Begrippenlijst bij De Media-explosie Actiecommunicatie Communicatie met als doel het beïnvloeden van het gedrag van ontvangers (doelgroepen). Vooral gebruikt in marketingcommunicatie om de omzet te vergroten door het stimuleren van aankopen. Actueel bereik Het aantal personen dat binnen een bepaalde tijd van verschijning van een persmedium wordt geconfronteerd met een bepaalde uitgave of nummer van dit persmedium. Advertentie Een commerciële communicatieuiting in een massamedium. De ruimte wordt betaald door de adverteerder, die ook vorm en inhoud van de reclame bepaalt. Advertorial Een advertentie in een redactionele opmaak, die vaak uit twee of meer pagina’s bestaat. Het verschil met een gewoon door de redactie gemaakt artikel valt pas bij nader inzien op. Affiche Een aanplakbiljet (of poster) dat gedurende een bepaalde periode wordt aangebracht op daarvoor bestemde objecten in de fysieke omgeving van de beoogde doelgroepen. Agendasetting Media bepalen de onderwerpen, die ontvangers van mediaboodschappen in hun eigen kring bespreken. Je onderzoekt, welke onderwerpen uit de media-agenda terugkomen op de ontvangersagenda. Analyse-eenheden De samenhang tussen de elementen van een communicatieproces: de verbanden tussen zender, ontvanger, boodschap, middel en effect. Appèl Het beroep, dat de zender doet op de ontvanger om iets te realiseren. Appèllerend Het aspect van de mediaboodschap, waarbij de zender een beroep doet op de ontvanger om iets te gaan doen. Audiovisuele tekens De codering van de mediaboodschap bestaat uit beelden en klanken. Audiovisueel medium Een medium dat door zowel het oor als het oog wordt waargenomen. Auditief medium Een medium dat uitsluitend door het oor wordt waargenomen. Autoriteit van medium Het oordeel dat je over een bepaald medium hebt, wat betreft gezag en geloofwaardigheid van de content en de reputatie van de zender (bijv. de redactie van het medium).
Begrippenlijst bij De Media-explosie
Beleidsissues Brandende kwesties, die voor een organisatie in een branche van groot belang zijn, maar nog niet in het nieuws komen. Bereik Het aantal personen dat zintuiglijk wordt geconfronteerd met een specifiek medium of mediumuiting. Voor reclame-uitingen wordt dit ‘reclamebereik’ genoemd. Bereikspercentage Het percentage van een bepaalde publieks- of doelgroep dat met één enkel medium of een aantal mediaboodschappen wordt geconfronteerd. Binding met medium De gehechtheid van een persoon aan een specifiek medium (mediumorganisatie of mediumtitel). Boodschap De door een zender op een bepaalde doelgroep over te brengen en gecodeerde, concrete vorm en inhoud van een communicatieuiting. Zie ook content. Bridging Communicatiestrategie, die via tweerichtingsverkeer de dialoog aangaan met de stakeholders met het doel om tot een opstelling te komen om het issue aan te pakken. Buffering Communicatiestrategie, waarbij zo min mogelijk informatie gegeven wordt in de hoop dat het issue uit zichzelf verdwijnt Coderen Gebruik van tekens voor het samenstellen van de boodschap (actie van zender). Communicatie-uiting Een in een medium geplaatste vormgegeven boodschap, zoals een redactioneel artikel, een nieuwsbericht, een column, advertentie, enzovoort. Communicatievermogen De mate van geschiktheid van een medium, mediumgroep of mediumtype om een specifieke communicatie-uiting bij de publieksgroep of gekozen doelgroep over te brengen. Communities Digitale gemeenschappen. Vier soorten: 1. Sociale Communities. 2. Praktische Communities. 3. Netwerk Communities. 4. Cohesie Communities. Connotaties De bijbetekenissen, waar je tegelijk als ontvanger aan denkt of over fantaseert naast de standaardbetekenis (bijbetekenissen zijn vooral expressief, relationeel en appellerend bepaald). Zie ook denotatie. Content De inhoud van alle mediaboodschappen die redactie, auteurs en gebruikers willen communiceren.
1
Corporate Communication Geïntegreerde aanpak van alle interne en extern gerichte communicatie- uitingen van een organisatie. Meestal onderverdeeld in 1. concern- of organisatiecommunicatie (public relations, voorlichting, propaganda), 2. marketingcommunicatie (incl. reclame) en 3. interne communicatie. Crisiscommunicatie Het voorbereiden en uitvoeren van communicatieactiviteiten met het oog op het voorkomen van een vergroting van een crisis. Crossmedia Een kruisbestuiving tussen de offline en de online wereld: voortdurende wisselwerking tussen klassieke massamedia en nieuwe interactieve media, waarbij de content in ieder medium telkens veranderd kan worden. Culturele indicatoren Onderzoek naar de invloed van fictie in het televisieaanbod dan nieuwsuitzendingen over de feitelijke werkelijkheid. Kijkgedrag bevat belangrijke aanwijzingen – of indicatoren – voor het westerse cultuurpatroon. Gemeten wordt bijvoorbeeld de hoeveelheid geweld in TV-programma’s en de invloed van televisieprogramma’s op kijkers. Cultuurindustrie De bedrijfstak, waarin culturele producten als consumptiegoederen volgens het winstprincipe vervaardigd worden. De kapitalistische productie van cultuurgoederen zou volgens de kritische theorie bestaande machtsverhoudingen in stand houden en sociale ongelijkheid rechtvaardigen. Neutralere term: creatieve industrie. Decoderen Ontcijferen van de betekenis van de tekens van de boodschap (actie van ontvanger). Denotatie De standaardbetekenis van een beeld of een tekst – wat iedere ontvanger meteen als een feitelijke verwijzing naar de werkelijkheid snapt (vooral referentieel bepaald). Dekking Aantal personen uit de vastgestelde doelgroep, dat door een bepaalde mediumuiting bereikt wordt (uitgedrukt in een percentage van de totale doelgroep). Discours Een verhandeling of betoog over belangrijke maatschappelijke en culturele kwesties (letterlijk: gesprek). Disfuncties Mediafuncties met een negatieve werking. Disfuncties brengen schade toe aan het contact tussen ontvanger en zender. De zender brengt met opzet (manifest) of onbedoeld (latent) met zijn boodschap een verstoring teweeg.
Begrippenlijst bij De Media-explosie
Doelgroep Een geselecteerde groep consumenten, beslissers of bedrijven, die een zender gericht wil benaderen. Effectiviteitscriterium Het effect van de mediaboodschap op de ontvangers is bepalend. Eufuncties Mediafuncties met een positieve werking. Ze versterken het contact tussen zender en ontvanger. Exposure De gelegenheid een media-uiting waar te nemen (letterlijk: ‘blootstelling’) Expressief De zender wil zich persoonlijk uitdrukken en profileren via de mediaboodschap. Extrapoleren De hoofdlijnen doortrekken uit het verleden naar de toekomst bij ongewijzigde omstandigheden. Fasering van een issue De fasering gaat over het ontwikkelingspatroon van een issue. Door de tijd heen heeft ieder issue een zelfde soort geschiedenis. Het verloop van een issue kun je opmaken uit de tijdsduur per afzonderlijke fase. Framing Een thema selecteren uit de informatiestroom en het beklemtonen van zakelijke aspecten van de inhoud van de mediaboodschap. Free publicity Redactionele publiciteit, in tegenstelling tot door derden betaalde mediumcommunicatie. Functie van het medium De reden(en) waarom een persoon een bepaald medium gebruikt. Voor een zender zijn dat Intentiefuncties, voor een ontvanger gevolgfuncties. Geografische kenmerken De persoonskenmerken die geografisch zijn bepaald, zoals woongemeente, woonregio, woonprovincie, land van herkomst (natie). Glossy magazine Een tijdschrift dat in full colour en op relatief fraai ogend, glanzend papier is gedrukt. Voorbeelden: Elle, Playboy en AvantGarde. Gross Rating Points (GRP’s) De som van de bereiks- of dekkingspercentages in een mediaplan. De cijfers worden verkregen door de percentages per inschakeling (en per medium) bij elkaar te tellen. Meestal beperkt tot televisiebereik. Hoofdmedium Een mediumtype dat de belangrijkste plaats inneemt in een mediaplan. Dit hoofdmedium behoort voldoende communicatievermogen te hebben voor het gericht overbrengen van de mediaboodschap aan een gekozen doelgroep.
2
Huis-aan-huisblad Een persmedium dat doorgaans eenmaal per week verschijnt in een beperkt geografisch gebied en dat gratis wordt bezorgd op de adressen in dat gebied. Huisorgaan Een tijdschrift dat door een organisatie gratis wordt verstrekt aan het eigen personeel, de eigen dealers en/of andere relaties. Iconen Bij iconische tekens is er een gelijkenis tussen teken en een deel van de werkelijkheid. Een portretfoto heeft een gelijkenis met de persoon, die op de foto afgebeeld wordt. Indexicale tekens Deze tekens vestigen ergens apart de aandacht op: een plas water op de stoep verwijst naar een regenbui, die net geweest is. Inhoudsanalyse Een analyse van de redactionele bijdragen en/of het advertentieaanbod van een bepaalde mediumuiting. Ook wel contentanalyse genoemd. Contentanalyse gebeurt meestal op basis van een gedefinieerd aantal categorieen. Intentionaliteitscriterium De bedoeling van de zender is bepalend bij het gedrag of de actie. Interactiviteit Wederzijds op elkaar betrokken handelen tussen zenders en ontvangers. Interactiviteitscriterium Je gaat als onderzoeker na, in hoeverre die wederzijdse betrokkenheid of wisselwerking tussen zenders en ontvangers geslaagd mag heten. Interdisciplinair Wetenschappers werken vanuit meerdere disciplines met elkaar samen om een onderwerp te onderzoeken. Zie ook multidisciplinair. Internet Een wereldwijd digitaal netwerk van computers die met elkaar verbonden zijn via satellieten en kabelnetwerken. Hierdoor kunnen allerlei soorten netwerken online met elkaar communiceren. Zie ook Web 2.0. Interpersoonlijke communicatie Communicatie waarbij zender en ontvanger direct (‘faceto-face)’ contact met elkaar hebben. Tweerichtingsverkeer. Traditioneel de tegenpool van massacommunicatie. Issue Actuele kwestie, die in de openbaarheid komt en onderwerp van publieke meningsvorming in de media wordt. Ook ‘brandende kwestie’ genoemd. Issuesmanagement Het verwerven van inzicht in potentiële gevaren en risico’s van bepaalde issues voor een organisatie en het organiseren van stakeholdermanagement om de eigen bedrijfs- en mediareputatie te versterken.
Begrippenlijst bij De Media-explosie
Issue-owner De eigenaar van het issue: de stakeholder, die het meest de beeldvorming over het issue in de publieke opinie weet te bepalen en te sturen. Issuescanning Het systematisch verzamelen van meningen en indrukken die een bepaalde groep stakeholders heeft over een concreet issue. Issuetracking Het opsporen van mogelijke issues en deze issues afleiden uit economische, culturele, technische en politiek-bestuurlijke trends. Kanaal De fysieke, materiële en technische vorm van de drager van de mediaboodschap. Het technische doorgeefluik van de communicatiestroom. Zie medium. Kabel-tv De televisie-uitzendingen die uitsluitend via een aansluiting op een kabelnet kunnen worden ontvangen. Dit kabelnet is in beheer bij een speciale exploitant (provider) die bepaalt welke tv-signalen worden doorgegeven. Kenniskloof De groeiende toename van mediaboodschappen zou tot een vergroting van de kennis kloof tussen kennisarmen en kennisrijken zou leiden. Die veronderstelling wordt bij verschillende media onderzocht. Ook wel ‘ knowledge-gap hypothesis’ genoemd. Kijkdichtheid Het percentage van alle TVkijkers, dat wordt geconfronteerd met een specifieke televisie-uitzending. Dat kan een reclameblok of een ander tv-programma zijn. Kijker Een persoon die met een tv-uitzending of met een gedeelte daarvan wordt geconfronteerd. Bij bioscoop: bezoeker en bij buitenobjecten : passant. Krant Een verzamelbegrip voor dagblad, nieuwsblad en gratis huis-aan-huisblad. Kritische mediatheorie Maatschappijkritisch onderzoek van de macht van de westerse media en naar verschillende manieren, waarop mediaproductie en mediaconsumptie maatschappijbevestigend zouden werken. Kwalitatief media-onderzoek Het vaststellen van de aard en de betekenis van de confrontaties van personen met een medium en de functie die het medium of een mediumboodschap voor de bereikte ontvangers vervult. Kwantitatief media-onderzoek Het vaststellen van het soort en het aantal confrontaties van personen met een medium. Bijvoorbeeld de omvang van het mediumbereik. Labelling Het inkleuren van aspecten van een gekozen frame door communicatietechnieken
3
voor de beïnvloeding van de expressieve, appellerende en relationele aspecten van de mediaboodschap Latente functies De bedoelingen van de zender zijn verborgen voor de ontvangers. Zie manifest. Leesbereik Het aantal lezers dat met een specifiek persmedium wordt geconfronteerd. Lezer Een persoon die de inhoud van een specifiek persmedium geheel of gedeeltelijk leest of inziet. Lezer-/bladbinding Zie: Binding met het medium. Luisteraar Een persoon die met een bepaalde radio-uitzending wordt geconfronteerd. Luisterdichtheid Het percentage van een groep personen die met een radio-uitzending wordt geconfronteerd gedurende een bepaalde periode waarin de radioboodschappen worden uitgezonden. Manifeste functies Je ziet, wat de zender expliciet wil; het uiterlijk is waarneembaar. De bedoeling van de mediaboodschap niet verborgen . Zie latent. Marketingcommunicatie Commercieel gerichte communicatie om de afzet van producten en diensten te vergroten. Massacommunicatie Communicatie, waarbij zender en ontvangers in het openbaar en voor ieder toegankelijk elkaar informeren en beïnvloeden. Bij klassieke massamedia (print, film, RTV) gericht op eenrichtingsverkeer, bij internet meer tweerichtingsverkeer. Traditioneel de tegenpool van Interpersoonlijke communicatie. Massamedium Een medium waar ieder in principe toegang tot heeft. Kranten, tijdschriften, internet, radio en televisie bereiken als massamedia de publieksgroepen bijna altijd individueel. Media Meervoud van medium. Klassieke media: pers, radio, televisie, film. Moderne interactieve media: bijvoorbeeld internet. Zie ook sociale media. Media-agenda Alle belangrijke onderwerpen, die veel aandacht in het nieuws krijgen. De mediaagenda bepaalt de onderwerpen, die op de ontvangersagenda van krantenlezers en TVkijkers terechtkomen. Mediamix Alle in een mediaplan opgenomen media en mediatypen.
Begrippenlijst bij De Media-explosie
Mediamonitor Methode om medianieuws over een issue of een organisatie te verzamelen en te analyseren. In een mediamonitor houdt de onderzoeker rekening met de omgeving van de organisatie, waarbij alle voor de organisatie belangrijke nieuwsonderwerpen gevolgd kunnen worden. Mediaplan Een overzicht van alle media die ter inschakeling voor een bepaalde communicatiecampagne worden gebruikt, inclusief het inschakelingsschema en de inschakelingskosten. Mediaplanning Een planning van de inzet van media, waar de keuze van de (hoofd)mediumtypen wordt bepaald, de mediaselectie gedaan wordt binnen elk gekozen mediumtype, en de inschakelingsvariabelen vastgesteld worden voor ieder gekozen medium. Mediatisering Je neemt de wereld waar via de media, die je omringen. Mediawerkelijkheid en alledaagse werkelijkheid zijn in je beleving moeilijk meer te scheiden. Medium Twee betekenissen: 1. de mediaorganisatie (uitgeverij, reclamebureau, omroeporganisatie, persbedrijf, enz.) en 2. de drager van de inhoud van de mediaboodschap (de mediacontent).Zie kanaal. Mediumbereik Aantal personen, dat in een bepaalde periode geconfronteerd wordt met de boodschappen van een specifiek medium. Mediumconfrontatie Elk zintuiglijk contact met een specifieke mediumuiting. Mediumgedrag De mate waarin een persoon met specifiek media wordt geconfronteerd en de manier waarop een persoon de mediuminhoud tot zich neemt. Al naar gelang het mediumtype spreekt men van leesgedrag, kijkgedrag of luistergedrag. Mediumtype Een groep van gelijksoortige media die dezelfde soort communicatie-uitingen kunnen dragen en grote overeenkomst vertonen in de wijze waarop zij door ontvangers worden waargenomen. Mesotrends Langzame veranderingen op het gebied van voorkeuren, behoeften en wensen van klanten en gebruikers. Bijvoorbeeld consumententrends. Metacommunicatie Communicatie over het communicatieproces zelf. Microtrends Kortdurende en minder grootschalige trends. Monitoring van issues Het systematisch volgen van beleidsissues en publieke issues.
4
Multidisciplinair Wetenschappers bestuderen een communicatieonderwerp vanuit meerdere disciplines: sociologie, psychologie, economie, taalkunde, letterkunde, enz. Zie ook interdisciplinaire benadering. Multi-step-flow-theory Meerdere stappen tussen zender en ontvangers met verschillende opinieleiders als per onderwerp wisselend tussenstation. Nieuwe media Een zeer brede en algemene term voor allerlei media die vanaf de jaren negentig in het medialandschap zijn verschenen, Voorbeelden: Internet, Intranet en sociale media. Zie ook klassieke massamedia. One-step-flow-theory Je zou met een enkele stap als zender met een media-boodschap bij je ontvangers kunnen komen en zo het gedrag van ontvangers direct kunnen sturen. Ook wel injectienaald-theorie genoemd. Zie ook stimulus-respons-model. Ontvanger Een persoon die een gecommuniceerde uiting waarneemt en op een of andere wijze verwerkt. Ontvangersagenda Drie soorten: 1. intrapersoonlijke agenda: met onderwerpen die de ontvanger zelf belangrijk vindt. 2. gemeenschapsagenda: met onderwerpen die in de sociale gemeenschap van de ontvanger belangrijk zijn. 3. interpersoonlijke agenda: met onderwerpen waarover de ontvanger in zijn naaste omgeving met anderen praat. Opinieleiders Twee soorten opinieleiders: 1. publieke figuren die tot de maatschappelijke elite behoren en gezag hebben in de publieke opinie; 2. adviseurs met veel interpersoonlijke invloed die andere mensen in hun netwerk adviseren over bepaalde onderwerpen. Zie ook two-step-flow-theory. Pers Verzamelnaam voor 1. printmedia (kranten, tijdschriften, boeken), 2. professionele organisaties, die zich met productie en distributie van nieuws bezighouden (persbureaus, uitgeverijen, omroeporganisaties, dagblad- en tijdschriftredacties), en 3. beroepsbeoefenaars als journalisten, fotografen, redacteuren en verslaggevers. Persbericht Een in het kader van public relations opgesteld artikel als handleiding voor de redactie van een medium. Persmedium Een gedrukt medium dat in blad- of boekvorm verschijnt, zoals een krant, tijdschrift, adresboek of catalogus.
Begrippenlijst bij De Media-explosie
Propaganda Bewust beïnvloedende communicatie voor politieke, militaire of ideële doelstellingen. Psychografische kenmerken De persoonlijke kenmerken van psychologische aard, zoals soort attitudes, interesses, motieven, gewoontes en overtuigingen. Public Relations (PR) Het stelselmatig bevorderen van wederzijds begrip tussen een organisatie en haar stakeholders en publieksgroepen. Publiciteit 1. In ruimere zin: alle verschijningsvormen waarmee een organisatie in de openbaarheid treedt (public relations, propaganda, reclame, voorlichting, enz.), 2. In engere zin: redactionele publiciteit. Publieke issues Brandende kwesties, die in de openbaarheid komen en voor de media nieuwswaarde hebben Publieke opinie Een steeds veranderend geheel van gemeenschappelijk gedeelde meningen en stemmingen van steeds wisselende publieksgroepen. Publieksgroep Iedere verzameling van burgers, consumenten of organisaties, die voor een zender belangrijk kunnen zijn. Publiekstijdschrift Een tijdschrift met gevarieerde inhoud dat zich richt tot een vrij breed publiek, of een tijdschrift, dat zich op een enkel thema richt (special-interest-magazine). Reclame Betaalde mediumcommunicatie voor een bepaald merk, product, dienst, bedrijf of instelling. Reclamebereik Het aantal personen dat wordt geconfronteerd met een concrete reclame-uiting in een medium. Reclame-uiting De concrete vormgeving van de te communiceren reclameboodschap. Een reclame-uiting kan verschijnen als advertentie, affiche en commercial (als onderdeel van een medium) of rechtstreeks aan de ontvanger getoond worden (bijvoorbeeld via direct mail of huis-aan-huis verspreide folder). Redactionele publiciteit Niet door derden betaalde mediumcommunicatie over een persoon, merk, of organisatie, afkomstig van een onafhankelijke redactie of journalist. Referentieel Het zakelijke aspect van de inhoud van het mediabericht staat voorop. Relationeel Het aspect van de media boodschap, waarbij de band of het contact tussen zender en ontvanger vooropstaat.
5
Segmenteren Indelen van een bepaalde publieksgroep op basis van criteria zoals: a. leeftijd, sekse, inkomen, opleiding, woongebied; b. life-style, betrokkenheid en interesse; c. soort media-gebruik (mediakeuzes, tijdsbesteding); d. soort zakelijke / professionele contacten en relaties. Signalen/symptomen Tekens, die niet persoonlijk bedoeld zijn en berusten op algemeen gedeelde afspraken. Denk aan een stoplicht: groen betekent doorrijden en een rood signaal betekent wachten. Sociale klasse De klasse waartoe je sociaal gezien behoort. Deze klasse wordt bepaald aan de hand van de beroepsopgave gecombineerd met gegevens over opleiding en leeftijd. De meeste marktonderzoekbureaus hanteren vijf klassen, namelijk: klasse a: de welgestelden; klasse b1: de bovenlaag uit de middengroep; klasse b2: de onderlaag uit de middengroep; klasse c: de minder welgestelden; klasse d: de minst welgestelden. Sociale media Online sociale interacties, die door IC-technologie mogelijk gemaakt worden. Socio-economische kenmerken De kenmerken van personen op grond waarvan zij tot een bepaalde groep behoren, zoals opleiding, beroep, in komen en sociale klasse. Special-interestmagazine Een publiekstijdschrift dat geheel of grotendeels aan een bepaald onderwerp is gewijd, bijvoorbeeld in de sfeer van vrijetijdsbesteding. Indien het speciale onderwerp een vak of beroep betreft, spreken we van vakbladen of professionele tijdschriften. Zie vaktijdschrift. Specifieke mediawerking Niet de boodschap centraal, maar het aparte medium, dat de boodschap doorgeeft. Ieder medium blijkt een eigen werking te hebben: een specifieke manier om content door te geven en uit te drukken. Onderzocht wordt deze zelfstandige macht van het medium. Sponsored magazine Een meestal gratis door een organisatie verspreid tijdschrift dat bestemd is voor een brede groep in een bepaald product of dienst geïnteresseerden. Stakeholders Vertegenwoordigers van organisaties of publieksgroepen, die als relatiegroep voor een organisatie als zender van direct belang zijn. Stimulus-respons-model Stimulus: gedragsprikkel van de kant van de zender. Respons: verwerking van de prikkel bij de ontvangers. Het
Begrippenlijst bij De Media-explosie
individuele gedrag (‘behaviour’) van de ontvangers werd bepaald door de actie (prikkel / stimulus) van de zender. Symbolen Symbolische tekens staan voor een ander algemener of complexer begrip. Ze zijn meer figuurlijk dan de signalen. Een kruis is bijv. het Christelijk teken voor het lijden van Jezus. Totaalbereik Het aantal personen dat in een bepaalde periode met een bepaald medium- uiting wordt geconfronteerd. Trends Ontwikkelingslijnen uit het verleden, die nu zichtbaar zijn en in de toekomst richting zullen aangeven. Trendanalyse Signaleren en analyseren van bestaande invloedrijke trends uit verleden en heden. Ook wel trendonderzoek genoemd. Niet te verwarren met trendwatching. Trendwatching Signaleren van onverwachte en nieuwe ontwikkelingen en latente behoeften van publieksgroepen. Op de nabije toekomst gericht. Two-step-flow-theory Opinieleiders proberen de boodschappen van de massamedia met hun eigen sociale netwerk te verbinden en zo via interpersoonlijke communicatie invloed uit te oefenen. User-generated content Voor en door gebruikers bepaalde bijdrage aan een online-medium Uses-and-gratifïcations Onderzoek naar de behoeften van de ontvangers. Bijvoorbeeld radioluisteraars en televisiekijkers. Je onderzoekt, welke behoeften bij de ontvangers bevredigd worden, welke beloningen de ontvangers verwachten en welk nut de diverse publieksgroepen zien in hun eigen mediagebruik. Effectiviteitsgericht onderzoek. Vaktijdschrift Een tijdschrift dat geheel of gedeeltelijk bestemd is voor de beoefenaars van hetzelfde vak of beroep, dan wel voor personen in eenzelfde functie. Voorbeeld: C (vakblad van Logeion, Beroepsvereniging voor Communicatie). Verschijningsvorm De zintuiglijk waarneembare mediumuiting, zoals formaat, omvang in pagina’s, kleuren, reproductietechniek, kwaliteit van geluid en bewegend beeld. Visueel medium Een medium dat uitsluitend door het oog wordt waargenomen, zoals een krant, een stomme film, een buitenobject, een vervoermiddel of een folder.
6
Voorlichting Bewust verstrekte informatie om kennis, houding en gedrag te beïnvloeden. Zenders zijn doorgaans overheden en andere non-profitorganisaties. Bij het geven van feitelijke, controleerbare informatie kunnen er meerdere intenties zijn: het zakelijk informeren van het publiek, het bijdragen aan een brede opinievorming over een bepaald onderwerp of het beïnvloeden van het publiek om te komen tot gewenst gedrag. Web 2.0 Mediaboodschappen zijn op iedere plaats, op iedere manier en op ieder moment te bekijken en bespreken: ‘anywhere, anyhow, anytime’. Weblog Website waarop auteurs maatschappelijke gebeurtenissen van persoonlijk commentaar voorzien. Er zijn verschillende soorten weblogs: persoonlijke blogs, nieuwsblogs, busi-
Begrippenlijst bij De Media-explosie
ness of corporate blogs en specifieke op een bepaald onderwerp gerichte blogs. Werving Bewust beïnvloedende communicatie waarbij het creëren van positieve attitudes en gewenst gedrag hoofddoel is. Voorbeelden: personeelswerving, ledenwerving, abonneewerving, fondsenwerving. Zender Een persoon of instantie die het initiatief neemt tot een communicatieproces en verantwoordelijk is voor de codering en verspreiding van de mediaboodschap. Zwamvlokmodel De zwamvlok is een metafoor voor alle ondergrondse verbindingen, die tussen leden van diverse publieksgroepen kunnen bestaan. Je onderzoekt de communicatieprocessen, die zich afspelen na het ontvangen van de mediaboodschap: wat ontvangers met mediaboodschappen in hun eigen sociale netwerken doen.
7