ARMOEDEPLAN 2006 – 2010 Gemeente Maastricht
Maastricht, 4 juli 2006
1 Armoedeplan 2006-2010
INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1: Inleiding en samenvatting ______________________________ 4 Hoofdstuk 2: Armoedeplan ________________________________________ 10 2.1. Beleidsuitgangspunten __________________________________________________ 2.2. Kortetermijnacties______________________________________________________ 2.2.1. Intensiveren voorlichting ____________________________________________ - Inzetten van meerdere voorlichtingskanalen____________________________ - Pro-actieve dienstverlening door bestandskoppeling _____________________ 2.2.2. Extra inkomensondersteuning voor gezinnen met kinderen in het voortgezet onderwijs ________________________________________________________ - Schoolkosten voortgezet onderwijs __________________________________ - Ondersteuning Stichting Leergeld____________________________________ 2.2.3. Vereenvoudigen en standaardiseren van regels _________________________ - Heroverwegen draagkrachtberekening bijzondere bijstand ________________ - Beleidsregels bijzondere bijstand ____________________________________ 2.2.4. Verhogen eenmalige premie WWB____________________________________ 2.2.5. Afsluiten collectieve ziektekostenverzekering Zuid-Limburg_________________ 2.2.6. Medische kosten 2006 _____________________________________________ 2.2.7. Nadere besluitvorming inzet incidentele middelen ________________________ 2.2.8. Nadere besluitvorming methodiek zorgcirkels stadsbreed __________________ 2.3. Stappenplan deelactieplannen ____________________________________________ 2.3.1. Workshops professionals ___________________________________________ 2.3.2.. Gespreksgroepen vanuit de ervaring__________________________________ 2.4. Aanspreken van de samenleving __________________________________________ 2.5. Deelactieplannen ______________________________________________________ 2.6. (Gefaseerde) implementatie deelactieplannen________________________________
10 10 10 10 10 11 11 11 11 11 11 12 12 12 12 13 13 13 13 13 14 14
Hoofdstuk 3: Strategische uitgangspunten armoedebeleid______________ 15 3.1. Inleiding _____________________________________________________________ 3.2. Rollen, taken en verantwoordelijkheden ____________________________________ 3.3. Armoedebeleid nader gedefinieerd ________________________________________ 3.3.1. Wat is armoede?__________________________________________________ 3.3.2. Historische schets armoedebeleid ____________________________________ - Landelijk armoedebeleid ___________________________________________ - Het Maastrichts armoedebeleid _____________________________________ 3.3.3. Huidig gemeentelijk beleid __________________________________________ 3.4. Lokaal inkomensbeleid__________________________________________________ - Minima-effectrapportage (MER) _____________________________________ - Enquête bekendheid en gebruik van inkomensondersteunende voorzieningen___________________________________________________ - Inventarisatie armoedebeleid G27 ___________________________________ - Overzicht aantal huishoudens die bijzondere bijstand, declaratieregelingen of langdurigheidstoeslag hebben ontvangen ___________________________ 3.5. Doelgroepen armoedebeleid _____________________________________________ 3.5.1. Omvang doelgroep ________________________________________________ 3.5.2. Doelgroep naar huishoudtype en leeftijd _______________________________ 3.5.3. Specifieke doelgroepen ____________________________________________ 3.6. Maatschappelijke ontwikkelingen __________________________________________ 3.7. Strategische uitgangspunten _____________________________________________
15 15 16 16 16 16 16 17 18 18 18 20 20 21 21 21 22 23 24
Hoofdstuk 4: Personele en financiële consequenties __________________ 27 4.1. Personele consequenties ________________________________________________ 27 4.2. Financiële consequenties________________________________________________ 28
Hoofdstuk 5: Planning en uitvoering ________________________________ 29
2 Armoedeplan 2006-2010
BIJLAGEN ______________________________________________________ 30 Bijlage 1: Schematisch overzicht onderdelen programmabegroting 2006 die een bijdrage leveren aan armoedebestrijding _______________________________ 31 Bijlage 2: Minima-effectrapportage Gemeente Maastricht, NIBUD juni 2006 ____________ 32 Bijlage 3: Onderzoek naar de bekendheid met en het gebruik van inkomensondersteunende voorzieningen, NIBUD juni 2006_________________ 32
3 Armoedeplan 2006-2010
Hoofdstuk 1: Inleiding en samenvatting Sociaal beleid en de bestrijding van armoede hebben een prominente plek in het bestuursakkoord met de titel ‘Meer voor de mensen’ van 3 april 2006. Uit een recent door ons gehouden minima-effectrapportage (MER) blijkt weliswaar dat de minimahuishoudens in Maastricht qua financiële situatie scoren boven het gemiddelde in Nederland. Maar scoren boven het gemiddelde wil nog lang niet zeggen dat de problemen voor deze mensen minder zijn. Armoede staat terecht hoog op de politieke agenda in Maastricht. De ambitie voor 2010 is dan ook om dit maatschappelijk probleem in de stad fors terug te dringen. Om ons doel te bereiken hebben we als eerste stap dit armoedeplan opgesteld. Het is conform de afspraak om binnen 100 dagen de bestrijding van de armoede daadkrachtig te starten. Het terugdringen van armoede is een immense opgave. Decennia lang reeds zijn daartoe pogingen ondernomen, zowel landelijk als lokaal. Ze zijn minder of meer succesvol geweest. Deze pogingen vinden plaats in een economisch gunstig dan wel ongunstig klimaat. Maar de realiteit is dat lokaal beleid armoede kan voorkomen noch oplossen. Wél kan het de omvang en intensiteit ervan beïnvloeden. Dat is de ultieme uitdaging voor het gemeentebestuur. Landelijk wordt door het inkomensbeleid dominant de financiële positie bepaald van mensen die op een uitkering zijn aangewezen. Het lokaal bestuur speelt hierin geen rol. De gemeente heeft daarentegen wel de mogelijkheid om in noodgevallen bij te springen. In de bijzondere bijstand wordt dan gesproken van een uitzonderlijke persoonlijke situatie. Een dergelijk plan vereist maatwerk. Daarbij komt dat armoede niet alleen een financieel vraagstuk is, maar ook sociaal. Dat wil zeggen dat deelname aan sociale, economische, educatieve en recreatieve activiteiten van groot belang is. Hier kan de lokale gemeenschap al meer. Sociaal isolement en non-participatie zijn op lokaal niveau te beïnvloeden. Uitdrukkelijk wordt hier het woord lokale gemeenschap gehanteerd: armoedebeleid vereist een gezamenlijke inspanning van gemeente, lokale maatschappelijke organisaties, individuele professionals. En vooral ook de betrokkenen zelf om ‘het verschil te maken’. Het moet dus een Alliantie tegen Armoede zijn. Het 100 dagen armoedeplan is de eerste stap in een proces van vier jaar continu acties ondernemen om de armoede in Maastricht terug te dringen. Dit plan geeft de analyse en de routing. Het is geen blauwdruk: nu een groots plan en dan vier jaar uitvoeren. Nee, het terugdringen van armoede vereist een voortdurend gevoel van urgentie - politiek en maatschappelijk - voor het armoedevraagstuk. Het vereist vier jaar lang continu kritisch analyseren, acties plannen, acties uitvoeren, acties bijstellen door de gemeente, maatschappelijke organisaties en professionals in Maastricht. Dit 100 dagen plan is kenmerkend voor deze benadering. De situatie wordt geanalyseerd, korte termijnacties worden meteen genomen, en de marsroute voor de langere termijn wordt uitgestippeld. Maar het vereist tevens een heldere afbakening van het probleem, een juiste inschatting van de rol van de gemeente en een heldere diagnose. Allereerst de heldere afbakening. Dat is uiterst noodzakelijk om het armoedeprobleem adequaat te kunnen bestrijden. Maastricht hanteert een brede definitie van armoede. We hebben het dus over de combinatie van financiële én sociale armoede, zoals vereenzaming en uitsluiting. Het is een belangrijk uitgangspunt, want daarmee verkleinen we als het ware de omvang van de doelgroep. Deze doelgroep kenmerkt zich door de combinatie van financiële en sociale armoede en vooral doordat men langdurig (van meerdere jaren tot soms meerdere generaties) in deze situatie zit. Veel personen verkeren meestal slechts tijdelijk in een negatieve positie. Voor deze doelgroep is betaald werk veelal de meest voor de hand liggende en realistische oplossing. Daarentegen is voor de groep met de complexere problematiek het begrippenpaar ‘activering en participatie’ op korte termijn veel logischer. Voor die mensen is werk het ultieme lange termijn perspectief. In deze nota gaan we vooral op deze laatste categorie in. Want voor de andere groep is het ‘reguliere’ arbeidsmarktbeleid veel belangrijker. Met dit actieplan concentreren we ons op de harde kern. De totale populatie met weinig inkomen wordt in Maastricht geschat op zo’n 7500, waarvan minimaal 3700 langdurig (zie hiervoor verder in de nota). 4 Armoedeplan 2006-2010
Het tweede aspect is de juiste inschatting van de rol van de lokale overheid en de veranderingen daarin. Het sociale zekerheidsstelsel en het zorgstelsel zijn van rijkswege ingrijpend gewijzigd. Burgers hebben meer keuzevrijheid en daarmee meer verantwoordelijkheid gekregen. De rol van de gemeente in het armoedebeleid verandert daardoor. De gemeente kan steeds minder uitvoeren, bijvoorbeeld door het verbod op categoriale regelingen, en heeft daarmee ook minder rechtstreeks invloed op het probleem. Wij kunnen de eigen verantwoordelijkheid van burgers niet volledig overnemen, maar constateren tegelijkertijd dat een steeds groter wordende groep mensen de eigen verantwoordelijkheid niet kan nemen en hierdoor in de (financiële) problemen raakt. Wil de gemeente een belangrijke rol spelen bij de aanpak van het probleem, dan is een goede samenwerking met alle relevante actoren noodzakelijk. Op basis van bovenstaande is dan ook besloten te kiezen voor een aanpak via twee sporen: Spoor 1: Zelf doen daar waar we het zelf kunnen. We benoemen in het armoedeplan een achttal acties die de gemeente op korte termijn zelf kan initiëren en die ook snel effect hebben. Deze acties zijn met name gericht op het terugdringen van de financiële armoede. Bij het opstellen van deze acties is gebruik gemaakt van de uitkomsten van een tweetal onderzoeken: de minima-effectrapportage (MER) en de enquête naar de bekendheid en het gebruik van inkomensafhankelijke regelingen. De eerste acties gaan lopen vanaf het najaar 2006. Spoor 2: Samen met het veld en de samenleving In dit deel van het plan neemt de gemeente duidelijk de regierol. Zeker als het gaat om de bestrijding van de component sociale armoede. De gemeente moet gebruik maken van de kennis in het veld (organisaties, professionals en ervaringsdeskundigen). Tevens initiator zijn van en oproepen tot samenwerkingsverbanden en allianties in het brede sociale veld (van instellingen tot vrijwilligersorganisaties en verenigingen). Alleen op die manier ontstaan er integrale uitvoeringsinstrumenten, die helpen de armoede in Maastricht verder te bestrijden. We zijn dan ook van mening dat het effectief tegengaan van armoede niet alleen een kwestie is van geld en personele capaciteit. We moeten, als we het probleem willen oplossen, twee innovaties absoluut doorvoeren: 1. De professionals die in de frontlinie hun activiteiten verrichten moeten centraler komen te staan, meer ruimte krijgen voor onorthodoxe, kaderdoorbrekende benaderingen. 2. De direct betrokkenen moeten het woord krijgen gedurende de komende vier jaar van de nieuwe bestuursperiode. En dan niet alleen als officieel advies- en cliëntenorgaan, maar als reguliere gesprekspartners voor gemeente, organisaties, professionals. Dit vergt een regierol van de gemeentes, maar eveneens commitment van organisaties en professionals. De gemeente neemt deze regierol op en gaat samen met professionals, ervaringsdeskundigen en organisaties actieplannen opstellen. Concreet wordt bijvoorbeeld op 29 september 2006 gestart met een workshop voor professionals, die werken bij instellingen op het gebied van de armoedebestrijding. Tijdens die bijeenkomst worden ze uitgedaagd om aan te geven hoe ze hun rol en die van hun organisatie zien. Tevens worden met de professionals concrete acties ontwikkelt om het armoedebeleid verder vorm te geven. Uiteraard is ze ook gevraagd het gemeentelijk beleid te evalueren. Daarnaast zullen gemeente en de beroepskrachten vaststellen welke samenwerking met direct betrokkenen dient plaats te vinden. Vervolgens vinden in het najaar 2006 gesprekken met ervaringsdeskundigen plaats. Deze gesprekken zijn van uitermate groot belang voor inzicht in wensen, behoeften en concreet gedrag van de betrokkenen. Maar ook om te meten hoe de betrokkenen de genomen maatregelen accepteren en wat de effecten van het beleid zijn. Bovendien krijgen we hierdoor zicht op de activiteiten die door de betrokkenen zelf genomen kunnen worden om uit de ongunstige situatie te komen. Vervolgens vinden gesprekken plaats met afzonderlijke organisaties over hun bijdrage aan de bestrijding van armoede. Dit type sessies worden gedurende de komende vier jaar stelselmatig 5 Armoedeplan 2006-2010
georganiseerd en zijn de start voor verdere acties. Te denken valt aan gesprekken met bijvoorbeeld energieleveranciers over de ‘afsluitprocedures’. Immers, als we niet aan de bron het lek dichten, blijft het dweilen met de kraan open. Zo ook zullen gesprekken gevoerd moeten worden met scholen voor voortgezet onderwijs over de kosten voor de ouders van leerlingen. Scholen zullen deze kosten aan de poort moeten beperken, anders blijven initiatieven om ouders te ondersteunen voor deze uitgaven onbegonnen werk. Uiteraard zal eveneens de gemeente bij al haar beleid, in alle domeinen, de consequenties voor het armoedeprobleem scherp moeten analyseren en passende acties hierbij organiseren. De komende vier jaar zullen bestaande beleidsterreinen systematisch ‘aangepakt’ worden om hun bijdrage aan het terugdringen van de armoedeproblematiek te verhogen. Met andere woorden: de gemeente moet verantwoordelijkheid nemen, evenals de maatschappelijke organisaties, professionals en betrokkenen. Het credo luidt: Samen armoede aanpakken! Vanzelfsprekend begint een succesvolle aanpak bij een goede diagnose. De korte termijnacties die in deze nota staan, corresponderen met de afzonderlijke diagnoses. Het college onderstreept met deze korte termijnacties eveneens het gevoel van urgentie rondom de armoedeproblematiek. Wat we nu kunnen doen, moeten we nu ook doen. Deze diagnoses bepalen tevens de logica van de lange termijn aanpak. Diagnoses Diagnose 1: De inkomensondersteunende regelingen van de gemeente zijn onvoldoende bekend. Op hoofdlijnen zijn de minima-instrumenten van de gemeente toereikend, maar er wordt te weinig gebruik van gemaakt (zie hiervoor bijlage 3). Deze diagnose leidt gedeeltelijk tot eenvoudige oplossingen: we intensiveren de voorlichting, vereenvoudigen bestaande regels en gaan meer gebruik maken van bestandskoppelingen om het niet-gebruik tegen te gaan. Zo eenvoudig als dit lijkt, is het echter niet. Sommige mensen moeten over de drempel heen geholpen worden om überhaupt hulp aan te vragen. Ze vragen het niet uit zichzelf aan. Dit vereist enerzijds een pro-actieve houding en inspanning van familieleden, vrienden, kennissen, vrijwilligers en professionals. Anderzijds een vereenvoudiging van de aanvraag. Dat wil zeggen het bestrijden van de papierwinkel en het minder gecompliceerd maken van de formulieren. Diagnose 2: Er zijn specifieke doelgroepen met een verhoogd risico, bijvoorbeeld gezinnen met kinderen in het voortgezet onderwijs. Deze doelgroepen zijn niet statisch. Onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen, overheidsbeleid e.d. wijzigen de doelgroepen van het armoedebeleid voortdurend. Op dit moment is duidelijk dat vooral gezinnen en alleenstaanden met kinderen het moeilijk hebben. Zeker als de kinderen in het voortgezet onderwijs zitten. Het college heeft besloten op dit vlak onmiddellijk in te grijpen met de volgende acties. Ten eerste met terugwerkende kracht de vergoeding op basis van de declaratieregeling voor schoolkosten voortgezet onderwijs verhogen. Ten tweede krijgt de Stichting Leergeld een extra financiële impuls. Deze stichting heeft enige opstartproblemen gekend, met name op het gebied van fondsenwerving. Inmiddels heeft de provincie aan de Stichtingen Leergeld Heerlen, Sittard-Geleen, Maastricht subsidie toegekend. Tegelijkertijd is door enkele goede doelen-fondsen een bijdrage verleend. De bijdrage van de gemeente Maastricht is een belangrijk signaal ook aan de andere subsidiënten voor de noodzaak van deze activiteiten. Een andere specifieke doelgroep vormen de ouderen met ‘zorg’. Voor deze doelgroep vormen de eigen bijdrage in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en het tegengaan van het niet-gebruik belangrijk aandachtspunten. Diagnose 3: Hulpverlening door verschillende partijen zal beter op elkaar moeten worden afgestemd. Wat ontbreekt zijn in feite individuele, integrale behandelplannen met een lange termijnvisie. Vaak gaat het ‘slechts’ om incidentele interventies door afzonderlijke hulpverleners. We moeten gaan werken aan de lange termijnaanpak met de cliënt, waarbij bevordering van zijn of haar eigen bijdrage aan de oplossing centraal staat. Geen eenmalige interventies en niet alleen een 6 Armoedeplan 2006-2010
eenmalige financiële bijdrage door bijvoorbeeld bijzondere bijstand, maar het werken aan een structurele oplossing. Hiertoe moeten ook onze bestaande instrumenten worden geëvalueerd en benut. Te denken valt aan de ouderenadviseurs en de zorgcirkels. De ouderenadviseurs bezoeken systematisch de senioren. Alle senioren boven de 75 jaar zijn inmiddels bezocht. In de zorgcirkels treffen we eveneens een groot deel van de doelgroep aan. Ervaringen die we hebben uit de zorgcirkels, zullen we ook er buiten moeten gebruiken. Om bijvoorbeeld de participatie in een structurele en systematische aanpak te bevorderen. Van daaruit is een praktische persoons- of gezinsgerichte aanpak te ontwikkelen. Deze innovatieve methodiek-ontwikkeling vereist samenwerking tussen gemeente, universiteit, Maastrichtse opleidingen en organisaties in zorg en welzijn. Voor de professionals ligt hier een grote uitdaging: meewerken aan het bestrijden van armoede als professionele innovatie.
Diagnose 4: Wet- en regelgeving werkt soms tegen. Soms werkt wet- en regelgeving tegen. Dan mogen we als gemeente iets niet. We zullen dan de marges van het mogelijke moeten opzoeken. Maar soms klinkt de constatering over de weten regelgeving teveel alsof we er niets aan kunnen doen. De vraag is of we echter niet zelf sommige zaken (onbedoeld) ingewikkeld maken? Bijvoorbeeld op het gebied van de draagkrachtberekening. Wij gaan daarom de regelgeving inzake de draagkrachtberekening bijzondere bijstand vereenvoudigen en de afweging voor de verlening standaardiseren. Dit beperkt de uitvoeringskosten en garandeert een systematische verlening van bijzondere bijstand voor alle betrokkenen. Ook de nieuwe systematiek van het zorgstelsel werkt tegen en heeft tevens geleid tot een beperking in de bijzondere bijstand ten aanzien van medische kosten. Slechts in uitzonderlijke en individuele gevallen wordt nog bijzondere bijstand verleend. In augustus wordt deze maatregel geëvalueerd, en waar nodig in september het beleid bijgesteld. Diagnose 5: De attitude en aard van de hulpverlening moet, naast ondersteunend, ook participatiegericht zijn. We zijn in de hulpverlening vaker gericht op ondersteuning dan op participatie. Bij de maatschappelijke opvang (een andere doelgroep van het armoedebeleid) wordt, ook door het beleid van de gemeente, de opvang centraler gesteld dan activering en participatie. Er zal derhalve moeten worden ingezet op een werkproces dat zich niet alleen beperkt tot ondersteuning, maar ook kijkt naar de mogelijkheden hoe de cliënt zelf aan de oplossing kan bijdragen. Onder meer door werk te zoeken of sociaal actief te zijn. Dat vereist een attitudeverandering bij de hulpverleners. Dat wil zeggen een andere oriëntatie en misschien zelfs heel andere soorten van hulpverlening. Diagnose 6: Ervaringsdeskundigen komen te weinig aan het woord. Er wordt veel gesproken over armoede. Maar hoewel we wel beleidsinspraak/adviesorganen hebben, komen de mensen die het betreft nog te weinig aan het woord. Zowel bij de gemeenten als bij andere organisaties. Daardoor worden veel discussies over armoede abstract. Via gespreksgroepen willen we de mensen waar het om gaat rechtstreeks betrekken bij het ontwikkelen van de nieuwe aanpak. Waar vele organisaties tegenwoordig hulpmiddelen als klantenpanels en klantenonderzoeken hanteren, mag het duidelijk zijn dat organisaties en professionals ook feedback moeten krijgen van de mensen met de praktijkervaring. Diagnose 7:
Alle gemeentelijke beleidsterreinen die een bijdrage leveren aan armoedebestrijding moeten onder de loep worden genomen. Armoede is meer dan bijzondere bijstand. Armoedebestrijding moet in elk hoofdstuk van de begroting zichtbaar zijn en niet alleen in de sociale paragrafen. Er zal door de brede blik op armoede integraal worden gewerkt aan de verschillende facetten van armoede, met meer effectiviteit als gevolg.
Diagnose 8: Gemeente heeft maatschappelijke bondgenoten nodig. Armoede oplossen kan de gemeente niet alleen. Enerzijds is een integrale gemeentelijke aanpak in combinatie met het benutten van de positie van de gemeente naar marktpartijen toe vereist, anderzijds een actieve opstelling in samenwerking met niet-overheidsorganisaties 7 Armoedeplan 2006-2010
(professionele en vrijwillige). Ook kunnen bijvoorbeeld scholen worden gestimuleerd de onderwijskosten te drukken. Het moet leiden tot een Maastrichtse Alliantie tegen Armoede. Opbouw van de nota - Hoofdstuk 2: Armoedeplan met korte termijnacties alsmede structurele aanpak - Hoofdstuk 3: Strategische uitgangspunten met de onderbouwing van de gemaakte keuzes - Hoofdstuk 4: De personele en financiële consequenties - Hoofdstuk 5: Planning en uitvoering. In hoofdstuk 2 worden de korte termijnacties aangegeven. Deze acties liggen voornamelijk op het financiële vlak. Maar ook zit er een relatie met de WWB-participatie in. Tevens worden de processtappen op korte termijn gedefinieerd: met wie willen we hoe vier jaar lang armoede aanpakken. Deze op concrete acties gerichte aanpak zal gedurende de hele bestuursperiode worden doorgezet. In hoofdstuk 3 wordt een analyse gegeven van de huidige situatie in Maastricht. In de bijlagen treft u twee recente onderzoeksrapportages aan over de Maastrichtse situatie, die in opdracht van het college recent zijn uitgevoerd. We zullen aan deze funderingen van het beleid, voor een belangrijk deel gebaseerd op praktijkonderzoek, verder blijven werken. Bovendien publiceren we in het najaar een benchmark-onderzoek op initiatief van de G27 naar het minimabeleid. Tevens worden in dit hoofdstuk de strategische beleidsuitgangspunten geformuleerd. Dit hoofdstuk garandeert de uitvoering van de noodzakelijke acties, die passen binnen de systematische en beleidsmatige aanpak. In hoofdstuk 4 worden de personele en financiële consequenties voor de korte termijn aangegeven: wat kosten de acties. Het is van belang te constateren dat sprake is van drie soorten financiële consequenties. a. De raad heeft (incidenteel) geld gereserveerd voor het armoedebeleid (overschot 2005). Hiervan wordt in de besluitvorming over deze nota slechts een deel aangewend. De rest zal (onderbouwd) benut kunnen worden bij vervolgstappen. Het resterende (incidenteel) geld blijft wat betreft het college gereserveerd voor het armoedebeleid. b. Het structurele budget voor het minimabeleid. De uitgaven die in deze nota worden voorgesteld en structureel van aard zijn, blijven binnen het huidige budget en gaan als het ware de onderbenutting tegen. Uiteraard blijft bijzondere bijstand een open eindregeling. Dit betekent dat we rekening moeten houden met het paradoxale gegeven dat bijvoorbeeld het tegengaan van onderbenutting spanning zet op het beschikbare budget en ons daarmee kan dwingen tot keuzes. Onze leidraad hierbij is het uitgangspunt ‘liever een systematisch bereik van de doelgroep met enkele maatregelen, dan een waaier aan maatregelen met een beperkt (en toevallig) bereik. c. Eenmalig geld van de landelijke overheid. In de meicirculaire heeft de landelijke overheid 386.000 euro extra toegezegd aan Maastricht. Dit besluit is genomen naar aanleiding van discussies in de Tweede Kamer over onder andere de gestegen energiekosten. Het college heeft bewust besloten deze extra inkomsten rechtstreeks door te sluizen naar de doelgroep en niet aan te wenden voor eigen beleid. Alhoewel de gemeente niet verantwoordelijk is voor de inkomenspolitiek, willen wij toch het signaal afgeven dat dit bedrag voor de doelgroep bestemd is. Omdat we nog moeten studeren op de wijze waarop dit geld mag worden doorgesluisd, zal hierover in september nadere besluitvorming door het college volgen. Op de lange termijn gaat het met name om het anders aanwenden van de huidige middelen binnen de diverse beleidsterreinen. Een discussie over de omvang van het budget bijzondere bijstand kan gevoerd worden op basis van twee uitgangspunten: A. de vergelijking met andere steden (benchmark G27); B. het feitelijk gebruik mede op basis van de nieuwe maatregelen. In hoofdstuk 5 wordt kort de tijdsplanning aangegeven voor de vervolgstappen. Discussie over de nota zal plaatsvinden in september in de commissie ESZ (aangevuld met de commissie breed welzijn) en in de raad. De raad zal vooral moeten besluiten over het beleid/de aanpak, en over de aanwending van de eenmalige middelen van het rijk (386.000 euro uit de mei circulaire). Daarna zullen de korte termijnacties verder worden uitgevoerd en de
8 Armoedeplan 2006-2010
gesprekken met de doelgroep, de professionals, de organisaties en de diverse beleidssectoren van de gemeente worden aangepakt. Samenvattend: Vier jaar aanval op de armoede, innovatief qua werkmethodieken, op financiële steun en op participatie gericht, met professionals en de doelgroep uitdrukkelijk in positie, met gevoel voor urgentie, met een actiegerichte programma. In continue dialoog tussen raad en college en tussen de politiek en maatschappelijke organisaties. Maar vooral met concrete acties die effect hebben, dus a. forse intensivering voorlichting om onderbenutting tegen te gaan b. extra steun voor gezinnen met kinderen in het voortgezet onderwijs c. stevige aanpak vereenvoudiging eigen werkwijze d. versterken stimulans tot participatie e. goede collectieve verzekering aanbieden f. kritische evaluatie medische kosten g. extra middelen rijksoverheid doorsluizen naar doelgroep h. ontwikkelen innovatieve persoonsgerichte aanpak en versterking zorgcirkel werkwijze.
9 Armoedeplan 2006-2010
Hoofdstuk 2: Armoedeplan 2.1. Beleidsuitgangspunten Als gevolg van alle maatschappelijke ontwikkelingen, gewijzigd rijksbeleid en de veranderde rol van de overheid, is het noodzakelijk dat er voorafgaande aan nieuwe maatregelen wordt gestart met de vaststelling van beleidsuitgangspunten. De inhoudelijke onderbouwing van de beleidsuitgangspunten is verwoord in hoofdstuk 3. De beleidsuitgangspunten zijn: Uitgangspunt 1: we nemen de eigen verantwoordelijkheid niet over, maar bieden mensen die problemen hebben, ondersteuning in het nemen van de gevraagde verantwoordelijkheid. Uitgangspunt 2: we leggen de nadruk op het voorkomen van armoede middels een goed lokaal (arbeids- én sociale) participatie- en minimabeleid, een integrale aanpak vanuit de diverse beleidsterreinen en samenwerking met ketenpartners (preventief in plaats van curatief). Uitgangspunt 3: we hanteren nadrukkelijk het begrip armoede in brede zin en niet het begrip armoede in enge zin. Ons hoofddoel armoedebeleid is participatie van alle burgers in welke vorm dan ook. Uitgangspunt 4: we kiezen voor een laag niet-gebruik van inkomensafhankelijke voorzieningen. Uitgangspunt 5: we respecteren dat inkomensbeleid is voorbehouden aan het rijk. Bij lokaal inkomensbeleid leggen we de nadruk op maatregelen voor de meest kwetsbare burgers en op maatregelen die positief bijdragen aan participatie van burgers. Uitgangspunt 6: we nemen bij de vaststelling van lokale inkomensafhankelijke bijdragen de beslissing over de financiële gevolgen voor minima, waardoor er geen vergoedingen meer hoeven plaats te vinden via de bijzondere bijstand of andere minimaregeling. 2.2. Kortetermijnacties Onlangs hebben er 2 onderzoeken plaatsgevonden, de minima-effectrapportage (MER) en een onderzoek naar de bekendheid en het gebruik van inkomensafhankelijke regelingen. Uit de MER blijkt dat de huidige gevarieerde lokale inkomensondersteunende regelingen in de gemeente Maastricht ervoor zorgen dat de huishoudens in Maastricht een betere financiële positie hebben dan gemiddeld in Nederland. Uit de enquête naar de bekendheid en gebruik van inkomensafhankelijke regelingen blijkt dat de lokale inkomensafhankelijke regelingen niet altijd bekend zijn en het invullen van teveel papieren als belemmering wordt ervaren. Naar aanleiding van deze uitkomsten willen we vooruitlopend op besluitvorming over het armoedeplan in de raad (na de discussie in de commissie) starten met de volgende extra maatregelen. 2.2.1. Intensiveren voorlichting - Inzetten van meerdere voorlichtingskanalen De volgende communicatiestrategie wordt gehanteerd: - De ‘face-to-face’-benadering (individueel), onder meer door middel van mailings. - Het ondersteunen en bevorderen van de inzet van en samenwerking met intermediairs (maatschappelijke organisaties en vrijwilligersorganisaties) d.m.v. onder meer extranet en infobijeenkomsten. - Het inzetten van algemene communicatiemiddelen, zoals de reguliere gemeentelijke communicatiemiddelen (de mix Bericht uit Maastricht). - Pro-actieve dienstverlening door bestandskoppeling Bij bestandskoppelingen worden de gegevens van diverse (gemeentelijke) bestanden gebruikt om mensen met een laag inkomen gericht te benaderen. Om te voorkomen dat mensen worden aangeschreven die geen recht hebben op een regeling, is deze methode geschikt voor regelingen die geen vermogenstoets kennen. We hebben al ervaring met bestandskoppeling en willen deze methode ook inzetten bij de nieuwe Zuid-Limburgse collectieve 10 Armoedeplan 2006-2010
ziektekostenverzekering. In de toekomst zullen we, daar waar mogelijk, meer gebruik gaan maken van deze methode. Algemene aandachtspunten in de communicatie zijn begrijpelijk taalgebruik, bereikbaarheid informatie en maatwerk. Planning: vanaf oktober 2006 2.2.2. Extra inkomensondersteuning voor gezinnen met kinderen in het voortgezet onderwijs - Schoolkosten voortgezet onderwijs Uit de MER blijkt dat gezinnen met kinderen in het voortgezet onderwijs door de hoge schoolkosten de slechtste bestedingsmogelijkheden hebben. Op dit moment verstrekken we in het kader van de declaratieregeling voor schoolgaande kinderen een tegemoetkoming voor de ouderbijdrage in het voortgezet onderwijs ad € 68,-. Deze tegemoetkoming willen we uitbreiden met andere schoolkosten en verhogen naar € 150,-. Hoewel volgens de strikte uitleg van de wettelijke bepalingen moet worden vastgesteld dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, willen we deze regeling met terugwerkende kracht toekennen aan alle ouders die in 2006 de tegemoetkoming voor de ouderbijdrage reeds hebben ontvangen of nog zullen aanvragen. Voor 2007 wordt hiervoor het uitvoeringsbesluit declaratieregelingen aangepast. Planning: oktober 2006 - Ondersteuning Stichting Leergeld Eind 2004 is aan Stichting Leergeld Mestreech een startsubsidie verstrekt ten behoeve van bijdragen aan ouders van schoolgaande kinderen tot 18 jaar voor het dekken van school- en/of studiekosten en het operationeel maken van de stichting. Omdat de stichting nog niet voldoende fondsen heeft kunnen verwerven, willen we ter overbrugging de stichting nogmaals financieel ondersteunen. We proberen dit nog voor de start van het nieuwe schooljaar te regelen. Planning: augustus 2006 2.2.3. Vereenvoudigen en standaardiseren van regels - Heroverwegen draagkrachtberekening bijzondere bijstand De systematiek van de huidige draagkrachtberekening dateert uit 1994. Om er voor te zorgen dat burgers en intermediairs makkelijker kunnen toetsen of er recht bestaat op inkomensondersteuning, willen we de draagkrachtberekening heroverwegen en waar mogelijk vereenvoudigen. Planning: december 2006 - Beleidsregels bijzondere bijstand De gemeente is verplicht maatwerk te leveren: er moet worden vastgesteld of de uitgaven noodzakelijk zijn en of ze daadwerkelijk gemaakt zijn. De gemeenten mogen bij de uitvoering van de bijzondere bijstand wel beleidsregels vaststellen. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de beoordeling van de persoonlijke omstandigheden en de kosten die kunnen worden vergoed, tot op bepaalde hoogte wordt gestandaardiseerd. Dit bevordert de rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en de doelmatigheid van de uitvoering. We willen beleidsregels invoeren om andere gemeentelijke beleidsdoelen vanuit het minimabeleid beter te kunnen ondersteunen. * Maatschappelijke opvang Als eerste willen we beleidsregels invoeren voor de doelgroep van de maatschappelijke opvang ter ondersteuning van de doorstroom naar zelfstandige huisvesting. Tevens willen we voor deze doelgroep een noodfonds creëren. Planning: december 2006 * Onderzoeken beleidsregels inrichtingskosten 11 Armoedeplan 2006-2010
Voor mensen die langdurig zijn aangewezen op een minimuminkomen is het reserveren voor grote uitgaven, bijvoorbeeld voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen, moeilijk. Door de strikte wet- en regelgeving heeft niet iedereen recht op de langdurigheidstoeslag. We willen op basis van de inventarisatie armoedebeleid van de G27-gemeenten (zie hoofdstuk 3, paragraaf 3.4) een onderzoek instellen naar de mogelijkheden van beleidsregels voor deze kosten. Planning: december 2006 * Klantprofielen reïntegratie In een later stadium bekijken we of er ook voor andere doelgroepen beleidsregels kunnen worden opgesteld. We denken hierbij om aan te sluiten bij de klantprofielen van het reïntegratiebeleid en een pallet aan voorzieningen te realiseren welke aansluiten bij de afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt (klantprofiel A) geldt immers arbeid als oplossing voor armoede. Anders is dit voor mensen met een langere of zeer lange afstand tot de arbeidsmarkt, die geen zicht hebben op een verbetering van hun inkomen. Planning: voorjaar 2007 2.2.4. Verhogen eenmalige premie WWB De Wet werk en bijstand (WWB) kent de mogelijkheid om ter activering van de uitkeringsgerechtigde een eenmalige premie te verstrekken aan uitkeringsgerechtigden. We willen ter stimulering van personen die geen of weinig mogelijkheden hebben op de arbeidsmarkt de premie voor werken met behoud van uitkering gericht op participatie en zelfstandig verrichten van vrijwilligerswerk ingaande 1 januari 2007 verhogen. Planning: december 2006 2.2.5. Afsluiten collectieve ziektekostenverzekering Zuid-Limburg In april 2006 heeft het college besloten om samen met andere Zuid-Limburgse gemeenten een aanbestedingsprocedure te starten voor een nieuwe collectieve ziektekostenverzekering. Inmiddels zijn de voorbereidingen van het bestek in volle gang. Streven is een voor de doelgroep zo interessant mogelijk pakket tegen een zo gunstig mogelijke premie. De gunning zal naar verwachting in oktober plaatsvinden. Planning: april 2006-december 2006 2.2.6. Medische kosten 2006 Als gevolg van de invoering van het nieuwe zorgstelsel heeft er in december 2005 een collegebesluit plaatsgevonden ten aanzien van de bijzondere bijstand. Het nieuwe beleid is er op gericht om onverzekerdheid te voorkomen en zoveel mogelijk mensen te stimuleren om de aanvullende verzekering te houden, danwel te nemen die het beste bij hun persoonlijke situatie past. Hiervoor is een bedrag gereserveerd van € 600.000. Hoewel de effecten van de besluitvorming op dit moment nog niet exact bekend zijn, kan wel worden geconstateerd dat de systematiek van het nieuwe zorgstelsel voor veel mensen moeilijk is. Niet iedereen heeft een bewuste keuze gemaakt ten aanzien van zijn aanvullende verzekering. Momenteel is het onderzoek naar de effecten in volle gang. We verwachten medio juli de eerste uitkomsten. De uitkomsten kunnen bij de discussie van het armoedeplan in september 2006 worden meegenomen en waarbij het bijzondere bijstandbeleid ten aanzien van medische kosten eventueel kan worden bijgesteld. In september zijn tevens de financiële effecten van de tegemoetkoming voor de premie van de aanvullende verzekering ad € 100 bekend. Planning: juli 2006 - september 2006 2.2.7. Nadere besluitvorming inzet incidentele middelen
12 Armoedeplan 2006-2010
In de meicirculaire van het gemeentefonds heeft het Rijk extra middelen toegevoegd aan het fictief budget bijzondere bijstand voor ondersteuning van de laagste inkomensgroepen. Het betreft hier niet-geoormerkte middelen als gevolg van de discussie in de Tweede Kamer afgelopen winter over energiecompensatie. In de concernmarap is reeds besloten om deze extra middelen ad € 386.000 te reserveren voor de implementatie van het armoedeplan. Ons streven is om deze middelen volledig ten goede te laten komen aan de doelgroep en middels een aparte regeling uit te keren. Omdat door het verbod op categoriale regelingen er mogelijk sprake is juridische knelpunten, wordt de wijze van invulling in september nader bepaald. Planning: september 2006 2.2.8. Nadere besluitvorming methodiek zorgcirkels stadsbreed Op dit moment zijn er 2 zorgcirkels, 1 in Wittevrouweveld en 1 in Malberg. Gelet op de goede ervaringen in deze 2 zorgcirkels willen we deze methodiek uitbreiden. Uiterlijk voorjaar 2007 zullen we besluiten of we deze methodiek stadsbreed kunnen inzetten en op welke wijze dit gerealiseerd kan worden. Planning uiterlijk 1 januari 2007 2.3. Stappenplan deelactieplannen Armoede los je niet alleen met geld op. De opgave die er ligt, omvat het verder uitbouwen van adequate (en dus integrale) uitvoeringsinstrumenten die nog meer bijdragen aan armoedebestrijding. Dit is geen makkelijke opgave. Deze opgave omvat immers niet alleen het implementeren van effectievere maatregelen, maar vraagt ook om een omslag in denken van hulpvraag en van ondersteuning naar actieve participatie. Daarnaast kunnen we dit als gemeente niet alleen. Om de beleidsuitgangspunten te concretiseren willen we nadrukkelijk van buiten naar binnen werken en zowel de professionals in de stad als de ervaringsdeskundigheden betrekken bij het ontwikkelen van deelactieplannen. 2.3.1. Workshops professionals Professionals in Maastricht zijn op verschillende fronten actief met (de ontwikkeling van) activiteiten, dienstverlening en/of hulpverlening die armoede tegengaan. Zij hebben veel ervaring met de doelgroep en weten goed wat er allemaal speelt. Graag willen wij de uitwerking en concretisering van de beleidsuitgangspunten en de deelactieplannen samen met de professionals vormgeven. De themabijeenkomst met workshops is bedoeld voor managers en uitvoerders van instellingen die een bijdrage willen leveren aan een gezamenlijke bestrijding van armoede bijvoorbeeld vanuit: minimabeleid, schuldhulpverlening, aanpak voortijdige schooluitval, reïntegratie, inburgering, arbeidsmarkt, jeugdbeleid, maatschappelijke opvang en verslavingszorg, gehandicapten/ouderenbeleid en huisvestingsbeleid in Maastricht. Planning: 29 september 2006 2.3.2.. Gespreksgroepen vanuit de ervaring Uiteraard worden de beleidsuitgangspunten voorgelegd aan de beleidsinspraakorganen van de gemeente: het Maastrichts Minima Overleg, de Seniorenadviescommissie, CIMM, Platform Gehandicapten en de Jongerenraad. We willen daarnaast ook de ervaringsdeskundigen aan het woord laten. De precieze vorm is nog niet bekend. Planning: najaar 2006 2.4. Aanspreken van de samenleving Naast ons eigen beleid willen we de samenleving meer gaan betrekken bij de armoedeproblematiek. We willen hiervoor de volgende acties inzetten: - toetsen welke bijdrage gesubsidieerde organisaties leveren aan armoedebestrijding; - onderzoeken welke bijdrage vrijwilligersorganisaties kunnen leveren; 13 Armoedeplan 2006-2010
- maatschappelijke instellingen aanspreken op hun verantwoordelijkheid ten aanzien van mensen met lage inkomens: bijvoorbeeld scholen stimuleren om de kosten voor ouders te beperken. Planning: gedurende de hele looptijd van het armoedeplan
2.5. Deelactieplannen Mede op basis van de uitkomst van de workshops professionals en de gesprekken met ervaringsdeskundigen worden deelactieplannen vastgesteld. Er zullen meerdere deelactieplannen worden opgesteld welke betrekking hebben op armoede in brede zin. Planning: 2007 2.6. (Gefaseerde) implementatie deelactieplannen Planning: 2008-2010
14 Armoedeplan 2006-2010
Hoofdstuk 3: Strategische uitgangspunten armoedebeleid 3.1. Inleiding Aandacht voor armoede is niet nieuw in Maastricht. Maastricht heeft reeds jaren aandacht voor armoedebestrijding en heeft dit ook verwoord in de Sociale Visie 2003-2015: Maastricht geeft aandacht en zorg op maat aan de meest kwetsbaren, vanuit het principe dat burgers zelf verantwoordelijkheid dragen om sociaal en economisch zelfredzaam te zijn. Ook financieel heeft Maastricht een duidelijke keuze gemaakt. Hoewel er afgelopen jaren veel is bezuinigd, heeft Maastricht ervoor gekozen om de grote structurele rijksbezuiniging vanaf 2004 op het fictief budget bijzondere bijstand niet door te vertalen naar het gemeentelijk budget bijzondere bijstand. Het budget is zelfs als gevolg van extra genomen maatregelen vanaf 2005 verhoogd: fictief budget bijzondere bijstand 2005 € 2,3 mln., gemeentelijk budget bijzondere bijstand 2005 € 4,1 mln. (exclusief kwijtschelding gemeentelijke belastingen € 1,6 mln.). Echter de in de Stadsvisie 2030 beschreven verschuivende rol van de overheid1 van verticale naar horizontale aansturing heeft negatieve gevolgen voor burgers die niet beschikken over voldoende maatschappelijke veerkracht of weerstand. Zij kunnen de ontwikkelingen niet bijbenen. Inmiddels zien we dat deze groep toeneemt. 3.2. Rollen, taken en verantwoordelijkheden Op het gebied van bestrijding van armoede en sociale uitsluiting zijn de taken als volgt verdeeld. Europese Unie (EU) De EU heeft een Europees Actieprogramma (EAP) opgesteld dat is gericht op de bestrijding van sociale uitsluiting en armoede. In het EAP worden lidstaten verzocht in hun nationale actieplannen doelstellingen te formuleren om het aantal mensen dat armoede en sociale uitsluiting riskeert in de periode tot 2010 aanmerkelijk te verminderen. Rijk Het rijk stelt in opdracht van de EU 1x per 2 jaren een Nationaal Actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (NAP) op. Het NAP 2003 is gericht op het wegwerken van leerachterstanden, het tegengaan van analfabetisme, het in kaart brengen van schuldenproblematiek, het verstevigen van de combinatie van reïntegratie en zorg, het vergroten van de capaciteit van de maatschappelijke opvang en het toekennen van langdurigheidstoeslagen. In het najaar van 2006 wordt het nieuwe NAP verwacht. Inkomensbeleid is de verantwoordelijkheid van het Rijk. Jaarlijks wordt centraal de hoogte van het sociaal minimum vastgesteld. Deze (bijstands)norm geldt voor alle burgers van Nederland. Daarnaast zijn er diverse landelijke inkomensafhankelijke regelingen die tot doel hebben dat bepaalde uitgaven niet onevenredig zwaar drukken op het inkomen van huishoudens met een laag inkomen. De inkomensondersteuning door gemeenten geldt als aanvulling hierop. Provincie De provincie heeft geen wettelijke taken op het terrein van armoede en sociale uitsluiting. De provincie Limburg heeft in februari 2006 een armoederapport uitgebracht. Momenteel loopt er een politieke discussie over welke taken de Provincie wil oppakken binnen het armoedebeleid. Gemeenten Gemeenten hebben de mogelijkheden en de zorgplicht om de leefsituatie en het toekomstperspectief van kwetsbare burgers te verbeteren. Een gemeente met minder armoede en sociale uitsluiting creëert voor iedereen een beter leefklimaat. De gemeentelijke overheid is door de korte afstand tot de burger bij uitstek het overheidsorgaan dat problemen bij individuele burgers kan onderkennen en hiervoor maatwerk kan leveren. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld bijzondere bijstand verlenen, voorzieningen in het leven roepen om maatschappelijke participatie mogelijk te maken, gezondheidsbeleid voeren, toeslagen geven op de 1
Stadsvisie 2030 ‘Maastricht Mosaïek’, blz 21, 22 en 23
15 Armoedeplan 2006-2010
bijstandsnorm en mensen helpen met het oplossen van hun schulden. Het gemeentelijke maatwerk is een aanvulling op het generieke inkomensbeleid van het Rijk. De gecombineerde inzet van eigen gemeentelijke middelen, (semi-) overheidsinstanties van maatschappelijk werk, educatie en gezondheidszorg en particuliere (charitatieve) organisaties, maken een sterke regie door gemeenten wenselijk. Gemeenten kunnen daarbij rekening houden met de ontwikkelingen in het aantal huishoudens met een laag inkomen en de schuldenproblematiek, maar ook met de consequenties van politieke ontwikkelingen, zoals de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en de Wet Inburgering. 3.3. Armoedebeleid nader gedefinieerd 3.3.1. Wat is armoede? Armoede is op vele manieren te definiëren. In deze notitie wordt aangesloten bij de definitie van het Nationaal Actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting 2003 (NAP): “Armoede is een complex verschijnsel met veelal samenhangende dimensies (inkomen, maatschappelijke participatie, opleidingsniveau, gezondheid, zelfredzaamheid, wonen en leefomgeving), waarin het toekomstperspectief een belangrijk onderscheidend kenmerk is, vooral in situaties waarin niet of nauwelijks uitzicht is op werk of verandering van leefsituatie.” Armoede in deze brede betekenis is sociale uitsluiting. Er is voor deze definitie gekozen omdat hierin de veelzijdigheid van de armoedeproblematiek is opgenomen. Armoede in enge zin wordt beschouwd als een tekort aan financiële middelen. 3.3.2. Historische schets armoedebeleid - Landelijk armoedebeleid2 In 1995 werd armoede op de landelijke politieke agenda geplaatst. De eerste 5 à 6 jaren kreeg het armoedebeleid gestalte door een aantal maatregelen. Voor een deel betrof dit inkomensbeleid: belastingmaatregelen voor ouderen, verhogingen van de bijzondere bijstand, huursubsidie en kinderbijslag en verruiming voor gemeentelijk minimabeleid waaronder de kwijtschelding van lokale lasten. Hoofddoelstelling was echter activering: werk is de beste manier om armoede te bestrijden. Maatregelen in dit kader zijn verhoging arbeidskostenforfait en het uitbreiden van de mogelijkheden voor additionele arbeid (Melkertbanen/gesubsidieerde arbeid). De laatste 4 jaren staat armoede minder centraal in het regeringsbeleid en zijn er ingrijpende herzieningen van de sociale zekerheid gerealiseerd, waaronder de invoering van de WWB met lagere budgetten, afbouw van de gesubsidieerde arbeid, beperken van de inkomensvrijlating en het gemeentelijke minimabeleid. Daarnaast is het budget bijzondere bijstand verlaagd, zijn de toelatingscriteria van de WW aangescherpt, de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen aangepast, een nieuw zorgstelsel ingevoerd en bezuinigingen doorgevoerd op aanvullende inkomensregelingen. Voor langdurige minima is de langdurigheidstoeslag ingevoerd. Vanaf 2006 wordt getracht de koopkracht te verbeteren bij met name middeninkomens en gezinnen met kinderen en zijn er meerdere fiscale maatregelen genomen. - Het Maastrichts armoedebeleid Analoog aan het landelijke armoedebeleid is het gemeentelijke armoedebeleid vanuit lokaal inkomensbeleid vormgegeven en is met de door het Rijk beschikbaar gestelde middelen het gemeentelijke minimabeleid sedert de jaren negentig uitgebreid. In 1996 is er een witgoedregeling ingevoerd voor alleenstaande ouders en gezinnen die in 1998 is uitgebreid naar 65-plussers. Ingaande 2004 zijn de witgoedregelingen als gevolg van het verbod op categoriale regelingen vervallen. Ook is in de jaren negentig het drempelbedrag van de bijzondere bijstand vervallen en is de doelgroep van het minimabeleid en de kwijtschelding gemeentelijke belastingen uitgebreid. 2
Uit Armoedemonitor 2005
16 Armoedeplan 2006-2010
De dato 2006 bestaan de volgende instrumenten: Basis WWB WWB WWB WWB WWB Gemeentewet
WWB zorgplicht zorgplicht
Onderwerp Langdurigheidstoeslag Verordening Toeslagen en Verlagingen Bijzondere bijstand Tegemoetkoming premie aanvullende ziektekostenverzekering Kortingsregeling Maaltijdvoorziening Kwijtschelding gemeentelijke belastingen Declaratieregelingen: - sociale culturele activiteiten - schoolgaande kinderen - kortingsregeling Steps Collectieve ziektekostenverzekering Schuldhulpverlening (preventief en curatief) Zorgcirkels Wittevrouweveld en Malberg
Vanaf eind jaren negentig is er steeds meer aandacht voor de integrale aanpak van armoedebestrijding, bijvoorbeeld door integrale schuldhulpverlening gevolgd door het project Meer dan Pecunia in 2001 dat inmiddels structureel is gemaakt in de vorm van Zorgcirkel Wittevrouwenveld en is uitgebreid met Malberg. 3.3.3. Huidig gemeentelijk beleid Armoedebeleid is datgene wat een bijdrage levert aan de verbetering van de financiële en participerende situatie van burgers. Armoede is meer dan een materieel probleem. Het Maastrichtse beleid kenmerkt zich door de aanpak van oorzaken en het bieden van structurele oplossingen. Uitgaande van de brede definitie van armoede, sociale uitsluiting, kan worden geconcludeerd dat armoedebeleid als een rode draad door het gemeentelijke beleid loopt. Relevante beleidsterreinen zijn: - Minimabeleid; - Schuldhulpverlening; - Kwijtschelding gemeentelijke belastingen; - Reïntegratie, sociale activering en vrijwilligerswerk; - Arbeidsmarktbeleid; - Voorkomen van voortijdige schooluitval - Volwasseneducatie - Voor- en vroegschoolse educatie - Inburgering - Jeugdbeleid - Maatschappelijke opvang en verslavingszorg - Gehandicapten/ouderenbeleid - Huisvestingsbeleid - Gezondheidsbeleid - Sociale werkvoorziening Afgelopen jaren is er op het beleidsmatige gebied van het voorkomen van meervoudige achterstanden veel tot stand gekomen en worden beleidsterreinen mede door de stadsvisie en sociale visie steeds beter op elkaar afgestemd. Voorbeelden hiervan zijn de kadernota integraal jeugdbeleid, een nieuw reïntegratiebeleid en de onderwijsnota. Ook op uitvoerend niveau wordt steeds vaker integraal en buurtgericht gewerkt. In de bijlage is een schematisch overzicht opgenomen welke programma’s in de begroting een bijdrage leveren aan armoedebestrijding.
17 Armoedeplan 2006-2010
Uit bovenstaande beleidsterreinen kan al worden geconcludeerd dat het armoedebeleid een sterke relatie heeft met de prestatievelden van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Zoals al vastgelegd in het bestuursakkoord gaan we reeds vastgesteld beleid niet overdoen. De opgave die er ligt, omvat het verder uitbouwen van adequate (en dus integrale) uitvoeringsinstrumenten die nog meer bijdragen aan armoedebestrijding. Dit is geen makkelijke opgave. Deze omvat immers niet alleen het implementeren van effectievere maatregelen, maar vraagt ook om een omslag in denken van hulpvraag en van ondersteuning naar actieve participatie. 3.4. Lokaal inkomensbeleid Omdat een toereikend inkomen een basisvoorwaarde is om armoede te voorkomen, heeft het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) in opdracht van de Gemeente Maastricht twee onderzoeken uitgevoerd. Een beleidsmatig onderzoek, de minima-effectrapportage, en een onderzoek naar de bekendheid en gebruik van inkomensondersteunende voorzieningen. De rapporten dd juni 2006 van de NIBUD-onderzoeken zijn bijgevoegd. Naast de NIBUD-onderzoeken hebben de G27-gemeenten gezamenlijk een onderzoek laten uitvoeren naar de mate waarin en de wijze waarop het gemeentelijke armoedebeleid binnen de G27 wordt vormgegeven. De uitkomst van deze inventarisatie wordt na de zomer, medio september 2006, verwacht. - Minima-effectrapportage (MER) De MER is een onderzoek naar het effect van landelijke en lokale inkomensondersteunende regelingen op de financiële positie van huishoudens met een laag inkomen in de gemeente Maastricht. In het onderzoek zijn negen huishoudtypen meegenomen. Uit het onderzoek blijkt dat de gevarieerde lokale inkomensondersteunende regelingen in de gemeente Maastricht ervoor zorgen dat de huishoudens in Maastricht een betere financiële positie hebben dan gemiddeld in Nederland. Ten aanzien van de verschillende huishoudtypen wordt het volgende geconcludeerd: - Echtparen met oudere kinderen (14 en 16 jaar) hebben de slechtste bestedingsmogelijkheden. Dit is gelijk aan het landelijke beeld; - Echtparen van 65 jaar en ouder hebben in vergelijking met andere minimahuishoudens de beste bestedingsmogelijkheden; - Armoedeval (een hoger inkomen, maar minder bestedingsmogelijkheden) komt voor bij echtparen met jonge kinderen, echtparen met oudere kinderen en het echtpaar van 65 jaar en ouder; - De alleenstaande van 65 jaar en ouder met een specifieke zorgvraag heeft minder te besteden dan de alleenstaande van 65 jaar en ouder zonder zorgvraag. Ook hier is er sprake van een armoedeval. Onder paragraaf 2 (rollen, taken en verantwoordelijkheden) is verwoord dat generiek inkomensbeleid is voorbehouden aan het Rijk. De inkomensondersteuning door gemeenten geldt als aanvulling hierop. Het resultaat van de MER is dan ook vooral een gevolg van het door het Rijk gevoerde inkomensbeleid en maar in beperkte mate een gevolg van het lokale inkomensbeleid. - Enquête bekendheid en gebruik van inkomensondersteunende voorzieningen Het onderzoek naar de bekendheid en gebruik van inkomensondersteunende voorzieningen heeft plaatsgevonden in de 9 buurten waar het percentage van personen met een laag inkomen negatief afwijkt ten opzichte van het Maastrichts gemiddelde3.
3
Bron: Buurtpeiling Maastricht 2004
18 Armoedeplan 2006-2010
In het onderzoek zijn 7 voorzieningen (2 landelijke, 5 lokale) meegenomen.
19 Armoedeplan 2006-2010
De resultaten ten aanzien van de bekendheid zijn als volgt:
Declaratieregelingen Kwijtschelding gem. belastingen Collectieve ziektekostenverzekering Bijzondere bijstand Kortingsregeling Maaltijdvoorziening Zorgtoeslag Buitengewone uitgaven
Lage inkomens 65% 52 74 17 56 43 92 28
Lage inkomens 65+ % 44 66 18 56 60 90 44
Hogere inkomens 65% 41 63 19 44 35 92 37
Hogere inkomens 65+ % 48 63 23 48 56 82 35
Totaal % 47 69 18 52 45 91 34
Een algemene conclusie van het onderzoek is dat de inkomensondersteunende regelingen van de gemeente onvoldoende bekend zijn onder de respondenten. Conclusies ten aanzien van de ondervraagde voorzieningen: - De collectieve ziektekostenverzekering is volgens de enquête het slechtst bekend; - De kwijtschelding gemeentelijke belastingen is bij 2/3 van de respondenten bekend, terwijl weinig huishoudens zeggen hier gebruik van te maken; - De zorgtoeslag is bij vrijwel iedereen bekend, terwijl de belastingteruggave buitengewone uitgaven veel minder bekend is; - De belangrijkste reden van het bewust geen gebruik maken van een regeling is het invullen van teveel papieren; - Grootste informatiebron is familie/kennissen; - Vooral lage inkomens 65- geven aan dat zij te weinig geld hebben om aan activiteiten mee te doen, sport wordt hierbij het meest genoemd. De resultaten van beide onderzoeken worden meegenomen in het armoedeplan. - Inventarisatie armoedebeleid G27 Het door de G27-gemeenten ingestelde onderzoek vergelijkt de verschillende instrumenten die gemeenten inzetten voor armoedebestrijding. Zoals reeds bekend uit de media, verstrekken meerdere gemeenten na het verbod op categoriale regelingen wederom bijzondere bijstand voor inrichtingskosten zonder een individuele beoordeling. Op basis van de inventarisatie van de G27, naar verwachting in september 2006, stellen we in het armoedeplan een onderzoek voor naar de mogelijkheden van beleidsregels voor inrichtingskosten. - Overzicht aantal huishoudens die bijzondere bijstand, declaratieregelingen of langdurigheidstoeslag hebben ontvangen Aantal huishoudens die bijzondere bijstand, declaratieregelingen of langdurigheidstoeslag hebben ontvangen 2002-2006
Bijzondere bijstand
2002 2003 2004 2005
huish --2630 2472 2296
bedrag* € 2.161.698 € 2.299.759 € 2.001.104 € 1.690.559
Declaratieregelingen
Langdurigheidstoeslag
huish --2109 1997 1965
huish nvt nvt 893 978
bedrag € 326.386 € 301.749 € 255.184 € 238.364
bedrag nvt nvt € 330.036 € 377.511
TOTAAL individuele verstrekkingen 2.488.084 2.601.508 2.586.324 2.306.434
* de bedragen betreffen slechts netto verstrekte individuele bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand die wordt verstrekt in andere regelingen (CAV/kortingsregeling maaltijdvoorziening) is niet meegenomen
20 Armoedeplan 2006-2010
3.5. Doelgroepen armoedebeleid 3.5.1. Omvang doelgroep Om de doelgroep te bepalen wordt het begrip armoede vaak afgebakend aan de hand van twee inkomensgrenzen, de lage inkomensgrens en de beleidsmatige inkomensgrens. De lage inkomensgrens wordt gehanteerd door het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS). Vertaald naar percentage van het sociaal minimum komt het gemiddelde lage inkomen per huishouden ongeveer overeen met 117% van het sociaal minimum (= de bijstandsnorm). Hierbij zijn er verschillen tussen de huishoudtypen. De beleidsmatige inkomensgrens is in landelijk onderzoek vastgesteld op 105% van het sociaal minimum volgens de normen geldend in de WWB, Akw en AOW en vooral van belang voor het bepalen van de omvang van de doelgroepen van het overheidsbeleid. In onze gemeente hanteren we voor de meeste (inkomens)regelingen een beleidsmatige grens van 110% van de geldende bijstandsnorm. Het landelijke percentage lage inkomens daalde vanaf het midden jaren negentig van 15% tot 8,8% in 2002. Vanaf 2003 neemt het aantal huishoudens met een laag inkomen weer toe tot 10,5% in 2005. In 2006 wordt er een lichte daling verwacht naar 9,7%. Lokale cijfers over de omvang van de doelgroep zijn moeilijk te achterhalen. Volgens het armoederapport van de provincie Limburg is de situatie in Maastricht als volgt4: MAASTRICHT 2005
Huishoudens met 'laag inkomen
Zelfstandigen
515
Huishoudens met inkomen tot % van het sociaal minimum 105%
115%
125%
425
478
537
Inkomen langdurig tot 105% van sociaal minimum 59
Werknemers
1486
785
1195
1712
71
Bijstand/werkloos
2967
2594
2985
3218
1126
Arbeidsongeschikt
1106
641
1057
1308
226
Pensioenontvanger
2458
1856
3566
5042
1107
Niet ingedeeld
393
263
313
338
25
Totaal
8925
6563
9595
12154
2614
(bron: Provincie Limburg, rapport “Armoede heeft een gezicht gekregen” februari 2006)
Uit de gegevens van het armoederapport blijkt dat in Maastricht het percentage huishoudens met een laag inkomen (12,6%) hoger is dan het landelijk gemiddelde. Omdat er in het kader van pro-actieve dienstverlening recentelijk gebruik is gemaakt van een bestandskoppeling tussen diverse gemeentelijke registraties5, zijn momenteel 6677 huishoudens met naam en adres bij de gemeente bekend die een inkomen hebben tot 110% van de bijstandsnorm. Omdat door een bestandskoppeling niet iedereen is te achterhalen, combineren we deze gegevens met de gegevens uit het armoederapport en schatten we het aantal huishoudens met een inkomen tot 110% van de geldende bijstandsnorm op circa 7.500 huishoudens (= 10,5%). 3.5.2. Doelgroep naar huishoudtype en leeftijd Door de recente bestandskoppeling hebben we ook een beeld van de samenstelling van huishoudens met een in inkomen tot 110% van de geldende bijstandsnorm naar leeftijd en huishoudtype:
4
gegevens uit het armoederapport zijn niet meer te verifiëren omdat de desbetreffende Coelo-website niet meer beschikbaar is 5 Deze bestandskoppeling heeft plaatsgevonden in het kader van het project sociale energiebesparing. In het voorjaar 2005 is deze methode ook gebruikt bij de uitbreiding van de doelgroep van de collectieve verzekering.
21 Armoedeplan 2006-2010
Huishoudens naar leeftijd jonger dan 65 jaar 5164 huishoudens 65 jaar of ouder 1512 huishoudens Totaal 6676 huishoudens
77% 23% 100%
Huishoudtype alleenstaand met minderjarig(e) kind(eren) alleenstaand zonder minderjarig(e) kind(eren) paar met minderjarig(e) kind(eren) paar zonder minderjarig(e) kind(eren) meerpersoons meer dan 2 volw. verder n.t.b. meerpersoons (niet nader te bepalen)
941 huishoudens 3951 huishoudens 632 huishoudens 1141 huishoudens 8 huishoudens 3 huishoudens
14% 59% 9% 17% < 1% < 1%
De beschrijving van de doelgroep op basis van de hoogte van het inkomen, is vooral belangrijk voor het minimabeleid. 3.5.3. Specifieke doelgroepen Redenerend vanuit de definitie armoede behoort niet iedereen met een laag inkomen tot de doelgroep van het armoedebeleid. Een laag inkomen is voor sommige mensen tijdelijk, bijvoorbeeld voor studenten, en voor sommige mensen zeer langdurig. Naast 65-plussers die geen zicht meer hebben op een inkomensverbetering, blijft het aantal huishoudens die langdurig zijn aangewezen op een bijstandsuitkering al jaren stabiel (circa 2.100 huishoudens). Uitkeringsafhankelijkheid WWB > 3 jaren in Maastricht 2002
2003
2004
2005
2006
Aantal Aantal Aantal Aantal Aantal Totaal
2488
2496
2173
2111
2134
betreft categorie 15-64 jaar bron: Sociale en Economische Zaken
De kwetsbaarste burgers zijn personen met een cumulatie van armoederisico’s, zoals een combinatie van slechte arbeidsmarktpositie, problematische schulden, laag opleidingsniveau, dakloosheid en gezondheidsproblemen. De samenstelling van de doelgroep van het armoedebeleid bestaat hierdoor uit zeer uiteenlopende groepen, bijvoorbeeld dak- en thuislozen, eenoudergezinnen, oudere migranten, jeugdwerklozen, alleenstaande vrouwen, ouderen en gehandicapten. Omdat de doelgroep van het armoedebeleid zeer divers is, zullen de maatregelen die moeten worden genomen ook verschillend zijn. Hieronder volgt een korte beschrijving van een aantal specifieke doelgroepen. Jeugd (0-23 jaar) Belangrijkste uitdagingen van het armoedebeleid voor deze doelgroep is ervoor te zorgen dat kinderen minder nadeel hebben van de beperkte financiële middelen van de ouders en voorkomen dat zij de armen van de toekomst worden. Een aantal zaken zijn de afgelopen periode tot stand gekomen: een kadernota jeugdbeleid, een beleidsalliantie tussen onderwijs en jeugdbeleid, en onderwijs en arbeidsmarktbeleid. Verder uitbouwen van deze relaties staat reeds op de agenda. Een ander aandachtspunt is de toename van schulden onder jongeren. In het armoedeplan wordt op korte termijn een maatregel opgenomen ten behoeve van ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs. Ouderen (65 jaar en ouder) Volgens de armoedemonitor 2005 is het aantal ouderen met een laag inkomen de laatste 10 jaar sterk gedaald. Uit de MER blijkt daarnaast dat van de huishoudens met een laag inkomen de echtparen van 65 jaar en ouder de beste bestedingsmogelijkheden hebben. Dit komt onder andere door een aantal belastingsmaatregelen. Ouderen met een zware zorgvraag hebben minder bestedingsmogelijkheden dan ouderen zonder zorgvraag. Wel blijken 75-plussers achter te blijven bij sociale participatie. Uitdagingen van het armoedebeleid zijn: tegengaan van 22 Armoedeplan 2006-2010
het niet-gebruik van inkomensondersteunende voorzieningen, toegankelijke voorzieningen en het bevorderen van de sociale participatie. Voor ouderen met een laag inkomen en een zware zorgvraag zal de eigen inkomensafhankelijke bijdrage WMO een belangrijk aandachtspunt worden (zie ook chronisch zieken en gehandicapten). Chronische zieken en gehandicapten Chronische zieken en gehandicapten zijn een belangrijke doelgroep bij zowel armoede in brede zin als armoede in enge zin. Ook hier is de WMO het belangrijkst. Door de diversiteit van de doelgroep chronisch zieken, gehandicapten en ouderen is in november 2004 besloten geen categoriale regeling in te voeren. Wel wordt er dit jaar een project uitgevoerd om chronisch zieken en gehandicapten intensief te helpen bij het tegengaan van het niet-gebruik van alle inkomensafhankelijke regelingen. Ook in de aanbesteding collectieve ziektekostenverzekering Zuid-Limburg is er extra aandacht voor deze doelgroep. Voor het bevorderen van participatie is de relatie met de reïntegratie, de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) en arbeidsmarktbeleid belangrijk. Allochtonen Het armoederisico is het hoogst bij allochtonen, zowel bij nieuwkomers als bij oudkomers. Omdat er voor deze doelgroep geen aparte inkomensmaatregelen kunnen worden gemaakt, ligt het accent bij deze doelgroep op het tegengaan van niet-gebruik. Armoede in brede zin dient te worden verminderd vanuit de beleidsvelden inburgering, reïntegratie en arbeidsmarkt. De eigen verantwoordelijkheid in het nieuwe inburgeringsstelsel kan hierbij van grote invloed zijn. Dak- en thuislozen Maastricht is centrumgemeente voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid. Belangrijke beleidsdoelen zijn het activeren van verslaafden en dak- en thuislozen en het verkorten van de gemiddelde verblijfsduur in de maatschappelijke opvang. Een goede afstemming met het minimabeleid is hierbij noodzakelijk. In het armoedeplan wordt hiermee op korte termijn gestart. Werkenden in loondienst en zelfstandigen Onder de huishoudens met een laag inkomen is de afgelopen jaren het aantal werkenden toegenomen. Ook neemt armoede toe onder kleine zelfstandigen. Deze mensen zijn vaak niet op de hoogte dat zij ook recht hebben op (lokale en/of) landelijke inkomensondersteuning, waardoor het niet-gebruik onder deze doelgroep hoog is. Het uitwerken, concretiseren en prioriteren is een belangrijk onderdeel van het armoedeplan en zal plaatsvinden in samenwerking met maatschappelijke organisaties en uitvoeringsorganisaties. Ook zal er aandacht zijn voor de ervaringsdeskundigen zelf. 3.6. Maatschappelijke ontwikkelingen In de Stadsvisie 2030 wordt uitvoerig ingegaan op de verschuivende rol van de overheid. Als gevolg van marktwerking, concurrentie, privatisering van overheidsinstanties gecombineerd met individuele keuzevrijheid, verandert de rol van de overheid van verticale aansturing naar horizontale aansturing. De gemeentelijke overheid denkt aan een burger die zelfredzaam, mondig en betrokken is, die niet alleen eist, maar participeert en verantwoordelijkheid neemt. Ook verwoordt de stadsvisie dat de veranderende maatschappelijke ontwikkelingen grote groepen burgers in steeds grotere mate blootstelt aan de gevolgen van autonome, op elkaar inwerkende trends en nauwelijks gecontroleerde marktmechanismen. Het rijksbeleid is steeds meer gericht op de eigen verantwoordelijkheid van de burger. We zien daarbij dat steeds meer mensen moeite hebben met het nemen van de gevraagde eigen verantwoordelijkheid, het maken van keuzes en het overzien van alle consequenties. De negatieve gevolgen zijn groot, bijvoorbeeld bij het niet betalen van de premie van de ziektekostenverzekering dreigt het risico van onverzekerdheid (geen vergoeding zorgkosten en hoge boete) en bij het niet betalen van de gasrekening wordt al snel overgegaan tot afsluiting. Onder andere door extramuralisering zien we het aantal mensen dat veel zorg nodig heeft en vraagt om extra voorzieningen, toenemen. De Wet Maatschappelijke Ondersteuning en het toekomstige inburgeringsstelsel hebben veel invloed op bepaalde nu al kwetsbare doelgroepen. 23 Armoedeplan 2006-2010
Naast marktwerking en eigen verantwoordelijkheid heeft het rijk lokale inkomensondersteuning sterk beperkt. Generiek inkomensbeleid is voorbehouden aan het Rijk en steeds meer inkomensafhankelijke regelingen worden overgeheveld naar de Belastingdienst. Niet alleen de hoogte van het inkomen is het probleem, maar ook de gekozen systematiek maakt dat mensen niet meer kunnen budgetteren en geen financieel overzicht meer hebben. Dit in combinatie met het hoge beroep dat wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid, keuzevrijheid, marktwerking en zelfredzaamheid laat de problemen toenemen. Mensen begrijpen het niet meer. Door bovenstaande maatschappelijke ontwikkelingen verandert de rol van de gemeentelijke overheid binnen het armoedebeleid. Naast uitvoerder is de gemeente inmiddels ook ketenregisseur, inkoper, bemiddelaar, samenwerkingspartner en belangbehartiger. 3.7. Strategische uitgangspunten Zoals reeds in de inleiding vermeld, is in de Sociale Visie 2003-2015 vastgelegd dat Maastricht aandacht en zorg op maat aan de meest kwetsbaren geeft, vanuit het principe dat burgers zelf verantwoordelijkheid dragen om sociaal en economisch zelfredzaam te zijn. In de Sociale Visie zijn 3 thema’s vastgesteld: - Naar een vitale sociale en economische structuur; - Sociale samenhang en participatie, en - Dienstverlening en zorg op maat. Uiteraard zijn deze 3 thema’s ook richtinggevend voor de opzet van het nieuwe armoedebeleid. In de sociale visie is als uitgangspunt opgenomen dat de rol van de overheid goed wordt gepositioneerd. Wij gaan ervan uit dat, uitgaande van de eigen verantwoordelijkheid van de burger, de overheid een aantal algemene wettelijke taken voor alle burgers uitvoert (b.v. onderwijs, zorgstelsel) en een meer ondersteunende en zorgende taak heeft als het niet anders kan (b.v. het geven van een uitkering, hulpverlening). Dit uitgangspunt hanteren we ook bij het armoedebeleid. Uitgangspunt 1:
we nemen de eigen verantwoordelijkheid niet over, maar bieden mensen die problemen hebben, ondersteuning in het nemen van de gevraagde verantwoordelijkheid.
In het bestuursakkoord staat letterlijk vermeld “Wij kunnen de eigen verantwoordelijkheid van burgers niet volledig overnemen, maar constateren dat een steeds groter wordende groep mensen de eigen verantwoordelijkheid niet kan nemen en hierdoor in de financiële problemen raakt, met alle gevolgen van vereenzaming en uitsluiting van dien. Dit geldt voor uitkeringsgerechtigden, maar ook onder werkenden en ouderen is armoede. (...) Wij gaan mensen ondersteunen om nieuwe verantwoordelijkheden waar te maken, waarbij nadrukkelijk het oog wordt gehouden op de meest kwetsbaren in dit nieuwe systeem.” In de discussienotitie “Maastrichtenaren doen mee”, die in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) is gemaakt, staat beschreven hoe we eigen verantwoordelijkheid kunnen uitleggen: “De overheid neemt de verantwoordelijkheid van burgers die het moeilijk hebben niet over, maar ondersteunt hen bij het nemen van deze verantwoordelijkheid.” De belangrijkste uitdaging in het armoedebeleid is de vraag hoe we deze ondersteuning van burgers concreet moeten vormgegeven. Hierbij gaan we dus niet tegenover burgers staan, maar ernaast. Soms is de hulp materieel (bijv. bij bijzondere omstandigheden geven we bijzondere bijstand), maar nog vaker is die hulp immaterieel. We helpen mensen met een structurele oplossing en maken mensen zelf verantwoordelijk. Omdat er binnen het armoedebeleid sprake is van een heterogene groep zal de geboden ondersteuning in ieder geval maatwerk moeten zijn.
24 Armoedeplan 2006-2010
Het niet alleen richten op een curatieve oplossing maar ondersteuning bieden om zelf meer verantwoordelijkheid te nemen, is niet nieuw binnen het Maastrichtse armoedebeleid. In feite gebeurt dat nu ook. We bieden niet alleen technische schuldregeling, maar ook een cursus rondkomen met geld en inkomensbeheer. We denken na over de wijze waarop we mensen stimuleren om de geboden hulp te accepteren en of de ondersteuning verplicht kan worden gesteld. Bestaande instrumenten moeten worden heroverwogen, nieuwe instrumenten moeten worden ontwikkeld en mogelijk moet de huidige werkwijze van uitvoerders veranderen. Uitgangspunt 2:
we leggen de nadruk op het voorkomen van armoede middels een goed lokaal (arbeids- én sociale) participatie- en minimabeleid, een integrale aanpak vanuit de diverse beleidsterreinen en samenwerking met ketenpartners (preventief in plaats van curatief).
De gemeente kan steeds minder uitvoeren en heeft daarmee ook minder rechtstreeks invloed op het probleem. In plaats van curatief zullen we daarom meer preventieve maatregelen gaan nemen, willen we het armoedebeleid integraal aanpakken en nauw samenwerken met ketenpartners. Uitgangspunt 3:
we hanteren nadrukkelijk het begrip armoede in brede zin en niet het begrip armoede in enge zin. Ons hoofddoel armoedebeleid is participatie van alle burgers in welke vorm dan ook.
Van oudsher wordt armoedebeleid benaderd vanuit een gebrek aan middelen: armoede in enge zin. Omdat door maatschappelijke ontwikkelingen de rol van de gemeente op het gebied van inkomen steeds kleiner wordt, kiezen we er nadrukkelijk voor om armoedebeleid niet meer te beperken tot lokaal inkomensbeleid. Met andere woorden: we kiezen ervoor om armoedebeleid vorm te geven vanuit armoede in brede zin (sociale uitsluiting) en ons hoofddoel is participatie in welke vorm dan ook. Op dit moment is participatie binnen het gemeentelijke beleid nog te algemeen en ad hoc vormgegeven. De uitdaging is dan ook een sluitende, systematische en persoongerichte aanpak te realiseren, waarbij de methodiek van de zorgcirkels als richtinggevend wordt gezien. Uitgangspunt 4:
we kiezen voor een laag niet-gebruik van inkomensafhankelijke voorzieningen.
De huidige gevarieerde lokale inkomensondersteunende regelingen in de gemeente Maastricht zorgen ervoor dat de huishoudens in Maastricht een betere financiële positie hebben dan gemiddeld in Nederland, terwijl de inkomensondersteunende regelingen van de gemeente onvoldoende bekend zijn. Hierbij komt wel dat wanneer het niet-gebruik sterk wordt verlaagd er budgetoverschrijdingen kunnen plaatsvinden. Dit betekent dat er in de toekomst mogelijk keuzes moeten worden gemaakt op de hoogte van de vergoedingen. Uitgangspunt 5:
we respecteren dat inkomensbeleid is voorbehouden aan het rijk. Bij lokaal inkomensbeleid leggen we de nadruk op maatregelen voor de meest kwetsbare burgers en op maatregelen die positief bijdragen aan participatie van burgers.
We respecteren dat inkomensbeleid is voorbehouden aan het rijk en hanteren als uitgangspunt dat de bezuinigingen van het rijk op het gebied van inkomensbeleid niet worden gecompenseerd. Dit betekent ook dat er geen vergoeding wordt verstrekt indien de voorliggende voorziening deze expliciet heeft uitgesloten. In principe betekent dit dat we binnen de bijzondere bijstand geen buitenwettelijk beleid meer voeren, maar artikel 15 WWB strikt hanteren. We gaan daarentegen meer gebruik maken van de beleidsvrijheid die we wel hebben op de bijzondere bijstand en beleidsregels opstellen voor de meest kwetsbare burgers. Daarnaast gaan we maatregelen nemen die positief bijdragen aan de participatie van burgers. Uitgangspunt 6:
we nemen bij de vaststelling van lokale inkomensafhankelijke bijdragen de beslissing over de financiële gevolgen voor minima, waardoor er geen
25 Armoedeplan 2006-2010
vergoedingen meer hoeven plaats te vinden via de bijzondere bijstand of andere minimaregeling. Steeds vaker wordt voor gemeentelijke voorzieningen een inkomensafhankelijke bijdrage gevraagd, waarbij de laagste inkomens via de bijzondere bijstand of middels een aparte regeling een gedeeltelijke of volledige vergoeding kunnen krijgen. Door reeds bij de vaststelling van de inkomensafhankelijke bijdrage rekening te houden met de laagste inkomens kan de vergoeding via de bijzondere bijstand cq aparte regeling vervallen. Het resultaat is: geen nietgebruik en minder uitvoeringskosten. Voorbeeld 1: in 2004 is er bij Stichting STEPS een inkomensafhankelijke ouderbijdrage ingevoerd. De laagste inkomenscategorie kan via de Kortingsregeling 2 dagdelen per week vergoed krijgen en vraagt dat aan bij Steps. Door bij de vaststelling van de ouderbijdrage de financiële gevolgen voor minima direct mee te nemen, hoeft er geen aparte regeling in stand te worden gehouden. Voorbeeld 2: bij de WMO gaat het rijk er van uit dat gemeenten een eigen inkomensafhankelijke bijdrage opleggen. Door bij de vaststelling van de bijdrage rekening te houden met de laagste inkomens, hoeven deze mensen niet achteraf bijzondere bijstand aan te vragen. Hierbij wordt opgemerkt dat de vaststelling van de eigen bijdrage WMO wordt bemoeilijkt door de samenloop met de AWBZ-bijdrage en er moeilijke afweging zal moeten plaatsvinden bij de invoering van de WMO.
26 Armoedeplan 2006-2010
Hoofdstuk 4: Personele en financiële consequenties 4.1. Personele consequenties De personele consequenties van het armoedeplan worden als volgt ingeschat: - Kortetermijnacties 1. Intensiveren voorlichting Door intensivering van de voorlichting kan het aantal aanvragen van de bijzondere bijstand en declaratieregelingen fors toenemen. Naast toename aanvragen leidt intensivering voorlichting tot extra werkdruk door telefonische reacties e.d. Hierdoor is mogelijk extra capaciteit (schaal 9) bij de Sociale Dienst nodig. Omdat er nu nog te weinig bekend is over de eventuele toename van het aantal aanvragen, zal hier indien nodig aparte besluitvorming over plaatsvinden. De pro-actieve dienstverlening door bestandskoppeling brengt extra werkzaamheden met zich mee ten aanzien van het leveren van gegevens voor de bestandskoppeling, het opstellen en verzenden van de brieven en verwerken van reacties. De bestandskoppeling zelf wordt uitbesteed. De werkzaamheden worden per aanschrijving geschat op 1 fte, schaal 6 gedurende 3 maanden (kosten € 10.000). 2. Extra inkomensondersteuning voor gezinnen met kinderen in het voorgezet onderwijs Gekozen is voor een variant met lage uitvoeringskosten. De werkzaamheden voor de nabetaling van de huishoudens die in 2006 reeds een tegemoetkoming hebben ontvangen, wordt geschat op 0,2 fte gedurende 2 maanden, schaal 6. Werkzaamheden hebben betrekking op het maken van nieuwe beschikkingen en het aanmaken van nieuwe componenten in het automatiseringssysteem. Deze extra werkzaamheden worden, gelet op de geringe omvang, uitgevoerd binnen de huidige capaciteit. Het structureel verhogen van de bijdrage leidt niet tot extra werkzaamheden. 3. Vereenvoudigen en standaardiseren van regels Extra werkzaamheden voor het heroverwegen van de draagkrachtregels wordt geschat op 0,2 fte gedurende 2 maanden, schaal 9. Deze werkzaamheden worden uitgevoerd binnen de huidige capaciteit. Ook het opstellen van interne beleidsregels voor de doelgroep maatschappelijke opvang worden uitgevoerd binnen de huidige capaciteit. 4. Verhogen eenmalige premie WWB Deze actie leidt niet tot extra werkzaamheden. 5. Afsluiten collectieve ziektekostenverzekering Met name de werkzaamheden ten behoeve van de pro-actieve dienstverlening (zie 1) en de implementatie van de nieuwe verzekering leidt tot extra werkzaamheden. Ook wordt verwacht dat de uitvoeringskosten ten aanzien van de verzekering in het algemeen zullen toenemen. 6. Inzet incidentele middelen Personele consequenties zijn nog niet bekend. Er wordt gestreefd naar lage uitvoeringskosten, zodat meer individueel kan worden verstrekt aan de doelgroep. Uitwerking vindt plaats in het najaar. 7. Uitbreiding methodiek zorgcirkels Wordt meegenomen bij de nadere besluitvorming. - Stappenplan deelactieplannen 1. Workshops professionals / 2. Gespreksgroepen ervaringsdeskundigen Geen personele aspecten, organisatie wordt extern ingehuurd. - Deelactieplannen Wordt beoordeeld bij de vaststelling van de deelactieplannen.
27 Armoedeplan 2006-2010
Conclusie: Een deel van de personele consequenties zijn nu nog niet bekend, een ander deel van de werkzaamheden wordt opgenomen binnen de huidige capaciteit. Wel wordt extra capaciteit ingezet voor de volgende werkzaamheden: - Aanbestedingsprocedure / implementatie van de nieuwe verzekering: 1 fte, schaal 6, voor de periode 1 oktober 2006 t/m 31 december 2006 (kosten € 10.000); - Pro-actieve dienstverlening / toename werkzaamheden collectieve verzekering: 0,5 fte, schaal 6 voor de periode 1 januari 2007 t/m 31 december 2008. Periode van 2 jaren is gebaseerd op de duur van het contract van de nieuwe verzekering (kosten € 40.000). 4.2. Financiële consequenties Onderwerp Acties: Intensiveren voorlichting: - toename individuele verstrekkingen vanaf sept 2006 - inzetten meerdere voorlichtingskanalen - bestandskoppeling vanaf 2007 Extra inkomensondersteuning gezinnen met kinderen: - schoolkosten voortgezet onderwijs vanaf jan. 2006 - Ondersteuning Stichting Leergeld Vereenvoudigen en standaardiseren van regels - Heroverweging draagkrachtberekening vanaf 2007 - Beleidsregels maatschappelijke opvang vanaf 2007 Verhogen eenmalige premie WWB vanaf 2007 Medische kosten 2006 Inzet incidentele middelen meicirculaire Stappenplan deelactieplannen - workshops./gespreksgroepen ervaringsdeskundigen, inclusief verwerken resultaten Ontwikkelen innovatieve werkwijzen en producten, implementeren deelactieplannen Personeelskosten: 1 fte, schaal 6, voor de periode 1 oktober 2006 t/m 31 december 2006 0,5 fte, schaal 6 voor de periode 1 januari 2007 t/m 31 december 2008
Raming
S/I*
Dekkingsvoorstel
€ 260.000 € 45.000 € 6.000
S I S
budget bijzondere bijstand overschot bijz. bijstand 2005 budget bijzondere bijstand
€ 12.000 € 15.000
S I
budget bijzondere bijstand overschot bijz. bijstand 2005
€ 25.000 € 20.000 p.m. p.m. € 386.000
S S S S/I I
budget bijzondere bijstand budget bijzondere bijstand WWB-budget W-deel budget bijzondere bijstand algemene middelen
€ 40.000
I
overschot bijz. bijstand 2005
€ 350.000
I
overschot bijz. bijstand 2005
€ 10.000
I
overschot bijz. bijstand 2005
€ 40.000
I
overschot bijz. bijstand 2005
* S = structurele kosten per jaar I = incidentele kosten Door de acties in het armoedeplan verwachten we dat we het reguliere budget bijzondere bijstand maximaal belasten. Structurele kosten voor het budget bijzondere bijstand worden geraamd op circa € 325.000, exclusief de verdere ontwikkeling van nieuwe beleidsregels (paragraaf 2.2.3.). De verwachte toename van de individuele verstrekkingen door het intensiveren van de voorlichting is hierbij de hoogste kostenpost. Omdat, gelet op het open-eind karakter van inkomensafhankelijke regelingen, de financiële consequenties moeilijk zijn in te schatten, verwachten we dat we de structurele voorstellen binnen het huidige financiële kader kunnen uitvoeren. De totale incidentele kosten, exclusief de incidentele middelen uit de meicirculaire, worden geraamd op € 150.000 en gefinancierd uit het overschot bijzondere bijstand 2005. Het resterende deel van het overschot bijzondere bijstand 2005 (€ 350.000) wordt gereserveerd voor het ontwikkelen van innovatieve werkwijzen en producten en het implementeren van de deelactieplannen. De incidentele middelen uit de meicirculaire ad € 386.000 worden volledig benut ten behoeve van de doelgroep (zie paragraaf 2.2.7.).
28 Armoedeplan 2006-2010
Hoofdstuk 5: Planning en uitvoering Discussie over de nota zal plaatsvinden in september in de commissie ESZ (aangevuld met de commissie breed welzijn) en in de raad. De raad zal vooral moeten besluiten over het beleid/de aanpak, en over de aanwending van de eenmalige middelen van het rijk (386.000 euro uit de mei circulaire). Daarna zullen de korte termijnacties verder worden uitgevoerd en de gesprekken met de doelgroep, de professionals, de organisaties en de diverse beleidssectoren van de gemeente worden aangepakt. Collegebesluit 4 juli 2006 Discussie commissie ESZ (aangevuld met de commissie Breed Welzijn) september 2006 Besluitvorming raad afhankelijk van discussie Kortetermijnacties zie armoedeplan
29 Armoedeplan 2006-2010
BIJLAGEN
30 Armoedeplan 2006-2010
Bijlage 1: Schematisch overzicht onderdelen programmabegroting 2006 die een bijdrage leveren aan armoedebestrijding Programma
Bijdrage aan armoedebeleid
Programma 3: Economie en werkgelegenheid
• • • •
Verminderen en voorkomen van (langdurige) werkloosheid Groei van de netto arbeidsparticipatie; Stijging van het gemiddelde inkomensniveau, en Het tot stand brengen van een cultuurverandering in het denken over de inzet van mensen met een grote drempel tot de arbeidsmarkt
Programma 4: Sociale Zaken en Reïntegratie
•
Verminderen uitkeringsafhankelijkheid door voorkomen van instroom / bevorderen uitstroom Financiële steun en materiële hulp aan burgers die niet volledig in hun levensonderhoud kunnen voorzien of niet voldoende maatschappelijk kunnen participeren Voorkomen van en aanbieden van hulp bij schulden Bevorderen van sociale en sociaal-economische zelfredzaamheid door ketenaanpak meervoudige problematieken (zorgcirkels)
• • •
Programma 5: Zorg en gezondheid
• • • • • • • •
Programma 6: Welzijn
•
Betere gezondheidstoestand van kwetsbare groepen Aanbieden van maatwerktrajecten aan OGGZ-doelgroep waardoor afname uithuisplaatsingen Activeren van verslaafden, dak- en thuislozen op het terrein van werk en dagbesteding Realiseren (zelfstandige) huisvesting Verkorten gemiddelde verblijfsduur maatschappelijke opvang Bevorderen doorstroom vrouwenopvang Bevorderen van de participatie, zelfstandigheid en zelfredzaamheid van ouderen, gehandicapten, chronisch zieken en mensen met een psychische stoornis Plan van aanpak bezoekdienst weduwnaars
•
Bevorderen van maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid met aandacht voor kwetsbare doelgroepen sociale activering Het wegwerken en/of voorkomen van achterstanden bij inburgeraars Bieden van gelijke ontplooiings- en ontwikkelingskansen voor alle jeugd Voorkomen van dreigende tweedeling
Programma 9: Onderwijs
• • • • •
Verbeteren aansluiting onderwijs/arbeidsmarkt Vergroten aantal jongeren dat een startkwalificatie haalt Voorkomen en verminderen onderwijsachterstanden Sluitende zorgstructuren inrichten in en rond het onderwijs Aanbieden van volwasseneducatie
Programma 11: Volkshuisvesting
•
Bevorderen betaalbaarheid huisvesting voor met name lagere inkomensgroepen
• • •
31 Armoedeplan 2006-2010
Bijlage 2: Minima-effectrapportage Gemeente Maastricht, NIBUD juni 2006 Aparte bijlage Bijlage 3: Onderzoek naar de bekendheid met en het gebruik van inkomensondersteunende voorzieningen, NIBUD juni 2006 Aparte bijlage
32 Armoedeplan 2006-2010