de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage te bepalen op de eerste van de maand volgend op de datum van de eerste aanschrijving van debiteur. Dit is het moment waarop de debiteur gevraagd wordt om inlichtingen te verstrekken op basis waarvan eventueel een verhaalsbijdrage vastgesteld kan worden. Let wel: indien de debiteur niet overgaat tot betalen en de Sociale Dienst Drechtsteden een verhaalsprocedure start bij de rechtbank, zal de rechtbank de ingangsdatum van verhaal anders vast stellen, indien het tijdvak groot is tussen de door de Sociale Dienst Drechtsteden vastgestelde ingangsdatum van verhaal en het aanhangig maken van de procedure. De jurisprudentie van de Dordtse Rechtbank wijkt overigens met betrekking tot de ingangsdatum verhaalsbijdrage af van de landelijke jurisprudentie. Met vaststelling van dit artikel is rekening gehouden met deze afwijkende jurisprudentie. Toelichting op artikel 21- Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek Net als bij terugvordering kan ook de debiteur met een verhaalsvordering in een uitzichtloze schuldsituatie verkeren die alleen met een schuldenregeling opgelost kan worden. Dit artikel geeft aan hoe in deze situatie te handelen. Zie verder de toelichting bij artikel 14. Toelichting op artikel 22 - Kwijtschelding van een verhaalsvordering die een afgesloten periode betreft De bestuurscommissie kan van verdere inning van de verhaalsvordering afzien indien het een eenmalige vordering van een afgesloten bijstandsperiode betreft, onder de voorwaarden in dit artikel vermeld. Voor de duidelijk is aangegeven wat onder een afgesloten bijstandsperiode wordt verstaan.
pagina 24, agendapunt
Toelichting op artikel 23 - Verhaal in rechte en op grond van rechterlijke uitspraak Bij gebreke van minnelijke voldoening van de verhaalsbijdrage wordt tot verhaal in rechte overgegaan. De rechterlijke uitspraak die volgt op de verhaalsprocedure in rechte levert een executoriale titel op. Een al aanwezige rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud wordt verhaald. Dit besluit tot verhaal levert een executoriale titel op. Beide executoriale titels worden op kosten van de schuldenaar betekend. Zie ook artikel 11 van deze regeling. Toelichting op artikel 24– (Her-) onderzoek naar draagkracht Verhaalsonderzoeken zijn intensief en blijken in de praktijk slechts in beperkte mate te leiden tot gewijzigde vaststelling van een verhaalsbijdrage. Om die reden is in dit artikel het uitgangspunt neergelegd dat een verhaalsonderzoek eenmaal per 36 maanden plaatsvindt. In lid 2 zijn aanvullende criteria benoemd. Toelichting op artikel 25 – Invordering van verhaalsbijdragen Op het moment dat de Sociale Dienst Drechtsteden een verhaalsbesluit heeft genomen en debiteur betaalt niet, dan is een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van dit artikel de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen. Een verhaalsvordering is daarbij aan te merken als een nietfraudeschuld. HOOFDSTUK 4: SLOTBEPALINGEN REGELING Toelichting op artikel 26 – Nadere invulling van beleid De bestuurscommissie kan deze beleidsregels nader uitwerken in een beleidsnotitie inzake terugvordering en verhaal. Toelichting op artikel 27 – hardheidsclausule Indien de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden leidt, kan de bestuurscommissie ten gunste van de debiteur afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik gemaakt te worden om het scheppen van precedenten tegen te gaan. Toelichting op artikel 28 – Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009 en vervangt per die datum de bestaande beleidsregels en werkwijze inzake terugvordering en verhaal. De hoofdregel is dus dat deze nieuwe regeling niet alleen geldt voor situaties van terug- en invordering en verhaal gelegen na datum inwerkingtreding, maar ook voor reeds bestaande rechtsverhoudingen, met dien verstande dat zolang de debiteur zich aan eerder gemaakte afspraken houdt, deze afspraken worden geëerbiedigd. Deze beleidsregels, voor zover ten nadele van de debiteur, blijven buiten toepassing. Toelichting op artikel 29 – Overgangsbepaling verhaal Met intrekking van de invoeringswet Wet werk en bijstand worden de verhaalsbepalingen uit de Algemene bijstandswet die via artikel 13 van deze invoeringswet nog van kracht zijn opgenomen in de Wet werk en bijstand. Deze regeling is geschreven voor de situatie na in werking treden van dit wetsvoorstel. Tot die tijd regelt dit overgangsartikel dat de juiste verwijzingen van toepassing zijn.