Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2012
De concerndirecteur van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling, gelezen het voorstel van 19 november 2012 en de daarop uitgebrachte adviezen; gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011, de Regeling maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2012, het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2012 en het Besluit ondermandaat, ondervolmacht en ondermachtiging van de Algemeen Directeur 2012; besluit: 1. 2.
vast te stellen de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2012; in te trekken de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011.
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2013.
Aldus vastgesteld op 21 november 2012,
Mevrouw I. Bakker Concerndirecteur cluster Maatschappelijke Ontwikkeling
1
Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2012 INLEIDING Deze beleidsregels vormen de nadere uitwerking van de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011 en de Regeling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2012. De beleidsregels gaan over de individuele voorzieningen die het college op grond van de verordening aan een burger kan verstrekken. In het volgende hoofdstuk zal toegelicht worden, dat een individuele voorziening feitelijk het sluitstuk vormt van de mogelijkheden die burger én college hebben om de belemmeringen die een persoon ondervindt te compenseren. De wetgever heeft de uitvoering van de wet opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders. Via ondermandaat is het hoofd Individuele Voorzieningen (IV) van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling gemandateerd om de verordening en de daarop gebaseerde regeling en beleidsregels uit te voeren. In deze beleidsregels wordt deze ondermandaatconstructie weergegeven door IV te noemen als degene die de beoordelingen en besluiten neemt. De beleidsregels zijn opgebouwd uit 7 hoofdstukken: Hoofdstuk 1 Compensatiebeginsel Dit hoofdstuk vormt de kern van de wet en daarmee ook van deze beleidsregels. Het is het hoofdstuk waar steeds op moet worden teruggevallen. Diverse begrippen rond het compensatiebeginsel worden in dit hoofdstuk verder uitgewerkt. Bijvoorbeeld wat wordt verstaan onder algemeen gebruikelijk, de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Maar ook wordt ingegaan op de begrenzingen van de compensatie. Hoofdstuk 2 Verstrekkingsvormen van voorzieningen, eigen bijdrage en handhaving In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op de verstrekkingen in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Daarnaast komt in dit hoofdstuk de eigen bijdrage aan de orde en wordt ingegaan op de handhaving. In de hoofdstukken 3 tot en met 7 komen diverse vormen van individuele voorzieningen langs: Huishoudelijke verzorging; Woonvoorzieningen; Vervoervoorzieningen; Rolstoelen; Sportvoorzieningen. In ieder hoofdstuk staat een verwijzing naar de juridische grondslag van de beleidsregels. Als juridische grondslag in de hoofdstukken 3 tot en met 7 vindt slechts een verwijzing plaats naar de plekken waar specifiek iets over deze voorzieningen staat vermeld. De algemene grondslagen over compensatie, eigen bijdrage en persoonsgebonden budget e.d. staan in de hoofdstukken 1 en 2. De verwijzingen zijn als volgt opgenomen: Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning Besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning Verordening: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011 Regeling: Regeling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2012. In bijlage 1 staan de gebruikte afkortingen opgenomen.
2
HOOFDSTUK 1 1.1
Juridische grondslag
Wet: Besluit: Verordening:
1.2
Compensatiebeginsel o
o
artikel 1, eerste lid, onder g, sub 5 en 6 , en artikel 4 artikel 4.1, § 4 van de algemene toelichting artikel 1, onder a, f en k en artikel 3
Inleiding
Het aanbieden van voorzieningen is gericht op de compensatie van belemmeringen die een persoon als gevolg van zijn beperkingen ondervindt in: - zijn zelfredzaamheid; of - zijn maatschappelijke participatie. De zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie hebben betrekking op: 1. het voeren van een huishouden; 2. het zich verplaatsen in en om de woning; 3. het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel; 4. het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (en te behouden). Compensatie van de belemmeringen door het verstrekken van een individuele voorziening kan aan de orde zijn als: de belemmeringen het gevolg zijn van een objectief vastgesteld lichamelijk, psychiatrisch verstandelijk of psychosociaal probleem; de voorziening naar verwachting langdurig noodzakelijk is; de belemmeringen zonder een individuele voorziening niet opgeheven of tot een aanvaardbaar niveau verminderd kunnen worden; de individuele voorziening leidt tot meerkosten ten opzichte van de situatie waarin de persoon zou verkeren als hij de belemmeringen niet had. Er vindt altijd een individuele afweging plaats. Dat wil zeggen dat de kaders die in deze beleidsregels zijn geformuleerd algemene kaders zijn waarbinnen de beoordeling plaatsvindt, maar dat de individuele situatie van een persoon tot een andere beoordeling kan leiden. 1.3 Objectief vastgesteld probleem De problemen die belanghebbende ondervindt moeten objectief vast te stellen zijn. Dat wil niet zeggen dat er sprake hoeft te zijn van een aandoening waar een etiket op te plakken is, maar wel dat een arts, behandelaar of andere deskundige heeft vastgesteld dat er sprake is van een zodanig probleem op grond van een objectieve beoordeling. 1.4 Langdurig noodzakelijk Van langdurig noodzakelijk is sprake als voldaan wordt aan ten minste één van de volgende criteria: er is geen of nauwelijks zicht op verbeteringen ten aanzien van de beperking en de daaruit voortvloeiende belemmeringen of; de revalidatieperiode duurt langer dan 6 maanden; Een uitzondering op het criterium langdurig noodzakelijk geldt voor huishoudelijke verzorging. Er kan ook een indicatie voor huishoudelijke verzorging zijn als de noodzaak slechts kortdurend aanwezig is. In alle andere situaties zal een persoon in het algemeen kunnen volstaan met tijdelijke noodgrepen of het lenen of huren van hulpmiddelen. 1.5 ICF Bij de beoordeling van de beperkingen en belemmeringen biedt de International Classification of Functioning, Diasability and Health (ICF), vastgesteld door de World Health Organisation, een handvat. Door de classificaties te gebruiken, kan systematisch worden onderzocht ten aanzien van welke functies de persoon beperkingen heeft. In het ICF wordt daarvoor een indeling gemaakt in mentale functies, sensorische functies en pijn, stem en spraak, fysieke functies. Deze functies kunnen gerelateerd worden aan de ICF-classificatie met betrekking tot activiteiten en participatie, om vast te stellen op welke terreinen er belemmeringen zijn. Voorbeelden hiervan zijn:
3
mobiliteit, zelfverzorging, huishouden, tussenmenselijke relaties en interacties, en maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven. Daarnaast besteedt het ICF aandacht aan externe factoren. In dit kader bijvoorbeeld de factor ondersteuning en relaties (familie, persoonlijke verzorgers, buren) en de attitude van de omgeving. Deze factoren zijn voornamelijk van belang voor de beoordeling van de mate waarin de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning door huisgenoten, mantelzorgers of zijn sociaal netwerk of wijkvoorzieningen. Deze aspecten komen ook terug in het hieronder geformuleerde afwegingskader. 1.6 Individuele voorziening noodzakelijk: afwegingskader 1.6.1 Inleiding Het aanbieden van een individuele voorziening vormt het sluitstuk van de mogelijkheden die aanwezig zijn of aangeboden kunnen worden om de belemmeringen van een persoon te compenseren. Voor het zover is, loopt IV een aantal stappen door:
Vraagverduidelijking Wat is het probleem? Waar liggen de belemmeringen? Wat is in de ogen van de persoon de oorzaak van de belemmeringen? Is er sprake van belemmeringen die het gevolg zijn van beperkingen van de persoon? Wat zijn de behoeften en persoonskenmerken van de persoon? Zie ook bij 1.7. Als er geen sprake is van belemmeringen die het gevolg zijn van beperkingen of de belemmeringen niet op de in 1.2. genoemde vier terreinen liggen, is een individuele voorziening niet aan de orde. Wél kan IV door middel van probleemverheldering, verwijzingen en/of adviezen een persoon op weg helpen om de door hem ervaren belemmeringen te verhelpen. Als er inderdaad sprake is van belemmeringen als gevolg van beperkingen, vindt een vervolgonderzoek plaats: Allereerst kijkt IV naar de mogelijkheden die de persoon zelf heeft om de belemmeringen te compenseren. Bijvoorbeeld door het anders organiseren van zijn leven of huishouden, het inzetten van huisgenoten of het inschakelen van een aanwezig netwerk. Voorbeelden: Mogelijk volstaat het, om een persoon te wijzen op de mogelijkheden van activiteiten in de wijk, vrijwilligerswerk of sport om mensen te ontmoeten en daarmee de maatschappelijke participatie te bevorderen en blijkt de voorziening die de persoon op het oog had helemaal niet nodig. Ook kan het zijn dat een advies over het reorganiseren van het huishouden, het inzetten van huisgenoten en het netwerk de persoon helpt om voldoende zelfredzaam te worden en is een huishoudelijke hulp niet noodzakelijk. Ook kunnen adviezen van bijvoorbeeld een ergotherapeut helpen om met eenvoudige trucs belemmeringen op te heffen of te verminderen. Als deze mogelijkheden de belemmeringen onvoldoende compenseren, kijkt IV vervolgens naar de mogelijkheden om algemeen gebruikelijke of collectieve voorzieningen in te zetten, of gebruik te maken van voorliggende voorzieningen om de belemmeringen te compenseren. Zie ook bij 1.6.3, 1.6.4 en 1.6.5. Daarbij spelen ook de financiële mogelijkheden van de persoon een rol. Zijn deze aanwezig, maar is de persoon niet in staat deze te benutten, dan ondersteunt IV hem daarbij, bijvoorbeeld door de persoon te helpen bij het uitzoeken en bestellen van de voorziening die hij zelf geacht wordt te kunnen betalen. Blijken bovengenoemde mogelijkheden nog onvoldoende, dan zal IV onderzoeken met welke individuele voorziening of combinatie van voorzieningen de persoon geholpen kan worden.
Een individuele voorziening is dus pas aan de orde als een persoon de belemmering zelf niet in voldoende mate kan compenseren, al dan niet geholpen door huisgenoten of sociaal netwerk en gebruikmakend van algemeen gebruikelijke voorzieningen, collectieve voorzieningen of een voorliggende voorziening. 1.6.2 Aanvaardbaar niveau Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name van belang de situatie van betrokkene voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen, alsmede de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben. Aanvaardbaar wil van de andere kant zeggen, dat de persoon zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De compensatie beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie, en breidt
4
zich niet uit tot wat de persoon noodzakelijk vindt in het kader van smaak, of betekent niet per definitie dat hij alle hobby’s moet kunnen uitoefenen die hij voorheen uitoefende. 1.6.3 Algemeen gebruikelijke voorziening Een voorziening is algemeen gebruikelijk als de voorziening niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking; én de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar is. Of de voorziening ook voor de persoon algemeen gebruikelijk is wordt vervolgens beoordeeld op grond van: 1. de kosten van de voorziening in relatie tot het inkomen van de persoon; en 2. de aard van de voorziening in relatie tot de persoon. Ad 1: van belang is of het inkomen van de persoon naar het oordeel van IV toereikend is om de algemeen gebruikelijke voorziening aan te schaffen. Dit onderdeel wordt verder uitwerkt bij de diverse soorten voorzieningen. Ad 2: een fiets met hulpmotor is bijvoorbeeld voor iemand van 75 jaar algemeen gebruikelijk, terwijl dit voor een kind van 6 jaar niet het geval is. Voor de bepaling of een voorziening algemeen gebruikelijk is, is het niet van belang dat de voorziening slechts in een minderheid van de huishoudens in Nederland aanwezig is. Als er sprake is van een plotseling optredende, onvoorzienbare noodzaak voor vervanging van een voorziening, die nog niet is afgeschreven, kan van bovenstaande worden afgeweken. Hetzelfde kan gelden als een voorziening plotseling noodzakelijk is die een algemeen gebruikelijk middel (bijvoorbeeld een fiets) van de persoon vervangt, die pas recent is aangeschaft. Ook kan de financiële situatie, zoals bijvoorbeeld een schuldsanering, reden zijn om vast te stellen dat een voorziening voor deze persoon niet algemeen gebruikelijk is. 1.6.4 Collectieve voorziening In sommige situaties kan een collectieve voorziening een oplossing bieden voor het probleem van een persoon. Te denken valt hierbij aan het gebruik van de welzijnsvoorzieningen in de wijk, zoals maaltijdservice of een klussendienst. Als een collectieve voorziening beschikbaar is en voor de persoon voldoende tegemoet komt aan zijn belemmeringen, dan is een individuele voorziening niet aan de orde. Een voorziening die de zorgaanbieder collectief inzet, om een individuele voorziening efficiënter te kunnen leveren, wordt niet als collectieve voorziening aangemerkt. 1.6.5 Voorliggende voorziening Een voorziening op grond van andere wet- en regelgeving kan soms ook bijdragen aan de compensatie van de belemmeringen. Met name voorzieningen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) kunnen hierbij en rol spelen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een trippelstoel. 1.6.6 Door de persoon te dragen kosten Er zijn kosten voor voorzieningen of hulpmiddelen die door de wetgever uit het basispakket van de Zorgverzekeringswet of de AWBZ zijn gehaald omdat zij geacht worden te kunnen worden betaald door de burger. Het zijn veel gebruikte voorzieningen die relatief goedkoop zijn. Voorbeelden daarvan zijn een bril en loophulpmiddelen, zoals een wandelstok of rollator. In sommige gevallen is het mogelijk voor deze kosten een aanvullende ziektekostenverzekering af te sluiten, zoals bij de door de gemeente Rotterdam gecontracteerde ziektekostenverzekeraar voor minima. Deze voorzieningen worden niet verstrekt op grond van de WMO. 1.7 Persoonskenmerken, behoeften van de aanvrager en financiële mogelijkheden 1.7.1 Persoonskenmerken Bij het vaststellen van de noodzaak van een individuele voorziening kijkt IV naar de persoonskenmerken van de persoon. Relevante persoonskenmerken kunnen, afhankelijk van de belemmeringen die de persoon aandraagt, bijvoorbeeld zijn: de leeftijd; de gezondheidssituatie;
5
-
de mate waarin een persoon actief is geweest voordat hij geconfronteerd werd met zijn beperkingen; de zelfstandigheid van de persoon; de mate waarin een persoon in staat is om zelf – eventueel met hulp van zijn huisgenoten en sociale netwerk- zaken te organiseren. Zo zal IV ten aanzien van een man van 90 die net weduwnaar is geworden en van wie zijn vrouw altijd voor het huishouden heeft gezorgd en die daar zelf geen feeling mee en ambities in heeft, mogelijk andere keuzes maken dan bij een man van 30 die dat nooit zelf heeft hoeven doen: de vraag is immers of je een man van 90 dit nog kan en wilt aanleren, terwijl dat bij een man van 30 wel relevant is. 1.7.2 Behoeften van de aanvrager De behoeften van de aanvrager spelen op 2 manieren een rol: a. op welke terreinen ondervindt de aanvrager belemmeringen in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie?; b. wat zijn de behoeften van de aanvrager bij het zoeken naar een oplossing. Ad a IV onderzoekt wat de aanvrager wil met betrekking tot zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie en op welke manier hij daarin belemmerd wordt. Vervolgens beoordeelt IV in hoeverre deze wensen redelijk zijn en gecompenseerd moeten en kunnen worden. Ad b Voor het compenseren van de belemmeringen bekijkt IV welke oplossingen mogelijk zijn. Hierbij speelt opnieuw de behoefte van de aanvrager een rol en ook de achtergrond van de behoefte. Bijvoorbeeld: uit het onderzoek blijkt dat de belemmeringen van de aanvrager alleen opgelost kunnen worden door een woningaanpassing of verhuizing. De aanvrager wil liever niet verhuizen. Hierbij kan het sociale netwerk een rol spelen of het feit dat iemand gehecht is aan zijn woning. Met deze behoeften houdt IV rekening, voor zover dat mogelijk is. Uiteindelijk kiest IV echter voor de goedkoopst compenserende oplossing. Compenserend in de zin dat het zoveel mogelijk moet bijdragen aan de vermindering van de belemmeringen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Dit kan betekenen dat IV een door de persoon gewenste oplossing niet aanbiedt, omdat de kosten van deze oplossing niet opwegen tegen de bezwaren die de persoon tegen een goedkoper compenserend alternatief heeft. 1.7.3 Financiële mogelijkheden De financiële mogelijkheden komen vooral tot uitdrukking in de eigen bijdrage. Zie hiervoor hoofdstuk 2. Daarnaast kunnen de financiële mogelijkheden een rol spelen bij een woningaanpassing of verhuizing. Als er bijvoorbeeld sprake is van verkoop van een woning kan gekeken worden of de aanpassing van de nieuwe woning in de verkoopprijs van de oude woning of de financiering van de nieuwe woning verdisconteerd kan worden. M.a.w.: of de aanpassingskosten van de nieuwe woning kunnen worden meegefinancierd. Volgens de Centrale Raad van Beroep is er namelijk alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de woonvoorziening als de aanvrager geen in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. In de Wmo speelt de eigen verantwoordelijkheid van burgers immers een grote rol. De Raad baseert zich hiervoor op de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder op de memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 30 131, nr. 3. Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 mei 2012, LJN BW6810). Ook spelen de financiële mogelijkheden een rol bij het bepalen of de kosten voor een persoon algemeen gebruikelijk zijn. 1.8 Woonplaats Een persoon heeft slechts recht op een individuele voorziening voor zover hij zijn woonplaats heeft in de gemeente Rotterdam.
6
Artikel 1:10 BW bepaalt dat de woonplaats van iemand zich bevindt te zijner woonstede, en bij gebrek van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Het gaat om waar iemand werkelijk woont, de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel is bereikt, terug te keren. Artikel 1:11 BW bepaalt dat een natuurlijk persoon zijn woonstede verliest door daden waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven. Iemand wordt vermoed zijn woonstede te hebben verplaatst, wanneer hij daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze kennis heeft gegeven aan de gemeentebesturen. Normaal gesproken komen woonplaats, inschrijving in het GBA en feitelijke verblijfplaats overeen en is dus duidelijk wat de woonplaats is. Als iemand 2 adressen heeft, bijvoorbeeld een woning en een vakantieadres, of een woning en een revalidatiecentrum, dan is van belang waar de persoon staat ingeschreven en of hij de intentie heeft terug te keren naar zijn woning. Door een tijdelijk verblijf in een instelling of een tijdelijk verblijf op een vakantieadres verliest iemand derhalve niet zijn woonplaats. Het feit dat iemand zijn woonplaats heeft in de gemeente Rotterdam, wil nog niet zeggen dat hij in Rotterdam ook terecht kan voor huishoudelijke verzorging of een woonvoorziening. In artikel 8 en artikel 10 van de verordening zijn hiervoor beperkingen opgenomen: deze voorzieningen zijn in principe alleen mogelijk ten behoeve van zijn woning in Rotterdam. Zie verder wat hierover in de hoofdstukken 3 en 4 is opgenomen. Als bij de persoon iemand staat ingeschreven die daar feitelijk niet woont, komt dat voor rekening en risico van de aanvrager van de individuele voorziening: Als er in het GBA medebewoners staan ingeschreven die als huisgenoot kunnen worden aangemerkt, houdt IV hier rekening mee bij zijn indicatiestelling. Het is aan de persoon om er zorg voor te dragen dat personen die feitelijk niet bij hem wonen, worden uitgeschreven. Als uit onderzoek blijkt dat er bij een persoon iemand inwoont die kan worden aangemerkt als huisgenoot, wordt hiermee bij de vaststelling van het recht op huishoudelijke verzorging rekening gehouden, ook al staat de medebewoner in het GBA niet ingeschreven op het betreffende adres.
7
HOOFDSTUK 2 handhaving 2.1
Juridische grondslag
Wet: Besluit: Verordening: Regeling:
2.2
Verstrekkingsvormen van voorzieningen, eigen bijdrage en
artikel 6 en 7, eerst lid, paragrafen 4 en 5 hoofdstuk IV artikel 5, 6, 7, 18, 19 en 20 artikel 2 t/m 5
Verstrekkingsvorm van de voorziening
IV kan een voorziening verstrekken: − in natura; − in de vorm van een persoonsgebonden budget; − in de vorm van een financiële tegemoetkoming. 2.2.1 Verstrekking in natura Bij een verstrekking in natura levert IV de voorziening in goederen, producten of diensten. Bij huishoudelijke verzorging betekent dit dat IV zorgt voor de huishoudelijke hulp via één van de zorgaanbieders waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten. De persoon zelf hoeft de hulp niet te werven, heeft geen werkgeversrol en hoeft ook niet zorg te dragen voor de salarisbetaling. De hulp is in dienst van de zorgaanbieder die daarvoor ook de werkgeversverantwoordelijkheid draagt. Bij voorzieningen op het gebied van wonen, rolstoelen en vervoer betekent het dat IV ervoor zorgt dat de geïndiceerde voorziening wordt geleverd bij de persoon thuis. De gemeente draagt zonodig ook zorg voor de verzekeringen en het onderhoud. Of dit aan de orde is, geeft IV aan in de beschikking of de bruikleenovereenkomst. 2.2.2 Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget Bij een verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) ontvangt de persoon een bedrag, waarmee een persoon in staat wordt gesteld de noodzakelijke gelijkwaardige voorziening zelf te regelen. Bij een huishoudelijke hulp betekent dit dat hij zelf zorgt voor het werven en aannemen van de huishoudelijke hulp, het afsluiten van een contract met de hulp, de salarisbetaling, alsmede de eventuele afdracht van premies en belasting. Ook is hij zelf verantwoordelijk voor vervanging bij ziekte van de hulp. Hij kan met het PGB de hulp particulier werven of hij kan een zorgaanbieder inschakelen, die bemiddelt bij het leveren van de hulp. Sommige zorgaanbieders garanderen ook vervanging van de hulp bij ziekte. De houder van een PGB voor huishoudelijke verzorging kan gebruik maken van de diensten van de Sociale Verzekeringsbank voor verzekering, administratie en ondersteuning (bijvoorbeeld bij ziekte van de huishoudelijke hulp). Zie hiervoor hoofdstuk 3. Bij de overige voorzieningen betekent dit dat hij zelf zorgt voor het aanschaffen, laten plaatsen/bezorgen/aanbrengen, verzekeren en het onderhoud van de voorziening. De hoogte van het PGB wordt vastgesteld op basis van door IV uitgevoerd marktonderzoek of gevraagde offertes. Het PGB mag uitsluitend worden gebruikt voor het doel van de compensatie en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten. Als noodzakelijke kosten gelden bijvoorbeeld de eenmalige kosten voor bemiddeling en kosten van onderhoud, verzekering en reparatie, alsmede secundaire arbeidsvoorwaarden van de huishoudelijke hulp conform de CAO-bepalingen. Geen noodzakelijke kosten zijn de kosten die een persoon bij een PGB voor huishoudelijke verzorging moet maken voor diensten die ook geleverd worden door de Sociale Verzekeringsbank. Een persoon die een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging ontvangt mag in een kalenderjaar maximaal 100,-- van het persoonsgebonden budget gebruiken voor andere doeleinden dan de betaling van huishoudelijke verzorging, zonder dat voor dit bedrag verantwoording verschuldigd is aan het college. Een persoon kan hiermee bijvoorbeeld een attentie kopen voor zijn
8
hulp bij een verjaardag of feestdag. Dit deel hoeft niet verantwoord te worden. Ontvangt een persoon over een gedeelte van een kalenderjaar een persoonsgebonden budget, dan stelt IV het vrij te besteden bedrag naar rato vast. IV verstrekt aan de persoon een pakket van eisen waaraan de voorziening zou moeten voldoen om de belemmeringen van de persoon te compenseren. IV keert het bedrag alleen uit op het rekeningnummer van de persoon of zijn bewindvoerder. Hierdoor houdt de persoon zicht op wat hij ontvangt en waar het aan wordt besteed. Dit veronderstelt dat de persoon in staat moet zijn tot het beheer en de verantwoording van het PGB. Het staat een persoon vrij om desondanks de hulp van een derde in te schakelen (bijvoorbeeld een familielid), maar hij blijft zelf verantwoordelijk voor het juiste gebruik en verantwoording van het PGB. Een en/of-rekening of gemachtigenrekening met (de eigenaar/medewerker van) een bureau dat bemiddelt in huishoudelijke verzorging of deze ondersteuning levert wordt niet als eigen rekening aangemerkt, omdat IV deze constructie enerzijds risicovol vindt en anderzijds de medegebruiker van de rekening ook zonder toestemming van de persoon geld van de rekening kan besteden, waardoor er voor de persoon onvoldoende zicht kan bestaan op de besteding van het PGB. IV keert het PGB bruto uit. Dat wil zeggen dat de persoon hierover nog een eigen bijdrage moet betalen, voor zover hij nog niet de maximale eigen bijdrage heeft betaald vanwege een andere voorziening. In verband met de controle van de besteding van het PGB, geldt als voorwaarde dat een persoon betalingen vanuit het PGB alleen via de bank mag doen. Contante betalingen zijn niet toegestaan, tenzij deze contante betalingen zijn te verifiëren door middel van een kassabon of factuur van een winkel of bedrijf. Voor specifieke eisen met betrekking tot de verantwoording van het PGB voor huishoudelijke verzorging: zie 2.4.1. 2.2.3 Verstrekking in de vorm van een financiële tegemoetkoming Bij een verstrekking in de vorm van een financiële tegemoetkoming ontvangt een persoon een geldbedrag als tegemoetkoming in de meerkosten die hij moet maken als gevolg van de aanschaf van de voorziening. De financiële tegemoetkoming is niet persé kostendekkend. Ook voor de financiële tegemoetkoming geldt, dat de betalingen verifieerbaar moeten zijn door middel van kassabonnen of facturen van een bedrijf of bankafschriften. 2.2.4 Bruikleen of eigendom IV kan een voorziening zowel in bruikleen als in eigendom verstrekken. Of IV een voorziening in bruikleen of eigendom verstrekt, bepaalt IV op grond van ondermeer de herbruikbaarheid van de voorziening, de verwachte gebruiksduur en de kosten van het verwijderen/terughalen van de voorziening in relatie tot de kosten van de voorziening zelf. Zo verstrekt IV een voorziening ten behoeve van een kind in het algemeen in bruikleen. Een kind is nog in de groei en zal van veel voorzieningen, zoals een rolstoel, slechts relatief kort gebruikmaken, omdat hij er uitgroeit.
2.3
Eigen bijdrage
Een persoon is voor een voorziening die in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt een eigen bijdrage verschuldigd. Dit geldt niet voor een rolstoel, zolang de mogelijkheid tot het opleggen van een eigen bijdrage bij rolstoelen wettelijk is uitgesloten. Ook voor het Collectief Aanvullend Vervoer (CAV) hoeft de persoon geen eigen bijdrage te betalen. Wel is hij daarvoor een ritbijdrage verschuldigd, die is afgestemd op de tarieven van het openbaar vervoer. De eigen bijdrage wordt berekend conform hetgeen is bepaald in artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Uitgangspunt daarbij is, dat de eigen bijdrage nooit meer kan bedragen dan de kosten van de voorziening in natura, dan wel de hoogte van het persoonsgebonden budget. Als kosten bij een voorziening in natura gaat IV uit van: de aanschafkosten van de voorziening, eventueel verhoogd met de kosten van onderhoud, als het gaat om een voorziening die in eigendom wordt verstrekt;
9
-
-
de afschrijvingskosten van de voorziening, eventueel verhoogd met de kosten van onderhoud, als het gaat om een voorziening die in bruikleen wordt verstrekt. De afschrijvingskosten worden daarbij vastgesteld op basis van de gemiddelde afschrijvingsperiode van een voorziening; de kosten voor de huurtermijn van een voorziening door de gemeente.
De eigen bijdrage voor huishoudelijke verzorging is verschuldigd over de totale periode waarover de huishoudelijke verzorging wordt geleverd. De eigen bijdrage voor overige voorzieningen wordt berekend tot de hoogte van het incidenteel verstrekte persoonsgebonden budget, danwel zolang de huur door de gemeente verschuldigd is, tenzij er sprake is van een wettelijke maximering. De wettelijke maximering voor woonvoorzieningen in eigendom bedraagt 39 perioden van 4 weken. Het CAK stelt de hoogte van de eigen bijdrage vast en int deze voor de gemeente.
2.4
Handhaving
2.4.1 Verantwoording besteding PGB huishoudelijke verzorging 2.4.1.1 Wijze van verantwoording De ontvanger van een PGB voor huishoudelijke verzorging is verplicht een zorgcontract op te stellen met zijn zorgverlener door wie zorg wordt verleend op basis van het PGB. Een afschrift van dit zorgcontract wordt aan IV verstrekt. Als de PGB-houder zorg inkoopt bij een organisatie waar de huishoudelijke hulp in dienst is, moet de PGB-houder een zorgovereenkomst overleggen met de professionele organisatie. Daarnaast moet de arbeidsovereenkomst tussen organisatie en huishoudelijke hulp worden overgelegd. Voorbeelden van zorgcontracten zijn verkrijgbaar via de Sociale Verzekeringsbank. Daarnaast is de PGB-houder verplicht om een maand na afloop van een kalenderjaar bewijzen van zijn betalingen te overleggen aan IV. Verantwoording van het PGB kan alleen plaatsvinden door overlegging van de bankafschriften waarop de betaling aan de huishoudelijke hulp wordt vermeld of, als er sprake is van een huishoudelijke hulp in dienst van een organisatie, aan die organisatie. Als de PGB-houder een toeslag ontvangt voor werkgeverslasten, moet deze ook de betaling van de werkgeverslasten verantwoorden. Als de salarisbetaling wordt verricht door de Sociale Verzekeringsbank, volstaan ook bewijsstukken van de Sociale Verzekeringsbank waar de salarisbetaling en afdracht werkgeverslasten blijkt. Een urenverantwoordingsformulier of kwitanties of facturen volstaan niet. Alleen betalingen via de bank of bewijsstukken van de Sociale Verzekeringsbank worden voor de verantwoording geaccepteerd. Als de persoon zijn PGB niet of niet op de juiste wijze heeft verantwoord binnen de afgesproken termijn, stuurt IV een verzuimbrief, waarin de PGB-houder in de gelegenheid wordt gesteld zijn verzuim binnen vier weken te herstellen. Tevens wordt de PGB-houder erop gewezen dat als hij dan alsnog zijn verantwoording niet of niet volledig heeft ingediend, het reeds verstrekte PGB dat niet of niet juist is verantwoord, zal worden teruggevorderd en het PGB kan worden beëindigd. 2.4.1.2 Gevolgen niet correcte verantwoording Een PGB dat, ook na rappel, niet of niet juist is verantwoord zal ertoe leiden dat het PGB wordt teruggevorderd, onverlet bijzondere omstandigheden. Daarnaast kan het PGB worden beëindigd, omdat de persoon er blijk van heeft gegeven niet met een PGB om te kunnen gaan en blijkbaar ook niemand heeft die dat voor hem doet. De huishoudelijke verzorging kan vervolgens worden omgezet in zorg in natura als de persoon dat wenst. Of de compensatie in de vorm van een PGB wordt beëindigd, hangt af van de omstandigheden. Onderzocht moet worden wat de oorzaak is van het achterwege blijven van de verantwoording, of het de eerste keer is, of er sprake is van bijvoorbeeld veranderde omstandigheden bij de persoon, of een mantelzorger die hierbij voorheen ondersteuning bood dit niet langer meer doet etc.. Ook kan het voorkomen dat een persoon het PGB wel op de juiste wijze heeft verantwoord, maar er desondanks sprake is van terugvordering, omdat het ontvangen PGB niet volledig is besteed. Dit kan verschillende redenen hebben, zoals: de zorgverlener ontvangt minder salaris dan het PGBtarief, de zorgverlener wordt op minder resultaatgebieden ingezet dan waarvoor de PGB-houder is geïndiceerd, er is een periode geen zorg verleend i.v.m. ziekte of vakantie van de PGB-houder of zorgverlener.
10
Het bedrag dat te weinig is verantwoord, wordt in alle situaties teruggevorderd, tenzij er een bijzondere reden is om hiervan af te wijken. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de PGB-houder is overleden, de erfgenamen tijdig het overlijden hebben doorgegeven en er sprake is van een relatief gering bedrag dat niet is verantwoord. Daarnaast kan de afwijkende verantwoording aanleiding zijn om een herindicatie uit te voeren, met name als de inzet van de zorgverlener niet overeenkomt met de afgegeven indicatie. Ook kan er aanleiding voor zijn om het PGB om te zetten in zorg in natura. Hiervoor is met name aanleiding als de PGB-houder herhaaldelijk niet voldoet aan zijn verplichting om wijzigingen door te geven die van invloed kunnen zijn op zijn PGB, bijvoorbeeld langdurige vakantie of opname in een ziekenhuis of AWBZ-instelling gedurende welke periode geen zorg wordt verleend. Ook het niet voldoen aan de terugbetalingsverplichting, ook niet na aanmaning, kan aanleiding zijn om de zorg om te zetten in zorg in natura. Het feit dat een PGB niet volledig is besteed, betekent echter niet per definitie dat een persoon niet kan omgaan met zijn PGB. 2.4.2 Verantwoording besteding PGB overige voorzieningen De persoon moet een PGB voor overige voorzieningen binnen 6 maanden na de uitbetaling besteden. De persoon moet binnen zes maanden een factuur aan de afdeling IV sturen waaruit blijkt dat hij een voorziening heeft aangeschaft die voldoet aan het gestelde programma van eisen. 2.4.3 Steekproefgewijze controles IV controleert de besteding van de PGB’s steekproefgewijs. Daarbij kan de afdeling volstaan met het controleren van formulieren, bankafschriften en nota’s, maar ook bijvoorbeeld ter plekke controleren of de betreffende voorziening aanwezig is. Een persoon is verplicht in verband met de controle de kwitanties en bankafschriften 7 jaar te bewaren. Daarnaast kan IV controles uitvoeren om te onderzoeken of de voorziening nog voldoet en nog wordt gebruikt. Gebruikt een persoon een voorziening niet meer en is de verwachting dat dat ook in de nabije toekomst niet gebeurt, dan kan IV besluiten de voorziening terug te halen of een PGB of financiële tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Tegelijk kijkt IV naar de reden waarom de voorziening niet (meer) voldoet of niet wordt gebruikt en vindt een onderzoek plaats naar de noodzaak tot het treffen van alternatieve maatregelen. 2.4.4 Terugvordering Als IV besluit tot terugvordering over te gaan, kan IV geld terugvorderen, maar ook de voorziening terughalen. Of IV tot dit laatste besluit of de PGB-houder die mogelijkheid biedt, hangt van meerdere factoren af. Zo kijkt IV ondermeer naar de herbruikbaarheid van de voorziening (standaard of maatwerk, staat van onderhoud, kwaliteit), de kosten en mogelijkheden om de voorziening terug te halen en of de voorziening in eigendom of in bruikleen is verstrekt. Als blijkt dat een persoon een PGB niet of niet volledig heeft besteed, vordert IV het niet-bestede deel terug.
11
HOOFDSTUK 3
Huishoudelijke verzorging
3.1 Juridische grondslag Verordening: 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 17 Regeling: artikel 2 3.2 Compensatie belemmeringen met huishoudelijke verzorging De voorziening “huishoudelijke verzorging” is gericht op het compenseren van belemmeringen die een persoon ondervindt op het gebied van het verzorgen van het huishouden in de woning waarin hij zijn hoofdverblijf heeft. De compensatie kan daarbij gericht zijn op de volgende resultaatgebieden: a. het versterken van de zelfredzaamheid; b. een schoon en leefbaar huis; c. het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften en deze waar nodig te bereiden; d. het beschikken over schone en draagbare kleding; e. het thuis zorgen voor minderjarige kinderen die tot het gezin behoren; f. het voeren van regie over het doen van het huishouden. Het streven is om de zorgvrager zoveel mogelijk zelfstandig te laten functioneren, al dan niet samen met de leefeenheid, zijn sociale netwerk of door gebruikmaking van bepaalde algemeen gebruikelijke of collectieve voorzieningen in de wijk. Alvorens over te gaan tot verstrekking van een individuele voorziening, gericht op één of meerdere van de genoemde resultaatgebieden, wordt eerst gekeken of een of meerdere van de volgende items in voldoende mate kunnen bijdragen aan het oplossen van problemen met het voeren van een huishouding: het inzetten van gebruikelijke zorg, inclusief het anders organiseren van het eigen leefpatroon en dat van de leefeenheid; het gebruik van mantelzorg en het sociale netwerk; het inzetten van een algemeen gebruikelijke of collectieve voorziening of dienst, zoals een maaltijdservice of een boodschappendienst maar ook de aanschaf van algemeen gebruikelijke apparaten, zoals een magnetron of vaatwasser; de verstrekking van een woonvoorziening, vervoervoorziening of rolstoel, waardoor een persoon in staat wordt gesteld (onderdelen) van het huishouden zelfstandig te verrichten. Een voorziening die de zorgaanbieder collectief inzet, om een individuele voorziening efficiënter te kunnen leveren, wordt niet als collectieve voorziening aangemerkt. 3.3 Algemene afwijzings- en matigingsgronden Voor huishoudelijke verzorging kunnen algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een voorliggende voorziening zijn. Te denken valt hierbij aan: boodschappenservice, klussendienst, maaltijdservice en hondenuitlaatdienst. Maar ook de aanschaf van algemeen gebruikelijke apparaten, zoals een magnetron of vaatwasser. De kosten van deze service zijn voor een ieder, ongeacht het inkomen, op te brengen. Daarmee gelden deze voorzieningen voor iedereen als voorliggend. Dat neemt niet weg dat IV wél een indicatie kan afgeven om tijdelijke ondersteuning te bieden voor het inschakelen van dit soort algemeen gebruikelijke of collectieve voorzieningen. Ook kan er sprake zijn van bijzondere omstandigheden, waardoor in een individueel geval de kosten van de algemeen gebruikelijke of collectieve voorziening niet zijn op te brengen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een persoon die in de schuldsanering zit en hierdoor noch beschikt over reserves noch over financiële ruimte om te sparen of de mogelijkheid om een lening aan te gaan. 3.4 De leefeenheid De leefeenheid is een geheel aan personen waarmee een persoon op hetzelfde adres woonachtig is en een huishouden deelt. Van een leefeenheid wordt verwacht dat als één van de leden uitvalt, de andere leden huishoudelijke taken moeten overnemen. Hierbij maakt IV geen onderscheid naar sekse, religie, cultuur, vrije tijdsbesteding of wijze van inkomensverwerving van de leefeenheid. Evenmin maakt IV onderscheid naar persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. In het algemeen geldt dat iemand met een fulltime baan/studie gebruikelijke zorg kan leveren. In paragraaf 3.5 staan hierop wel uitzonderingen vermeld.
12
Er is geen sprake van een leefeenheid bij commerciële kamer(ver)huur. Er is evenmin sprake van een leefeenheid als mensen omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan woongemeenschappen voor ouderen of mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking of kangoeroewoningen. Ook kloosterlingen vormen geen leefeenheid. 3.5 Gebruikelijke zorg en anders organiseren 3.5.1 Inleiding Gebruikelijke zorg betreft de normale, dagelijkse zorg op basis van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de leefeenheid (huisgenoten) voor elkaar, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Het gaat hierbij om het schoonmaken van het huis, het verschonen van de bedden, wassen en strijken en het doen van de boodschappen. Gebruikelijke zorg is dan ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Gebruikelijke zorg is afdwingbaar. Voor gebruikelijke zorg is in principe geen huishoudelijke verzorging mogelijk. Gebruikelijke zorg onderscheidt zich van mantelzorg. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg hoeft ook niet door iemand van de leefeenheid te worden geleverd. Dit kan ook gebeuren door iemand die buiten de leefeenheid woont. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid en is niet afdwingbaar. Voor de taken die de mantelzorger verricht, kan in principe huishoudelijke verzorging worden geïndiceerd. Wat onder gebruikelijke zorg kan worden verstaan hangt met name af van de leeftijd van de huisgenoten. Ook onderzoekt IV in hoeverre de mogelijkheid van de huisgenoot tot het aanleren van huishoudelijke taken en het risico van overbelasting van de huisgenoot van invloed zijn op het verlenen van gebruikelijke zorg. 3.5.2 Gebruikelijke zorg van partners en andere volwassen huisgenoten voor elkaar IV verwacht van partners en volwassen huisgenoten dat zij de huishoudelijke taken van degene met beperkingen volledig kunnen overnemen, tenzij er sprake is van beperkingen in de zin van de Wmo bij die persoon zelf of als er sprake is van een bijzondere situatie. Van een bijzondere situatie kan bijvoorbeeld sprake zijn als de partner of huisgenoot meer dan gemiddeld tijd moet besteden aan zijn werkkring of zijn studie en er hierdoor overbelasting dreigt. Ook kan het zijn dat de partner of huisgenoot als inherent gevolg van zijn werk regelmatig niet thuis is. Bijvoorbeeld omdat hij werkzaam is in de offshore, als internationaal chauffeur of werkt in het buitenland. IV kan dan een indicatie voor huishoudelijke verzorging afgeven voor niet uitstelbare taken gedurende de periodes dat de partner of huisgenoot afwezig is. Niet uitstelbare taken zijn o.a. maaltijd verzorgen, kinderen verzorgen, afwassen en opruimen. Voor wel uitstelbare taken geeft IV slechts een indicatie af als de afwezigheid langer is dan 7 etmalen. IV stelt vast of er sprake is van uitstelbare taken, rekening houdend met de situatie van de persoon. Uitstelbare taken kunnen bijvoorbeeld zijn: boodschappen doen, wasverzorging, bedden verschonen, ramen zemen, stofzuigen, sanitair schoonmaken. 3.5.3 Gebruikelijke zorg van inwonende kinderen voor de ouder IV hanteert bij gezinnen het uitgangspunt dat van volwassen kinderen (vanaf 18 jaar) verwacht mag worden dat zij een volwaardige bijdrage leveren aan het huishouden. Dit geldt echter niet voor het verzorgen en begeleiden van jongere gezinsleden: deze zorg valt buiten de gebruikelijke zorg van kinderen, tenzij het inwonende kind aangeeft de taak van verzorging van een jonger gezinslid te willen verrichten en duidelijk is dat dit ook verantwoord is en de ouders daarmee instemmen. Van kinderen onder de 18 kan geen volwaardige bijdrage aan het huishouden worden verwacht. Afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind wordt bekeken of er eventueel een bijdrage kan worden geleverd, of dat er juist extra ondersteuning nodig is. De bijdrage kan variëren van het opruimen van het eigen speelgoed bij jongere kinderen tot het helpen met afwassen, het opruimen van de eigen kamer of een boodschap doen bij oudere kinderen.
13
IV wil voorkomen dat kinderen overbelast worden, doordat zij te veel verantwoordelijkheid op zich nemen. In die zin zal een kind in een gezin met een ouder met belemmeringen in het voeren van het huishouden niet meer belast mogen worden dan een kind met gezonde ouders. Naarmate het kind meer maatschappelijke activiteiten verricht (bijvoorbeeld: werk, school, studie, sport, vrijwilligerswerk), wordt minder van het kind verwacht ten aanzien van de verzorging van het huishouden. De ontwikkeling van het kind mag immers niet in het gedrang komen. Zodra het kind geen dagopleiding of –studie meer volgt en 18 jaar of ouder is, wordt hiermee op dezelfde manier mee omgegaan als bij een partner. 3.5.4 Gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Deze omvat opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding, inclusief zorg bij ziekte. IV gaat ervan uit dat bij uitval van een van de ouders de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg overneemt. Zonodig kan hij gebruik maken van de mogelijkheden van zorgverlof, kinderopvang, buitenschoolse opvang en dergelijke. Een individuele voorziening voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo. Slechts bij calamiteiten en als alle voorliggende voorzieningen en mogelijkheden onvoldoende oplossing bieden, kan IV besluiten een voorziening voor de verzorging van de kinderen te indiceren. 3.5.5 Gebruikelijke zorg en verzorging en verpleging In het kader van de AWBZ wordt van partners verwacht dat zij ook bereid en in staat zijn elkaar naar vermogen persoonlijke, lichamelijke zorg inclusief assistentie bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen en aandacht en begeleiding bij ziekte en psychosociale problemen te bieden. Hetzelfde geldt voor ouders die inwonende kinderen hebben. Overschrijdt deze zorg de gebruikelijke zorg in aard, duur of omvang, dan kan de persoon hiervoor op grond van de AWBZ een voorziening aanvragen. Als er sprake is van een AWBZ-PGB voor verpleging en verzorging, waarvan de partner of ouder wordt betaald, dan kan echter niet geëist worden iemand anders in te huren zodat de partner/ouder huishoudelijke verzorging kan verrichten. Overbelasting door een met een PGB betaalde baan voor verpleging/verzorging moet op gelijke wijze worden onderzocht als overbelasting door een andere betaalde baan. Als een huisgenoot betaald wordt voor de verleende zorg via een PGB vanuit de AWBZ, wordt dit beschouwd als een baan, net als iedere andere baan. Als de huisgenoot aangeeft overbelast te zijn en niet in staat te zijn gebruikelijke huishoudelijke zorg te leveren, kan de huisgenoot dus niet gedwongen worden dit PGB op te zeggen, zodat hij de gebruikelijke huishoudelijke zorg wél kan verlenen. In plaats daarvan moet worden onderzocht of er inderdaad sprake is van overbelasting en in hoeverre andere huisgenoten of mantelzorgers taken kunnen overnemen op het gebied van het huishouden of de AWBZ-zorg. Als dat niet het geval is, kan huishoudelijke verzorging ook geïndiceerd worden voor de taken die anders onder de gebruikelijke zorg van de huisgenoot vielen. 3.5.6 Anders organiseren van het huishouden Het anders organiseren van het huishouden kan ertoe leiden dat huisgenoten een aandeel in de huishouding krijgen dat zij voorheen niet hadden. Culturele of religieuze bezwaren, of bezwaren omdat bijvoorbeeld het op zich nemen van huishoudelijke taken ten koste gaat van de vrijetijdsbesteding e.d. spelen bij de indicatiestelling geen rol, tenzij hierdoor onvoldoende mogelijkheden tot maatschappelijke participatie overblijven of het gaat om kinderen die nog schoolgaand zijn of studeren. Ontbreekt bij één of meerdere huisgenoten de vaardigheid tot het verrichten van huishoudelijke taken die hij moet gaan verrichten, dan kan IV een indicatie afgeven voor het ondersteunen bij het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren efficiënt organiseren van het huishouden. Deze indicatie is tijdelijk. Uitgangspunt is dat 6 weken voldoende moet zijn om deze taken aan te leren. Het kan zijn dat IV vaststelt dat van een huisgenoot in redelijkheid niet meer kan worden verwacht dat deze nieuwe taken (zoals maaltijden bereiden) volledig aanleert en over kan nemen. In dat geval kan IV huishoudelijke verzorging indiceren voor taken die IV anders tot de gebruikelijke zorg van de huisgenoot zou rekenen.
14
3.5.7 Dreigende overbelasting Als de huisgenoot die huishoudelijke taken moet overnemen hierdoor overbelast dreigt te raken, kan IV besluiten ook voor (onderdelen van) gebruikelijke zorg een indicatie voor huishoudelijke verzorging af te geven. Bij het onderzoek naar het risico van dreigende overbelasting van de huisgenoot kunnen de volgende onderwerpen aan de orde komen: de hoeveelheid tijd die de huishoudelijke verzorging kost en de frequentie; de informatie die de huisgenoot zelf levert; de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de huisgenoot; aanwezigheid van eventuele symptomen van overbelasting; hoeveel tijd de huisgenoot heeft (baan, eigen gezin, mantelzorgtaken); heeft de huisgenoot een uitlaatklep (hobby, vrienden, respijtzorg); prognose van zorgbehoefte; aanwezigheid van knelpunten; persoon van de zorgbehoevende (hoe veeleisend, hoeveel druk legt deze persoon op de huisgenoot); IV kan ook het oordeel van hulpverleners, zoals de huisarts, bij het onderzoek betrekken. 3.6 Mantelzorg Mantelzorg wordt in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de wet omschreven als “langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt”. Als er voor een persoon mantelzorg beschikbaar is, wordt hiermee rekening gehouden bij de uiteindelijke indicatie. Welke zorg de mantelzorger op zich neemt en in welke omvang is, in overleg met de aanvrager, uitsluitend aan de mantelzorger zelf om te beslissen. IV kan huishoudelijke verzorging ook indiceren om er voor te zorgen dat de mantelzorger regelmatig wordt ontlast, bij ziekte van de mantelzorger of als de mantelzorger bijvoorbeeld op vakantie is (respijtzorg). Een mantelzorger die door de uitoefening van zorgtaken overbelast raakt, waardoor hij zijn eigen huishouden niet meer kan doen, kan hiervoor ondersteuning vragen in de vorm van huishoudelijke verzorging. In hoeverre de mantelzorger aanspraak kan maken op huishoudelijke verzorging, hangt af van het onderzoek, dat IV op vergelijkbare wijze verricht als bij een zorgbehoevende. Dat betekent bijvoorbeeld dat IV kijkt naar de mate van overbelasting van de mantelzorger, de mogelijkheden om door het anders organiseren van de mantelzorgtaken of huishoudelijke taken de mantelzorger te ontlasten, of de mogelijkheid om meer AWBZ-zorg aan te vragen. Als IV besluit dat de huishoudelijke verzorging voor de mantelzorger noodzakelijk is, is de mantelzorger daarvoor een eigen bijdrage verschuldigd. 3.7
Indicatie huishoudelijke verzorging
3.7.1 Indicatie op resultaatgebieden IV voert de indicatie voor huishoudelijke verzorging uit op basis van de in 3.2 genoemde resultaatgebieden. a. Schoon en leefbaar huis Een schoon en leefbaar huis wil zeggen dat de woning opgeruimd en functioneel moet zijn, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Daarnaast moet de woning schoon zijn volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Zo moet iedereen in de leefeenheid gebruik kunnen maken van een schone huiskamer, slaapvertrek, keuken, douche/toilet en gang. Om dit te realiseren is het bijvoorbeeld noodzakelijk dat de vertrekken gedweild of gestofzuigd moeten worden, de ramen gezeemd etc. Ook het beschikken over een schoon bed behoort tot dit resultaatgebied. Dat betekent dat de bedden regelmatig worden verschoond.
15
b. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften en deze waar nodig te bereiden Het gaat er hierbij om dat de persoon voorzien moet zijn van levensmiddelen om te kunnen eten en drinken. Ook moet de persoon kunnen beschikken over toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Primair wordt er vanuit gegaan dat als een persoon zelf niet in staat is deze boodschappen in huis te halen, noch dit via zijn netwerk kan regelen, hij een boodschappenservice inschakelt. Als een persoon hiertoe evenmin in staat is, kan een persoon hiervoor gecompenseerd worden op een passende wijze. Dat kan bijvoorbeeld zijn door hulp te bieden bij het opstellen en doorgeven van het boodschappenlijstje aan een boodschappenservice of het (samen) doen van boodschappen. Als een persoon niet in staat is zelf zijn maaltijden te bereiden en ook voorliggende voorzieningen, zoals een maaltijdservice of maaltijden van een supermarkt kunnen door hem niet worden ingezet, dan kan een indicatie aan de orde zijn om te helpen bij het bereiden van de maaltijd. Uitgangspunt hierbij is de bereiding van een broodmaaltijd 1 keer per dag en de bereiding van een warme maaltijd 1 keer per dag. Het bereiden van een warme maaltijd kan het volledig koken van een maaltijd zijn (bijvoorbeeld als er sprake is van bijzondere dieetvoorschriften) of het alleen opwarmen van een maaltijd. c. Beschikken over schone en draagbare kleding Als een persoon belemmeringen heeft bij het op orde houden van zijn kleding, kan een indicatie voor dit resultaat worden afgegeven. Het doel is dat de persoon beschikt over schone kleding en eventueel gestreken bovenkleding. Ook is het doel dat de was wordt opgevouwen en opgeborgen in de kast. Bij dit resultaatgebied wordt gekeken naar de mate waarin een persoon in staat is hiervoor te zorgen. Er kan een indicatie worden afgegeven voor het totaal van dit resultaatgebied, maar ook voor onderdelen. Bijvoorbeeld alleen het wassen van de kleding, of alleen het ophangen van de was of het strijken van de bovenkleding. d. Thuis zorgen voor minderjarige kinderen die tot het gezin behoren Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Deze strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding, inclusief zorg bij ziekte. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van een van de ouders de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg overneemt. Zonodig kan hij gebruik maken van de mogelijkheden van zorgverlof, kinderopvang, buitenschoolse opvang en dergelijke. Een indicatie voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de WMO. Slechts bij calamiteiten en als alle voorliggende voorzieningen en mogelijkheden onvoldoende oplossing bieden kan IV besluiten een voorziening voor de verzorging van kinderen te indiceren, in de zin van zorg bij wassen, douchen en aankleden. Wel kan een extra budget worden toegekend voor diverse resultaatgebieden als er kinderen, jonger dan 12 jaar in het spel zijn. e. Voeren van regie over het doen van het huishouden Wanneer een persoon de huishoudelijke taken wel zelf kan uitvoeren, maar iemand anders moet hierop toezien of hem hiertoe stimuleren terwijl hij bij de uitvoering van de huishoudelijke taken aanwezig is, dan kan er een indicatie worden afgegeven voor ondersteuning in het voeren van regie over het doen van het huishouden. Dit is ook aan de orde als een persoon deze huishoudelijke taken soms wel en soms niet zelf kan uitvoeren. Het voeren van regie betreft ook het organiseren van het voeren van de huishouding met als doel dat een persoon weer in staat gebracht wordt het huishouden zelf te regisseren. Het kan er ook om gaan dat leden van de leefeenheid in staat worden gebracht om de huishoudelijke taken over te nemen die een persoon niet (meer) kan uitvoeren. Het voeren van regie kan dan de volgende activiteiten van de zorgverlener omvatten: helpen bij de organisatie van huishoudelijke taken. Bijvoorbeeld de persoon leren hoe en wanneer je huishoudelijke activiteiten uitvoert, leren plannen en beheren van middelen in relatie tot huishoudelijke activiteiten, observatie en controle van de huishoudelijke taken die de persoon zelf uitvoert; instrueren van de leefeenheid in het kader van gebruikelijke zorg: geven van advies, instructie, voorlichting gericht op het huishouden waarbij de bij de vorige bullet genoemde aspecten aan de orde kunnen zijn. Deze activiteiten zijn in principe tijdelijk. Uitgangspunt is dat deze vorm van ondersteuning bij de regie tijdelijk wordt geïndiceerd, met een maximum van 6 weken.
16
Als er sprake is van een indicatie voor het voeren van regie over het doen van het huishouden, dan is er sprake van complexe ondersteuning. Deze indicatie uit zich dan in de hantering van een hoger tarief. f. Versterking van de zelfredzaamheid Bij de indicatie voor huishoudelijke verzorging wordt gekeken naar de mate waarin een persoon zelfredzamer kan worden. Onder versterken van de zelfredzaamheid wordt in het kader van huishoudelijke verzorging verstaan: het vergroten van de eigen kracht en de vaardigheden van de persoon (zowel fysiek als sociaal); het vergroten van de inzet van het informele netwerk, zoals familie, eigen netwerk, netwerk in de buurt; het gebruik maken van collectieve voorzieningen, zoals maaltijdvoorziening, boodschappenservice. In veel gevallen is de zelfredzaamheid van een persoon te versterken. De IV-medewerker maakt hierbij een totaaloverweging, waarbij onderstaande aspecten worden betrokken: of de persoon leerbaar is; of de persoon een informeel netwerk heeft of in staat is deze op te bouwen en te onderhouden; of de persoon meerdere personen over de vloer kan hebben. Bij personen die een tijdelijke indicatie voor huishoudelijke verzorging krijgen, voor minder dan 6 maanden, wordt evenmin een indicatie afgegeven voor versterking van de zelfredzaamheid. Een tijdelijke indicatie impliceert immers al dat er vanuit wordt gegaan dat de persoon na deze periode zijn huishoudelijke taken weer zelf kan regelen. Indicatoren voor het bepalen of er inderdaad sprake is van versterking van de zelfredzaamheid zijn: activiteiten worden door de persoon zelf, zijn familie of eigen netwerk overgenomen; er zijn vrijwilligers of werkzoekenden die met behoud van uitkering werkzaamheden hebben overgenomen; er wordt meer gebruik gemaakt van collectieve voorzieningen in de wijk. Als iemand een indicatie voor versterking van de zelfredzaamheid krijgt, zal deze alleen in natura worden geleverd door de daarvoor door de gemeente gecontracteerde organisatie. Heeft een persoon er voor gekozen zijn huishoudelijke verzorging in de vorm van een PGB te ontvangen, dan ontvangt hij een voucher waarmee hij dit onderdeel van de indicatie kan verzilveren bij een aangewezen organisatie. Over de indicatie voor vergroting van zijn zelfredzaamheid is een persoon geen eigen bijdrage verschuldigd. 3.7.2 Eenvoudige of complexe ondersteuning Bij de indicatie wordt tevens vastgesteld of er sprake is van eenvoudige of complexe ondersteuning. Van eenvoudige ondersteuning is sprake als de persoon en/of zijn leefeenheid zelf de regie over het huishouden kan uitvoeren, doch slechts ondersteuning nodig heeft bij het uitvoeren van bepaalde huishoudelijke taken die niet meer zelf uitgevoerd kunnen worden. De signaleringstaak van de huishoudelijke hulp is beperkt, omdat de persoon geestelijk en verstandelijk nog dusdanig goed is, dat er geen aansturing of regievoering noodzakelijk is. Dit laat onverlet dat wel van de huishoudelijke hulp wordt verwacht dat deze –al dan niet via een leidinggevende of contactpersoon binnen de organisatie waarvoor hij werkzaam is- IV informeert als er wijzigingen in de omstandigheden van de persoon voordoen die een andere inzet van zorg vragen. Bij complexe ondersteuning ontbreekt de mogelijkheid om zelf de regie te voeren. Behalve dat er dus huishoudelijke taken moeten worden overgenomen, heeft de huishoudelijke hulp ook een signalerende, aansturende en regievoerende taak. Ook kan het noodzakelijk zijn dat de huishoudelijke hulp over extra vaardigheden beschikt om het werk te doen, omdat deze door bijvoorbeeld de verstandelijke of psychiatrische problematiek of dementie van de persoon regelmatig belemmerd wordt in de uitvoering van zijn werkzaamheden. Het verschil in eenvoudige of complexe ondersteuning komt tot uitdrukking in het tarief dat IV hanteert, waardoor bijvoorbeeld een meer gekwalificeerde hulp ingezet kan worden.
17
3.7.3 Uitvoering indicatie zorg in natura 3.7.3.1 Procedure en ingangsdatum indicatie Zodra IV de indicatie voor huishoudelijke verzorging heeft afgerond, geeft IV de zorgaanbieder in de wijk opdracht de zorg te leveren op de door IV geïndiceerde resultaatgebieden. De zorgaanbieder zal vervolgens gezamenlijk met hem te bekijken welk arrangement er bij hem ingezet kan worden. Nadat deze afstemming heeft plaatsgevonden, ontvangt de persoon hiervan een bevestiging en wordt de ondersteuning gestart. Als sprake is van een indicatie voor acute huishoudelijke verzorging, dan geeft IV aan de zorgaanbieder door dat er acuut huishoudelijke verzorging geleverd moet worden. De zorgaanbieder start binnen een paar dagen na verzending van de leveringsopdracht met de ondersteuning. Deze acute ondersteuning wordt tijdelijk ingezet, zodat IV de gelegenheid heeft om een definitieve indicatie af te geven. Op basis van: de resultaatgebieden waarvoor een indicatie voor een individuele voorziening wordt afgegeven; of de persoon zelfredzamer kan worden (zie onder 3.7.1, f); en de vraag of er sprake is van eenvoudige of complexe ondersteuning, wordt er een leveringsbudget vastgesteld waarmee de zorgverlener moet zorgdragen voor de compensatie op de resultaatgebieden waarop een indicatie is afgegeven. Hoe de compensatie wordt vormgegeven, wordt door de zorgverlener in overleg met de persoon bepaald. Er kan sprake zijn van de inzet van een professionele huishoudelijke hulp, inzet van een door de zorgverlener georganiseerde dienst en inzet van vrijwilligers, net naar gelang de behoefte en mogelijkheden van de persoon, de situatie in de wijk en de wijze waarop de zorgverlener de hulp heeft georganiseerd. Ongeacht de wijze waarop de zorg wordt vormgegeven, is het uiteindelijke resultaat hetzelfde: de persoon moet worden gecompenseerd op de resultaatgebieden waarvoor hij een indicatie voor een individuele voorziening heeft gekregen. Als de zorgaanbieder een door hem georganiseerde dienst inzet om te voldoen aan de compensatie, mag de zorgaanbieder voor de dienst geen extra bijdrage vragen. Wél mag de zorgaanbieder een in overleg met de gemeente vastgestelde bijdrage conform NIBUD-tarieven vragen voor de gebruikskosten, zoals bijvoorbeeld voor drogen en wassen, die de persoon ook thuis zou hebben gehad. 3.7.3.2 Verlaging indicatie op initiatief van IV Als IV naar aanleiding van een heronderzoek vaststelt dat een indicatie gewijzigd moet worden, dan gaat de nieuwe indicatie in op de eerste dag van de volgende CAK-periode, maar minimaal 15 dagen nadat de nieuwe leveringsopdracht aan de zorgaanbieder is verzonden. In deze 15 dagen zal de zorgaanbieder opnieuw samen met de persoon bepalen hoe het nieuwe arrangement er uit komt te zien op basis van de gewijzigde indicatie. Voorbeeld: stel dat de leveringsopdracht op basis van de nieuw gestelde indicatie door IV op 1 mei 2013 naar de zorgaanbieder is verstuurd. De nieuwe leveringsopdracht gaat dan op zijn vroegst in op 15 mei 2013. De eerstvolgende CAK-periode vangt aan op 20 mei 2013. De leveringsopdracht wordt dan per 20 mei 2013 gewijzigd. 3.7.3.3 Uitbreiding indicatie op verzoek van de persoon Als een persoon uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke verzorging vraagt omdat er een wijziging is in zijn belemmeringen, dan volgt er een nieuwe indicatie. Daarbij geldt de procedure, zoals opgenomen bij 3.7.3.1. Als er geen sprake is van een acute indicatie voor uitbreiding, geldt dat er aansluiting wordt gezocht bij de CAK-periodes, zoals beschreven in 3.7.3.2. Is er wel sprake van een acute situatie, dan wordt geen rekening gehouden met de CAK-periode, maar moet de zorgaanbieder de aanvullende zorg binnen een paar dagen starten. Daarna wordt een definitieve indicatie gesteld, die dan in werking treedt op de eerste dag van de volgende CAK-periode, maar minimaal 15 dagen nadat de nieuwe opdracht aan de zorgaanbieder is verstuurd. Zie voor een voorbeeld ook 3.7.3.2.
18
3.7.3.4 Verlaging indicatie op verzoek van de persoon Als een persoon doorgeeft met minder zorg toe te kunnen, dan gaat de wijziging in met ingang van de eerstvolgende CAK-periode nadat het besluit tot vermindering van zorg is genomen, tenzij de klant een eerdere datum aangeeft. Bijvoorbeeld: het besluit tot vermindering wordt genomen op 26 juli 2013. De verlaging gaat in op 12 augustus 2013. 3.7.3.5 Wijziging indicatie op grond van speciale situaties Als een persoon langer dan 4 weken wordt opgenomen in een AWBZ-instelling, vervalt de indicatie 1 dag na opname. Bij verhuizing stopt de indicatie de dag na verhuizing. Dit geldt ook bij verhuizing binnen de gemeente naar een andere deelgemeente. In dat geval zal op basis van de nieuwe situatie een indicatie worden gesteld. Bij wijzigingen in de persoonlijke of gezinssituatie zal IV beoordelen of dit gevolgen heeft voor de indicatie, bijvoorbeeld omdat er meer of minder gebruikelijke zorg kan worden geleverd. Als de wijziging in de gezinssituatie leidt tot een gewijzigde indicatie, geldt hetzelfde als gesteld bij 3.7.3.2. 3.7.3.6 Vakantie Op een moment dat een persoon langer dan 4 weken op vakantie gaat, wordt de indicatie tijdelijke stopgezet na de dag van vertrek. Bij terugkomst wordt de indicatie weer geactiveerd. Op het moment dat een persoon langer dan 13 weken op vakantie gaat, wordt de indicatie beëindigd. De persoon moet dan bij terugkomst een nieuwe indicatie aanvragen. 3.7.3.7 Hoogte vergoedingen aan zorgaanbieder Aan de zorgaanbieder wordt een vergoeding verstrekt voor de te leveren compensatie per resultaatgebied. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het feit of er sprake is van eenvoudige of complexe ondersteuning (zie hiervoor paragraaf 3.7.1, onder e). Daarnaast is het budget afhankelijk van het feit of er ook een zelfredzaamheidsbudget aan de zorgaanbieder wordt verstrekt. 3.7.4 Uitvoering indicatie in de vorm van een PGB 3.7.4.1 Hoogte PGB-bedrag De hoogte van het PGB-bedrag is afhankelijk van 3 factoren: de resultaatgebieden waarop de persoon gecompenseerd moet worden; het feit of er sprake is van eenvoudige of complexe ondersteuning; of de persoon een hulp inhuurt die in dienst is van een organisatie of die particulier wordt ingehuurd; of de persoon zelfredzamer kan worden of niet. Als de persoon naar het oordeel van IV zelfredzamer kan worden, ontvangt hij een voucher, die hij bij een door de gemeente aangewezen organisatie kan inleveren, waarna deze hem ondersteunt bij het zelfredzamer worden. Uitgangspunt is hierbij, dat de zorgverlener dit binnen 2 periodes kan regelen. Zodra 2 volledige periodes zijn verstreken, wordt het PGB verlaagd naar het lagere tarief, omdat hij immers voor een deel van zijn zorg geacht wordt gebruik te kunnen maken van zijn netwerk, vrijwilligerswerk of collectieve voorzieningen. Als een persoon geen gebruik maakt van de voucher of niet meewerkt aan het zelfredzamer worden, wordt het budget na een fictieve leerperiode van 2 periodes eveneens verlaagd op basis van de lagere tarieven. De compensatie reikt immers niet zover, dat deze ook wordt verstrekt als een persoon hiervoor zelf zorg zou kunnen dragen, al dan niet door gebruikmaking van zijn netwerk, vrijwilligers of collectieve voorzieningen. Geeft een persoon aan wel meegewerkt te hebben aan het bereiken van meer zelfredzaamheid, maar dat dit niet tot een resultaat heeft geleid, dan kan hij verzoeken om in aanmerking te komen voor een hoger budget. IV zal dan onderzoeken of er inderdaad geen sprake is van verhoging van de zelfredzaamheid. Als een persoon een huishoudelijke hulp inhuurt die geen dienstverband heeft met een organisatie, voor meer dan 3 dagen per week, ongeacht het aantal uren per dag, valt deze hulp niet langer onder de Regeling dienstverlening aan huis. In dit geval is de persoon werkgeverslasten verschuldigd over het salaris dat hij zijn hulp aanbiedt. Er wordt voor deze werkgeverslasten geen PGB verstrekt, tenzij het naar het oordeel van IV noodzakelijk is dat de persoon over alle dagen waarvoor de hulp is
19
geïndiceerd, dezelfde hulp inzet. De toeslag wordt bepaald op basis van de bewijsstukken die de persoon overlegt van de werkgeverslasten die hij verschuldigd is. Is het naar het oordeel van IV niet noodzakelijk dat de persoon op alle dagen dezelfde hulp heeft, dan is het de keuze van de persoon zelf om ófwel 2 verschillende hulpen in te zetten, waardoor deze hulpen weer onder de Regeling dienstverlening aan huis vallen ófwel de werkgeverslasten uit eigen middelen te voldoen. Voor de extra administratie die voortvloeit uit het feit dat de hulp niet langer valt onder de Regeling dienstverlening aan huis, kan de persoon kosteloos een beroep doen op de dienstverlening van de Sociale Verzekeringsbank. 3.7.4.2 Procedure en ingangsdatum indicatie IV stelt na ontvangst van de hulpvraag vast op welke resultaatgebieden compensatie noodzakelijk is en of er sprake is van eenvoudige of complexe ondersteuning. Zodra IV de beschikking heeft over het zorgcontract (en de arbeidsovereenkomst, als de persoon een hulp inschakelt die in dienst is van een zorgaanbieder), verstuurt IV de toekenningsbeschikking. De toekenning van het PGB geschiedt met ingang van de datum waarop de zorgovereenkomst met de huishoudelijke hulp in werking treedt, maar niet eerder dan op de aanvraagdatum. Voorbeelden: aanvraag voor een PGB huishoudelijke verzorging wordt ingediend op 10 juni 2013. Het zorgcontract is ingegaan op 1 juli 2013. Het PGB wordt toegekend vanaf 1 juli 2013. aanvraag wordt ingediend op 10 juni 2013. Het zorgcontract is ingegaan op 1 juni 2013. Het PGB wordt toegekend vanaf 10 juni 2013. Als sprake is van een indicatie voor acute huishoudelijke verzorging en de persoon heeft nog geen overeenkomst met een huishoudelijke hulp, dan kan IV voor een periode van maximaal vier weken zorg in natura leveren voor de geïndiceerde resultaatgebieden. In deze periode zal de definitieve indicatie worden gesteld. 3.7.4.3 Wijziging omvang indicatie Bij de wijziging van de omvang van een indicatie bij PGB-houders wordt zoveel mogelijk aangesloten bij hetgeen is vermeld in de paragrafen 3.7.3.2 en verder. Wel wordt rekening gehouden met het feit dat een PGB-houder in staat moet worden gesteld zijn overeenkomst met de huishoudelijke hulp bij te stellen. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de PGB-houder om dusdanige afspraken te maken met de hulpverlener dat hij geen financieel nadeel leidt bij beëindiging of verlaging van de indicatie. a. Verlaging indicatie op initiatief van IV De verlaging van de indicatie gaat in met ingang van de eerste CAK-periode nadat vier weken zijn verstreken sinds de beschikking over de nieuwe indicatie aan de klant is verzonden; b. Uitbreiding indicatie op verzoek van de persoon De uitbreiding gaat in, onverlet een acute situatie, met ingang van de eerstvolgende CAK-periode na verzending van de beschikking tot uitbreiding van de indicatie; c. Verlaging indicatie op verzoek van de persoon De verlaging gaat in met ingang van de eerstvolgende CAK-periode na verzending van de beschikking tot vermindering van de indicatie; d. Opname in AWBZ-instelling Als een persoon langer dan 4 weken wordt opgenomen in een AWBZ-instelling, vervalt de indicatie 1 dag na opname. e. Verhuizing Bij verhuizing stopt de indicatie de dag na verhuizing, tenzij er sprake is van verhuizing binnen de gemeente. f. Wijziging in de persoonlijke of gezinssituatie Hiervoor geldt hetgeen is gesteld bij a, b of c. 3.7.4.4 Hoogte persoonsgebonden budget De hoogte van het budget huishoudelijke verzorging is opgenomen in de Regeling maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2012. 3.7.4.5 Hoogte persoonsgebonden budget bij zorgzwaartepakket thuis Als iemand een indicatie heeft voor verblijf en daarnaast behandeling en/of begeleiding, kan het zijn dat een persoon er toch voor kiest thuis te blijven wonen en zorg thuis te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget.
20
In dat geval ontvangt de persoon ook een toeslag, waarmee hij huishoudelijke verzorging kan inkopen. De hoogte van het bedrag staat vermeld in artikel 2.6.6, derde lid, van de Regeling subsidies AWBZ. Als blijkt dat de hoogte van dit budget niet toereikend is om de persoon volledig te compenseren in zijn belemmeringen op het terrein van huishoudelijke verzorging, kan een aanvullend budget worden verstrekt op grond van de WMO. Uitgangspunt is de omvang van de compensatie die op de diverse prestatievelden door IV wordt geïndiceerd. Daar wordt het budget vanuit de AWBZ op in mindering gebracht. Aangezien het AWBZ-deel in de vorm van een PGB wordt verstrekt, kan het WMO-deel ook alleen in de vorm van een PGB worden verstrekt. 3.7.5 Wisseling natura-PGB Een persoon kan maximaal 1 x per jaar wisselen tussen zorg in natura en zorg in de vorm van een PGB en eventueel weer terug. 3.7.6 Huishoudelijke verzorging elders Huishoudelijke verzorging is bedoeld voor de woning waarin een persoon zijn hoofdverblijf heeft. Als een persoon meer dan vier weken aaneengesloten op vakantie gaat, moet hij dit melden bij IV. IV stopt de indicatie in dat geval met ingang van de dag na vertrek. Bij terugkeer van vakantie “herleeft” de oude indicatie weer. Gaat een persoon langer dan 3 maanden op vakantie, dan wordt de indicatie op de dag na vertrek beëindigd en moet de persoon bij terugkomst opnieuw een indicatie aanvragen. Slechts in uitzonderingssituaties zal IV kortdurend, voor 1 periode van maximaal 4 maanden per jaar, een voorziening voor huishoudelijke verzorging buiten de eigen woonplaats verstrekken. Gedacht moet worden aan de situatie waarin een persoon al jaren gebruik maakt van een stacaravan in de zomermaanden en hij hier een belangrijk deel van zijn sociale leven heeft. Vergoeding van huishoudelijke verzorging is niet mogelijk voor: de kosten van een verplichte eindschoonmaak van een gehuurde vakantiewoning; de kosten van huishoudelijke verzorging op een logeeradres. In dat geval wordt degene bij wie iemand logeert tevens geacht de huishoudelijke verzorging ten behoeve van zijn logé te verzorgen; de kosten van huishoudelijke verzorging in het buitenland. Huishoudelijke verzorging op een ander adres dan het woonadres kan alleen worden geleverd in de vorm van een persoonsgebonden budget. Aangezien er bij verblijf buiten het eigen woonadres sprake is van een andere woonsituatie, kan IV de omvang van de huishoudelijke verzorging gedurende deze periode daarop aanpassen. 3.8 Eigen bijdrage Voor huishoudelijke verzorging is een eigen bijdrage verschuldigd die wordt berekend conform het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Als de zorg in natura wordt geleverd, wordt de eigen bijdrage berekend over het leveringsbudget over een periode. De hoogte van de leveringsbudgetten per week staan vermeld in de tabellen bij paragraaf 3.7.3.6. Als de zorg in de vorm van een PGB wordt verstrekt, wordt de eigen bijdrage berekend over de hoogte van het PGB dat over een periode is betaald. De PGB-bedragen staan vermeld in de Rmor. Op grond van artikel 7 van de verordening, kan de eigen bijdrage niet hoger zijn dan het maximum dat is toegestaan op grond van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Daarnaast kan de eigen bijdrage over een periode niet hoger zijn dan de hoogte van het leveringsbudget dat het college over die periode aan de leverancier verschuldigd is voor de geleverde voorziening, als deze in natura wordt verstrekt. Als de huishoudelijke verzorging in de vorm van een PGB wordt verstrekt, is de eigen bijdrage over een periode niet hoger dan het PGB dat over die periode is verstrekt. Over het zelfredzaamheidsbudget dat de zorgaanbieder ontvangt is een persoon geen eigen bijdrage verschuldigd, noch over de waarde van de voucher.
21
3.9 Overgangssituatie Voor personen die voor 22 april 2013 al huishoudelijke verzorging ontvingen op basis van uren, wijzigt er niets totdat IV de persoon heeft geherindiceerd. De herindicatie geschiedt op basis van resultaatgebieden, mate van zelfredzaamheid en noodzaak tot het verlenen van complexe of eenvoudige hulp. De wijze waarop deze herindicatie plaatsvindt kan ondermeer worden bepaald op basis van de aanwezige gegevens in het dossier, de mate waarin verondersteld wordt dat een persoon zelfredzamer kan worden of de omvang van de huidige indicatie. Afhankelijk van deze factoren kan de indicatie administratief, telefonisch of in de vorm van een onderzoek in persoon plaatsvinden. Een persoon kan ook zelf om een herindicatie verzoeken. Tot het moment waarop de nieuwe indicatie ingaat wordt de leverancier voor zorg in natura betaald per uur waarvoor de indicatie is afgegeven. De tarieven zijn: € 20,27 per uur voor eenvoudige ondersteuning; € 24,-- per uur voor complexe ondersteuning. Tot het moment waarop de nieuwe indicatie ingaat wordt het persoonsgebonden budget betaald per uur waarvoor de indicatie is afgegeven. Het persoonsgebonden budget bedraagt: € 16,68 per uur voor huishoudelijke hulp via een professionele zorgverlener. In deze situatie is het niet noodzakelijk dat de huishoudelijke hulp in dienst is van die organisatie; € 14,-- per uur voor huishoudelijke hulp die niet via een professionele organisatie wordt geleverd. In het kader van de overgangsregeling wordt als professionele organisatie aangemerkt een organisatie: die is toegelaten op grond van de Wet toelating zorginstellingen; een organisatie met een kwaliteitskeurmerk van de Stichting harmonisatie kwaliteitsbeoordeling in de zorgsector (HKZ-keurmerk); of een organisatie die is aangesloten bij een branchevereniging met een voor dit doel relevante gedragscode of keurmerk.
22
HOOFDSTUK 4 4.1
Woonvoorzieningen
Juridische grondslag
Verordening: artikelen 3, 4, 5, 6, 7, 9 en 10. Regeling: artikel 3
4.2
Compensatie belemmeringen met een woonvoorziening
4.2.1 Belemmeringen in het voeren van een huishouding Als het voeren van een huishouding voor een persoon wordt belemmerd door bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning, kan een woonvoorziening aan de orde zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het doen van de was, het bereiden van eten of het verzorgen van een baby. In verband hiermee kijkt IV echter ook of door een herverdeling van taken binnen het gezin of door gebruikmaking van voorzieningen in de wijk een woonvoorziening achterwege kan blijven. Daarnaast valt onder het voeren van een huishouding ook het normale gebruik van een woning. Dat wil zeggen dat een persoon een toilet, badkamer, keuken, woonkamer, slaapkamer en de slaapkamers van jonge kinderen moet kunnen bereiken en gebruiken. IV rekent het gebruik van hobby-, werk- of recreatieruimten in principe niet tot het normale gebruik van de woning. Voorbeelden van woningaanpassingen in dit kader zijn roerende woonvoorzieningen, zoals bad-, douche- en toilethulpmiddelen, was- en föhninstallaties, aankleedtafels, tilliften, besturingsapparatuur voor het bedienen van ramen, gordijnen, deuren etc. of bouwkundige ingrepen, waarbij bijvoorbeeld de badkamer, de keuken of het toilet worden aangepast. Ook het ontberen van voorzieningen in de directe omgeving, waardoor een persoon belemmerd wordt in het zelfstandig functioneren, kan reden zijn om een woonvoorziening te verstrekken. Het kan daarbij gaan om een aanbod van winkels voor de dagelijkse boodschappen of de aanwezigheid van maaltijdservice waardoor de persoon ongewild afhankelijk wordt van de zorg door derden. IV zal een woonvoorziening voor dit doel altijd verlenen in de vorm van een verhuiskostenvergoeding 4.2.2 Belemmeringen in het zich verplaatsen in en om de woning Is er sprake van met de beperkingen van de persoon samenhangende belemmeringen in het zich verplaatsen in of om de woning, dan kan een woonvoorziening aan de orde zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de woning via 1 ingang bereikbaar moet zijn en dat de ruimtes voor het normale gebruik van de woning toegankelijk zijn. Daarnaast moet een persoon de stallingruimte van zijn vervoermiddel kunnen bereiken en gebruiken. Voorbeelden van woningaanpassingen in dit kader zijn een traplift en een hellingbaan. Woont iemand in een wooncomplex, dan kan IV besluiten om op de persoon gerichte aanpassingen te doen in de algemene ruimte van dat wooncomplex, teneinde de woning voor de persoon bereikbaar en toegankelijk te maken. Als iemand woont in een wooncomplex dat specifiek bedoeld is voor ouderen of gehandicapten, dan verwacht IV dat dit wooncomplex voldoet aan de basiseisen van toegankelijkheid voor deze doelgroep. Dat wil zeggen dat iemand zonder problemen zijn eigen woning moet kunnen bereiken, ook als deze rolstoelgebonden is. Een woonvoorziening voor de algemene ruimte is dan in principe niet aan de orde. De woningeigenaar is hiervoor verantwoordelijk. Woonvoorzieningen die IV in de algemene ruimte kan aanbrengen beperken zich in principe tot de volgende voorzieningen: het verbreden van toegangsdeuren; het aanbrengen van elektrische toegangsdeuren; de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw; het plaatsen van drempelhulpen of vlonders; het realiseren van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het wooncomplex. 4.2.3 Woonvoorziening bij belemmeringen in het zich lokaal verplaatsen Is een persoon voor het zich lokaal verplaatsen aangewezen op vervoer per scootmobiel, dan is daarvoor een adequate stallingruimte noodzakelijk, waar het vervoermiddel beschermd is tegen diefstal, vernieling en weersinvloeden. In verband daarmee kan een woonvoorziening noodzakelijk zijn.
23
4.2.4 Woonvoorziening bij belemmeringen in het ontmoeten van medemensen Als de woonsituatie een persoon belemmert om mensen te ontmoeten of sociale verbanden aan te gaan, kan IV een woonvoorziening overwegen. In het algemeen zal het hierbij gaan om de locatie van de woning, waardoor een persoon in sociaal isolement dreigt te geraken of is geraakt. IV zal een woonvoorziening voor dit doel altijd verlenen in de vorm van een verhuiskostenvergoeding. Persoonlijke zaken, zoals schaamte voor de staat van onderhoud van de woning, waardoor een persoon geen bezoek durft uit te nodigen, zijn geen aanleiding voor het treffen van een woonvoorziening. Het onderhoud van een woning behoort immers tot de algemeen gebruikelijke kosten. Ook ruzie met de buren is in het algemeen geen reden om een woonvoorziening aan te bieden, omdat iemand niet afhankelijk is van zijn buren alleen om mensen te ontmoeten of sociale verbanden aan te gaan. Een bijzondere woonvoorziening kan worden verstrekt in de vorm van een uitraaskamer, voor een persoon die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont. In deze kamer kan hij zich afzonderen en tot rust komen, waardoor de kans groter is dat hij daarna weer in staat is in contact te treden met anderen. Er is sprake van ernstig ontremd gedrag als de persoon niet in staat is te voorkomen dat hij of zij schade aan zichzelf en/of de omgeving toebrengt en dat de verzorger dit redelijkerwijs niet kan beïnvloeden.
4.3
Algemene afwijzings- en matigingsgronden
4.3.1 Algemeen gebruikelijke en collectieve voorliggende voorzieningen Algemeen gebruikelijk, ongeacht het inkomen, zijn de losse woonvoorzieningen die in een bouwmarkt verkrijgbaar zijn. Voorbeelden van dergelijke losse woonvoorzieningen zijn: − keramische kookplaat; − 1-greeps mengkraan; − verhoogd toilet; − airco. IV beoordeelt of de woonvoorziening het gevolg is van een gebruikelijke levensloop. Zo is het ruim van te voren te voorzien, dat een woning te groot kan worden als de kinderen het huis allemaal hebben verlaten. Een verhuizing naar een kleinere woning is in zo’n situatie algemeen gebruikelijk. Van een ieder kan verwacht worden te anticiperen op komende levensfasen. Het omgekeerde is ook geval: bij gezinsuitbreiding is te voorzien of een woning te klein wordt. De verhuizing is in een dergelijke situatie algemeen gebruikelijk en de kosten van de verhuizing zullen uit eigen middelen moeten worden voldaan. De beoordeling of een verhuizing ook gezien de levensfase van de klant als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt, is maatwerk. Hierbij dient ook betrokken te worden de behoefte of wens van de klant om op een bepaalde leeftijd de huidige woning te verlaten. Dit is onder meer afhankelijk van: - de woonomgeving, zoals de nabijheid van winkels, de nabijheid van kinderen of andere familieleden en overige sociale contacten of mantelzorg; - de grootte van de woning in relatie tot de (gewijzigde) gezinssamenstelling; - of men financieel in staat is om te kiezen voor een andere woning. Het enkele feit dat een persoon een bepaalde leeftijd heeft, alleenstaande is, in een eengezinswoning woont en ingeschreven staat voor een andere woning betekent nog niet per definitie dat voor deze persoon verhuizing een gebruikelijke stap is. Voorzienbaarheid van de noodzaak van woonvoorzieningen kan een grond zijn om een woonvoorziening te weigeren, als deze woonvoorzieningen voorkomen hadden kunnen worden als de klant bewust was omgegaan met zijn beperkingen en hierop zelf maatregelen had getroffen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als iemand, zich bewust van zijn aandoening, toch verhuist naar een inadequate woning.
24
De beoordeling van de voorzienbaarheid van de noodzaak van woonvoorzieningen vindt plaats op basis van de individuele situatie van de klant plaats. Bij deze afweging wordt ook rekening gehouden met relevante omstandigheden zoals bijvoorbeeld de beschikbaarheid van aangepaste woningen. Ook als een verhuizing, in het licht van bijvoorbeeld de levensfase, als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt, kan de persoon wél een beroep blijven doen op de WMO voor de voorzieningen die in de nieuwe, adequate woning, nog noodzakelijk zijn. 4.3.2 Financiële mogelijkheden IV hanteert geen inkomensgrens voor woonvoorzieningen. De financiële mogelijkheden om zelf in de kosten van de woonvoorziening te voorzien komen in voldoende mate tot uitdrukking in de eigen bijdrage. Wel kan het in voorkomende situaties zo zijn, met name bij woningen die in eigendom zijn, dat verondersteld mag worden dat de kosten van de aanpassing van de woning in prijs van de verkoop van de oude woning wordt verdisconteerd. Ook kan in individuele gevallen rekening worden gehouden met het feit dat bijvoorbeeld een badkamer of keuken in aangepaste vorm niet meer geld hoeft te kosten dan een reguliere badkamer of keuken en dat het op de weg van de persoon had gelegen, gezien de afschrijvingstermijn, om hiervoor zelf te reserveren.
4.4
Woningaanpassing of verhuizen
In de afweging of een woonvoorziening moet worden aangeboden in de vorm van een woningaanpassing of een verhuiskostenvergoeding, kijkt IV ten minste naar: a. in de persoon gelegen factoren: wat is de aard van de belemmeringen en wat kan er gezegd worden over de ontwikkeling van de belemmeringen in de toekomst? Kan van de persoon in redelijkheid verlangd worden om te verhuizen, bijvoorbeeld o.g.v. de sociale contacten die hij in zijn woonomgeving heeft, zijn leeftijd, zijn gezondheid? Wil de persoon zelf liever in zijn woning blijven of verhuizen naar een andere woning? b. is er sprake van mantelzorg die in gevaar komt als de persoon zou verhuizen? c. kan woningaanpassing een oplossing bieden voor de belemmeringen die de persoon nu ondervindt. Ook voor de toekomst? Met andere woorden: kan woningaanpassing naar verwachting een duurzame oplossing zijn? Uitgangspunt is hierbij dat de persoon nog ten minste 5 jaar met de aanpassingen in de woning kan blijven wonen. d. is er op korte termijn geschikte, voor de persoon acceptabele alternatieve woonruimte beschikbaar? En ook tegen een voor de persoon betaalbare prijs? En waar? Dit laatste ook gezien in het licht van het kunnen handhaven van de sociale contacten en eventuele mantelzorg. e. als er sprake is van een eigen woning: leidt een verhuizing tot een onacceptabel financieel nadeel als gevolg van de verkoop van de huidige woning? Zal de woning naar verwachting binnen een redelijke termijn verkocht kunnen worden? f. wat zijn de kosten van een woningaanpassing? Bij de afweging tussen een woonvoorziening in de vorm van woningaanpassing of verhuiskostenvergoeding staat voorop dat de woonvoorziening een duurzame oplossing moet bieden voor de belemmeringen van de persoon. Daarbij sluit IV zoveel mogelijk aan bij de wensen van de persoon. Als de kosten van een woningaanpassing echter niet in verhouding staan tot de kosten van een verhuizing en er ook geen overwegende objectieve bezwaren zijn tegen een verhuizing, afgezien van het feit dat dit niet de voorkeur heeft van de persoon zelf, kan IV echter besluiten toch tot een indicatie voor verhuizing over te gaan.
4.5
Verhuiskosten
IV verstrekt voor de kosten van verhuizing een financiële tegemoetkoming. De financiële tegemoetkoming bestaat uit a. een vast bedrag voor de kosten van stoffering en verven/behangen van de nieuwe woning. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de gezinsgrootte en is gelijk aan de financiële tegemoetkoming die op basis van de globaliseringstabel op grond van de bijzondere bijstand in Rotterdam wordt vergoed; b. een vast bedrag voor de kosten van verhuizing, administratiekosten etc. van € 1.000,--. Kiest een klant ervoor om toch niet te verhuizen, dan kan hij de financiële tegemoetkoming ook
25
ontvangen voor de aanpassing van de huidige woning. Hij komt dan echter de komende vijf jaar niet in aanmerking voor een woonvoorziening, afgezien van niet-voorziene wijzigingen in de beperkingen van de persoon.
4.6
Woningaanpassing
De woningaanpassing kan bestaan uit: bouwkundige ingrepen, zoals het verwijderen van drempels, verbreden van deuren, aanpassen van sanitaire ruimtes en keuken, aanbouwen van een gelijkvloerse slaapkamer en badkamer, plaatsen van een tijdelijke woonunit; losse woonvoorzieningen, zoals tilliften, aankleedtafels, douchehulpmiddelen; hulpmiddelen om een hoogteverschil te overbruggen, zoals een traplift of vlonder; een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting in verband met het aanpassen van de huidige of nog te betrekken woning. IV verstrekt de woningaanpassing in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. IV verstrekt woningvoorzieningen die kunnen worden hergebruikt, zoals tijdelijke woonunits en trapliften, in bruikleen. Ook dure losse woonvoorzieningen en hulpmiddelen verstrekt IV in het algemeen in bruikleen. Het gaat dan om bijvoorbeeld was- en föhninstallaties, aankleedtafels, tilliften. Een woningaanpassing voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte wordt verstrekt aan de eigenaar van de woning. Als de eigenaar verhuurder is van de woning, kan de woonvoorziening alleen worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget. Andere woningaanpassingen dan bouwkundige of woontechnische ingrepen kunnen ook in natura worden verstrekt. Het gaat dan bijvoorbeeld om een douchezitje. De hoogte van het persoonsgebonden budget bedraagt 100% van het bedrag dat een voorziening in natura zou hebben gekost.
4.7
Woonwagens, woonschepen en binnenschepen
Ook woonwagens en woonschepen kunnen worden aangepast. Hiervoor gelden echter aanvullende eisen in verband met de duurzaamheid van de voorziening: het is de bedoeling dat de persoon ten minste gedurende 5 jaar gebruik kan maken van de aanpassingen in de woonwagen of het woonschip. Dat betekent dat een voorziening voor een woonwagen of woonschip slechts wordt verstrekt als: a. de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip nog minimaal vijf jaar is; b. de woonwagen of het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag in de gemeente een standplaats of ligplaats heeft die nog minimaal vijf jaar beschikbaar blijft voor de persoon. Aanpassing van een binnenschip is mogelijk, als de aanpassing betrekking heeft op het voor de persoon bestemde gedeelte van het verblijf van een binnenschipruimte die bestemd is voor het gebruik door de persoon, met inbegrip van een keuken, provisiekamer, toilet, wasgelegenheid, verblijfsruimte en slaapruimte, met uitzondering van het stuurhuis. Het binnenschip moet als zodanig te boek zijn gesteld in het register, als bedoeld in boek 3, titel 1, afdeling 2 BW en ook als binnenschip worden gebruikt.
4.8
Eigen bijdrage
Voor een woonvoorziening is een eigen bijdrage verschuldigd. Voor een woonvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is geen eigen bijdrage verschuldigd. Dit geldt bijvoorbeeld voor: de financiële tegemoetkoming voor verhuizing; de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning.
26
HOOFDSTUK 5
Rolstoelvoorziening
5.1 Juridische grondslag Verordening: artikel: 1, onder m, 3, 4, 5 en 11 5.2 Compensatie belemmeringen met een rolstoelvoorziening Is er sprake van met de beperkingen van de persoon samenhangende belemmeringen in het zich verplaatsen in of om de woning, dan kan een rolstoelvoorziening aan de orde zijn. Bij verplaatsingen om de woning gaat het om verplaatsingen in de directe omgeving van de eigen woning: om het huis, hooguit naar de buren. Een rolstoel kan bestaan uit een handbewogen, elektrische of duwrolstoel. Ook de aangepaste buggy/kinderduwwandelwagen valt onder de benaming ‘rolstoel’.
5.3
Algemene afwijzings- en matigingsgronden
Er is geen sprake van algemeen gebruikelijke of collectieve voorliggende voorzieningen. 5.4
Selectie rolstoelen
5.4.1 Uitgangspunt Uitgangspunt is, dat de rolstoel een oplossing biedt voor de belemmeringen in het zich zelfstandig verplaatsen in of om de woning. Bij de selectie van het type rolstoel wordt gekeken naar de volgende aspecten: hoe vaak wordt de rolstoel gebruikt; de fysieke mogelijkheden van een persoon om een rolstoel zelf voort te bewegen. Geprobeerd wordt om een persoon, binnen zijn fysieke mogelijkheden en indien dit past binnen de medische behandeling, fysieke spierkracht te laten gebruiken om de conditie zoveel mogelijk op peil te houden. Indien nodig, worden er individuele aanpassingen aangebracht aan de rolstoel. Deze kunnen bestaan uit aanpassingen aan: zit-, rug- en ondersteuningsdelen, voor zover deze een vast onderdeel vormen van de rolstoel. rijgedeelte; bediening en/of besturing. 5.4.2 Handbewogen of duwrolstoel Een handbewogen rolstoel is aangewezen als de persoon in staat is met deze rolstoel te voorzien in zijn verplaatsingsbehoefte in en om de woning. 5.4.3 Elektrische rolstoel Als het gebruik van een handbewogen rolstoel geen oplossing is voor de belemmeringen in het zich zelfstandig verplaatsen in of om de woning, dan is een elektrische rolstoel aangewezen. Voor het gebruik van een elektrische rolstoel is het noodzakelijk dat de persoon de beschikking heeft over een adequate stallingruimte, danwel dat deze kan worden gerealiseerd. Daarnaast wordt getoetst in hoeverre de persoon in staat is een elektrische rolstoel te besturen.
5.5
Eigen bijdrage
Voor een rolstoel is geen eigen bijdrage verschuldigd.
27
HOOFDSTUK 6 6.1
Vervoervoorzieningen
Juridische grondslag
Verordening: artikel 1, onder n, 3, 4, 5, 6, 7, 12, 13 Regeling: artikel 4
6.2
Compensatie belemmeringen met een vervoervoorziening
IV kan een vervoervoorziening indiceren als een persoon belemmerd wordt in het zich lokaal verplaatsen omdat hij als gevolg van zijn beperkingen: belemmeringen ondervindt in het gebruik van het openbaar vervoer; of het openbaar vervoer in verband met zijn vervoersbehoefte geen oplossing biedt. Belemmeringen in het gebruik van het openbaar vervoer kunnen bijvoorbeeld ontstaan omdat: -
een persoon het openbaar vervoer niet kan bereiken; het openbaar vervoer onvoldoende toegankelijk is; hij niet in staat is te wachten op het openbaar vervoer; er sprake is van incontinentieproblemen, gedragsproblemen, allergieën of overgevoeligheid voor ziekteverwekkers waardoor geen gebruik kan worden gemaakt van het openbaar vervoer.
Het openbaar vervoer kan ook onvoldoende oplossing bieden omdat bijvoorbeeld: de vervoersbehoefte zich richt op korte afstanden; er sprake is van bestemmingen waar het openbaar vervoer geen oplossing voor is; er sprake is van een reisbehoefte op tijdstippen waarop het openbaar vervoer niet rijdt. Daarnaast moet gelden dat een persoon in zijn vervoersbehoefte op grond van zijn beperkingen niet zonder vervoervoorziening kan voorzien. Belemmeringen in het vervoer moeten tot gevolg hebben dat hij: belemmerd wordt in het voeren van een huishouding, omdat de persoon niet in staat is om bijvoorbeeld zijn dagelijkse boodschappen te doen of om zijn kind naar school te brengen; de voorzieningen in zijn directe leefomgeving niet kan bereiken. Het gaat daarbij om een winkelcentrum, een NS-station, het ziekenhuis, de huisarts, de tandarts; of belemmerd wordt om medemensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan, omdat hij zich bijvoorbeeld niet kan verplaatsen naar het buurthuis, het sportcomplex, de vereniging, het zwembad of zijn familie en vrienden.
6.3
Algemene afwijzings- en matigingsgronden
6.3.1 Algemeen gebruikelijke en collectieve voorliggende voorzieningen Algemeen gebruikelijk, ongeacht het inkomen zijn bijvoorbeeld: − een fiets, inclusief een fiets met elektrische trapondersteuning; een snorfiets; − een vergoeding die iemand betaalt voor het gebruik van het vervoermiddel van een derde; − de brandstofkosten voor het gebruik van de eigen auto; Algemeen gebruikelijk voor iemand met een inkomen van 1,5 x de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm, is: − de aanschaf-/afschrijvingskosten en kosten van onderhoud, verzekering en belastingen van een brommobiel; Algemeen gebruikelijk voor iemand met een inkomen van 2x de op hem van toepassing zijnde bijstandnorm, is: − de aanschaf-/afschrijvingskosten en kosten van onderhoud, verzekering en belastingen van een personenauto. − het gebruik van een gewone taxi. Individuele situaties kunnen er echter toe leiden dat een vervoersmiddel voor die persoon, ondanks zijn inkomen, niet algemeen gebruikelijk is.
28
Onder de van toepassing zijnde norm wordt verstaande van toepassing zijnde norm, bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand (WWB). Dit normbedrag wordt als het een alleenstaande of alleenstaande ouder van 21- 65 jaar betreft, vermeerderd met de maximale toeslag, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WWB. Er wordt dus uitgegaan van de maximale norm en er wordt geen rekening gehouden met de verhogingen of verlagingen die binnen de WWB worden toegepast in verband met de woonsituatie van de persoon. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) kan iemand op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) in het kader van zijn werk of opleiding een vervoersvoorziening verstrekken, voor het vervoer tussen werk/scholing en huis. In aanvulling daarop kan het UWV op verzoek ook een vervoersvoorziening verstrekken voor privégebruik, als dit naar het oordeel van het UWV leidt tot verbetering van zijn leefomstandigheden. Er moet dan wel een samenhang zijn met de vervoersvoorziening voor woon-werk/scholingverkeer. Als een persoon met succes een beroep kan doen op een vervoersvoorziening via de Wia, is een aanvullende vervoersvoorziening op grond van de Wmo niet mogelijk. De WIA is in die zijn een passende, toereikende voorliggende voorziening. Als de vervoersvoorziening op grond van de WIA voor privé-gebruik niet toereikend wordt gevonden door een persoon, staat het hem vrij om een aanvullende voorziening via de WIA aan te vragen en zo nodig tegen een afwijzend besluit bezwaar en beroep aan te tekenen. Ook door de aanwezigheid van een collectieve voorziening, zoals bijvoorbeeld een wijkbus, waarmee in de vervoersbehoefte van de persoon kan worden voorzien, kan reden zijn om geen individuele vervoersvoorziening toe te kennen. 6.3.2 Stallingsruimte open gehandicaptenvoertuig In artikel 13, derde lid, van de verordening is opgenomen dat een open gehandicaptenvoertuig (scootmobiel) niet wordt verstrekt als de persoon niet kan beschikken over een adequate stallingsruimte voor het voertuig. Deze afwijzingsgrond is alleen aan de orde als de stallingsruimte ook niet gecreëerd kan worden. Zonodig kan hiervoor een woonvoorziening worden verstrekt.
6.4
Omvang compensatie
Een persoon kan gecompenseerd worden voor zijn vervoersbehoefte voor lokaal vervoer. Op grond van artikel 1, onder i van de verordening wordt hieronder verstaan: vervoer tussen een vertrekpunt en een bestemming die beide gelegen zijn binnen het grondgebied van de gemeente Rotterdam; of vervoer over maximaal 5 reiszones binnen een reisgebied van 5 zones vanaf het adres waar de persoon zijn hoofdverblijf heeft, waarbij de zones waarin het hoofdverblijf gelegen is als centrumzone van dat reisgebied meetelt. Iemand wordt geacht in zijn vervoersbehoefte voldoende te worden gecompenseerd als hij 1.500 km per jaar kan reizen. Bij het gebruik van het collectief aanvullend vervoerssysteem (zie onder 6.5.2) of taxi betekent dit 312 ritten per jaar, een gemiddelde van 3 retourritten per week. Op individuele gronden kan IV van dit aantal kilometers of ritten naar boven of naar beneden afwijken. Daarbij kijkt IV naar de mate waarin de persoon volledig en gedurende het gehele jaar is aangewezen op het collectief aanvullend vervoerssysteem of de taxi, de aard van de ritten en de reden dat zijn vervoersbehoefte hoger of lager ligt dan gemiddeld.
6.5
Selectie vervoervoorzieningen
6.5.1 Selectiemethode vervoervoorzieningen Indien het collectief aanvullend vervoerssysteem Vervoer op Maat (VoM) een persoon voldoende compenseert in zijn belemmeringen op vervoersgebied, ligt hierbij het primaat. Eventueel kan het VoM gecombineerd worden met een vervoervoorziening voor de korte afstand. Pas als VoM, al dan niet gecombineerd met een vervoervoorziening voor de korte afstand, mede gelet op de persoonskenmerken en behoeften van de persoon, de belemmeringen die een persoon op vervoersgebied ervaart onvoldoende compenseert, kijkt IV naar een andere vervoervoorziening.
29
6.5.2 Collectief aanvullend vervoer: Vervoer op Maat Het VoM-pasje geeft recht op toegang tot en gebruik van het VoM-systeem, waarbij een persoon bij de voordeur aan de straat of voor de ingang van de woning/wooncomplex of bestemmingsadres wordt opgehaald/weggebracht. Zo nodig biedt de chauffeur ondersteuning bij het verplaatsen naar de VoMbus en bij het in- en uitstappen. IV kan bepalen dat de standaard service voor een persoon moet worden uitgebreid, zodat de chauffeur de persoon ophaalt uit de hal van de woning en tot in de bus begeleidt. De extra service omvat niet het tillen van de persoon. Een persoon kan in bepaalde situaties een prioriteitsrit aanvragen. Bij een prioriteitsrit heeft de persoon de garantie dat hij maximaal 15 minuten vóór, doch uiterlijk op de gewenste tijd op de plaats van bestemming aankomt. Een prioriteitsrit moet minimaal 24 uur van tevoren worden aangevraagd. Een prioriteitsrit kan zonder extra kosten worden aangevraagd voor een rit naar een begrafenis of crematie of naar een burgerlijke of kerkelijke huwelijksinzegening. Ook het vervoer van en naar een logeerhuis (zie 6.6) gelden als prioriteitsrit. Tegen extra betaling kan een persoon ook voor andere bestemmingen een prioriteitsrit aanvragen. De persoon waarbij bij de indicatiestelling voor VoM blijkt dat hij aangewezen is op begeleiding bij zijn vervoer met VoM, kan gratis een begeleider meenemen. Aanspraak op begeleiding bij het vervoer kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als er een aanzienlijke kans is dat er ten behoeve van de persoon tijdens de reis medische of verzorgende handelingen verricht moeten worden, vanwege de jeugdige leeftijd van het kind of omdat er sprake is van ernstige gedragsproblemen waarop sturing vereist is. Daarnaast hebben klanten van VoM, als zij hiervoor toestemming hebben van IV, de mogelijkheid om hun minderjarige kinderen mee te nemen. Minderjarige klanten van VoM die niet zijn aangewezen op begeleiding bij het vervoer kunnen eveneens na toestemming van IV een rit boeken voor een meereizende. De klant betaalt voor een meereizende hetzelfde tarief als voor zichzelf. Deze mogelijkheden zijn er niet voor 75+ers die in de avonduren gebruik kunnen maken van VoM. Bovenstaande laat onverlet dat de vervoerder zelf aan de klant kan aanbieden dat hij meereizenden mee mag nemen. De vervoerder kan voor deze service een bijdrage vragen die afwijkt van het tarief dat de geïndiceerde persoon betaalt voor zijn vervoer. In de verordening is tevens opgenomen dat iemand die geïndiceerd is voor Vervoer op Maat, maar hiervan geen gebruik wil maken, een financiële tegemoetkoming kan ontvangen. De financiële tegemoetkoming moet hij gebruiken voor de aanschaf van een gehandicaptenvoertuig of de aanpassing van de eigen personenauto of brommobiel. Hij moet dan wel voor 5 jaar afzien van het gebruik van Vervoer op Maat. 6.5.3 Vervoer per eigen vervoermiddel Een indicatie voor vervoer per eigen vervoermiddel kan betrekking hebben op: − een met spierkracht voortbewogen vervoermiddel; − een open of gesloten gehandicaptenvoertuig; − een brommobiel of al dan niet aangepaste personenauto; − aanpassingen aan de personenauto. 6.5.3.a Met spierkracht voortbewogen vervoermiddel Als een persoon zijn vervoersbehoefte geheel of gedeeltelijk kan invullen per fiets en het gebruik van een gewone fiets, al dan niet met elektrische trapondersteuning of in de vorm van een tandem, niet mogelijk is, kan IV een voorziening in bruikleen verstrekken voor het gebruik van een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel. Een dergelijke voorziening is dus ook mogelijk als een persoon gebruik zou kunnen maken van het openbaar vervoer. De voorziening kan bestaan uit − een aangepaste aankoppelfiets, fietsaanhanger of fietszitje ten behoefte van een kind met een beperking (een aankoppelfiets is een kinderfiets die bestaande uit 1 wiel met een stang die aan de zadelpen van de fiets van de volwassene wordt gekoppeld); aanpassing van een met spierkracht voortbewogen vervoermiddel. De voorziening kan bestaan uit bijvoorbeeld de plaatsing van zijwielen, aanpassing van het stuur, een speciaal zadel of aanpassing bij een aankoppelfiets. − de verstrekking van een aangepaste fiets, rolstoelfiets of handbike (en handbike wordt gekoppeld aan de handbewogen rolstoel waardoor met armkracht zelfstandig “gefietst” kan worden. Een rolstoelfiets is een fiets waar een rolstoel op geplaatst wordt).
30
6.5.3.b Open of gesloten gehandicaptenvoertuig Bij een open gehandicaptenvoertuig kan het gaan om bijvoorbeeld een scootmobiel, een Pendel of driewielbromscooter. Het open gehandicaptenvoertuig is bestemd als vervoervoorziening voor de korte en middellange afstanden, als Vervoer op Maat hiervoor geen oplossing biedt. Bij een gesloten gehandicaptenvoertuig gaat het om bijvoorbeeld een overdekte scootmobiel, een Canta, Shuttle of Charly. Een gesloten gehandicaptenvoertuig is slechts aan de orde als een persoon voor de korte of middellange afstanden aangewezen is op gesloten vervoer en de persoon met Vervoer op Maat onvoldoende wordt gecompenseerd. Voor het gebruik van een open gehandicaptenvoertuig is het noodzakelijk dat de persoon de beschikking heeft over een adequate stallingruimte, danwel dat deze kan worden gerealiseerd. Daarnaast toetst IV in hoeverre de persoon beschikt over de rijgeschiktheid en rijvaardigheid als beginnend bestuurder. Eventueel kan IV aanvullende lessen verzorgen voor het op een aanvaardbaar niveau brengen van de rijgeschiktheid en rijvaardigheid. Als blijkt dat een persoon desondanks onvoldoende rijgeschikt en rijvaardig blijft, verstrekt IV geen gehandicaptenvoertuig. Ook nadat het gehandicaptenvoertuig is verstrekt, kan IV het noodzakelijk vinden de rijvaardigheid opnieuw te onderzoeken. Blijkt dat die rijvaardigheid niet langer aanwezig is, dan haalt IV het gehandicaptenvoertuig terug. Scootmobielen zijn leverbaar met verschillende snelheden. Bij de afweging welke snelheid de scootmobiel moet hebben zijn met name 3 aspecten van belang: - het reisgedrag van de persoon: de af te leggen afstanden, maar ook of de persoon bijvoorbeeld samen met een fietser (kind, partner, vriend) op pad wil kunnen; - de rijvaardigheden: een snelle scootmobiel vergt meer rijvaardigheden en verkeersinzicht dan een langzamer model; - de mogelijkheden voor stalling van de scootmobiel. Uiteindelijk zal de goedkoopst compenserende scootmobiel worden gekozen. 6.5.3.c Brommobiel of (aangepaste) personenauto Als Vervoer op Maat of een combinatie van vervoervoorzieningen geen adequate oplossing biedt voor het vervoersprobleem en in de vastgestelde vervoersbehoefte alleen door middel van een eigen brommobiel of personenauto kan worden voorzien, kan IV een brommobiel of personenauto in bruikleen verstrekken, tenzij deze op grond van het inkomen van de aanvrager algemeen gebruikelijk is (zie paragraaf 6.3). De persoon moet dan wel beschikken over de rijgeschiktheid en rijvaardigheid voor een dergelijk vervoermiddel. Voor een personenauto is de beschikking over een geldig rijbewijs een voorwaarde. Als vervoer per personenauto voor een persoon noodzakelijk is, kan hij eveneens in aanmerking komen voor aanpassing van de personenauto. Dit kan de in bruikleen verstrekte personenauto betreffen, maar ook de eigen personenauto die hij op grond van zijn inkomen geacht wordt zelf te kunnen aanschaffen. De autoaanpassing kan bestaan uit: − een volledige vergoeding voor de aanpassing van de eigen personenauto, mits de personenauto nog geen 5 jaar oud is; in sommige gevallen is ook bij een oudere auto een aanpassing mogelijk, afhankelijk van de soort aanpassing, de meeneembaarheid daarvan en de kilometerstand (uitgangspunt is dat boven een kilometerstand van 80.000 km geen aanpassing wordt gedaan); − een aanpassing van de in bruikleen verstrekte personenauto; − een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van een personenauto in specifieke uitvoering. De meerkosten worden berekend als het verschil tussen een personenauto (merk, type) die voor een persoon als meest doelmatig wordt geacht en de prijs van deze personenauto in specifieke uitvoering, verminderd met de gemiddelde aanschafprijs van een personenauto in Nederland. Een vervoervoorziening in de vorm van een autoaanpassing is maximaal één maal per zeven jaar mogelijk.
31
6.5.4 Vergoeding van de kosten per taxi Als een persoon door zijn beperkingen is aangewezen op vervoer per taxi, kan hij in aanmerking komen voor vervoer met een individuele taxi van de door de gemeente gecontracteerde vervoerder over maximaal 312 ritten. Tijdens deze ritten vindt geen combinatie plaats met andere reizigers tenzij het een meereizende van de persoon betreft. IV verstrekt de voorziening in natura. Wenst de persoon het vervoer per taxi zelf te regelen met een ander taxibedrijf, dan kan hij in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget. Het persoonsgebonden budget kan behalve voor het betalen van taxiritten ook gebruikt worden voor het vervoer door derden, het huren van een auto of voor het gebruik van de eigen auto. 6.5.5 Vergoeding van de kosten van een parkeervoorziening De persoon die op grond van zijn beperkingen is aangewezen op vervoer per personenauto of brommobiel kan eveneens in aanmerking voor de vergoeding van de kosten van een parkeervoorziening. Deze kosten kunnen bestaan uit: − de verschuldigde legeskosten voor de aanschaf van een Europese Gehandicaptenparkeerkaart; − de vergoeding van de door hem verschuldigde bijdrage voor aanleg van een parkeerplaats bij zijn woonadres.
6.6
Vervoer naar logeerhuis
Kinderen met een indicatie voor kortdurende verblijf kunnen een of meerdere keren per maand een paar nachten in een AWBZ-instelling (logeerhuis) verblijven om de ouders/verzorgers te ontlasten. In bijzondere gevallen is voor het vervoer vanaf school naar de AWBZ-instelling en terug een indicatie voor VOM mogelijk. Een dergelijke indicatie is aan de orde als het vervoer niet door de ouders, mantelzorgers, de AWBZinstelling zelf of op grond van andere voorliggende voorzieningen kan worden geregeld. Deze ritten worden aangemerkt als prioriteitsrit.
6.7
Speciale regeling voor personen van 75 jaar of ouder
Personen van 75 jaar of ouder kunnen zonder verdere indicatie gebruik maken van het CAV. Voor hen gelden dezelfde regels als voor iemand die geïndiceerd is voor het CAV. Een persoon van 75 jaar heeft echter geen recht op een begeleider en kan evenmin een meereizende meenemen.
6.8
Eigen bijdrage
Voor een vervoervoorziening is een eigen bijdrage verschuldigd, tenzij het gaat om: een vervoervoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Bijvoorbeeld voor een parkeervergunning; een vervoerpas voor het gebruik van Vervoer op Maat. Voor het gebruik van Vervoer op Maat is wel een ritbijdrage verschuldigd. De hoogte van de ritbijdrage is afgestemd op de landelijke tarieven voor het openbaar vervoer.
32
HOOFDSTUK 7
Sportvoorzieningen
7.1 Juridische grondslag Verordening: artikel 3, 4, 5, 6, 7 en 15 Regeling: artikel 5
7.2 Compensatie belemmeringen met een sportvoorziening Als het voor een persoon noodzakelijk is door middel van sporten medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan, kan een sportvoorziening worden verstrekt. De noodzaak kan blijken uit het feit dat een persoon altijd heeft gesport tot het moment dat hij beperkingen kreeg en dat graag wil voortzetten. Ook kan het zijn dat de persoon sport ziet als goede mogelijkheid om medemensen te ontmoeten. Sport kan ook belangrijk zijn om aan conditie en zelfvertrouwen te werken, eigen mogelijkheden en vaardigheden te (her)ontdekken en daardoor sociaal vaardiger te worden.
7.3 Algemene afwijzings- en matigingsgronden 7.3.1 Algemene gebruikelijke en collectieve voorliggende voorzieningen Algemeen gebruikelijk zijn sportvoorzieningen die in de normale (sport)winkel verkrijgbaar zijn, zoals: − Sportschoenen; − Tennisracket, hockeystick; − Ballen; − Sportkleding. 7.3.2 Meerkosten IV verstrekt de financiële tegemoetkoming ten behoeve van de meerkosten van een aangepast sporthulpmiddel. De financiële tegemoetkoming is gemaximeerd op een vast bedrag. Dit bedrag is gerelateerd aan de gemiddelde kosten en afschrijvingsduur van een sportrolstoel.
7.4
Sportvoorziening
Een persoon kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening als hij zonder deze voorziening niet kan sporten en hij deze sport regelmatig in een jaar beoefent. Met de forfaitaire tegemoetkoming kan de persoon voorzien in de meerkosten van een aangepast sporthulpmiddel. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de aanschaf van een sportrolstoel, een speciaal paardrijzadel of een prothese voor atletiek, maar ook om de aanpassing van een algemeen gebruikelijk sportartikel. Ook kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt als de klant kan aantonen dat de lidmaatschapskosten van de sportvereniging als gevolg van de beperkingen hoger zijn dan de gemiddelde lidmaatschapskosten in Rotterdam voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport voor iemand zonder beperkingen. In dat geval worden alleen de meerkosten van het lidmaatschap vergoed. De sportvoorziening is niet bedoeld voor reiskosten.
7.5
Eigen bijdrage
Voor een sportvoorziening is geen eigen bijdrage verschuldigd.
33
Bijlage 1: Lijst van afkortingen AWBZ : Besluit : Bijstandsnorm :
CAK CAK-periode
: :
IV
:
Regeling Rmor Verordening Vmor 2011 Wet Wmo:
: : : : : :
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Besluit maatschappelijke ondersteuning De toepasselijke norm, bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand voor alleenstaanden en alleenstaande ouders verhoogd met de maximale toeslag, bedoeld in artikel 25 van de Wet werk en bijstand voor alleenstaande ouders. Centraal Administratiekantoor De periode van 4 weken die het CAK hanteert voor het berekenen van de eigen bijdrage Afdeling Individuele Voorzieningen van de gemeente Rotterdam, belast met de uitvoering van de Vmor 2011 en daarop gebaseerde Regeling en beleidsregels Regeling maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2012 Regeling maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2012 Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 Wet maatschappelijke ondersteuning Wet maatschappelijke ondersteuning
34
Bijlage 2: Tabellen vergoedingen per week aan zorgaanbieder zorg in natura Een schoon en leefbaar huis Eenvoudige ondersteuning Specificatie Schoonmaken van WC, badkamer, keuken, kamers en verschonen van het bed bij een alleenstaande Schoonmaken van WC, badkamer, keuken, kamers en verschonen van het bed bij een bewoning van 2 of meer personen van 12 jaar of ouder Toeslag voor alle inwonende kinderen jonger dan 12 jaar welke behoren tot het gezin Complexe ondersteuning Specificatie Schoonmaken van WC, badkamer, keuken, kamers en verschonen van het bed bij een alleenstaande Schoonmaken van WC, badkamer, keuken, kamers en verschonen van het bed bij een bewoning van 2 of meer personen van 12 jaar of ouder Toeslag voor alle inwonende kinderen jonger dan 12 jaar welke behoren tot het gezin
Budget 1 € 22,29
Budget 2 € 33,78
€ 26,76
€ 40,54
€ 6,69
€ 10,14
Budget 1 € 26,40
Budget 2 € 40,-
€ 31,68
€ 48,-
€ 7,92
€ 12,--
Goederen voor primaire levensbehoeften (eten/drinken) Eenvoudige ondersteuning Specificatie Broodmaaltijd Bereiden (koken) warme maaltijd Opwarmen maaltijd Toeslag voor het bereiden van een broodmaaltijd voor alle inwonende kinderen jonger dan 12 jaar welke behoren tot het gezin Boodschappen Complexe ondersteuning Specificatie Broodmaaltijd Bereiden (koken) warme maaltijd Opwarmen maaltijd Toeslag voor het bereiden van een broodmaaltijd voor alle inwonende kinderen jonger dan 12 jaar welke behoren tot het gezin Boodschappen
Budget 1 € 3,35 € 6,69 € 2,23 € 2,23
Budget 2 € 5,07 € 10,14 € 3,38 € 3,38
€ 13,38
€ 20,27
Budget 1 € 3,96 € 7,92 € 2,64 € 2,64
Budget 2 € 6,-€ 12,€ 4,-€ 4,--
€ 13,38
€ 24,--
Schone en draagbare kleding Eenvoudige ondersteuning Specificatie Wassen van kleding, inclusief vullen wasmachine en opvouwen van de was Strijken van kleding, inclusief het opvouwen en opbergen van de was Toeslag voor het wassen/strijken voor alle inwonende kinderen < 12 jaar welke tot het gezin behoren Toeslag voor extra wassen/strijken bij extra bewassing (bijv. bij incontinentie) Complexe ondersteuning Specificatie Wassen van kleding, inclusief vullen wasmachine en opvouwen van de was Strijken van kleding, inclusief het opvouwen en opbergen van de was Toeslag voor het wassen/strijken voor alle inwonende kinderen < 12 jaar
Budget 1 € 6,69 € 6,69 € 6,69
Budget 2 € 10,14 € 10,14 € 10,14
€ 6,69
€ 10,14
Budget 1 € 7,92 € 7,92 € 7,92
Budget 2 € 12,€ 12,€ 12,-
35
welke tot het gezin behoren Toeslag voor extra wassen/strijken bij extra bewassing (bijv. bij incontinentie)
€ 7,92
€ 12,-
Zorg voor kinderen Eenvoudige ondersteuning Specificatie (tarieven gelden per kind) Zorg voor kinderen < 9 jaar Toeslag zorg voor kinderen < 4 jaar
Budget 1 € 6,69 € 6,69
Budget 2 € 10,14 € 10,14
Complexe ondersteuning Specificatie (tarieven gelden per kind) Zorg voor kinderen < 9 jaar Toeslag zorg voor kinderen < 4 jaar
Budget 1 € 7,92 € 7,92
Budget 2 € 12,€ 12,-
Toelichting: Budget 1 wordt toegepast als een persoon naar het oordeel van IV zelfredzamer kan worden. De zorgaanbieder ontvangt in dat geval éénmalig een zelfredzaamheidsbudget waarmee hij in staat wordt gesteld de persoon te ondersteunen bij het zelfredzamer worden. Budget 2 wordt toegepast als een persoon naar het oordeel van IV niet zelfredzamer kan worden. Bij een tijdelijke indicatie (< 6 maanden) wordt budget 1 gehanteerd. De budgetten gelden per week. Alleen de budgetten voor het bereiden van een maaltijd gelden per dag.
36