BRONNENBOEK
Arm en Rijk
Hoeden en Petten Den Haag wordt ook wel de stad van de HOEDEN EN PETTEN genoemd. Vergeleken met andere steden wonen hier veel rijke mensen en veel arme mensen. Dat was rond 1900 zeker zo. Je had sjieke wijken waar de Hagenaars op stand woonden, en echte arbeiderswijken voor de Hagenezen.
‘DE ARBEIDER VERDIENT TE WEINIG OM
MAN, VROUW, ZES KINDEREN
VAN TE LEVEN EN TE VEEL OM TE STERVEN’
Rond 1900 leven veel arbeiders in Nederland nog op de grens van het bestaansminimum. Een gemiddelde arbeider verdiende ongeveer tussen de f 9,- en f 14,per week. Dat geld ging direct op aan het dagelijks leven (eten, drinken, huur en kleding):
Huishuur Ziektekosten Brood Aardappelen Bonen / erwten Groenten Rijst of meel (voor pap) Vet (reuzel of afval) Boter Petroleum (verlichting en om op te koken) Kolen/cokes/turf Koffie/suiker/ kruidenierswaren Zeep en soda Kleren/schoenen/klompen Melk Zakgeld/kapper/ tabak Schoolgeld
Uit het overzicht blijkt duidelijk dat er binnen het budget geen ruimte is voor enige luxe of geld voor ontspanning.
f 1,75 f 0,60 f 1,60 f 1,20 f 0,20 f 0,30 f 0,20 f 0,70 f 0,40 f 0,36 f 0,50 f 0,90 f 0,10 f 0,75 f 0,20 f 0,30 f 0,15 ____________ f 10,21
Hard Werken Arbeiders, marktkooplieden en venters werkten 6 dagen in de week van ‘s ochtends vroeg tot vaak een uur of acht ‘s avonds. Vrouwen en kinderen hielpen mee. Vrouwen doen bijvoorbeeld de was en verstelwerk voor rijke gezinnen. Kinderen helpen mee met inpakwerk, sigaren maken, naaien en verstellen, wassen e.d.
Kinderarbeid Op de foto staan meisjes die jute zakken in elkaar aan het naaien zijn. In plaats van naar school gingen ze iedere dag naar de fabriek om geld te verdienen. Eeuwenlang was het normaal dat kinderen, ook de allerkleinsten, meehielpen om het gezinsinkomen te verdienen. Ze werkten mee op het platteland met het binnenhalen van de oogst of in de huisindustrie met het naaien van kleding of het weven van stoffen. Rond 1900 gingen kinderen met hun ouders mee naar de fabriek om soms wel 16 uur per dag te werken. Ze werkten vaak met gevaarlijke machines waar veel ongelukken mee gebeurden. In 1859 waren er ongeveer 450.000 kinderen tussen de zes en elf jaar die werkten.
Bokkewagen Deze kinderen woonden in mooie wijken met plek om te spelen. Ze droegen mooie kleren, gingen naar school en hoefden zich nergens zorgen om te maken. De kinderen op de foto hebben de droom van elk kind rond 1900: een eigen bokkewagen.
Schulden waar je niet meer uit komt Omdat hun inkomen zo laag was, konden veel gezinnen niet sparen. Als er dan onverwachte uitgaven waren, moest een gezin zich wel in de schulden steken of ze nu wilde of niet. Heel wat arbeidersgezinnen hadden dan ook schulden. Alleen al de geboorte van een kind, zorgde voor extra kosten. Veel arbeiders hadden daar geen geld voor, omdat al hun geld opging aan eten en huur. Veel arbeiders gingen na hun werk naar het café en gaven daar hun geld uit aan drank en sigaretten. Zo probeerden ze even hun ellende te vergeten. Maar het zorgde er soms wel voor dat ze in nog grotere problemen kwamen.
Scheveningen Scheveningen was rond 1900 een sjieke badplaats. De welgestelden kwamen zich hier vermaken. Zonnen was niet in voor de dames. Zij deden er alles aan hun blanke teint te behouden. Een gekleurde huid hoorde niet bij een dame van stand. Dat was meer voor volksvrouwen die vanwege hun werk buiten in touw waren. Arme Hagenaars hadden geen tijd en geen geld voor ontspanning. Ze werkten vaak 16 uur per dag en hadden al hun geld nodig voor eten, drinken en wonen.
Rijke Dames Cecile Goekoop-de Jong van Beek en Donk beschreef in haar roman Hilda van Suylenburg wat een dame aan het eind van de negentiende eeuw allemaal deed: ‘Toilet en duizend mondaine plichtjes, een beetje charité [ liefdadigheid ], een beetje lektuur, wat boodschappen doen, teaen, passen, briefjes schrijven, tennissen, fietsen, bezoeken maken, musiceeren, ontvangen, menu’s samenstellen, dat is ons werk nu eenmaal.’ Zo’n dame werd ook wel canapé engel genoemd. Het verschil met het harde leven van een volksvrouw is enorm.
Speciaal voor de foto hebben deze mensen een hoge hoed opgezet. In de stad maar juist ook op het platteland was de armoede onbeschrijflijk.