ANNEX (Schriftelijke antwoorden) VRAGEN AAN DE RAAD (Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de EU is verantwoordelijk voor deze antwoorden.)
Vraag nr. 10 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-1112/05) Betreft: Opheffing van de belemmeringen tussen de Europese arbeidsmarkten tegen 2005 De Europese Raad van Barcelona heeft in maart 2002 zijn goedkeuring gehecht aan het actieplan van de Commissie om tegen eind 2005 de belemmeringen op de Europese arbeidsmarkten weg te nemen, en heeft de Raad verzocht de nodige stappen te zetten om de voorgestelde maatregelen in praktijk te brengen voor de werknemers in de sectoren onderwijs, onderzoek en innovatie. Heeft de Raad concrete gegevens over de vooruitgang die is geboekt op de volgende gebieden: het wegnemen van de belemmeringen voor de erkenning van beroepskwalificaties en de erkenning van de formele opleidingskwalificaties en informeel leren; het verwerven van basisvaardigheden vooral op ICT-gebied door alle burgers en in het bijzonder groepen als werkloze vrouwen? Antwoord De coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en de meeneembaarheid van pensioenrechten zijn geregeld in een onlangs gewijzigde verordening en in een voorstel voor een richtlijn die op dit moment wordt getoetst door de afdelingen van de Raad die zich bezighouden met het voorbereiden van wetgeving. Wat de socialezekerheidsvoorzieningen betreft, weet de geachte afgevaardigde ongetwijfeld dat de nieuwe Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels de huidige Verordening (EG) nr. 1408/71 zal vervangen. De nieuwe verordening wordt van kracht door de inwerkingtreding van de bijbehorende uitvoeringsverordening. Op basis van dit uniformere en actuelere rechtsinstrument dat ook eenvoudiger om te zetten is, dient de mobiliteit tussen de lidstaten bevorderd te worden. Hierdoor moeten verzekerden beter aanspraak kunnen maken op de sociale zekerheidsvoorzieningen en dienen ook de bijbehorende procedures eenvoudiger te worden. De geachte afgevaardigde weet ongetwijfeld ook dat het voorstel dat de Commissie onlangs heeft overgelegd voor een richtlijn betreffende de verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten bedoeld is om het vrije verkeer van werknemers en de beroepsmobiliteit in het algemeen te vergroten door mobiele werknemers in staat te stellen om tot aan het einde van hun loopbaan voldoende aanvullende pensioenrechten op te bouwen. Het voorstel vormt de weerslag van jarenlange beraadslagingen op Europees niveau over de noodzaak om het functioneren van de aanvullende pensioenregelingen te verbeteren en over de vraag op welke wijze dat het meest effectief kan gebeuren. De geachte afgevaardigde constateert terecht dat het feit dat het niet erkennen van opleidingskwalificaties of vaardigheden een van de grootste belemmeringen vormt voor mensen die in een andere lidstaat van de EU willen werken of studeren of die de overstap willen maken van een bepaald segment van de arbeidsmarkt naar een ander segment. Het communautaire beleid is er ondubbelzinnig op gericht om die belemmeringen uit de weg te ruimen. In de afgelopen jaren zijn talloze communautaire instrumenten ingevoerd en initiatieven ontwikkeld om de erkenning van kwalificaties en vaardigheden voor academische en beroepsmatige doeleinden te vergemakkelijken. Daarbij dient echter wel bedacht te worden dat het om een stapsgewijs proces gaat dat bovendien onder artikel 149 van het Verdrag valt. In dat artikel is bepaald dat de EG onder meer dient bij te dragen aan de ontwikkeling van het onderwijs door “de academische erkenning van diploma’s en studietijdvakken aan te moedigen”. Dat betekent dat dit proces aan het subsidiariteitsbeginsel onderworpen is. Met betrekking tot de kwalificaties voor academische doeleinden verstrekt het Informatienetwerk over onderwijs in Europa (NARIC) relevante informatie over de erkenning van diploma’s en studietijdvakken in het buitenland. Andere nuttige ontwikkelingen op dit gebied zijn het Europees systeem voor de erkenning van studiepunten en het onlangs ingevoerde Diplomasupplement. Wat de beroepskwalificaties betreft, is er door de lidstaten een netwerk van nationale contactpunten opgericht dat als eerste aanspreekpunt fungeert voor vragen over die kwalificaties. Parallel aan het Diplomasupplement voor universitaire
6
16/02/2006
opleidingen is er voor de beroepskwalificaties een Certificaatsupplement ontwikkeld. Tegelijkertijd is er een voorstel gedaan voor een gemeenschappelijk Europees model voor cv’s met het oog op een eenvoudige en efficiënte omschrijving van individuele kwalificaties en vaardigheden. Inmiddels is er ook nog een ander instrument aangenomen, de zogeheten Euro-pas waarmee in het kader van opleidingen op en buiten de werkplek een bijdrage wordt geleverd aan het bevorderen van de mobiliteit. Dankzij die Euro-pas ontstaat de mogelijkheid om op basis van vrijwilligheid een Europees systeem voor het registreren van studietijdvakken buiten de “eigen” lidstaat te creëren. Wat de kwestie van het informeel leren betreft die de geachte afgevaardigde aan de orde heeft gesteld, kan ik zeggen dat de voordelen van deze manier van leren op steeds grotere schaal worden erkend. Door initiatieven op het gebied van onderwijs en jeugd worden de lidstaten aangemoedigd om mechanismen voor de erkenning van deze leervorm te ontwikkelen. In 2004 zijn tijdens het Ierse voorzitterschap conclusies van de Raad aangenomen voor gemeenschappelijke Europese beginselen voor het in kaart brengen en valideren van niet-formele en informele leerprocessen. Op dit moment onderzoekt de werkgroep van de Raad die voor jeugdzaken verantwoordelijk is, de mogelijkheden voor een ontwerpresolutie over dit onderwerp. Met betrekking tot het verwerven van basiskwalificaties heeft de Commissie onlangs als onderdeel van het werkprogramma “Onderwijs en opleiding 2010” in het kader van de strategie van Lissabon een aanbeveling voor kerncompetenties gedaan (ook op IT-gebied). Die aanbeveling wordt op dit moment door de Raad en het Parlement bestudeerd. Het belangrijkste doel is het in kaart brengen en definiëren van de kerncompetenties die in een kennismaatschappij noodzakelijk zijn voor een persoonlijke ontplooiing, een sociale samenhang en voor de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Daarnaast dient niet alleen gewaarborgd te worden dat alle jonge mensen na het voltooien van hun basisopleiding over de kerncompetenties beschikken die nodig zijn om de wereld van de volwassenen te betreden, maar ook dat volwassenen in staat zijn om deze competenties gedurende hun hele leven te ontwikkelen en bij te houden. Van belang is ook dat op dit moment beraadslagingen met de lidstaten plaatsvinden over het creëren van een Europees kader voor kwalificaties. Het belangrijkste doel van dat kader is om de kwalificatiesystemen op nationaal en sectoraal niveau op elkaar af te stemmen zodat individuele burgers deze kwalificaties gemakkelijker “mee kunnen nemen” en de erkenning van die kwalificaties in andere lidstaten wordt bevorderd. ***
Vraag nr. 11 van Justas Vincas Paleckis (H-0037/06) Betreft: Openstelling van de Oostenrijkse arbeidsmarkt voor werknemers uit de nieuwe lidstaten van de Europese Unie Het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Zweden hebben hun arbeidsmarkt opengesteld voor burgers uit de Oost-Europese landen. Deze landen openen hun grenzen voor werknemers uit Litouwen, Polen en andere nieuwe lidstaten van de EU en slagen er daarbij in om hen in hun arbeidsmarkt op te nemen en op die manier hun BIP te doen stijgen. In andere landen van de EU, zoals Duitsland en Oostenrijk, die migratie van werknemers aan beperkingen blijven onderwerpen, vormt zwart werk van burgers uit de nieuwe lidstaten echter een probleem. Is Oostenrijk in het licht hiervan nog steeds van plan om nog drie à vijf jaar lang beperkingen te handhaven op de immigratie van werknemers uit de nieuwe lidstaten van de EU? Welk voorbeeld zou het land dat momenteel het voorzitterschap van de EU bekleedt, op die manier geven aan de overige landen die hun arbeidsmarkt nog niet hebben opengesteld? Antwoord Allereerst dient in dit verband opgemerkt te worden dat het probleem van de toename van zwart werk door burgers uit de nieuwe lidstaten van de EU zich in Oostenrijk niet voordoet. Uit het onderzoek “Übergangsregelung zur Freizügigkeit” (Overgangsregeling voor de vrijheid van verkeer) van februari 2006 van Biffl, Huber en Walterskirchen van het Österreichisches Institut für Wirtschaftsforschung (Oostenrijks Instituut voor Economisch Onderzoek - WIFO) blijkt dat het zwart werk in Oostenrijk niet merkbaar is gestegen. Oostenrijk is voornemens om de overgangsmaatregelen voor het vrije verkeer van werknemers met drie jaar te verlengen. Bij het verlengen van die overgangsmaatregelen gaat het niet om de voorbeeldfunctie van één enkel land, maar het gaat erom - zoals ook uit de toetredingsdocumenten blijkt - dat de lidstaten weloverwogen beslissingen nemen op basis van hun specifieke situatie en de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Bij de individuele autonome besluiten van de afzonderlijke lidstaten zal ieder land rekening houden met de eigen economische en conjuncturele situatie. Een van de belangrijke factoren daarbij is de potentiële opnamecapaciteit van de betreffende arbeidsmarkten, temeer omdat de verantwoordelijkheid ten opzichte van migranten vereist dat de
16/02/2006
7
noodzakelijke integratievoorwaarden aanwezig zijn en dat hun inkomen door werk verzekerd is. Ook dient er rekening te worden gehouden met de geografische omstandigheden, omdat de afstand tussen het land van oorsprong en de arbeidslocatie bepalend zal zijn voor de omvang van de migratie. Juist uit het voorbeeld van Oostenrijk, dat de grenzen met nieuwe lidstaten van de EU deelt, blijkt dat de omstandigheden voor een regeling van de arbeidsmigratie volledig anders zijn dan bijvoorbeeld in veraf gelegen landen als Ierland en Groot-Brittannië. De lidstaten verschillen dus van elkaar wat de uitgangssituaties en ontwikkelingen betreft, zodat de besluitvorming over het verlengen van een overgangsregeling in een bepaald land slechts in beperkte mate als voorbeeld voor andere landen gebruikt kan worden. ***
Vraag nr. 12 van Mihael Brejc (H-0043/06) Betreft: Vrij verkeer van personen De Europese Unie waarborgt binnen haar grenzen vier vrijheden - vrij verkeer van personen, diensten, goederen en kapitaal. Ook garandeert zij de vrijheid van vestiging. Dit zijn fundamentele vrijheden en het zal voor de EU moeilijk zijn haar volle potentieel te bereiken als niet iedere burger van deze vrijheden gebruik kan maken. Dit jaar zal de tweejarige overgangsperiode met betrekking tot het vrije verkeer van personen aflopen die door sommige lidstaten ten tijde van de uitbreiding van 2004 werd ingevoerd. Wat is het standpunt van het Oostenrijkse voorzitterschap tegenover het besluit van sommige landen de overgangsperiode met nog eens drie jaar te verlengen?
Antwoord Krachtens het toetredingsverdrag van 2003 valt het besluit over de verlenging van de overgangsmaatregelen met betrekking tot het vrije verkeer volledig onder de verantwoordelijkheid van de betreffende lidstaten. Lidstaten die voornemens zijn om die overgangsmaatregelen per 30 april 2006 met drie jaar te verlengen, dienen dat vóór die datum aan de Commissie mee te delen. Het Oostenrijkse voorzitterschap is van mening dat de lidstaten hun besluit dienen te baseren op het verslag van de Commissie over de toepassing van de overgangsmaatregelen op het gebied van het vrije verkeer. Er dient sprake te zijn van weloverwogen besluiten waarbij zowel rekening wordt gehouden met de uiteenlopende uitgangssituaties als met alle belangrijke factoren verband houdende met de arbeidsmigratie. Tot die factoren behoren in eerste instantie de economische situatie en de situatie op de arbeidsmarkt in de betreffende lidstaten. Die factoren zijn namelijk van doorslaggevend belang voor de vraag of er in ieder geval voor een relevante en voorspelbare periode gewaarborgd kan worden dat het arbeidsloon van de migranten toereikend is om in de kosten van hun levensonderhoud te voorzien. Daarnaast is ook de geografische situatie van groot belang voor de besluitvorming omdat de omvang van de migratie waarschijnlijk ook bepaald wordt door de afstand tussen het land van oorsprong en de arbeidslocatie. ***
Vraag nr. 13 van Maria Matsouka (H-0088/06) Betreft: Verband tussen mobiliteit van werknemers en hoge werkloosheid in de EU 2006 is uitgeroepen tot het Europees jaar voor de mobiliteit van werknemers, met de bedoeling hen te sensibiliseren voor de voordelen van werken in een ander land of in een andere sector. Bovendien wordt beweerd dat dit beleid, dat de verhuizing inhoudt van de ene regio naar een andere regio binnen hetzelfde land of van het ene land naar een ander land binnen de EU, en dat streeft naar het vinden van een job, uitbreiding van de beroepservaring of betere kwalificaties/kennis van de werknemers, zal bijdragen tot de uitvoering van de herziene strategie van Lissabon. Niettemin blijft de werkloosheid zeer hoog (begin 2005 meer dan 8% in de EU-15 en meer dan 9% in de EU-25). De minimale daling van dit cijfer is te danken aan hetzij overheidssteun voor meer jobs (Frankrijk), hetzij de terugloop van de actieve bevolking (Verenigd Koninkrijk 1991-2003).
8
16/02/2006
Als er dus al onvoldoende jobs in een bepaald land of een bepaalde regio zijn, wat voor zin heeft het dan dat werknemers uit andere lidstaten daar werk gaan zoeken? Of moeten ze het risico lopen te verhuizen voor een onzekere job of een contract van bepaalde duur, met alle gevolgen van dien op sociaal, persoonlijk en familiaal vlak? Antwoord De Raad is het met de geachte afgevaardigde eens dat er voor werknemers problemen en kosten verbonden kunnen zijn aan de mobiliteit. Daarom is de Commissie bezig om in het kader van het internationale samenwerkingsnetwerk EURES (EURopean Employment Services) een zo optimaal mogelijke coördinatie van de arbeidsmarkt te bewerkstelligen. Bij EURES zijn leden en partners aangesloten uit zowel de 25 lidstaten van de EU als uit Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland. Het netwerk bevordert de internationale mobiliteit van werknemers door informatie, advies en bemiddeling aan te bieden aan werknemers die gebruik willen maken van het recht op dat vrije verkeer. Op dit moment wordt het portaal maandelijks door 500 000 belangstellenden gebruikt en worden er 1,5 miljoen vacatures aangeboden. Een van de adviserende taken van het netwerk is echter ook het geven van voorlichting aan werkzoekenden over de leefen arbeidsomstandigheden (huisvesting, onderwijs, kosten van levensonderhoud, gezondheidszorg, sociale wetgeving e.d.) in de betreffende lidstaten. In 2006, het jaar van de mobiliteit, staat het grondrecht van het vrije verkeer van personen centraal en wordt ernaar gestreefd om zowel de beroepsmatige als geografische mobiliteit van werknemers te bevorderen. Daarnaast wordt getracht om een efficiënte toewijzing van het arbeidspotentieel in overeenstemming met de sectorale behoeften tot stand te brengen en om een productief en winstgevend gebruik van dat potentieel in de lidstaten te stimuleren. In heel Europa is de arbeidsmarkt onderhevig aan zeer dynamische krachten, waarbij zich in de loop van een jaar grote verschuivingen in het werkgelegenheidspatroon kunnen voordoen als gevolg van het groeien of krimpen van sectoren door veranderingen in de vraag in combinatie met het verdwijnen of creëren van arbeidsplaatsen. Daarnaast gaat het Europese centraal bureau voor de statistiek er vanuit dat bij een veronderstelde groei van de werkgelegenheid van 1 tot 2 procent per jaar in 2010 binnen een aantal regio’s van de EU in bepaalde sectoren een tekort aan arbeidskrachten zal optreden indien er sprake is van een onvoldoende aanwas van arbeidskrachten. Het is in ieder geval onwaarschijnlijk dat een werknemer die een zeer specifieke baan zoekt naar een land of een regio zal verhuizen waar dergelijke banen nauwelijks voorhanden zijn. Het totale werkloosheidspercentage in de Europese Unie is helaas nog steeds hoog, maar per sector en regio lopen die percentages aanzienlijk uiteen. ***
Vraag nr. 14 van Elizabeth Lynne (H-1115/05) Betreft: Veiligheid en gezondheid Wat zijn voor Oostenrijk als voorzitter de prioriteiten voor werkgelegenheid en sociaal beleid? Is de voorzitter het ermee eens dat in principe elke nieuwe strategie voor veiligheid en gezondheid veeleer op uitvoering van de bestaande wetgeving in alle 25 lidstaten gericht moet zijn als op invoering van nieuwe wetgeving? Antwoord De geachte afgevaardigde is benieuwd naar de prioriteiten van het Oostenrijkse voorzitterschap wat de werkgelegenheid en het sociaal beleid betreft. Oostenrijk bekleedt het voorzitterschap gedurende de eerste helft van 2006 en in die periode staan werkgelegenheidskwesties hoog op de agenda van de Raad. Vorig jaar heeft de Raad de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid voor de periode tussen 2005 en 2008 vastgelegd. Deze zijn in beginsel ook voor 2006 van kracht. In dit jaar zal de Raad zich met name concentreren op de vraag hoe de richtsnoeren in de lidstaten omgezet moeten worden. De maatregelen op werkgelegenheidsgebied zijn uiteraard voor een belangrijk deel op de zogeheten coördinatiemethode gebaseerd en niet op de invoering van nieuwe wetgeving. In het begin van het Oostenrijkse voorzitterschap ligt de nadruk echter niet alleen op de werkgelegenheid, maar ook op kwesties die verband houden met de sociale integratie en de bescherming van het maatschappelijk welzijn. De Raad zal hierover namelijk op basis van werkzaamheden van de Commissie verslag uitbrengen aan de Europese Raad tijdens de
16/02/2006
9
Voorjaarstop in maart. Andere belangrijke prioriteiten tijdens ons voorzitterschap zijn de wijziging van de arbeidstijdenrichtlijn, het voortzetten van de werkzaamheden voor het coördineren van de wetgeving op het gebied van de sociale zekerheid en de toetsing van het meest recente voorstel van de Commissie over de draagkracht van de pensioenstelsels. De geachte afgevaardigde wil meer specifiek weten of het voorzitterschap van mening is dat een eventuele nieuwe strategie voor veiligheid en gezondheid eerder op de uitvoering van de bestaande wetgeving gericht zou moeten zijn dan op de invoering van nieuwe wetgeving. De geachte afgevaardigde verwijst daarbij ongetwijfeld impliciet naar het feit dat de Commissie in haar jaarlijkse strategische planning voor 2006 heeft aangekondigd dat een voorstel voor een nieuwe communautaire strategie voor veiligheid en gezondheid op het werk een van haar centrale initiatieven voor 2006 zal zijn. Dit voorstel wordt echter niet tijdens het Oostenrijkse voorzitterschap voorgelegd, maar pas eind 2006. Het Oostenrijkse voorzitterschap is dus niet in staat om tijdens de beraadslagingen van de Raad discussies over dit initiatief in gang te zetten. Oostenrijk zal echter wel de voorbereidende discussies over de nieuwe communautaire strategie voor veiligheid en gezondheid voortzetten waarmee al tijdens het Britse voorzitterschap een begin is gemaakt. Daarom zal er tijdens de Themadag van het Comité voor hoge functionarissen van de arbeidsinspectie (CHFA), die op 27 maart 2006 in Wenen wordt gehouden, ook een speciale discussie aan dit onderwerp worden gewijd. Ik kan de geachte afgevaardigde de verzekering geven dat het Oostenrijkse voorzitterschap zich tot het uiterste zal inspannen om vooruitgang te boeken met betrekking tot de hervorming van het regelgevingskader, zoals ook onder andere in de gemeenschappelijke verklaring hieromtrent is voorzien. Het voorzitterschap zal met name een hoge prioriteit geven aan het ten uitvoer leggen van maatregelen om een betere wet- en regelgeving tot stand te brengen. ***
Vraag nr. 15 van Reinhard Rack (H-0079/06) Betreft: "Betere regelgeving" Iedereen spreekt momenteel over "betere regelgeving". Niettemin bestaat er in Europa duidelijke onvrede over tal van aspecten van de EU, die bijvoorbeeld vaak als bureaucratisch "monster" wordt betiteld. Hoe wil het Oostenrijkse Raadsvoorzitterschap dit probleem aanpakken? Antwoord Het is niet voldoende om alleen maar over een “betere regelgeving” te praten - de ondernemingen en burgers verlangen duidelijk zichtbare resultaten die directe positieve gevolgen voor hun eigen (bedrijfs)leven hebben. Met dat doel voor ogen zijn er zowel in de Gemeenschap als in veel lidstaten al belangrijke fundamenten gelegd - nu is de tijd gekomen om deze op korte termijn in praktijk te brengen. Daarbij zijn met name de volgende aspecten van groot belang: Het vereenvoudigen van de wet- en regelgeving van de EU zodat de ondernemingen en burgers daarvan tastbare gevolgen ondervinden. In combinatie met de lopende inspanningen voor een (horizontale) vereenvoudiging, het screening-initiatief van commissaris Verheugen en de huidige plannen voor een sectorale vereenvoudiging zijn wij op de goede weg. Het in kaart brengen en verminderen van de administratieve lasten heeft een direct effect op de betrokkenen. Wij beschikken op Europees vlak al over de benodigde instrumenten hiervoor en het is nu zaak om deze ook te gebruiken. Om bewuste en weloverwogen besluiten te kunnen nemen, moeten wij vooraf weten wat de gevolgen van communautaire wetgeving zijn. De besluitvorming kan verbeterd worden door het opstellen van effectrapportages. Deze dienen van een zo hoog mogelijke kwaliteit te zijn en moeten ook daadwerkelijk als basis voor het onderhandelingsproces gebruikt worden. De mededingingstoets is op dit gebied cruciaal voor de economie. Desalniettemin dreigt het gevaar dat het bedrijfsleven en de burgers weinig van deze activiteiten merken, waardoor hun negatieve grondhouding niet wezenlijk verandert. Een van de manieren om dat te voorkomen, is het verstrekken van betere informatie over de feitelijke maatregelen die er op dit moment worden genomen om de regelgeving te hervormen - daarbij dient de nadruk te liggen op maatregelen die rechtstreeks van invloed zijn op de betrokken burgers en bedrijven. Op dit punt worden er op dit moment al talloze maatregelen genomen en het is zelfs voor specialisten op dit gebied vaak moeilijk om het overzicht te behouden.
10
16/02/2006
Zoals gezegd, gaat het er uiteindelijk natuurlijk om dat onze activiteiten voor de betrokkenen duidelijke voordelen met zich meebrengen in de vorm van bijvoorbeeld lagere kosten of efficiëntere werkomstandigheden. Alleen op die manier kunnen wij ons doel bereiken. Ik ben van mening dat wij met de genoemde maatregelen op de goede weg zijn. Een andere belangrijke mogelijkheid om de betrokkenheid bij dit proces te vergroten is ongetwijfeld ook het raadplegen van burgers en bedrijven in verband met regelgeving die gevolgen voor hen heeft. Hoewel er ook op dit vlak sprake is van talloze initiatieven, dienen de betrokkenen uitgebreid over de betreffende raadplegingsmogelijkheden geïnformeerd te worden. Daarbij geldt ook in dit geval dat er in het besluitvormingsproces serieus met hun meningen rekening gehouden wordt. Bovendien moeten zij een doeltreffende feedback krijgen over de manier waarop dat is gebeurd. Wij horen vaak van burgers en ondernemingen dat belangrijke besluiten en regelgeving steeds meer door “Brussel” worden bepaald, terwijl de rol van de lidstaten in toenemende mate naar de achtergrond wordt gedrongen. Dat resulteert in een gevoel van “onmacht” ten opzichte van de EU. Het is absoluut te simplistisch om de schuld hiervoor uitsluitend in de schoenen van “Brussel” te schuiven. Uiteindelijk hebben wij ons allemaal bij deze Gemeenschap aangesloten omdat wij daarvan duidelijk meet- en merkbare voordelen konden verwachten. Sta mij toe om een voorbeeld te geven: na tien jaar interne markt was het bbp van de EU 1,8 procent ofwel 165 miljard EUR hoger dan zonder de interne markt het geval zou zijn geweest. Er zijn 2,5 miljoen arbeidsplaatsen gecreëerd en de levensstandaard is met 877 miljard EUR gestegen (dat is 5 700 EUR per huishouden).1 Wij kunnen echter niet om de vraag heen of een maximale centralisatie van de regelgeving in Brussel uitsluitend voordelen met zich meebrengt. Dat betekent dat de “subsidiariteit” en de verdeling van de bevoegdheden ook aspecten zijn die voor de hervorming van de regelgeving van belang zijn, waarbij de vraag zich aandient welke zaken op welk niveau op de meest effectieve manier geregeld kunnen worden. Om deze vraag te beantwoorden zal er op 18 en 19 april van dit jaar in St. Pölten een subsidiariteitsconferentie worden gehouden.2 ***
Vraag nr. 16 van Agnes Schierhuber (H-0092/06) Betreft: Economische betrekkingen tussen de Middellandse-Zeelanden en de EU De economische stabiliteit en de ontwikkeling van de buurlanden van de EU en het aanknopen van betrekkingen tussen deze landen en de Gemeenschap zijn van fundamenteel belang voor het ontstaan van een zone van veiligheid en welvaart om de Europese Unie. Welke concrete maatregelen worden in de eerste helft van 2006 genomen om nauwere economische betrekkingen tussen de Middellandse-Zeelanden en de Europese Unie tot stand te brengen (Euromed-proces)? Antwoord De belangrijkste gebeurtenis van de laatste tijd op dit vlak was de Topontmoeting naar aanleiding van de tiende verjaardag van de Verklaring van Barcelona die op 29 en 30 november in Barcelona heeft plaatsgevonden. Tijdens die Topontmoeting is er een werkprogramma voor vijf jaar over politieke en economische hervormingen aangenomen. Daarbij is ook aandacht besteed aan opleidingsaspecten en aan kwesties rondom de legale en illegale migratie. Op 24 maart 2006 vindt er in Marrakech een ministeriële handelsconferentie plaats. Op 19 en 20 juni 2006 zal in Brussel de jaarlijkse conferentie tussen Europa en de Middellandse-Zeegebieden gehouden worden over de economische ontwikkelingen. Tot slot komen de ministers van Financiën op 25 en 26 juni 2006 in Tunis bijeen om zich over de Euromediterrane investerings- en partnerschapsfaciliteit (FEMIP) te buigen, om de wederzijdse rapportage en ondersteuning te waarborgen en om speciale thema’s met een gemeenschappelijk belang te bespreken. Wat de economische aspecten betreft, heeft het voorzitterschap zich tot taak gesteld om de relevante onderdelen van het werkprogramma om te zetten, d.w.z.:
1
“The internal market - ten years without borders” (De interne markt - tien jaar zonder grenzen). Europese Commissie, Directoraat-generaal Economische en financiële zaken, 2003. 2 Georganiseerd door het BKA.
16/02/2006
11
een verdere liberalisering van de handel in landbouwproducten, waarvoor de Raad inmiddels een onderhandelingsmandaat heeft aangenomen; een verdere liberalisering van het dienstenverkeer. Het is de bedoeling dat de onderhandelingen hiervoor officieel worden geopend tijdens de Euro-mediterrane ministeriële handelsconferentie van 24 maart 2006 in Marrakech. Daarnaast streeft het voorzitterschap ernaar om samen met de Euro-mediterrane partners de volgende doelstellingen te verwezenlijken: een integratie van het oorspronkelijke Pan-Euro-mediterrane protocol in de nog resterende Euro-mediterrane overeenkomsten; een harmonisatie van de normen, technische voorschriften en overeenstemmingsbeoordelingen; een uitgebreidere analyse van de effecten van de economische hervormingen en de samenwerking in de regio; een snelle ontwikkeling van een tijdschema voor het verwijderen van de vervuiling in de Middellandse Zee (uiterlijk in 2020), onder andere middels ondersteuning van de Commissie bij de voorbereidingen van een conferentie over dit onderwerp; het ontwikkelen van subregionale energieprojecten voor het bevorderen van een energiemarkt in de Euro-mediterrane zone. ***
Vraag nr. 17 van Claude Moraes (H-0018/06) Betreft: Het Oostenrijkse Voorzitterschap en de Strategie van Lissabon Welke koers vaart het Oostenrijkse Voorzitterschap als het gaat om de Strategie van Lissabon? Wat is met name de richting als het gaat om werkgelegenheid en toepassing van nieuwe technologie en om belemmeringen voor de werkgelegenheid die bepaalde groepen van de maatschappij ondervinden, waaronder jonge en oudere werknemers en werknemers die met discriminatie op de arbeidsmarkt te maken hebben? Wat is het oordeel van het Oostenrijkse Voorzitterschap over de Nationale Actieplannen ter bestrijding van sociale uitsluiting? Antwoord Algemene koers van het Oostenrijkse voorzitterschap met betrekking tot de Strategie van Lissabon Het Proces van Lissabon en de nadruk op economische groei en werkgelegenheid waartoe in maart 2005 is besloten, vormen de basis voor de koers die het Oostenrijkse voorzitterschap wil volgen op de gebieden die de geachte afgevaardigde heeft genoemd. Zoals bondskanselier Schlüssel bij de presentatie van het programma van het voorzitterschap heeft verklaard1, zal het zwaartepunt van het Oostenrijkse voorzitterschap gedurende de eerste drie maanden - d.w.z. tot aan de Voorjaarstop in maart - op de werkgelegenheid liggen. Onderwerpen als het creëren van arbeidsplaatsen, de rol van kleine en middelgrote ondernemingen bij het vergroten van de werkgelegenheid en onderwijs zijn voor de Europese burgers van groot belang. Koers van het Oostenrijkse voorzitterschap met betrekking tot werkgelegenheidskwesties (inclusief het gebruik van nieuwe technologieën en aandacht voor factoren die de werkgelegenheid van bepaalde groepen belemmeren) Het belangrijkste thema van het Oostenrijkse voorzitterschap is “Flexicurity - flexibiliteit door zekerheid”. Daarbij staat het streven centraal om in Europa een evenwichtige verhouding te creëren tussen flexibiliteit en sociale zekerheid. De beide uitgangspunten moeten niet als twee alternatieven worden beschouwd, maar veeleer als twee elementen die elkaar kunnen aanvullen: de benodigde flexibiliteit op de arbeidsmarkt om tegen de internationale concurrentie bestand te zijn, 1
Agence Europe, 9 januari 2006.
12
16/02/2006
kan uitsluitend tot stand worden gebracht op basis van adequaat functionerende stelsels voor sociale zekerheid en verzekering. Tegelijkertijd vormt het in stand houden van het concurrentievermogen het belangrijkste fundament voor de houdbaarheid van de socialezekerheidsstelsels.1 Alleen gekwalificeerde werknemers zijn in staat om zich nieuwe technologieën eigen te maken. Het Oostenrijkse voorzitterschap is dan ook van mening dat de nadruk moet liggen op kennis, innovatie en een optimalisering van het menselijk kapitaal.2 Oostenrijk is voornemens om gedurende zijn ambtstermijn de werkzaamheden voort te zetten die onder eerdere voorzitterschappen in gang zijn gezet. Wat de werkgelegenheid betreft, blijft het onze doelstelling om meer mensen aan het werk te krijgen en te houden. Dat is door de Raad ook als zodanig vastgelegd in de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid voor de periode van drie jaar tussen 2005 en 2008.3 In richtsnoer 18 worden de lidstaten met name opgeroepen: om de jeugdwerkloosheid terug te dringen; om maatregelen te treffen om de arbeidsparticipatie onder vrouwen te verhogen en de kloof tussen mannen en vrouwen op het gebied van arbeid en loon te verkleinen; om een betere combinatie van werk en gezin tot stand te brengen; om een actief ouder worden te ondersteunen (onder meer door passende arbeidsomstandigheden voor oudere werknemers) en om passende prikkels aan te bieden om ouderen aan het werk te houden en vroegtijdige pensionering te ontmoedigen. Op 25 januari 2006 heeft de Commissie het voortgangsverslag met betrekking tot de Strategie van Lissabon overgelegd met daarin het ontwerp van het gezamenlijke verslag over de werkgelegenheid. Uit het verslag blijkt dat niet alleen de individuele lidstaten, maar ook de Europese Unie als geheel de juiste weg zijn ingeslagen: in alle nationale hervormingsprogramma’s behoren maatregelen om meer mensen aan het werk te krijgen en te houden bijvoorbeeld tot de prioriteiten. Er worden ook gerichte maatregelen genomen om de werkgelegenheidssituatie van vrouwen, oudere werknemers, jongeren en gehandicapten te verbeteren. De Raad (Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken) en de Commissie zullen de laatste hand leggen aan dat gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid. Het Oostenrijkse voorzitterschap zal zich inspannen om ervoor te zorgen dat er in de centrale boodschappen van de Raad (Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken) aan de Europese Raad in maart 2006 ook aandacht besteed zal worden aan het prioritaire thema van de “Flexicurity - flexibiliteit door zekerheid”. Daarnaast dient er met het oog op de demografische uitdagingen ook speciale nadruk te worden gelegd op het verbeteren van de arbeidsmarktintegratie van jongeren. De Europese Raad zal vervolgens op basis van het verslag dat aan hem is voorgelegd, zijn conclusies trekken over de vooruitgang op werkgelegenheidsgebied tijdens het eerste jaar van de vernieuwde Strategie van Lissabon. Bestrijding van sociale uitsluiting De geachte afgevaardigde is ongetwijfeld op de hoogte van het feit dat het Comité voor sociale bescherming op dit moment bezig is met het opstellen van het tweede gezamenlijke verslag van de Commissie en de Raad over sociale bescherming en sociale integratie. Doel is om het verslag tijdens de bijeenkomst in maart ter goedkeuring voor te leggen aan de Raad (Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken) waarna het vervolgens tijdens de Voorjaarstop aan de Europese Raad kan worden voorgelegd. In dit verband is het noodzakelijk dat het Comité voor sociaal beleid en de Raad (Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken) een politieke evaluatie uitvoeren van de Nationale Actieplannen voor de bestrijding van sociale uitsluiting. In dit tweede gezamenlijke verslag dient voldoende nadruk gelegd te worden op het takenpakket zoals dat tijdens de informele Top in Hampton Court is gedefinieerd en dat een uitvloeisel is van de herziening van de Strategie van Lissabon in het voorjaar van 2005. Het verslag zal dan ook gebaseerd worden op de hypothese dat de open coördinatiemethode en het herziene proces van Lissabon elkaar wederzijds moeten versterken: sociale bescherming en sociale integratie dienen de groei- en werkgelegenheidsdoelstellingen te bevorderen en sociale doelen dienen op hun beurt baat te hebben bij het beleid voor groei en werkgelegenheid. Het uitgangspunt voor het gezamenlijke verslag wordt gevormd door de plannen en
1
Bron: Programma van het voorzitterschap op het gebied van werkgelegenheid, sociaal beleid en gelijke kansen (voorwoord); ook in het Duits beschikbaar. 2 Bron: Programma van het voorzitterschap op het gebied van werkgelegenheid, sociaal beleid en gelijke kansen (prioriteiten op het gebied van de werkgelegenheid); ook in het Duits beschikbaar. 3 Beschikking van de Raad van 12 juli 2005, PB L 205 van 6.8.2005.
16/02/2006
13
politieke verklaringen die in de loop van 2005 door de lidstaten zijn geformuleerd over de drie politieke gebieden “sociale integratie”, “pensioenen” en “gezondheid en langetermijnzorg”. Conclusie Het Oostenrijkse voorzitterschap zal ervoor zorgen dat er in de centrale politieke aanbevelingen over werkgelegenheid en sociaal beleid die in het kader van de Voorjaarstop aan de Europese Raad zullen worden voorgelegd in afdoende mate rekening wordt gehouden met de belangrijkste bevindingen uit het gezamenlijke verslag over de werkgelegenheid en uit het tweede gezamenlijke verslag over sociale bescherming en sociale integratie. ***
Vraag nr. 18 van Brian Crowley (H-0073/06) Betreft: Jeugdwerkloosheid in de EU Kan de Raad, gezien de strategie van Lissabon en de goedkeuring van het Europees Jeugdpact door de staatshoofden en regeringsleiders van de EU in maart 2005, mededelen welke maatregelen hij ten uitvoer legt om de jeugdwerkloosheid in Europa - die momenteel twee keer zo hoog is als het algehele werkloosheidspercentage in Europa - terug te dringen? Antwoord Op 25 januari 2006 presenteerde de Europese Commissie het eerste jaarlijkse voortgangsrapport conform de vernieuwde Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid. De onderwerpen die hierin aan de orde komen, en dan met name het ontwerpverslag over de werkgelegenheid, worden op 10 maart in de Raad (Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenbescherming) en vervolgens tijdens de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad (23 en 24 maart) behandeld. In de nationale hervormingsprogramma’s nemen maatregelen ter bestrijding van jeugdwerkloosheid en voor de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt een bijzondere plaats in. De meeste lidstaten besteden in hun nationale hervormingsprogramma’s extra aandacht aan deze doelgroep. In de nationale hervormingsprogramma’s leggen de lidstaten de nadruk op het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt door werk en scholing te combineren om zo de arbeidsparticipatie te verhogen. Door de beleidsterreinen opleiding, scholing, mobiliteit, werkgelegenheid en integratie beter op elkaar af te stemmen, moeten school en werk beter op elkaar gaan aansluiten. De onderwijssystemen moeten worden gemoderniseerd en moeten beter aansluiten op de vraag vanuit het bedrijfsleven, en bedrijfsmatig denken moet worden gestimuleerd. Aangezien jeugdwerkloosheid nauw samenhangt met voortijdig schoolverlaten moet het aandeel jongeren dat de middelbare school doorloopt of een universitaire opleiding (sneller) afrondt, worden verhoogd. Daarna moet de nadruk komen te liggen op een actief arbeidsmarktbeleid en verhoging van de kwaliteit van voortgezette beroepsopleidingen. Meerdere lidstaten hebben zich expliciet ten doel gesteld, voor 2010 het aantal jongeren dat zonder diploma van school gaat te reduceren en het aantal jongeren dat een voortgezette schoolopleiding afrondt te vergroten. Een groot deel van de overige doelstellingen voor de arbeidsmarkt heeft uitdrukkelijk betrekking op het terugbrengen van de jeugdwerkloosheid. Juist op die gebieden waarop afzonderlijke lidstaten al interessante en succesvolle ideeën in praktijk hebben gebracht, moeten we elke kans aangrijpen om van elkaar te leren, maatregelen aan te passen en/of over te nemen. Het “Europees pact voor de jeugd” uit de Lissabon-strategie heeft tot doel, onderwijs en opleiding, mobiliteit en de arbeidsparticipatie en sociale integratie van de jeugd te verbeteren en ervoor te zorgen dat werk en gezin beter te combineren zijn. Het pact moet een afstemming van alle initiatieven bewerkstelligen in samenspraak met jongerenorganisaties op alle niveaus. In het pact zijn richtlijnen geformuleerd op het gebied van werkgelegenheid, integratie en sociale vooruitgang; algemeen en beroepsonderwijs, mobiliteit; combineren van werk en gezin (zie bijlage). De Commissie ziet in de reacties van de meeste lidstaten in hun nationale hervormingsprogramma’s reden voor optimisme. Een belangrijke nieuwe doelstelling uit het voortgangsrapport is om alle werkzoekende jongeren
14
16/02/2006
tot 2007: binnen zes maanden tot 2010: binnen 100 dagen na behalen van diploma of bul aan een baan of stageplaats te helpen of deel te laten nemen aan een bijscholings- of ander werkgelegenheidsproject. Bedrijven moeten d.m.v. financiële of andere prikkels worden gestimuleerd studenten en werkloze jongeren de kans te geven werkervaring op te doen. Van 28 tot 31 maart 2006 vindt op uitnodiging van het Oostenrijkse Bondsministerie voor Sociale Zekerheid, Generaties en Consumentenbescherming (BMSG) in het kader van het Oostenrijkse EU-voorzitterschap in Wenen en Bad Ischl het “Youth Event” plaats. Een van de workshops is speciaal aan het thema “Youth and Jobs” gewijd. Op de agenda staan onder meer de volgende punten op het gebied van werkgelegenheid: jeugdwerkloosheid en maatregelen ter bestrijding daarvan, arbeidsmarktbeleid vs. werkgelegenheidsbeleid en Work-Life Balance.
Vraag nr. 19 van Paul Rübig (H-0091/06) Betreft: Zesde WTO-ministersconferentie in Hongkong Hoe beoordeelt de Raad het resultaat van de zesde WTO-ministersconferentie in Hongkong? Antwoord De Raad heeft gedurende de gehele ministeriële conferentie in Hongkong uitvoerig overleg gevoerd over de belangrijkste kwesties die centraal stonden bij het overleg t.b.v. de uitwerking van een ontwerp van een ministeriële verklaring. De Raad heeft de voortgang van de onderhandelingen op basis van de rapporten van de commissarissen Mandelson en Fischer Boel gevolgd en beoordeeld. In verschillende fasen van de onderhandelingen heeft de Raad laten weten volledig achter de uitgangspunten en aanpak van de Commissie te staan. De Raad heeft op 18 december 2005 tijdens de laatste vergadering de definitieve tekst besproken van het ontwerp voor een ministeriële verklaring van de WTO, die het resultaat was van het onderhandelingsproces. De Raad deelde de mening van de commissarissen Mandelson en Fischer Boel dat het eindresultaat acceptabel is, ondanks een aantal tekortkomingen en onvoldoende echte vooruitgang op sommige terreinen. Daarom keurde de Raad de tekst van de verklaring goed en constateerde hij dat de Commissie tijdens de slotzitting van de conferentie bekend zal maken dat de Europese Gemeenschap en haar lidstaten de verklaring aannemen. De Raad bevestigde dat de EU vastbesloten is al haar doelstellingen te blijven nastreven, zodat in de volgende onderhandelingsfasen komend jaar verstrekkende en evenwichtige resultaten kunnen worden geboekt. De Raad heeft kennis genomen van het voornemen van de Commissie om tijdens de bijeenkomst van delegatieleiders te verklaren hoe belangrijk het voor de EU zal zijn, er in de toekomstige fasen van de onderhandelingen voor te zorgen dat nietlandbouwproducten qua markttoegang op dezelfde manier worden behandeld als de landbouw; dat de tekst volgens de Commissie niet indruist tegen de wens van de EU, de afschaffing van exportsubsidies in waarden uit te drukken; hoe belangrijk het voor de EU is dat een acceptabel resultaat wordt geboekt in niet-handelsgerelateerde kwesties, inclusief geografische aanduidingen. De Raad heeft daarnaast nota genomen van de uitspraak van de Commissie dat de geleidelijke afschaffing van exportsubsidies geheel in overeenstemming moet zijn met de overeengekomen hervorming van het GLB. De Raad heeft nota genomen van de verklaring van het Europees Parlement van 16 januari 2006 over de ministeriële conferentie van de WTO en van de uitspraken van commissaris Mandelson bij diezelfde gelegenheid. De Raad ziet met grote belangstelling uit naar de evaluatie van de resultaten van Hongkong die het Parlement voor eind april 2006 wil presenteren.
16/02/2006
15
De Raad (Landbouw en Visserij) heeft tijdens de vergadering van 23 januari 2006 over de landbouwaspecten van de conferentie van Hongkong beraadslaagd; vervolgens is het onderwerp algemeen onderzocht door de Raad (Algemene Zaken en Externe Betrekkingen) tijdens de vergadering van 30 en 31 januari 2006, voorafgegaan door een gedachtewisseling van de ministers van Handel op zondag 29 januari 2006. De Raad zal het verdere verloop van de onderhandelingen na de ministeriële verklaring van Hongkong nauwlettend blijven volgen.
Vraag nr. 20 van Hubert Pirker (H-0094/06) Betreft: Flexicurity-strategie Welke concrete maatregelen steunt het Oostenrijkse voorzitterschap op het vlak van het arbeidsrecht voor de omzetting van de flexicurity-strategie? Antwoord Het opzetten en onderhouden van adequate beschermende sociale mechanismen is in het licht van het Flexicurity-model een absolute voorwaarde voor de ontwikkeling van flexibiliteit en concurrentiekracht. Het gaat hierbij niet alleen om uitkeringen bij werkloosheid of het zoeken van een baan, maar om het opzetten van instanties en programma’s die een wisseling van baan actief ondersteunen of er in elk geval voor zorgen dat uit deze wisseling (en uit “overgangsfasen” bijv. tijdens opleiding of verlof) geen nadelen voortvloeien. Een voorbeeld op Europees niveau is het huidige voorstel voor een richtlijn van de Commissie betreffende de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten, dat gebaseerd is op het rugzakprincipe. Doel van dit voorstel is om bij bedrijfspensioenregelingen belemmeringen voor het vrije verkeer tussen lidstaten en voor de arbeidsmobiliteit binnen lidstaten te beperken. Als een werknemer in eigen land van werkgever verandert of in een andere lidstaat gaat werken, moet hij ervoor kunnen kiezen de verworven pensioenrechten van zijn oude betrekking te behouden of slapend te houden of de rechten over te dragen naar het nieuwe systeem. Een voorbeeld op het niveau van de lidstaten is de invoering van moderne vormen van arbeidsrecht conform markteconomische principes in de voormalig communistische nieuwe lidstaten. Werkloosheidsuitkeringen en wettelijk vastgelegde pensioenstelsels vormen belangrijke onderdelen van de markteconomische voorwaarden, omdat werknemers hiermee hun baan bij grote staatsbedrijven (die voorheen een groot deel van de sociale uitkeringen voor hun rekening namen) kunnen verruilen voor een andere betrekking. Een ander voorbeeld is de Oostenrijkse betriebliche Mitarbeitervorsorge (2002; socialezekerheidsregelingen bedrijfsleven); deze wet heeft geleid tot een flexibelere arbeidsmarkt met dezelfde mate van sociale zekerheid. Vóór de hervorming was een werkgever verplicht uit te keren als een werknemer jarenlang of zijn hele leven bij het bedrijf had gewerkt. Deze verplichting is nu overgedragen aan zelfstandige socialezekerheidsfondsen voor werknemers, waaraan de werkgevers maandelijks premie betalen. Hierdoor is de werknemer voor uitkering niet langer afhankelijk van zijn werkgever en kan hij van werkgever wisselen. Tegelijkertijd kan de werkgever de uit te keren premies nu beter over de tijd verdelen en kunnen de kosten gemakkelijker worden berekend. Ook het Werkgelegenheidscomité (EMCO) heeft op 9 februari 2006 in Bad Ischl gesproken over het thema "Flexicurity Flexibiliteit door Zekerheid". Er werden meerdere praktijkvoorbeelden gepresenteerd (AT, PL, NOR) en men was het erover eens dat de concrete invulling alsmede de kosten van invoering van Flexicurity-georiënteerde maatregelen helemaal afhangen van de situatie in de betreffende lidstaat. Het comité is ingenomen met de uiteenzettingen over Flexicurity in het landenvoortgangsrapport van de Commissie. Naast de integratie van Flexicurity in de ontwerp-kernpuntennota voor de komende Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid zal het comité een kleine groep experts met een Deense voorzitter instellen die een discussienota zal presenteren; de resultaten uit deze nota zullen worden meegenomen bij de Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid in juni. Wij hopen dat het door de Commissie aangekondigde Groenboek over de ontwikkeling van arbeidsrecht, dat nog tijdens het Oostenrijkse voorzitterschap moet verschijnen, aanleiding zal zijn voor een brede discussie over de huidige trends bij de ontwikkeling van nieuwe arbeidsstructuren en de eisen die dit stelt aan het arbeidsrecht, zowel op nationaal als op Europees niveau. Naast de Europese instellingen en lidstaten moeten vooral ook de nationale en Europese sociale partners intensief deelnemen aan deze discussie.
16
16/02/2006
Het zou wat voorbarig zijn in dit stadium al aan specifieke wetgevingsmaatregelen te denken; dergelijke maatregelen kunnen immers alleen worden getroffen als de Commissie voorstellen hiertoe voorlegt. De Commissie zal echter ongetwijfeld de resultaten van het overleg over het verwachte Groenboek willen afwachten voordat zij beslist of toekomstige initiatieven ook formele wetgevingsmaatregelen moeten omvatten.
Vraag nr. 21 van Eoin Ryan (H-1121/05) Betreft: Een enkel eurobetalingsgebied Kan de Raad meedelen hoe het staat met de invoering van een enkel eurobetalingsgebied in de Europese Unie dat moet leiden tot een betere grensoverschrijdende dienstverlening door banken aan de consumenten in Europa? Antwoord De Commissie heeft op 1 december 2005 een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt ingediend. Dit voorstel wordt momenteel door de groep “Financiële diensten” onderzocht. Het voorzitterschap zal alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de Raad Ecofin en het Europees Parlement overeenstemming bereiken, opdat deze richtlijn zo spoedig mogelijk via de medebeslissingsprocedure kan worden aangenomen. Deze richtlijn betreffende betalingsdiensten in de interne markt zal het “level playing field” voor verleners van betalingsdiensten verhogen en bovendien zorgen voor een eerlijke toegang tot de markt, en de infrastructuur in het betalingsverkeer moderniseren en verbeteren. Hopelijk wordt binnenkort overeenstemming bereikt, zodat het doel de concurrentie op het gebied van betalingsdiensten te vergroten binnenkort kan worden bereikt.
Vraag nr. 22 van Seán Ó Neachtain (H-1123/05) Betreft: Interreg-programma Kan de Raad in een verklaring laten weten of hij voorstander van voortzetting van het Interreg-programma in het begrotingskader 2007-2013 is, gezien het feit dat het om een initiatief gaat dat de grensoverschrijdende economische en sociale ontwikkelingen in Europa met succes weet te bevorderen? Antwoord De Europese Raad is tijdens de vergadering van 15 en 16 december overeengekomen om maatregelen ter ondersteuning van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking binnen de doelstelling “territoriale samenwerking” in de komende programmeringsperiode (2007 tot 2013) te handhaven. Voor dit doel is circa 2,4 procent van de totale begroting van het cohesiebeleid uitgetrokken. De Raad en het Parlement moeten echter nog overleg voeren over de verordeningen die op dit type samenwerking van toepassing zijn en overeenstemming bereiken; dit geldt met name voor de algemene verordening alsmede de verordening betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).
Vraag nr. 23 van Ryszard Czarnecki (H-1168/05) Betreft: Financiële steun aan rijke regio's Hoe lang denkt de Raad nog voort te gaan met financiële steun voor rijke regio's in de EU met een problematische ligging of natuurlijke gesteldheid, zoals bij voorbeeld de berggebieden van Oostenrijk? Antwoord
16/02/2006
17
De Europese Raad heeft tijdens de vergadering van 15 en 16 december 2005 overeenstemming bereikt over de financiële middelen voor de periode 2007-2013, inclusief de uitgaven voor het cohesiebeleid. Het interinstitutionele akkoord over de financiële vooruitzichten is echter nog niet gesloten; dit is pas mogelijk na onderhandelingen met het Europees Parlement. De specifieke modaliteiten voor gebieden met geografische of natuurlijke nadelen zullen worden opgenomen in de verordeningen over het cohesiebeleid, waarover momenteel in nauwe samenspraak met het Europees Parlement eveneens onderhandelingen plaatsvinden. De Raad kan daarom momenteel nog geen uitspraken doen over de vraag hoe de regio’s met een bijzondere geografische ligging die in de vraag worden genoemd specifiek zullen worden behandeld.
Vraag nr. 24 van Pedro Guerreiro (H-1183/05) Betreft: Activiteiten van de CIA De feiten en onthullingen over de activiteiten van de VS-veiligheidsdiensten, met name de CIA, stapelen zich op: illegaal vervoer, opsluiting en detentie van burgers in met name Europa die vervolgens aan een uiterst inhumane isolatie, foltering en vernederende behandeling worden onderworpen. Deze situatie moet ten sterkste worden veroordeeld en volledig worden opgehelderd. Het gaat hier nl. om een betreurenswaardige schending van het internationaal recht en het Europees Verdrag ter voorkoming van foltering die deel uitmaakt van het systematisch illegale beleid van de VS-autoriteiten die onder de dekmantel van terrorismebestrijding het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht niet in acht nemen. Welke initiatieven en pogingen heeft de Raad ondernomen om de volledige waarheid over deze kwestie boven tafel te krijgen en welke maatregelen zijn er getroffen om te voorkomen dat deze misdadige praktijken voortduren? Antwoord Op 21 november heeft de Raad (Algemene Zaken en Externe Betrekkingen) overleg gevoerd over de berichten in de media over schendingen van het volkenrecht bij de vermeende opsluiting van terrorismeverdachten in EU-lidstaten of hun overbrenging over EU-grondgebied. Er werd besloten dat het voorzitterschap de Verenigde Staten met het oog op deze berichten in de media om opheldering vraagt. Minister van Buitenlandse Zaken Jack Straw heeft zijn collega Condoleeza Rice op 29 november 2005 in een brief om uitleg gevraagd. De minister van Buitenlandse Zaken van de VS heeft daarop een publieke verklaring over deze kwestie uitgegeven. Vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten, grondrechten en de rechtsstaat zijn de gemeenschappelijke waarden waarop de Unie is gestoeld en die door alle lidstaten worden onderschreven. De Unie eerbiedigt de grondrechten, die de basis vormen van het gemeenschapsrecht. De Raad laat in de politieke dialoog met landen buiten de Unie geen gelegenheid voorbijgaan het thema mensenrechten ter sprake te brengen, en ook in de dialoog met de Verenigde Staten komt het onderwerp op alle bestuurlijke niveaus geregeld op tafel.
Vraag nr. 25 van Avril Doyle (H-1187/05) Betreft: Onderzoek naar veronderstelde overheidsbetrokkenheid bij moorden in Noord-Ierland Kan de Raad mij, tegen de achtergrond van het feit dat de Raad tijdens de Europese Raad van 15-16 december 2005 nog eens bevestigd heeft zich in te willen zetten voor het bevorderen van vrede en verzoening middels steun voor het Internationaal Fonds voor Ierland, en gezien de aanbeveling van rechter Cory, die het onderzoek heeft geleid naar zes gevallen van veronderstelde overheidsbetrokkenheid bij moorden in Noord-Ierland, om een onafhankelijk publiek onderzoek naar deze zaak in te stellen, meedelen of hij de overtuiging heeft dat een dergelijk onderzoek op basis van de Britse Inquiries Act 2005 inderdaad zal plaatsvinden? Antwoord Het Internationaal Fonds voor Ierland is in 1986 als onafhankelijke internationale organisatie opgezet door de Ierse en Britse regering. Doel van dit Fonds is het bevorderen van de economische en sociale vooruitgang en het ondersteunen van
18
16/02/2006
het contact, de dialoog en de verzoening tussen de nationalisten en unionisten in heel Ierland. De EU levert een bijdrage aan dit fonds. De Europese Raad heeft tijdens de vergadering van 15 en 16 december 2005 nota genomen van de belangrijke bijdrage die het Internationaal Fonds heeft geleverd aan de bevordering van vrede en verzoening. De Europese Raad heeft de Commissie verzocht het nodige te doen met het oog op voortzetting van de EU-steun aan het Fonds, nu het de cruciale slotfase van zijn werk tot 2010 ingaat. De Raad houdt zich niet bezig met de concrete gevallen die de geachte afgevaardigde ter sprake heeft gebracht.
Vraag nr. 26 van Eva-Britt Svensson (H-0009/06) Betreft: Omstandigheden van het terugtrekken van een kritisch verslag over Israël Maandag 12 december hield de ministerraad de publicatie tegen van een verslag over de situatie in Oost-Jeruzalem. Het verslag werd gemaakt op aanvraag van de Commissie en bleek zeer kritisch tegenover Israël te staan, vooral wat de bezigheden van de kolonisten en het bouwen van de veiligheidsmuur betreft. Het besluit om het verslag niet te publiceren werd toegejuicht door Israëlische diplomaten die de laatste tijd in Brussel hard gelobbyd hebben tegen het verslag. Ze gaven te kennen dat het verslag uiterst onaangenaam is en zeiden dat het de relaties tussen Israël en de EU dreigt te verslechteren. Het besluit om het verslag niet te publiceren werd genomen door de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU met Jack Straw als voorzitter. Scherpe kritiek op dit besluit is er onder andere gekomen van het Britse parlementslid Phyllis Starkey die voorzitter is van de Labour Middle East Council. Het achterhouden en geheimhouden van een dergelijk document wekt natuurlijk verbijstering op en doet tevens vragen rijzen. Kan de Raad uiteenzetten waarom het besluit om dit verslag niet te publiceren, genomen werd en of dit gebeurd is met het oog op het belang voor de Israëlische staat? Antwoord De EU maakt zich nog steeds grote zorgen over de situatie in Oost-Jeruzalem. De ministers van Buitenlandse Zaken van de EU hebben over dit onderwerp overleg gevoerd tijdens de vergaderingen van 21 november en 12 december 2005. Tijdens de vergadering van 12 december hebben de EU-ministers met het oog op de gewijzigde omstandigheden in Israël en de bezette gebieden en de verkiezingen die in beide gebieden worden gehouden, besloten dat publicatie van het rapport contraproductief zou werken. Vraagstukken betreffende Oost-Jeruzalem staan in het licht van de Europese demarches bij de Israëlische regering op alle niveaus nog steeds hoog op de agenda van de EU.
Vraag nr. 27 van Daniel Caspary (H-0020/06) Betreft: Europese voornorm De Europese voornorm ENV 14383-2 (Criminaliteitspreventie door stedenbouwkundig en bouwkundig ontwerp) is een voornorm van het Europees Comité voor normalisatie. De voornorm bevat gedetailleerde aanwijzingen voor een vorm van stadplanning die ertoe bijdraagt criminaliteit en gevoelens van onveiligheid te voorkomen. De Europese instellingen bezitten geen bevoegdheden op het gebied van de stadontwikkeling. Maatregelen op dit terrein kunnen dan ook beter en efficiënter op regionaal resp. gemeentelijk niveau worden genomen. De bevoegde ministeries en overkoepelende organisaties van gemeenten in Duitsland zijn daarom tegen de voornorm. In hoeverre worden de Raad en de bevoegde werkgroepen van de Raad bij de opstelling van de voornorm betrokken en hoe staan de leden van de Raad tegenover de inhoud van deze norm? Antwoord
16/02/2006
19
De Raad heeft niet deelgenomen aan de werkzaamheden met betrekking tot de voornorm en is derhalve niet in staat de geachte afgevaardigde informatie te verstrekken over de houding van de lidstaten ten aanzien van de inhoud van deze voornorm.
Vraag nr. 28 van Irena Belohorská (H-0039/06) Betreft: Reproductieve gezondheid van vrouwen In geen enkel land van de Europese Unie vormen vrouwen minder dan 50% van de bevolking. Het Oostenrijkse voorzitterschap heeft de gezondheid van vrouwen geselecteerd als prioriteit, in samenhang met het probleem van de verouderende bevolking van Europa. De gezondheid van vrouwen, in het bijzonder de reproductieve gezondheid, is bijgevolg een integrerend deel van de strategie van Lissabon. Welk stappen is het Oostenrijkse voorzitterschap met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel van plan te nemen, om de gezondheid van vrouwen in de EU-25 te verbeteren, met bijzondere nadruk op het terrein van gynaecologie en verloskunde, bijvoorbeeld vroeggeboorten, miskramen, onvruchtbaarheid, menopauze en voorkoming van kanker? Antwoord De Raad dankt de geachte afgevaardigde voor het feit dat zij de Raad op deze belangrijke kwestie heeft geattendeerd. Conform het Verdrag hebben alle activiteiten op het gebied van de gezondheidszorg uiteindelijk tot doel, de gezondheid van de Europese bevolking te verbeteren. De gezondheid van vrouwen, ook hun reproductieve gezondheid, is van essentieel belang voor het welzijn van de Europese burgers. Zij is eveneens van belang met het oog op de vergrijzende bevolking in Europa en de dalende vruchtbaarheidcijfers. Het Oostenrijkse Voorzitterschap ziet het derhalve als een van haar prioriteiten, dit onderwerp op Europees niveau meer aandacht te schenken. Tijdens de informele bijeenkomst van de Europese ministers van Volksgezondheid in april 2006 zullen de gezondheid van vrouwen, met name cardiovasculaire ziektes alsmede het groeiende aantal vrouwelijke rokers en de daarmee gepaard gaande toename van het aantal gevallen van longkanker centraal staan in de discussies. Er zal extra aandacht worden geschonken aan de ziektes endometriose en osteoporose. Het Oostenrijkse Voorzitterschap is voornemens, de Raad tijdens de vergadering in juni ontwerpconclusies inzake de gezondheid van vrouwen voor te leggen en de Commissie in deze conclusies op te roepen, een verslag over de gezondheidssituatie van vrouwen in de EU-25 op te stellen en de genderproblematiek hoger op de agenda van het gezondheidsbeleid te zetten. De Raad zal zich tijdens de zitting in juni voorts buigen over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad voor een actieprogramma van de Gemeenschap op de gebieden volksgezondheid en consumentenbescherming, dat ook relevant is voor de gezondheid van vrouwen. Het Voorzitterschap zal proberen een politiek akkoord te bereiken over dit belangrijke voorstel; of zij hierin slaagt, zal afhangen van het resultaat van de stemming van het Europees Parlement en de onderhandelingen over het financieel kader 2007-2013 en de hiervoor opgestelde tijdsplanning.
Vraag nr. 29 van Paulo Casaca (H-0042/06) Betreft: Toenemende vervolging van godsdienstige dissidenten in Iran Nadat Amnesty International1 onlangs bekendgemaakt heeft dat Dhabihullah Mahrami, een gewetensbezwaarde Baha'i, in een gevangeniscel is overleden, bericht de NGO Compass Direct nu dat Gabor Dordi Tourani is vermoord. Beide gevallen maken deel uit van talloze andere berichten over de vervolging van godsdienstige dissidenten, zoals bijv. de veroordeling van kolonel Hamid Pourmand (zie parlementaire vragen P-0400/05, E-1044/05 en P-1466/05) wegens zijn vermeende bekering tot het katholieke geloof. Het geval Gabor Tourani is met name choquerend wegens de macabere omstandigheden waaronder hij aan zijn einde is gekomen. Zo werd hij ontvoerd, met messteken omgebracht en vervolgens voor de deur van zijn huis achtergelaten.
1
MDE 13/004/2006-http://web.amnesty.org/library/index/engmde130042006
20
16/02/2006
Compass Direct1 maakt ook melding van diverse huiszoekingen door de geheime politie van Iran, kennelijk met het doel om beslag te leggen op religieuze geschriften, of om de eigenaren op te pakken of te bedreigen. Kan de Raad mededelen op welke wijze hij bij de regering van Iran protest zal aantekenen tegen de toenemende godsdienstvervolging in dat land? Antwoord De behandeling van religieuze minderheden in Iran baart de EU zorgen. Een grotere eerbiediging van de mensenrechten is voor een verbetering van de betrekkingen tussen de EU en Iran onontbeerlijk. De EU stelt de discriminatie op religieuze gronden in internationale fora en in haar contacten met de Iraanse regering aan de orde. De EU staat achter de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN over de mensenrechtensituatie in Iran van afgelopen december, waarin grote bezorgdheid wordt geuit over de voortdurende discriminatie van religieuze minderheden, en heeft Iran opgeroepen een einde te maken aan elke vorm van discriminatie en andere schendingen van de mensenrechten van religieuze minderheden. Daarnaast brengt de EU deze en andere mensenrechtenproblemen direct ter sprake bij de Iraanse regering. In januari tekende de EU in Teheran bezwaar aan in de zaken Dhabibullah Mahrami en Ghorban Tori. De Iraanse regering zegde toe het verzoek in te willigen en de EU de gevraagde informatie te leveren. Bovendien heeft de EU haar bezorgdheid uitgesproken over de zaak Mahrami in het kader van de mensenrechtendialoog tussen de EU en Iran. De EU heeft in 2002 een dialoog met Iran opgezet over mensenrechten. De laatste bijeenkomst vond plaats in de zomer van 2004. Sindsdien is het ondanks verschillende pogingen van de EU niet gelukt, opnieuw een bijeenkomst te organiseren. De EU heeft Iran opgeroepen met bewijzen te komen dat het land de mensenrechten eerbiedigt en bereid is met de EU over mensenrechten te praten. Hoewel Iran geen constructieve inzet heeft getoond, staat de EU nog steeds open voor een discussie met Iran over mensenrechten, ook in het kader van het dialoogproces.
Vraag nr. 30 van Erna Hennicot-Schoepges (H-0048/06) Betreft: Verbintenis van de lidstaten ten aanzien van het openbaar onderzoek in het kader van Lissabon In het kader van de strategie van Lissabon hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om jaarlijks 1% van hun BNI aan openbaar onderzoek te besteden. Volgens het antwoord van de Commissie op vraag P-3230/05 blijkt uit de statistieken dat tussen 1999 en 2003 (het meest recente jaar waarover cijfers beschikbaar zijn) het niveau van de investeringen in O&O in percentage van het BBP in de EU niet wezenlijk is gestegen, maar eerder zo goed als stagneert. Welke stappen denkt het voorzitterschap in het licht hiervan te nemen om de lidstaten ertoe te bewegen hun verbintenis na te komen? Antwoord In het kader van het nieuwe bestuursapparaat, dat in 2005 is ingevoerd toen de Lissabon-strategie nieuw leven werd ingeblazen, werden de lidstaten opgeroepen om in hun nationale hervormingsprogramma’s (NHP) kwantitatieve doelen voor de uitgaven voor onderzoek vast te leggen. In het eerste NHP dat eind 2005 aan de Commissie is voorgelegd, hebben 18 lidstaten gekwantificeerde doelen vastgelegd. Deze vallen lager uit dan de uitgavendoelstelling van 3 procent van het BBP voor 2010, die nota bene voor tweederde door het bedrijfsleven zou worden gefinancierd. We willen er wel op wijzen dat de doelstellingen die door de lidstaten zijn vastgesteld, overeenkomen met een stijging van de uitgaven voor onderzoek van overheid en bedrijfsleven met 2,6 procent van het BBP in 2010 – een duidelijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie, die de geachte afgevaardigde terecht omschreef als praktisch stagnerend (uitgaven voor onderzoek bedragen momenteel gemiddeld 1,9 procent van het BBP, waarvan 55 procent door het bedrijfsleven wordt gefinancierd).2
1
http://www.compassdirect.org/en/newslongen.php?idelement=4090 Zie bijlage bij de mededeling van de Commissie voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad: "Tijd voor een hogere versnelling", Doc. 5745/06 ADD 2, blz. 19. 2
16/02/2006
21
De politieke wil die in deze gekwantificeerde doelen tot uitdrukking komt, is zeker bemoedigend, maar het nagestreefde doel blijft toch ver achter bij de 3%-doelstelling die de Europese Raad in 2002 tijdens de bijeenkomst in Barcelona heeft vastgesteld. Het Voorzitterschap zal daarom blijven hameren op het belang van de gemeenschappelijke doelstelling van Barcelona waarmee de EU een belangrijk instrument in handen heeft om onze concurrentiekracht op peil te brengen; uiteraard is het aan de lidstaten om de nodige maatregelen te treffen zodat meer middelen voor onderzoek en ontwikkeling beschikbaar komen. In het kader van de open coördinatiemethode, de enige beschikbare methode op communautair niveau waarmee de lidstaten kunnen worden gestimuleerd meer inspanningen te verrichten op dit terrein, wordt dit doel voortdurend nagestreefd.
Vraag nr. 31 van Katerina Batzeli (H-0081/06) Betreft: Richtlijn betreffende genetisch gemodificeerde organismen Eén van de prioriteiten van het voorzitterschap is voortzetting van de dialoog over de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor het naast elkaar bestaan van GGO's en andere vormen van landbouwproductie. U bent bovendien op de hoogte van de eisen van de consumenten, de milieuorganisaties én de producenten, die geresulteerd hebben in keuzes in de lidstaten voor biologische en gecertificeerde producten. De bestaande richtlijn betreffende GGO's en de wijze waarop de Commissie met deze richtlijn omgaat, bemoeilijken de toepassing van dergelijke keuzes, met economische (én andere) gevolgen voor de lidstaten, zoals het moeten aantonen van de gevolgen van de coëxistentie van GGO's met traditionele of biologische gewassen, en de schadeloosstelling van producenten in het geval van besmetting. Ook zij erop gewezen dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid zich bij haar beoordelingen uitsluitend baseert op laboratoriumresultaten, die vaak sterk afwijken van de werkelijkheid. Is het voorzitterschap voornemens met het voorgaande rekening te houden, teneinde het besluitvormingsproces op communautair niveau te verbeteren en een eind te maken aan de horizontale toepassing van het bestaande systeem? Is de Raad van plan een verandering aan te brengen in de manier waarop de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid de gevolgen van het gevaar beoordeelt en tegelijkertijd de rol van de Autoriteit te versterken? Antwoord Het verheugt mij ten zeerste dat de geachte afgevaardigde deze vraag heeft gesteld, over een onderwerp dat het Oostenrijkse voorzitterschap hoog op de agenda heeft staan. Het voorzitterschap kan de steun van het Parlement goed gebruiken bij haar pogingen een communautair GGO-beleid op te zetten dat is afgestemd op de verwachtingen en bezwaren van het publiek en rekening houdt met volksgezondheids- en milieuaspecten. De geachte afgevaardigde heeft er al op gewezen dat GGO’s heel wat vragen doen rijzen met betrekking tot de langetermijneffecten op de gezondheid en het milieu. Bovendien worden GGO’s door de Commissie (na een volledig positieve beoordeling van de EFSA) toegelaten, ook als vaak een gewone meerderheid van de lidstaten in de Raad zich tegen een dergelijke toelating uitspreekt. De Raad (Milieu) voert op 9 maart 2006 een uitvoerig debat over deze problematiek. Op de agenda staan de vraag hoe de risicoanalyse van GGO’s verbeterd kan worden en de vraag hoe de transparantie bij de toelatingsprocedure vergroot kan worden. Een ander belangrijk probleem dat door de GGO’s wordt opgeworpen, is de coëxistentie tussen genetisch gemodificeerde organismen en conventionele en biologische cultuurgewassen, i.e. het creëren van een effectieve bescherming van conventionele en biologische cultuurgewassen tegen onbedoelde besmetting door GGO’s. Ik kan hierbij bevestigen dat in de Oostenrijkse hoofdstad begin april een door de Commissie voorbereide conferentie zal plaatsvinden. De resultaten van deze conferentie zullen als basis dienen voor uitvoerige beschouwingen van de Raad in mei; de Raad zal hopelijk met conclusies of aanbevelingen komen wat betreft de invoering van gemeenschappelijke verplichte regels voor coëxistentie van GGO’s. Op die manier kunnen de negatieve effecten worden vermeden, die door de geachte afgevaardigde terecht aan de kaak worden gesteld.
22
16/02/2006
Tot slot wil ik erop wijzen dat het Oostenrijkse voorzitterschap op 18 en 19 april in Wenen een wetenschappelijke conferentie met als thema “voorzorgsbeginsel in het kader van het GGO-beleid” heeft gepland. Ik kan de geachte afgevaardigde daarom verzekeren dat het Voorzitterschap alle aandacht zal besteden aan de vragen die zij op GGO-gebied naar voren heeft gebracht.
Vraag nr. 32 van Diamanto Manolakou (H-0096/06) Betreft: Interventie van de Tsjechische regering in de Tsjechische Communistische Jeugdbeweging (KSM) De regering van Tsjechië intervenieert ongevraagd in het functioneren van de Tsjechische Communistische Jeugdbeweging en dreigt deze te verbieden, met als doel haar te muilkorven. Aanleiding voor deze grove, provocerende actie van de Tsjechische regering tegen de Tsjechische Communistische Jeugdbeweging zijn haar ideologische en politieke standpunten en de enorme weerklank die deze ondervinden bij de jeugd. De aanval op de Tsjechische Communistische Jeugdbeweging strekt zich in feite uit tot de communistische partij van Bohemen en Moravië, die politiek zeer actief is en met zes personen in het EP vertegenwoordigd is. Dit alles past binnen de lopende anticommunistische campagne, die door de overgrote meerderheid van de volkeren wordt afgewezen. Welke maatregelen gaat de Raad nemen om te waarborgen dat de Tsjechische Communistische Jeugdbeweging gewoon kan blijven functioneren en, meer in het algemeen, de Tsjechische jeugd elementaire democratische vrijheden kan blijven genieten? Antwoord De Raad heeft zich nooit beziggehouden met deze kwestie omdat deze niet onder de verantwoordelijkheid van de instellingen van de Europese Unie valt. ***
VRAGEN AAN DE COMMISSIE
Vraag nr. 46 van Ioannis Gklavakis (H-0010/06) Betreft: Herziening van de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit De sector groenten en fruit is niet alleen in Griekenland maar ook in andere lidstaten van groot belang voor de landbouw. De laatste jaren is deze gevoelige landbouwproductiesector ernstig getroffen door de preferentiële akkoorden van de EU met derde landen, met het gevolg dat het concurrentievermogen geleidelijk aan is afgenomen. Daarom heeft deze sector communautaire bescherming nodig om te overleven, met name in de gebieden in de EU waar de plattelandsbevolking uitsluitend van deze sector leeft. Kan de Commissie het tijdschema vaststellen voor de herziening van de GMO voor groenten en fruit? Zal deze herziening radicaal zijn of is zij van oordeel dat zij zich moet beperken tot een aantal verbeteringen, zoals wordt gevraagd door de lidstaten die de belangrijkste producenten zijn? Is zij voornemens in haar voorstellen concrete nieuwe maatregelen op te nemen voor een Europese strategie die een meer doeltreffende bevordering van de Europese groenten en fruit beoogt, met initiatieven om reclamecampagnes op te starten, marktstudies uit te voeren en verkoopsnetwerken op te zetten voor de communautaire groenten- en fruitproductie? Is zij van plan ernstig rekening te houden met de standpunten en de opmerkingen van het Europees Parlement of zal zij opnieuw het Parlement flagrant negeren zoals zij bij de herziening van de GMO voor suiker heeft gedaan? Antwoord In het werkprogramma van de Commissie voor 2006 wordt voor de tweede helft van 2006 de presentatie voorzien van de herziening van de gemeenschappelijke marktordening voor verse en verwerkte groenten en fruit.
16/02/2006
23
Overeenkomstig de conclusies van het Nederlandse voorzitterschap (november 2004) eerbiedigt de Commissie haar verplichtingen wat betreft de effectbeoordeling en de evaluaties van de gemeenschappelijke marktordening (GMO), alvorens wetgevingsvoorstellen te presenteren. Op het moment voert een externe adviseur evaluaties uit van de GMO. Tegelijkertijd treft een interdienstelijke groep van de Commissie voorbereidingen voor de effectbeoordelingsstudie van de verschillende mogelijkheden in verband met de herziening. Naar verwachting zullen de definitieve resultaten van beide studies aan het eind van het eerste halfjaar van 2006 beschikbaar zijn. Zodra de Commissie haar goedkeuring hecht aan wetgevingsvoorstellen, zal het Parlement de gelegenheid krijgen om zijn advies uit te brengen over de voorgestelde herziening. De Commissie zal de standpunten en het commentaar van het Parlement in aanmerking nemen, zoals zij dat bij eerdere herzieningen heeft gedaan, met inbegrip van de recente suikerhervorming, die niet alleen tot stand kwam op basis van een herstructureringsfonds dat oorspronkelijk door het Parlement was voorgesteld, maar waarin ook enkele concrete voorbeelden van de invloed van het Parlement zijn te herkennen. ***
Vraag nr. 47 van María Isabel Salinas García (H-0012/06) Betreft: Hervorming van de GMO voor groenten en fruit De Commissie heeft, zoals aangekondigd, de indiening van een voorstel tot aanpassing van de verordening inzake groenten en fruit opgenomen in haar werkprogramma voor 2006. Kan de Commissie mededelen wanneer zij van plan is dit voorstel in te dienen? Kan zij reeds de eerste conclusies van de effectstudies bekendmaken? Antwoord In het werkprogramma van de Commissie voor 2006 wordt voor de tweede helft van 2006 de presentatie voorzien van de herziening van de gemeenschappelijke marktordening voor verse en verwerkte groenten en fruit. Op het moment voert een externe consultant evaluaties uit van de GMO. Tegelijkertijd treft een interdienstelijke groep van de Commissie voorbereidingen voor de effectbeoordelingsstudie van de verschillende mogelijkheden in verband met de herziening. De resultaten van de evaluaties zullen aan het eind van het eerste halfjaar van 2006 beschikbaar zijn. De Commissie zal ze op haar website publiceren. Wat de effectbeoordeling betreft: er zal een document over de analyse van de verschillende mogelijkheden in verband met de herziening van de gemeenschappelijke marktordening voor fruit en groenten aan de wetgevingsvoorstellen gehecht worden. Gelet op het bovenstaande, is de Commissie van mening dat het nog te vroeg is om commentaar te geven op de inhoud van de toekomstige voorstellen. ***
Vraag nr. 48 van Dimitrios Papadimoulis (H-0024/06) Betreft: Financiële vooruitzichten 2007-2013 en herziening van het landbouwbeleid Punt 80 van het compromis over de financiële vooruitzichten 2007-2013 luidt als volgt: "Derhalve verzoekt de Europese Raad de Commissie een volledige, alomvattende en brede evaluatie te verrichten, waarin alle aspecten van de EUuitgaven, met inbegrip van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en van de inkomsten, met inbegrip van de korting voor het VK, aan bod komen, en daarover in 2008/2009 verslag uit te brengen. Op basis van deze evaluatie kan de Europese Raad besluiten nemen over alle aangelegenheden die bij de evaluatie aan bod komen. De evaluatie zal tevens in aanmerking worden genomen bij de voorbereiding van de volgende financiële vooruitzichten."
24
16/02/2006
Is de Commissie van oordeel dat de bovenstaande formulering de herziening van het landbouwbeleid beoogt, met name wat de wijze en de omvang van de financiering van het GLB betreft, en dit misschien zelfs vóór 2013? Antwoord In 2003 is het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) grondig herzien. Sindsdien is de nieuwe bedrijfstoeslagregeling uitgebreid zodat deze nu geldt voor de meerderheid van de marktsectoren van het GLB, met de uitdrukkelijke uitzondering van de sectoren wijn, bananen, en fruit en groenten, die in 2006/2007 onderwerp zullen zijn van hun eigen evaluatie. Hoewel de herziening voor de periode 2007-2010 voorziet in evaluatieclausules voor de nieuwe instrumenten en bepaalde marktsectoren, is er over de herziening van 2003 overeenstemming bereikt op basis van de conclusies van de topbijeenkomsten van Berlijn, Göteborg en Brussel, binnen een landbouwbegrotingskader voor de uitgebreide EU, dat destijds vastlag tot en met 2013. De geachte afgevaardigde stelt terecht dat de Europese Raad in december 2005 een politiek akkoord heeft bereikt over de financiële vooruitzichten 2007-2013, waarin de Commissie wordt verzocht "een volledige, alomvattende en brede evaluatie te verrichten, waarin alle aspecten van de EU-uitgaven, met inbegrip van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en van de inkomsten, met inbegrip van de korting voor het VK, aan bod komen, en daarover in 2008/2009 verslag uit te brengen". Over de financiële vooruitzichten 2007-2013 worden momenteel echter trialoogvergaderingen gevoerd tussen het Parlement, de Raad en de Commissie. Bijgevolg kan de Commissie, totdat de formulering van het definitieve besluit bekend is, geen commentaar geven op de gevolgen die de overeenkomst zou kunnen hebben voor de methode en het niveau van de financiering van het GLB. De plafonds die in 2002 in Brussel zijn overeengekomen zullen tot en met 2013 worden geëerbiedigd. ***
Vraag nr. 49 van Mairead McGuinness (H-0033/06) Betreft: Gevolgen van de financiële vooruitzichten voor landbouw en plattelandsontwikkeling Kan de Commissie, in het licht van het recente voorstel van de lidstaten betreffende de financiële vooruitzichten, met name het voorstel de lidstaten toe te staan tot twintig procent van de op individuele basis berekende enkele bedrijfstoeslag over te dragen naar plattelandsontwikkeling, haar visie op de toekomst van de landbouw en plattelandsontwikkeling geven? Deze twintig procent kan geheel naar goeddunken van een lidstaat worden besteed. Is de Commissie er daarom niet bezorgd over dat deze aanpak het begin van het einde van een gezamenlijke benadering van het landbouwbeleid in de EU is, als zodanig ongeschikt is en moet worden tegengegaan? Antwoord Het akkoord dat de regeringsleiders in december 2005 hebben bereikt verschaft duidelijkheid over de beschikbare financiële middelen voor landbouwers en plattelandsgemeenschappen. In het akkoord worden de overeenkomsten die in 2002 in Brussel zijn gesloten over de uitgaven voor rechtstreekse betalingen en uitgaven geëerbiedigd. Alle uitgaven voor marktondersteuning en rechtstreekse steun in verband met de uitbreiding van de EU met Bulgarije en Roemenië zullen moeten worden gefinancierd binnen het plafond voor de EU-25. Dit maakt het aannemelijker dat er financiële discipline zal moeten worden betracht, die zal leiden tot een beperkte verlaging van de rechtstreekse betalingen aan de landbouwers in de oude lidstaten ter ondersteuning van hun inkomen. Wat de plattelandsontwikkeling betreft, ligt het bedrag waarover de regeringsleiders het eens zijn geworden lager dan het bedrag dat de Commissie had voorgesteld, en ook lager dan het bedrag dat in de huidige periode beschikbaar is. Dit kan uiteraard gevolgen hebben voor ons vermogen om het hoofd te bieden aan de uitdagingen waarmee plattelandsgebieden worden geconfronteerd, met name tegen de achtergrond van de voortschrijdende herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), de Lissabon-agenda en Natura 2000.
16/02/2006
25
Het is op dit moment echter vooral belangrijk om een begin te maken met de programmering van de plattelandsontwikkeling voor de volgende periode. Het advies van het Parlement over de strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling, die in deze vergaderperiode ter aanneming aan het Parlement worden voorgelegd, zal dan ook een zeer belangrijke stap vooruit zijn. Zaken als vrijwillige modulatie en het verschuiven van de financiële middelen van rechtstreekse betalingen naar plattelandsontwikkeling, werden voor het eerst gepresenteerd in het kader van Agenda 2000. Hierdoor konden lidstaten maximaal 20 procent van hun rechtstreekse betalingen op vrijwillige basis naar plattelandsontwikkeling overdragen. Slechts heel weinig lidstaten maakten gebruik van deze mogelijkheid en deze werd tijdens de herziening van het GLB in 2003 vervangen door een voor de gehele EU geldend verplicht systeem van modulatie op basis van een franchise van 5 000 euro. De Commissie is van oordeel dat deze verschuiving met dit systeem op een eerlijker, samenhangender en doeltreffender manier wordt bereikt. De Commissie meent dat het voorgestelde systeem van vrijwillige modulatie een aantal technische problemen oplevert. De toepassing van modulatie op marktgerelateerde uitgaven lijkt technisch onmogelijk. Het ontbreken van een medefinancieringsverplichting zal de algehele financiële inspanning ten behoeve van plattelandsgebieden doen afnemen, terwijl de uitzondering op de regel dat de uitgaven verdeeld dienen te worden over de verschillende doelstellingen, de bijdrage aan bepaalde communautaire prioriteiten kan ondermijnen. In elk geval dient het systeem zodanig te worden opgezet dat het niet leidt tot vertragingen met betrekking tot het bereiken van overeenstemming over programma's, met name voor die lidstaten die geen gebruik wensen te maken van het systeem. Als het systeem in zijn huidige vorm wordt goedgekeurd, zou het gepast zijn om de werking ervan te evalueren in het kader van de algemene evaluatie van de communautaire begroting die is voorzien voor 2008/2009. Dit is met name het geval omdat het buitengewoon moeilijk zou zijn om verder te gaan met verplichte modulatie, zoals de Commissie heeft voorgesteld, als vrijwillige modulatie zal worden toegepast. ***
Vraag nr. 50 van Georgios Papastamkos (H-0047/06) Betreft: Bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen Verordening (EEG) nr. 2081/92 1 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen en de voorstellen voor verordeningen COM(2005)0694 def. en COM(2005)0698 def. tot herschikking hebben een duidelijke internationale dimensie voor wat betreft de ondersteuning van deze producten op de markten. De negatieve ervaringen met jarenlang slepende conflicten binnen de Unie over het exclusieve recht op het gebruik van een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of beschermde geografische aanduiding (BGA) - zoals bijvoorbeeld in het geval van de Griekse kaas "Feta" - tonen aan dat een en ander aanzienlijk afbreuk doet aan het concurrentievoordeel van een dergelijke kwalificatie van een product op internationaal niveau. Welke maatregelen overweegt de Commissie om te voorkomen dat dergelijke aanduidingen in de toekomst tot jarenlange bureaucratische en juridische strijd tussen lidstaten van de Europese Unie leiden? Is zij voornemens concrete mechanismen voor te stellen voor morele en materiële schadeloosstelling van producenten wier procedure en benaming van producten worden aangevochten? Antwoord De Commissie heeft de kaassoort "Feta" in 2002 definitief geregistreerd als een Griekse beschermde oorsprongsbenaming (BOB). Diverse lidstaten hebben op grond van Artikel 230 van het Verdrag verzocht om vernietiging van de registratie. In zijn arrest van 25 oktober 2005 bevestigde het Hof van Justitie de naam "Feta" als een beschermde oorsprongsbenaming voor Griekenland. Dit onderwerp is nu afgerond met als resultaat dat er rechtszekerheid is voor producenten en consumenten met betrekking tot de bescherming van "Feta" als BOB. De Commissie begrijpt de bezorgdheid van de geachte afgevaardigde over langdurige juridische procedures en het ongemak en de kosten die daardoor veroorzaakt zouden worden. Het recht om een zaak aanhangig te maken bij de
1
PB L 208 van 24.7.1992, blz. 1
26
16/02/2006
communautaire gerechtshoven is echter vastgelegd in het Verdrag. De Commissie is niet voornemens producenten schadeloos te stellen voor kosten die voortvloeien uit dergelijke juridische stappen. Met het voorstel tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2081/92 poogt de Commissie evenwel de registratieprocedure te stroomlijnen en te verduidelijken, hetgeen ertoe kan leiden dat de ruimte voor juridische geschillen kleiner wordt. ***
Vraag nr. 51 van Simon Coveney (H-0056/06) Betreft: Bevordering van energiegewassen en biobrandstof Kan de Commissie in het licht van de hervorming van de suikersector in de EU mededelen wat haar visie is op de bevordering van energiegewassen en biobrandstof als alternatieve teelt voor boeren en hoe boeren bij de omschakeling financieel kunnen worden gestimuleerd? Antwoord De Commissie besteedt buitengewoon veel aandacht aan de bevordering van energiegewassen en biobrandstoffen als alternatieve teelt voor landbouwers. In de algemene context van het EU-beleid inzake hernieuwbare energiebronnen heeft de Commissie op 8 februari 2006 de mededeling "Een EU-strategie voor biobrandstoffen" goedgekeurd, waarin wordt voortgebouwd op het Actieplan biomassa van vorig jaar. De strategie voor biobrandstoffen zal zich specifiek richten op de manier waarop we kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van de productie van grondstoffen en de bevordering van het gebruik van biobrandstoffen voor vervoer. Er zijn ontwikkelingen gaande op het vlak van biobrandstoffen die specifiek voor de EU-suikersector een interessante mogelijkheid inhouden. De onlangs overeengekomen hervorming van de suikersector in de EU, waarbij in aansluiting op het hervormingsproces van 2003 een "ontkoppelde" bedrijfstoeslag wordt ingevoerd, zal de marktoriëntatie verbeteren en het concurrentievermogen een impuls geven. In dit verband betekent een en ander dat gewassen die niet voor voeding of vervoedering worden geteeld, maar voor gebruik als biobrandstof, voor suikerbiettelers een reële optie zijn, aangezien er geen quotabeperkingen zullen worden gesteld aan het telen van suikerbieten voor de productie van bio-ethanol. Bovendien zal de Commissie voor eind 2006 een verslag presenteren over de tenuitvoerlegging van de regeling voor energiegewassen en indien nodig komen met concrete maatregelen ter bevordering van de teelt van energiegewassen. De Commissie is voornemens de betreffende verordening te wijzigen zodat suikerbieten in aanmerking kunnen komen voor braakleggingssteun wanneer zij niet voor voeding of vervoedering worden geteeld, en voor dit gewas ook de steun voor energiegewassen ten bedrage van 45 euro/hectare zal kunnen worden toegekend, die voorzien is in de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van 2003. ***
Vraag nr. 52 van Leopold Józef Rutowicz (H-0062/06) Betreft: Verordening betreffende definitie, omschrijving, presentatie en etikettering van sterke dranken Ik zou de aandacht willen vestigen op het ontwerp voor een verordening betreffende definitie, omschrijving, presentatie en etikettering van sterke dranken, en met name op de foutieve definitie daarin van de alcoholische drank "wodka", die ten onrechte geclassificeerd wordt onder categorie B. Naar mijn mening zou dit categorie A moeten zijn. Is de Commissie voornemens stappen te ondernemen om bovengenoemde fout te verwijderen? Antwoord In het "Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie en de etikettering van gedistilleerde dranken", dat op 15 december 2005 door de Commissie is goedgekeurd,
16/02/2006
27
worden gedistilleerde dranken onderscheiden in drie categorieën, "spiritualiën", "specifieke gedistilleerde dranken" en "andere gedistilleerde dranken". Het onderscheid is voorgesteld om systematische redenen en is gebaseerd op objectieve criteria zoals directe alcoholische vergisting en destillatie, het gebruik van ethylalcohol uit landbouwproducten, en het gebruik van smaak- en zoetstoffen. Producten die ethylalcohol uit landbouwproducten bevatten behoren tot de categorie "specifieke gedistilleerde dranken" en de verschillende producten in deze categorie zijn duidelijk omschreven in bijlage II bij het voorstel. Wodka wordt geclassificeerd als categorie B "specifieke gedistilleerde dranken" omdat de drank volledig is gebaseerd op ethylalcohol uit landbouwproducten. De Commissie is derhalve niet van mening dat er sprake is van een fout die moet worden rechtgezet. ***
Vraag nr. 53 van Rosa Miguélez Ramos (H-0068/06) Betreft: Hervorming van de GMO in de wijnbouwsector: tijdschema De Commissie heeft aangekondigd dat zij de GMO in de wijnbouwsector, waarvan de maatregelen tot 2010 van kracht zijn, in de loop van dit jaar wil hervormen. Naar het schijnt onderzoekt de Commissie ook de mogelijkheid om de steunverlening in de landbouwsector te vereenvoudigen door een eenvormige procedure in te voeren. Kan de Commissie preciseren in welk verkoopseizoen deze hervorming naar haar mening moet worden toegepast, en welk tijdschema zij voor de indiening en behandeling van een voorstel ter zake voor ogen heeft? Is de Commissie voornemens deze eenvormige procedure toe te passen in de wijnbouwsector? Antwoord De bestaande gemeenschappelijke marktordening (GMO) in de wijnbouwsector, een van de weinige belangrijke landbouwsectoren waarop het hervormingsproces van het GLB1 in de periode 2003-2005 niet van toepassing was, dient herzien, ongetwijfeld aangepast en waarschijnlijk hervormd te worden om de wijnboeren, producenten en handelaren in de EU voor te bereiden op de toenemende concurrentie onder de nieuwe mondiale marktomstandigheden. Daarom is het herzienings- en hervormingsproces van de GMO in de wijnbouwsector in gang gezet. Hieronder volgt een overzicht van de te verrichten werkzaamheden: Het werk met betrekking tot de effectbeoordeling is onlangs begonnen. Dit zal bestaan uit een diepgravende economische analyse van de huidige stand van zaken (markt en GMO) en van eventuele veranderingen. In het effectbeoordelingsverslag zullen diverse opties aan de orde komen (variërend van de status quo – het referentiescenario – tot een aanzienlijke liberalisering), evenals de waarschijnlijke effecten hiervan; het verslag moet omstreeks medio 2006 zijn afgerond. In dit tijdsbestek zal de Commissie alle belanghebbenden in de sector op de hoogte stellen van de effectbeoordeling en haar analyse. Een van de initiatieven is de organisatie van een forum voor belanghebbenden op 16 februari 2006. Omstreeks medio 2006 zal er een mededeling van de Commissie worden gepresenteerd aan de Raad en het Parlement. Na verdere raadpleging van de belanghebbenden, waaronder het Parlement, op basis van de mededeling zal er later in 2006 een gepast wetgevingsvoorstel volgen. Op dit moment valt nog niet aan te geven in welk wijnjaar de hervorming zal worden toegepast, aangezien dit afhangt van het onderhandelingsproces over de voorstellen van de Commissie. In haar mededeling "Vereenvoudiging en betere regelgeving bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid" van 19 oktober 20052 voorziet de Commissie de indiening van een voorstel voor een verordening die de bestaande gemeenschappelijke marktorganisaties omvat. In deze mededeling heeft de Commissie haar bedoeling verwoord om een "stapsgewijze aanpak"3 toe te passen, en heeft zij expliciet aangegeven dat de integratie van sectoren die in de nabije toekomst het 1 2 3
Gemeenschappelijk landbouwbeleid. COM(2005)509 def. Zie bladzijde 9 van de mededeling.
28
16/02/2006
onderwerp zullen zijn van een inhoudelijke beleidsherziening, zoals de sector groenten en fruit en de wijnbouwsector, in een latere fase kunnen volgen. ***
Vraag nr. 54 van Michl Ebner (H-0086/06) Betreft: Vervoer van slachtvee Het Comité van beheer voor rundvlees van de EU heeft op zijn vergadering van 23 december 2005 in Brussel besloten de subsidies van de EU voor het vervoer van slachtvee onmiddellijk te beëindigen. Betreft deze regeling alleen het vervoer van slachtvee of ook van fokvee? Omvat dit besluit ook ander vervoer van dieren? Vanaf wanneer gelden de maatregelen? Antwoord In de basisverordening betreffende de gemeenschappelijke marktordening voor rund- en kalfsvlees is voorzien dat – binnen de grenzen die hieraan in internationale overeenkomsten worden gesteld – het verschil tussen de koersen en prijzen van bepaalde levende runderen en rundvleesproducten op de wereldmarkt en de prijzen op de communautaire markt gedekt mag worden met uitvoerrestituties in die mate die nodig is om hun uitvoer mogelijk te maken. Deze restituties kunnen derhalve niet worden beschouwd als subsidies voor het vervoer van levende dieren. Op 23 december 2005 heeft de Commissie een ontwerp-verordening voorgelegd aan het Comité van beheer voor rundvlees die strekte tot afschaffing van restituties voor slachtvee. De Commissie heeft deze verordening dezelfde dag nog goedgekeurd, waarna deze gepubliceerd is en op 24 december 2005 in werking is getreden. Sindsdien zijn de uitvoerrestituties voor levende runderen dan ook beperkt tot vrouwelijke raszuivere fokrunderen die niet ouder zijn dan 30 maanden en uitgevoerd worden naar alle bestemmingen behalve Roemenië en Bulgarije. Dit besluit vloeit voort uit de verbeterde situatie op de rundvleesmarkt in de EU en is ingegeven door toenemende publieke bezorgdheid over de behandeling van dieren wanneer zij worden uitgevoerd voor de slacht. Daarnaast wordt Verordening (EG) nr. 639/2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de voor de toekenning van uitvoerrestituties te vervullen voorwaarden in verband met het welzijn van levende runderen tijdens het vervoer op dit moment verder versterkt. De goedkeuring van de gewijzigde verordening wordt in de nabije toekomst verwacht. ***
Vraag nr. 55 van Bart Staes (H-1184/05) Betreft: Douane en bestrijding van illegaal afvaltransport Uit een steekproef van het Europese netwerk Impel blijkt dat 48% van alle afvaltransporten die vertrekken vanuit de EU uit illegaal afval bestaan - dat hebben douanecontroles in verschillende Europese havens aan het licht gebracht. Is de Commissie van plan om een gecoördineerd plan op te stellen? Zo ja, in welke vorm zal dat gebeuren? Is de Commissie van plan een bredere Europese aanpak te coördineren en te financieren? Zo ja, tegen wanneer zal dat gebeuren en welke middelen zullen daarvoor beschikbaar gemaakt worden? Antwoord Het probleem van de illegale afvaltransporten leidt tot ernstige bezorgdheid over het milieu. De Commissie heeft daarom zorgvuldig gekeken naar de inspecties die zijn uitgevoerd door het IMPEL-netwerk1. Dit netwerk trof in 2004 in een aantal lidstaten een hoog percentage illegale afvaltransporten aan. De resultaten van deze IMPEL-inspecties werden op een vergadering over de tenuitvoerlegging van de afvalwetgeving, die in september 2004 door de Commissie was georganiseerd, voorgelegd aan de nationale autoriteiten. 1
Netwerk van de Europese Unie voor de toepassing van en toezicht op de communautaire milieuwetgeving.
16/02/2006
29
De IMPEL-inspecties van oktober 2005 laten zien dat er nog steeds op grote schaal illegale afvaltransporten plaatsvinden. De Commissie had in november 2005 contact met deskundigen uit de lidstaten op het gebied van illegale afvaltransporten om o.a. dit soort problemen op te lossen. De Commissie is van mening dat er nog meer gedaan moet worden om de coördinatie te versterken en het bewustzijn te vergroten om een einde te maken aan de illegale afvaltransporten. Daarom is de Commissie van plan dit jaar opleidingen te verzorgen voor nationale autoriteiten, zoals douaneautoriteiten, om het bewustzijn te vergroten en de samenwerking te verbeteren op het gebied van de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving op het gebied van afvaltransporten. In de nabije toekomst zal de communautaire wetgeving inzake afvaltransporten worden uitgebreid wanneer er een nieuwe verordening van het Parlement en de Raad wordt aangenomen en in werking treedt. Deze verordening zal met name betrekking hebben op illegale afvaltransporten en lacunes in de handhaving. Dit zal leiden tot grotere samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van preventie en opsporing van illegale afvaltransporten en regels inzake inspecties en steekproeven. ***
Vraag nr. 56 van Marian Harkin (H-1185/05) Betreft: Werkomstandigheden in een uitgebreide EU De Commissie heeft in haar schriftelijk antwoord op mijn mondelinge vraag H-1078/05 over het conflict rond de Ierse veerboten en het reactiveren van een veerbootrichtlijn op 13 december 2005 laten weten dat er weliswaar geen nieuwe wetsvoorstellen op dit terrein in de maak zijn, maar dat zij zich zou bezinnen op alle mogelijke middelen om het probleem van de werkomstandigheden op te lossen, vooral bij het intracommunautair passagiersvervoer, vanuit economisch en juridisch standpunt. Kan de Commissie iets meer vertellen over deze bezinning en kan zij toelichten welke stappen zij zal zetten opdat de rechten van alle werknemers - zowel die uit derde landen als EU-burgers, worden beschermd? Antwoord De Commissie is voornemens enerzijds uitgebreide en accurate informatie en statistieken te verzamelen over de arbeidsmarkt in verband met intracommunautaire lijndiensten voor vervoer over zee en anderzijds eventuele juridische gevolgen te bestuderen die voortvloeien uit de toepassing van de sociale voorwaarden die de ontvangende staat hanteert op schepen van derde landen die een rol spelen in het intracommunautaire handelsverkeer. Wat betreft de rechten van zeevarenden is de Commissie voornemens in 2006 een mededeling te presenteren over arbeidsnormen in de maritieme sector. In deze mededeling zal de integratie van het geconsolideerd verdrag betreffende arbeid op zee in het Gemeenschapsrecht onder de loep worden genomen. Het verdrag zal door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) worden aangenomen gedurende de 94e maritieme zitting van de Internationale Arbeidsconferentie in Genève (7-23 februari 2006), mogelijk door middel van een overeenkomst tussen de sociale partners. In dit verdrag worden de verdragen en aanbevelingen die de IAO sinds 1920 op het gebied van arbeidsnormen in de maritieme sector heeft aangenomen, samengebracht in één samenhangend internationaal kader. ***
Vraag nr. 57 van David Martin (H-1186/05) Betreft: Heropnemingsakkoorden met derde landen Welke vorderingen heeft de Commissie geboekt in de onderhandelingen over heropnemingsakkoorden met derde landen? Antwoord De Raad heeft de Commissie tot nu toe (januari 2006) toestemming verleend om te onderhandelen over communautaire heropnemingsakkoorden met elf derde landen: Marokko, Sri Lanka, Rusland, Pakistan (onderhandelingsrichtsnoeren ontvangen in september 2000), Hongkong en Macao (onderhandelingsrichtsnoeren ontvangen in mei 2001), Oekraïne
30
16/02/2006
(onderhandelingsrichtsnoeren ontvangen in juni 2002) en Albanië, Algerije, China, Turkije (onderhandelingsrichtsnoeren ontvangen in november 2002). De akkoorden met Hongkong, Macao en Sri Lanka zijn inmiddels in werking getreden. De onderhandelingen met Albanië en Rusland zijn afgerond. De twee akkoorden met die landen bevinden zich momenteel in de ratificatiefase (verwachte inwerkingtreding voor Albanië: begin 2006; voor Rusland: begin 2007). De onderhandelingen met Marokko, Pakistan, Turkije en Oekraïne lopen nog. We hebben goede hoop dat de onderhandelingen met Oekraïne, Pakistan en Marokko in het eerste halfjaar van 2006 kunnen worden afgerond. De onderhandelingen met China en Algerije zijn formeel nog niet begonnen. ***
Vraag nr. 58 van Avril Doyle (H-1188/05) Betreft: Onderzoek naar veronderstelde overheidsbetrokkenheid bij moorden in Noord-Ierland Kan de Commissie mij, tegen de achtergrond van het feit dat de Raad tijdens de Europese Raad van 15-16 december 2005 nog eens bevestigd heeft zich in te willen zetten voor het bevorderen van vrede en verzoening middels steun voor het Internationaal Fonds voor Ierland, en gezien de aanbeveling van rechter Cory, die het onderzoek heeft geleid naar zes gevallen van veronderstelde overheidsbetrokkenheid bij moorden in Noord-Ierland, om een onafhankelijk publiek onderzoek naar deze zaak in te stellen, meedelen of zij de overtuiging heeft dat een dergelijk onderzoek op basis van de Britse Inquiries Act 2005 inderdaad zal plaatsvinden? Antwoord Sinds eind jaren tachtig heeft Noord-Ierland geprofiteerd van financiële steun van de EU ten behoeve van vrede en verzoening. Dit is een concrete uiting van de solidariteit van de EU met het vredesproces dat in gang werd gezet met de Overeenkomst van Belfast van 1998. In 1989 werd de Europese Gemeenschap een van de voornaamste financiers van het Internationaal Fonds voor Ierland (IFI), een internationale organisatie die is opgericht bij een verdrag tussen de regering van het Verenigd Koninkrijk en de regering van Ierland "om economische en sociale vooruitgang te bevorderen en contact, dialoog en verzoening tussen nationalisten en unionisten in heel Ierland aan te moedigen". De Europese Gemeenschap draagt momenteel 15 miljoen euro per jaar bij aan het IFI. Daarnaast heeft de Europese Gemeenschap in 1995 een speciaal programma voor vrede en verzoening (het "Peaceprogramma") opgezet, dat wordt uitgevoerd in Noord-Ierland en de grensregio van Ierland. Dit programma heeft tot doel "toe te werken naar een vreedzame en stabiele maatschappij en naar verzoening in de regio". Vanaf 2000 tot op heden is met het PEACE II-programma gewerkt aan deze doelstelling en de Europese Raad heeft nog eens 200 miljoen euro ter beschikking gesteld voor de periode 2007-2013. De EU heeft dus ruimschoots blijk gegeven van haar inzet voor vrede en verzoening. De aanstelling van een rechter die onderzoek gaat doen naar gebeurtenissen die zich vroeger in Noord-Ierland hebben afgespeeld is een besluit over een gevoelige zaak die genomen dient te worden door de betrokken lidstaten, waarbij zij zich kunnen baseren op hun specifieke kennis van de regio en van de historische achtergrond. De Commissie is niet bevoegd zich over deze zaak uit te laten en het zou ongepast zijn een oordeel te geven over enig mogelijk onderzoek in de toekomst. ***
Vraag nr. 59 van Andreas Mölzer (H-1191/05) Betreft: Bedelaarsbendes bij het WK voetbal Bedelaars uit Oost-Europa vormen een groeiend probleem, omdat de politie sinds de uitbreiding naar het Oosten minder armslag heeft. Bij een controle in de hoofdstad van de bondsstaat Beieren bleek dat alle bedelaars afkomstig waren uit de
16/02/2006
31
Slowaakse stad Rimavska Sobota, waaruit blijkt dat Europese steden worden verdeeld binnen de Oost-Europese maffia. In het kader van de wereldkampioenschappen voetbal in Duitsland in juni en juli verwacht de politie enorme professioneel geleide, perfect georganiseerde groepen bedelaars. Met grote bezorgdheid wordt daarbij gewezen op de toenemende agressie waarmee deze bedelaars optreden in de metro en bij in het verkeer stilstaande auto's. Is de Commissie op de hoogte van deze problemen en welke maatregelen zijn er voorzien met betrekking tot bedelaarsbendes? Antwoord Deze kwestie is uiteraard een bron van zorg voor alle Europese burgers, met name in het licht van het komende Wereldkampioenschap voetbal dat dit jaar in Duitsland zal plaatsvinden. Bedelen is een duidelijk sociaal probleem, met onwenselijke gevolgen voor zowel de mensen die zich van deze praktijk bedienen als voor de mensen die ermee worden geconfronteerd. In het kader van het proces voor de creatie van een ruimte van rechtvaardigheid, vrijheid en veiligheid is de Commissie betrokken bij het verbeteren van de coördinatie, samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de politiekorpsen van de lidstaten, waarbij speciaal wordt gekeken naar georganiseerde criminaliteit. Voor zover bedelen in georganiseerd verband een criminele activiteit is, bijvoorbeeld als er een verband bestaat met mensenhandel, kunnen er gepaste maatregelen worden genomen. Anderzijds zijn er vanwege de grensoverschrijdende aard van problemen die verband houden met grote sportevenementen, zoals het Wereldkampioenschap, specifieke maatregelen van kracht op grond waarvan de diensten van de lidstaten samenwerken om criminaliteit, verstoringen van de openbare orde en geweld – zaken die vaak gepaard gaan met dergelijke evenementen – tot een minimum te beperken. Krachtens het Haags Programma van 20041 heeft de Commissie de taak diverse initiatieven te ontplooien die waarschijnlijk relevant zullen blijken voor deze specifieke kwestie. De specifieke acties die in dit verband ontwikkeld dienen te worden zijn uiteengezet in het gezamenlijke actieplan van de Raad en de Commissie voor de tenuitvoerlegging van het Haags Programma.2 Een eerste vereiste in het Haags Programma is dat de informatie-uitwisseling tussen de wetshandhavingsautoriteiten van de lidstaten met ingang van 1 januari 2008 gebaseerd moet zijn op het beginsel van beschikbaarheid. Dit betekent in de praktijk dat er informatie tussen wetshandhavingsautoriteiten moet worden uitgewisseld zonder dat het feit dat het om grensoverschrijdende uitwisseling gaat op wat voor manier dan ook een obstakel vormt. Er wordt reeds gewerkt aan deze kwestie en de Commissie heeft onlangs een voorstel voor een kaderbesluit voorgelegd aan de Raad. Ook algemene politiesamenwerking is als prioriteit aangemerkt. Op 18 juli 2005 heeft de Commissie een voorstel aangenomen over de verbetering van de politiesamenwerking aan de binnengrenzen tussen de lidstaten, en daarna hebben maandelijkse bijeenkomsten plaatsgevonden van de werkgroep inzake politiesamenwerking.3 Bovendien heeft de Europese Politieacademie nu, na aanneming van een voorstel van de Commissie van 20 september 2005,4 de status van een orgaan van de Unie, wat een belangrijke stap vooruit dient te zijn voor de versterking van de politiesamenwerking en het wederzijds begrip. Evenzo is in het Agis5-programma voor 2006 als prioriteit een uitwisselingsprogramma voor politiefunctionarissen opgenomen. Al deze maatregelen zullen het vermogen van de nationale politiekorpsen om grensoverschrijdende criminaliteit doeltreffender aan te pakken, vergroten. Voor zover deze bedelaarsbendes georganiseerd lijken, ontwikkelt de Commissie een specifieke strategie voor georganiseerde criminaliteit op EU-niveau, en hierover is onlangs ook een mededeling gepresenteerd.6 De belangrijkste doelstellingen zijn de kennis over het fenomeen te verbeteren en preventie van, onderzoek naar en samenwerking inzake georganiseerde criminaliteit in de EU te versterken. De strategie dient ook te leiden tot intensivering van de samenwerking met derde landen en internationale organisaties als Interpol en Europol. Het is begrijpelijk dat de geachte afgevaardigde met name zijn bezorgdheid uitspreekt in verband met het komende Wereldkampioenschap, dat later dit jaar in Duitsland plaatsvindt. Behalve aan de hierboven uiteengezette initiatieven verleent de Commissie actief steun aan de ontwikkeling van betere initiatieven op het gebied van criminaliteitspreventie en -bestrijding bij internationale sportevenementen, en dan met name voetbalwedstrijden. Een belangrijk aandachtsterrein is de uitwisseling van ervaring geweest tussen de EU-lidstaten om te komen tot gemeenschappelijke normen voor veiligheid 1
16054/04, JAI 559. 9246/05, JAI 184. 3 COM(2005) 317 def. 4 2005/681/JHA. 5 Kaderprogramma ter bevordering van de samenwerking in strafzaken en criminaliteitsbestrijding tussen politie, justitie en professionals uit de EU- en kandidaat-lidstaten. 6 COM(2005) 232 def. 2
32
16/02/2006
en openbare orde. Het gaat met name om de verordening van de Raad van 6 december 20011 betreffende een handboek met aanbevelingen voor de internationale politiesamenwerking en maatregelen ter voorkoming en bestrijding van geweld en ongeregeldheden rond voetbalwedstrijden met een internationale dimensie waarbij ten minste één lidstaat is betrokken. Daarnaast houdt een werkgroep van de Raad zich bezig met aspecten van geweld dat zich voordoet bij sportevenementen en voetbalwedstrijden in het bijzonder. Initiatieven die door de Commissie zijn en worden ontwikkeld, zouden een flinke impuls moeten geven aan het vermogen van nationale politiekorpsen om grensoverschrijdende activiteiten met een criminele dimensie aan te pakken. ***
Vraag nr. 60 van Bernd Posselt (H-1193/05) Betreft: Stamcelonderzoek Wat vindt de Commissie van de ethische bezwaren die in vele lidstaten bestaan tegen de bevordering van het onderzoek met embryonale stamcellen met behulp van EU-middelen en wat vindt zij van het voorstel om in plaats daarvan het onderzoek met volwassen stamcellen meer te stimuleren? Antwoord De Commissie heeft begrip voor de ethische bezwaren die door veel lidstaten zijn verwoord. In de voorstellen van de Commissie voor het 7e kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (KP7) staat duidelijk dat bij de gefinancierde onderzoeksactiviteiten de fundamentele ethische beginselen geëerbiedigd moeten worden, waaronder de beginselen die zijn opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Er dient rekening te worden gehouden met de adviezen van de Europese Adviesgroep inzake de ethiek van wetenschappen en nieuwe technologieën. Voor KP6 geldt dat elk financieringsbesluit met betrekking tot onderzoek met menselijke embryonale stamcellen gebaseerd is op een grondige evaluatie van de wetenschappelijke uitmuntendheid2 en de Europese toegevoegde waarde van het onderzoeks- en ontwikkelingsvoorstel, een strikte dubbele ethische toetsing op nationaal en EU-niveau, en de goedkeuring door een regelgevend comité waarin alle 25 lidstaten zijn vertegenwoordigd. De EU geeft aanzienlijke financiële steun aan onderzoek met volwassen stamcellen. Op dit moment hebben slechts zes van de uit hoofde van KP6 gefinancierde projecten een onderzoekscomponent waarbij menselijke embryonale stamcellen een rol spelen, terwijl meer dan zestig gefinancierde projecten betrekking hebben op volwassen stamcellen (meer dan 90 procent van alle door de EU gefinancierde onderzoeksprojecten op het gebied van stamcellen). In de KP7-voorstellen wordt niet vooruitgelopen op mogelijke wijzigingen in de verdere wetgevingsprocedure en de daarop volgende open debatten op het niveau van het Parlement en de Raad. ***
Vraag nr. 61 van Frank Vanhecke (H-0001/06) Betreft: Turks verbod op schepen onder Cypriotische vlag Op 29 juli 2005 heeft Turkije een bijkomend protocol ondertekend waardoor de douane-unie tussen de EG en Turkije tot de tien nieuwe lidstaten werd uitgebreid. Terzelfder tijd vaardigde Turkije een verklaring uit, waarin werd gesteld dat dit protocol geen erkenning van Cyprus inhoudt. Op 21 september 2005 heeft de EU een soort van tegenverklaring uitgevaardigd waarin werd gesteld dat de Turkse verklaring unilateraal was, geen deel uitmaakt van het protocol en geen gevolgen heeft voor de Turkse verplichtingen onder het protocol (Europese Commissie, Voortgangsverslag Turkije, SEC(2005)1426, 9 november 2005, blz. 40).
1
PB C 22 van 24.1.2002. Waarbij de deskundigen tevens beoordelen of het gebruik van menselijke embryonale stamcellen noodzakelijk is om de wetenschappelijke doelstellingen te bereiken die in het voorstel uiteengezet worden. 2
16/02/2006
33
In december 2005 heeft de Turkse regering formeel gesteld dat Turkije zijn havens en luchthavens niet zal openen voor schepen en vliegtuigen onder Cypriotische vlag. In haar voortgangsverslag van november 2005 stelde de Commissie dat dit een schending uitmaakt van het vrij verkeer van goederen (blz. 56). Een bron bij de Commissie stelde dat de Commissie bij het begin van elk hoofdstuk duidelijke voorwaarden zal stellen. Bij de vorige uitbreidingen werd deze strategie slechts bij hoge uitzondering gevolgd. Wanneer zullen volgens de Commissie de onderhandelingen over het hoofdstuk "vrij verkeer van goederen" starten? Zal de Commissie als voorwaarde voor de opening van dit hoofdstuk eisen dat Ankara zijn weigering van schepen en vliegtuigen onder Cypriotische vlag moet opheffen? Antwoord Op dit moment valt niet te voorspellen wanneer de toetredingsonderhandelingen met Turkije over het specifieke hoofdstuk "vrij verkeer van goederen" zullen beginnen. Volgens de planning moet de doorlichting van dit hoofdstuk in het eerste kwartaal van 2006 worden afgerond; vervolgens zal de Commissie over de uitkomsten hiervan verslag uitbrengen aan de lidstaten. Het doorlichtingsverslag zal - zoals dit voor elk hoofdstuk het geval is - een aanbeveling bevatten inzake de vraag of de onderhandelingen over dit hoofdstuk kunnen worden geopend. Als de Commissie van mening is dat de onderhandelingen over een bepaald hoofdstuk niet dienen te beginnen, kan zij ijkpunten ("benchmarks") voorstellen die moeten worden gehaald voordat dat hoofdstuk kan worden geopend. Overeenkomstig de procedures die zijn opgenomen in het draaiboek voor de toetredingsonderhandelingen, omvatten de ijkpunten o.a. - afhankelijk van het hoofdstuk - "de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de associatieovereenkomst, met name verplichtingen die verband houden met de douaneunie EG-Turkije en verplichtingen die een afspiegeling zijn van de vereisten in het kader van het acquis". In dit verband bepaalt het Besluit van de Raad betreffende het partnerschap voor toetreding met Turkije, dat onder toezicht staat van de bij de associatieovereenkomst ingestelde organen, dat een van de prioriteiten op korte termijn is "het wegnemen van alle beperkingen van het vrij verkeer van goederen als gevolg van discriminatie van vervoerders uit lidstaten op grond van hun nationaliteit of eerdere afmeerplaatsen". Verder wijst de Commissie de geachte afgevaardigde op de verklaring van de EU van 21 september 2005 waarin wordt onderstreept dat "de opening van onderhandelingen over de relevante hoofdstukken ervan afhankelijk is of Turkije zijn contractuele verplichtingen jegens alle lidstaten nakomt". ***
Vraag nr. 62 van Salvador Garriga Polledo (H-0002/06) Betreft: Meertaligheid in de Europese Unie en haar instellingen De Commissie heeft onlangs haar voornemen bekendgemaakt het aantal vertalers te beperken, ten detrimente van vooral de Spaanse taal en Europese Spaanssprekende burgers. Welke budgettaire consequenties zal dit besluit volgens de Commissie hebben? Acht de Commissie de begrotingsuitgaven voor talen overdreven, terwijl het er toch om gaat de burgers volledige toegang te verschaffen tot de Europese Unie, met name in deze periode van institutionele crisis, waarin de Europese Unie een speciale inspanning dient te leveren op het niveau van de communicatie? Wat zullen volgens de Commissie de kosten zijn van vertaling en vertolking in andere, niet-officiële talen, waar enkele EU-lidstaten kort geleden om hebben gevraagd? Antwoord Zoals de geachte afgevaardigde ongetwijfeld weet, was de uitbreiding van 2004 een unieke uitdaging voor de vertaaldiensten van de EU, met name die van de Commissie. Vanwege het ernstige tekort aan vertaalcapaciteit in de nieuwe talen, moesten er drastische maatregelen worden genomen. Deze maatregelen bestonden in het beperken van de
34
16/02/2006
vraag naar vertalingen en de vergroting van de vertaalcapaciteit1, om ervoor te zorgen dat de Commissie in staat zou blijven aan haar wettelijke verplichtingen te voldoen om wetgeving en documenten van politiek belang in alle officiële talen te vertalen. De personeelsstrategie van het directoraat-generaal Vertaling van de Commissie is een intern managementinstrument dat tot doel heeft op een zo efficiënt mogelijke manier gebruik te maken van het huidige personeelsbestand. De Commissie wil de geachte afgevaardigde ervan verzekeren dat het totale aantal taalkundige medewerkers niet zal worden verlaagd; een deel van de bestaande vertaalcapaciteit zal worden ingezet voor taken die verband houden met meertaligheid, zoals webvertaling, terminologie, enz., waar een toenemende vraag naar bestaat, omdat met behulp daarvan rechtstreeks met de burgers kan worden gecommuniceerd. Een en ander zal geen gevolgen hebben voor de begroting, noch zal er sprake zijn van negatieve effecten voor de communicatie van de EU met de burgers. Voor de vertaling in talen anders dan de officiële EU-talen, verwijst de Commissie de geachte afgevaardigde naar de conclusies van de Raad van 13 juni 20052, waarin staat dat de directe of indirecte kosten in verband met de uitvoering van deze bestuurlijke regelingen door de instellingen en de organen van de Unie, ten laste komen van de verzoekende lidstaat. ***
Vraag nr. 63 van María Esther Herranz García (H-0026/06) Betreft: Meertaligheid in de Europese Unie en bij de instellingen van de EU De Commissie heeft op 29 november een programma aangekondigd ter vermindering van het aantal vertalers. Deze maatregel heeft met name betrekking op het aantal Spaanse vertalers dat met 33% moet worden verminderd. In het geval van het Spaans is de vermindering bijzonder ernstig en verbazingwekkend, aangezien deze taal wordt gesproken door meer dan 45 miljoen burgers in de EU en meer dan 400 miljoen mensen in de hele wereld. Bovendien staat het Spaans bij de meest gesproken talen van de Europese Unie op de vijfde plaats en bij de talen die als vreemde taal worden geleerd, op de vierde plaats, terwijl het Spaans de eerste plaats inneemt als het gaat om de toename van het aantal mensen binnen en buiten de Unie die Spaans spreken. Door vermindering van het aantal vertalers zou het Spaans qua vertalingen paradoxaal genoeg op de zesde plaats terechtkomen. Wat is de exacte inhoud van dit programma ter vermindering van het aantal vertalers waarvan tot dusverre alleen in de media gewag wordt gemaakt en op welke rechtsgrondslag baseert de Commissie zich bij het onderscheid tussen "procestalen" en de overige officiële talen? Antwoord De Commissie wil de geachte afgevaardigde ervan verzekeren dat de Commissie zich onverminderd blijft inzetten voor het beginsel van meertaligheid. Overeenkomstig artikel 1 van Verordening nr. 1/1958 van de Raad3, moeten alle officiële EUtalen op dezelfde basis worden behandeld voor zover het de publicatie betreft van wetgeving en andere documenten van algemene strekking. Dit betekent dat het Spaans dezelfde status heeft als iedere andere officiële taal. Bovendien zal geen enkele vertaler zijn of haar baan kwijtraken. De betrokken vertalers zullen geen nadelen ondervinden wat betreft rang, salaris, loopbaanontwikkeling of andere vergelijkbare aspecten. Het beginsel van meertaligheid is niet gekoppeld aan het aantal sprekers van een taal, maar is een democratische noodzaak: de burgers van de EU moeten documenten die rechtstreeks op hen van toepassing zijn kunnen lezen in de officiële taal van hun land, of een taal nu wordt gesproken door 40 miljoen moedertaalsprekers of door 400 000. Het is dan
1
Zie de mededeling "Matching Supply and Demand for Translation" (Afstemming van het aanbod en de vraag naar vertalingen) (SEC(2004) 638). PB C148 van 18.06.2005. 3 Verordening nr. 1/1958, PB P 17 van 6.10.1958, zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 920/2005 van de Raad van 13 juni 2005 tot wijziging van Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap en Verordening nr.1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, alsmede tot invoering van tijdelijke afwijkingsmaatregelen met betrekking tot deze verordeningen, PB L 156 van 18.6.2005. 2
16/02/2006
35
ook logisch dat het Spaans, het Slowaaks, het Nederlands, het Zweeds en alle andere officiële talen gelijk worden behandeld, zodat alle EU-burgers dezelfde democratische rechten hebben. Wel kan de Commissie, op grond van artikel 6 van Verordening nr. 1/1958 van de Raad, besluiten welke van de officiële en werktalen gebruikt zullen worden voor haar interne communicatie. Dit moet niet worden verward met de verplichting om het beginsel van meertaligheid bij de vertaling van documenten van wet- of regelgevende aard ten volle te eerbiedigen. De personeelsstrategie van het directoraat-generaal Vertaling van de Commissie is een intern managementinstrument dat tot doel heeft op een zo efficiënt mogelijke manier gebruik te maken van het huidige personeelsbestand. Over het algemeen zijn voor de afdelingen Engels, Frans en Duits meer werknemers nodig voor het redigeren van originele documenten, het vertalen van binnenkomende documenten uit de lidstaten enz. De vertalers zullen op gepaste wijze worden ingezet om te kunnen inspelen op de nieuwe en toenemende vraag, ook op andere taalkundige terreinen als webvertaling, redactie, en om in algemene zin de meertaligheid in alle aspecten van de werkzaamheden van de Commissie te versterken. ***
Vraag nr. 64 van Cristina Gutiérrez-Cortines (H-0029/06) Betreft: Veeltaligheid in de Europese Unie en haar instellingen en bevordering van de officiële talen De Europese Commissie heeft laten weten dat zij voornemens is het aantal vertalers te verminderen, wat dramatische gevolgen zal hebben voor het Spaans, dat als officiële taal duidelijk gediscrimineerd wordt. Artikel 290 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaalt: "De regeling van het taalgebruik door de instellingen van de Gemeenschap wordt, onverminderd de bepalingen van het statuut van het Hof van Justitie, door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld". Op grond van dit artikel heeft de Ministerraad in 1958 zijn Verordening nr. 1 tot regeling van het taalgebruik vastgesteld, waarin de officiële talen van de EU worden opgesomd. Na verschillende wijzigingen van de verordening zijn dit er nu 21. Bovendien bepaalt de verordening dat de instellingen hun eigen regeling van het taalgebruik kunnen vastleggen in hun huishoudelijk reglement. Wat is de inhoud van het Commissiebesluit? Op welke rechtsgrondslag is het gebaseerd? Antwoord De Commissie wil de geachte afgevaardigde ervan verzekeren dat het totale aantal taalkundige medewerkers niet zal worden verlaagd. De nieuwe strategie van het directoraat-generaal Vertaling van de Commissie is een intern managementinstrument – geen besluit van de Commissie – dat tot doel heeft op een zo efficiënt mogelijke manier gebruik te maken van het huidige personeelsbestand. De vertalers zullen op gepaste wijze worden ingezet om te kunnen inspelen op de nieuwe en toenemende vraag, ook op andere taalkundige terreinen als webvertaling, redactie, en om in algemene zin de meertaligheid in alle aspecten van de werkzaamheden van de Commissie te versterken. De Commissie blijft zich onverminderd inzetten voor het beginsel van meertaligheid en de toepassing van Verordening 1/1958 van de Raad1. ***
Vraag nr. 65 van Maria Badia I Cutchet (H-0038/06) Betreft: Rol van de talen in de communicatiestrategie van de Europese Unie
1 Verordening nr. 1/1958, PB P 17 van 6.10.1958, zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 920/2005 van de Raad van 13 juni 2005 tot wijziging van Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap en Verordening nr.1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, alsmede tot invoering van tijdelijke afwijkingsmaatregelen met betrekking tot deze verordeningen, PB L 156 van 18.6.2005.
36
16/02/2006
In juli 2005 heeft de Europese Commissie een actieplan goedgekeurd om de communicatie van de Europese Unie te verbeteren. Eind 2004 had de Spaanse regering bij de Raad van de Europese Unie een voorstel ingediend om in bepaalde omstandigheden – onder meer in schriftelijke contacten van Spaanse burgers met de instellingen van de Unie – het gebruik van de andere officiële talen van Spanje (Catalaans, Galicisch en Baskisch) toe te staan. De kosten hiervoor zouden worden gedragen door de Spaanse regering. Andere communautaire instellingen hebben al een overeenkomst in die zin goedgekeurd. Ik begrijp dat dit voorstel in ons Parlement politieke moeilijkheden met zich brengt, maar aangezien er geen financieel probleem is, meen ik dat de Europese afgevaardigden het belang van deze eis zouden moeten erkennen. Het gaat er niet alleen om de bescherming van de talenrijkdom en het culturele pluralisme te verzekeren, maar ook de afstand tussen Catalaans, Galicisch en Baskisch sprekende burgers en de instellingen en het beleid van de Europese Unie te verkleinen, zonder het Spaans te benadelen. De Commissie is voorstander van de idee dat burgers in hun eigen taal met de communautaire instellingen kunnen communiceren. Meent de Commissie niet dat de goedkeuring van deze overeenkomst de betrokkenheid en het politieke engagement van deze burgers ten aanzien van de EU kan bevorderen? Antwoord De Commissie deelt de mening van de geachte afgevaardigde over het belang van het idee dat burgers in hun eigen taal met de EU-instellingen moeten kunnen communiceren om de afstand tot deze instellingen te verkleinen. Naar aanleiding van de door de Raad geformuleerde uitnodiging heeft de Commissie op 21 december 2005 een administratieve overeenkomst met Spanje ondertekend. Op grond hiervan is het alle burgers en inwoners van Spanje toegestaan om schriftelijk te corresponderen met de Commissie in een taal die een officiële status heeft welke wordt erkend in de Spaanse grondwet (Baskisch, Catalaans en Galicisch). Deze overeenkomst zal in de loop van 2006 ten uitvoer worden gelegd. ***
Vraag nr. 66 van Carlos Carnero González (H-0041/06) Betreft: Handhaving of wijziging van het besluit tot beperking van het aantal vertalers in het Spaans bij de Commissie De Commissie heeft op 18 januari ll. mijn schriftelijke vraag P-4568/05 over de beperking van het aantal vertalers in het Spaans bij haar diensten beantwoord. Ik deel de in het door commissaris Figel ondertekende antwoord naar voren gebrachte argumenten niet, en vind bovendien dat uit het antwoord niet duidelijk blijkt of de Commissie haar in november 2005 bekendgemaakte plannen handhaaft, o.a. wat betreft de onaanvaardbare beperking van het aantal vertalers in het Spaans, zonder rekening te houden met belangrijke factoren zoals het aantal Spaanssprekenden en de buitengewone uitbreiding van deze taal binnen zowel als buiten de Unie. Blijft de Commissie bij haar plannen of heeft zij besloten ze te wijzigen in de door de publieke opinie, de Spaanse regering en mijzelf bepleite zin, teneinde geen afbreuk te doen aan de aanzienlijke toegevoegde waarde die de EU kan ontlenen aan het gebruik van het Spaans als een van haar hoofdtalen, en te voorkomen dat het Spaans wordt gediscrimineerd ten aanzien van het Engels, het Frans en het Duits? Antwoord De Commissie herhaalt haar verklaring dat, op grond van Verordening nr. 1/1958 van de Raad1, het Spaans dezelfde status heeft als iedere andere officiële taal. Om haar verplichtingen op grond van deze verordening na te komen, moet de Commissie op een zo efficiënt mogelijke manier gebruik maken van het huidige personeelsbestand, hetgeen betekent dat voor haar interne communicatie vertaling wordt verzorgd op basis van de reële behoeften. Dit doet echter niets af aan de volledige eerbiediging van het beginsel van meertaligheid met betrekking tot de vertaling van documenten van wet- of regelgevende aard. De Commissie wil de geachte afgevaardigde ervan verzekeren dat het totale aantal taalkundige medewerkers niet zal worden verlaagd; een deel van de bestaande vertaalcapaciteit zal worden ingezet voor taken die verband houden met 1 Verordening nr. 1/1958, PB P 17 van 6.10.1958, zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 920/2005 van de Raad van 13 juni 2005 tot wijziging van Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap en Verordening nr.1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, alsmede tot invoering van tijdelijke afwijkingsmaatregelen met betrekking tot deze verordeningen, PB L 156 van 18.6.2005.
16/02/2006
37
meertaligheid, zoals webvertaling, terminologie, enz., waar een toenemende vraag naar bestaat, omdat met behulp daarvan rechtstreeks met de burgers kan worden gecommuniceerd. Gelet op het bovenstaande, ziet de Commissie geen reden om haar beleid te wijzigen. ***
Vraag nr. 67 van Pilar del Castillo Vera (H-0067/06) Betreft: Vertaling bij de Europese Commissie In de Spaanse pers zijn onlangs berichten verschenen over het voornemen van de Europese Commissie om het aantal Spaanstalige vertalers bij de diensten van de Commissie te beperken. Kan de Commissie meedelen wat de precieze plannen voor deze beperking zijn? Hoeveel posten voor Spaanstalige vertalers wil de Europese Commissie concreet schrappen? Op grond van welke criteria gebeurt dit? Wordt hierbij rekening gehouden met het aantal inwoners van het land en het aantal mensen in de wereld dat deze taal spreekt? Antwoord De strategie van het directoraat-generaal Vertaling van de Commissie is een intern managementinstrument dat tot doel heeft op een zo efficiënt mogelijke manier gebruik te maken van het huidige personeelsbestand, die volgt op de strategie inzake het beheer van de vraag die na de uitbreiding van 2004 is ingevoerd om het hoofd te bieden aan het ernstige tekort aan vertaalcapaciteit in de nieuwe talen1. Deze strategie heeft ertoe geleid dat het aantal te vertalen documenten is verminderd, hetgeen is uitgemond in een daling van de behoefte aan vertalers in de talen van de oude lidstaten. Tegen deze achtergrond is het noodzakelijk gebleken een deel van de bestaande vertaalcapaciteit in te zetten voor taken die verband houden met meertaligheid, zoals webvertaling, terminologie, enz., waar een toenemende vraag naar bestaat, omdat met behulp daarvan rechtstreeks met de burgers kan worden gecommuniceerd. Deze strategie is van toepassing op alle taalafdelingen en heeft volstrekt geen gevolgen voor de status van een van de officiële EU-talen. De Commissie wil de geachte afgevaardigde ervan verzekeren dat het totale aantal taalkundige medewerkers niet zal worden verlaagd; geen enkele vertaler zal zijn of haar baan kwijtraken. De vertalers zullen op gepaste wijze worden ingezet om te kunnen inspelen op de nieuwe en toenemende vraag, ook op andere taalkundige terreinen als webvertaling, redactie, en om in algemene zin de meertaligheid in alle aspecten van de werkzaamheden van de Commissie te versterken. De betrokken vertalers zullen geen nadelen ondervinden wat betreft rang, salaris, loopbaanontwikkeling of andere vergelijkbare aspecten. Het beginsel van meertaligheid is niet gekoppeld aan het aantal sprekers van een taal, maar is een democratische noodzaak: de burgers van de EU moeten documenten die rechtstreeks op hen van toepassing zijn kunnen lezen in de officiële taal van hun land, of een taal nu wordt gesproken door 40 miljoen moedertaalsprekers of door 400 000. Het is dan ook logisch dat het Spaans, het Slowaaks, het Nederlands, het Zweeds en alle andere officiële talen gelijk worden behandeld, zodat alle EU-burgers dezelfde democratische rechten hebben. De Commissie wil de geachte afgevaardigde ervan verzekeren dat de Commissie zich onverminderd blijft inzetten voor het beginsel van meertaligheid en de toepassing van Verordening nr. 1/1958 van de Raad2. ***
Vraag nr. 68 van Yiannakis Matsis (H-0004/06) Betreft: Uitspraken van Hilmi Özkök over Turkse troepen op Cyprus 1
Zie de mededeling "Matching Supply and Demand for Translation" (Afstemming van het aanbod en de vraag naar vertalingen) (SEC(2004) 638). Verordening nr. 1/1958, PB P 17 van 6.10.1958, zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 920/2005 van de Raad van 13 juni 2005 tot wijziging van Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap en Verordening nr.1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, alsmede tot invoering van tijdelijke afwijkingsmaatregelen met betrekking tot deze verordeningen, PB L 156 van 18.6.2005. 2
38
16/02/2006
De Turkse opperbevelhebber, Hilmi Özkök, heeft in zijn nieuwjaarstoespraak ook de kwestie-Cyprus aan de orde gesteld. Hij heeft onder andere gezegd dat de Turkse troepen zich op Cyprus bevinden voor het verdedigen van de belangen van Turkije zelf en voor het waarborgen van haar geostrategische rol in de regio. De opmerkingen van Özkök bevestigen het voornemen van Turkije om de illegale bezetting van de Republiek Cyprus, lidstaat van de Europese Unie, voort te zetten. De opmerkingen komen neer op een schending van de onafhankelijkheid van de Republiek Cyprus en ze druisen in tegen de beginselen en waarden van de EU en het internationaal recht. Welke maatregelen is de EU van plan te gaan nemen voor de terugtrekking van de Turkse troepen uit de Republiek Cyprus, een lidstaat van de Unie? Zou de EU in het kader van deze maatregelen steun verlenen aan het zo snel mogelijke begin van de terugtrekking van de Turkse troepen uit de Republiek Cyprus en de vervanging van deze troepen, in samenwerking met de VN, door een Europees contingent? Antwoord Zoals de Commissie bij talloze gelegenheden heeft verklaard, blijft zij zich volledig inzetten voor hervatting van de besprekingen onder auspiciën van de Verenigde Naties, die moeten leiden tot een allesomvattende oplossing voor de kwestie-Cyprus, waarbij alle hoofdzaken aan de orde komen, zoals veiligheid, de grondwet, eigendom en grondgebied. De Commissie hoopt dat dergelijke besprekingen zo spoedig mogelijk worden heropend. ***
Vraag nr. 69 van Antonio Masip Hidalgo (H-0014/06) Betreft: Nomenclatuur plastische chirurgie De nieuwe nomenclatuur die de Europese Unie voor de medische specialiteiten opgesteld heeft, en die door het CONSLEG-systeem van het Publicatiebureau uitgegeven is (CONSLEG : 1993L0016-01/05/2004) noemt de specialiteit plastische, reconstructieve en esthetische chirurgie gewoon esthetische chirurgie. De benaming is niet aanvaardbaar, want plastische chirurgie omvat veel meer als alleen maar esthetische chirurgie; er bestaat in Europa ook geen erkende titel van specialist in de esthetische chirurgie, en op die manier krijgt de praktijk van esthetische chirurgie door degenen die zich zonder enige vorm van opleiding "specialisten in de esthetische chirurgie" noemen een legaal karakter, zodat ze een gevaar voor de bevolking vormt, die ingrepen laat uitvoeren door personen die ze degelijk gevormd en gekwalificeerd waant. Op welke manier denkt de Commissie in te grijpen? Antwoord Diverse beroepsorganisaties van plastisch chirurgen hebben de aandacht van de Commissie al gevestigd op het feit dat in de Franse tekst van Richtlijn 93/16/EEG van de Raad van 5 april 1993 ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma's, certificaten en andere titels1 de rubriek voor de specialisatie plastische chirurgie abusievelijk is geformuleerd als "Chirurgie Esthéthique" in plaats van "Chirurgie Plastique" en zij hebben de Commissie gevraagd wat zij zal doen om dit recht te zetten. Zoals de Commissie de betreffende beroepsorganisaties inmiddels heeft laten weten, werd de rubriek in de originele versie van Richtlijn 93/16/EEG correct aangeduid als "Chirurgie Plastique". In 2001 is voornoemde richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EEG. In de loop van het wetgevingsproces in de Raad en het Parlement en de vertaling van de latere richtlijn in het Frans is de rubriek "Chirurgie Plastique" abusievelijk gewijzigd in "Chirurgie Esthétique". Aangezien Richtlijn 93/16/EEG zoals gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EEG, onlangs is herzien in het kader van de nieuwe Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, heeft de Commissie deze fout inmiddels onder de aandacht van het secretariaat-generaal van de Raad gebracht met het oog op rectificatie en opname ervan in een "corrigendum" bij de nieuwe Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, die momenteel wordt voorbereid.
1
PB L 165 van 07.07.1993.
16/02/2006
39 ***
Vraag nr. 70 van John Purvis (H-0017/06) Betreft: Voorschriften inzake transparantie Volgens een artikel in de Financial Times (11.1.06) maakt de vrees voor mogelijke sancties wegens het niet onmiddellijk vrijgeven van prijsgevoelige informatie overeenkomstig de nieuwe voorschriften in de richtlijn inzake misbruik van een marktpositie, ondernemingen terughoudend bij het geven van persconferenties, interviews en het houden van informele bijeenkomsten met de pers. Is de Commissie bezorgd dat de voorschriften inzake openbaarmaking ondernemingen voorzichtiger maken en derhalve terughoudender als het gaat om het verstrekken van informatie aan investeerders en de media? Antwoord De richtlijn betreffende marktmisbruik (Richtlijn 2003/6/EG, waaronder zijn maatregelen ter uitvoering: de Richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG, 2004/72/EG en Verordening (EG) nr. 2273/2003), is onlangs pas in de lidstaten ten uitvoer gelegd. Hiermee zijn uitgebreidere en consistentere regels ingevoerd voor de omgang met voorwetenschap op de financiële markten in Europa. In de regel zijn emittenten nu verplicht voorwetenschap zo snel mogelijk openbaar te maken, voorzover deze rechtstreeks betrekking heeft op de betrokken emittent. Als zij voorwetenschap aan een derde mededelen in het kader van de normale uitoefening van hun werk, beroep of functie moeten zij deze informatie daadwerkelijk en volledig openbaar maken, en wel gelijktijdig (in geval van een opzettelijke bekendmaking) of onverwijld (in geval van een niet-opzettelijke bekendmaking). Deze verplichte openbaarmaking is niet van toepassing indien de derde partij een geheimhoudingsplicht heeft tegenover de emittent. De richtlijn betreffende marktmisbruik heeft de alertheid van de emittenten (en andere betrokkenen) op de juiste omgang met de openbaarmaking van voorwetenschap vergroot. Zij nemen nu meer verantwoordelijkheid voor de toegang van derden tot voorwetenschap. De Commissie vindt dit een goede ontwikkeling. Zij vertrouwt er verder op dat huidige en toekomstige aandeelhouders waardering zullen hebben voor de inspanningen van bedrijven om te voldoen aan de regels inzake openbaarmaking die zijn vervat in de richtlijn betreffende marktmisbruik en om tegelijkertijd te zorgen voor een constante en zinvolle informatiestroom over hun werkzaamheden aan het publiek. De Commissie vertrouwt erop dat emittenten in deze vroege fase van de toepassing van de richtlijn betreffende marktmisbruik richtsnoeren zullen ontvangen van de nationale effectenregelgevers die belast zijn met het toezicht op en de handhaving van de regels inzake marktmisbruik. De Commissie zal de gevolgen van de richtlijn betreffende marktmisbruik en zijn maatregelen ter uitvoering voor de werking van de effectenmarkten in de EU uiteraard nauwlettend volgen en evalueren. ***
Vraag nr. 71 van Claude Moraes (H-0019/06) Betreft: Commissiegelden voor het midden- en kleinbedrijf Welke steun kunnen kleine en middelgrote ondernemingen krijgen die met de Europese Commissie te maken hebben? Een ingenieursbedrijf van naam in mijn kieskring heeft een boekhoudkundige controle van de EU ondergaan en ondervond grote moeilijkheden bij het instellen van een beroep tegen de resultaten. De Europese Commissie beschikt over uitgebreide middelen die kleine en middelgrote ondernemingen meestal niet hebben. Hoe kan de Commissie waarborgen dat kleine en middelgrote ondernemingen een eerlijke behandeling krijgen als zij met de Commissie te maken hebben? Hoe kunnen kleine en middelgrote ondernemingen gedetailleerd, passend en deskundig advies krijgen? Antwoord De geachte afgevaardigde verwijst naar een specifiek geval van een bedrijf dat een boekhoudkundige controle van de EU heeft ondergaan. Het is voor de Commissie lastig om hierop commentaar te geven zonder te beschikken over nauwkeuriger informatie. Het is echter een algemene regel dat financiering door de Commissie geschiedt op voorwaarde dat uit de EUbegroting gefinancierde projecten het onderwerp kunnen zijn van een dergelijke controle achteraf, zoals is bepaald in artikel 60, lid 4 van het Financieel Reglement. De Commissie voert een periodieke evaluatie uit van het Financieel
40
16/02/2006
Reglement, zoals bepaald in artikel 184 hiervan. De vorige evaluatie heeft in 2005 plaatsgevonden en resulteerde in een voorstel tot wijziging van het Financieel Reglement1, waarover momenteel wordt onderhandeld met de Raad en het Parlement en dat volgens het voorstel van de Commissie op 1 januari 2007 in werking treedt. Aangezien in artikel 184 wordt bepaald dat het Financieel Reglement elke drie jaar en telkens wanneer zulks nodig is opnieuw wordt bezien, mag men verwachten dat er in 2007/2008 een volgende evaluatie van start gaat, en dat eventuele wijzigingen in 2010 van kracht zullen worden. Bij de uitvoering van dergelijke boekhoudkundige controles hanteert de Commissie de toepasselijke internationale normen. Die voorzien in de mogelijkheid om te reageren op de bevindingen en aanbevelingen van de controleur: een bedrijf of enige andere gecontroleerde organisatie heeft dan ook de mogelijkheid om, gedurende wat de "contradictoire procedure" wordt genoemd, aanvullende informatie onder de aandacht van de Commissie te brengen die zou kunnen leiden tot herziening van het oorspronkelijke standpunt. Dit moet schriftelijk gebeuren (per brief of e-mail), hetgeen ook kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) zich kunnen veroorloven. Wat betreft het algemenere punt dat aan de orde wordt gesteld, is de Commissie voornemens de KMO's bij te staan en wil zij het volgende benadrukken: De Commissie heeft in november 2005 een mededeling goedgekeurd over "een modern KMO-beleid voor groei en werkgelegenheid", die tot doel heeft een allesomvattend beleidskader te scheppen voor acties ten behoeve van KMO's. Die acties moeten waarborgen dat er rekening wordt gehouden met KMO's bij de beoordeling of voorbereiding van EUwetgeving. De regels voor de deelname van KMO's aan communautaire programma's zullen worden vereenvoudigd en de procedures zullen minder gecompliceerd worden gemaakt. De Commissie zou het op prijs stellen als het Parlement steun zou geven aan verdere terugdringing van de administratieve lasten voor KMO's en versterking van hun deelname aan communautaire programma's. De Commissie heeft de MKB-gezant een grotere rol gegeven, welke nu wordt vervuld door de adjunct-directeurgeneraal van het DG ENTR2. De MKB-gezant en haar team zijn verantwoordelijk voor het integreren van de KMOdimensie in het EU-beleid, het luisteren naar KMO's en hun vertegenwoordigers, en het benadrukken van hun zorgen bij de verschillende diensten van de Commissie. Men kan rechtstreeks contact opnemen met de MKB-gezant via
[email protected]
. Het netwerk van Euro Info Centres (EIC's) biedt gedetailleerd, toepasselijk en deskundig advies aan KMO's over EU-zaken – waaronder communautaire programma's. Er zijn bijna 270 EIC's en meer dan 300 lokale EICinformatiepunten in Europa. De Commissie heeft twee nieuwe mechanismen ontwikkeld om de feedback van KMO's op de communautaire beleidsvorming via het EIC-netwerk te verbeteren: "MKB-feedback" en het "MKB-panel". Via "MKBfeedback" zullen problemen worden geconstateerd waarmee KMO's worden geconfronteerd bij de tenuitvoerlegging van Europese wetgeving of beleid, terwijl het "MKB-panel" wetgeving of beleid in de voorbereidingsfase zal testen met een panel van lokale KMO's. Wellicht dat het dichtstbijzijnde EIC de kwestie samen met het betrokken bedrijf kan bekijken. Daarnaast zijn er specifieke instrumenten en acties ontwikkeld of die worden op dit moment overwogen ter verbetering van de informatie aangaande lopende en toekomstige programma's waarover KMO's kunnen beschikken, en ter ondersteuning van hun deelname aan communautaire programma's, waaronder MKB-helpdesks, lokale contactpunten en gerichte uitnodigingen tot het indienen van voorstellen. ***
Vraag nr. 72 van Alejo Vidal-Quadras Roca (H-0022/06) Betreft: Toepassing van richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van persoonsgegevens Onlangs is bekend geworden dat de regering van Catalonië ziekenhuisgegevens heeft gebruikt om het gebruik van het Catalaans bij de geneeskundige zorg na te gaan. Richtlijn 95/46/EG3 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens verbiedt in de artikelen 8, 11,14 en 18 de verwerking van gegevens in verband met de gezondheid zonder uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene, verplicht de bijzonderheden over de verwerking van gegevens aan de belanghebbende mede te delen, garandeert personen het recht om in het geweer gekomen tegen verwerking van gegevens en bevat de plicht om de toezichthoudende autoriteit voor een voorafgaande beoordeling
1 2 3
COM(2005)181 van 03.05.2005. DG Ondernemingen en industrie. PB L 281 van 23.11.1995, blz 31
16/02/2006
41
van de verwerking van de gegevens op de hoogte te stellen. Artikel 6 bepaalt dat "gegevens voor (...) uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden moeten worden verkregen." Meent de Europese Commissie dat in het bovengenoemde geval aan al deze voorschriften is voldaan? Is de Commissie voornemens om, gezien het belang van waarborging van de fundamentele rechten van de burger, met name het recht op de privé-sfeer, een verklaring van de Spaanse regering over het gebeurde te verlangen? Antwoord Zoals in Richtlijn 95/46/EG is bepaald, worden persoonsgegevens in verband met de gezondheidstoestand van een persoon beschouwd als "gevoelige gegevens" die bijzondere bescherming vereisen. In artikel 8 van de richtlijn worden aan de verwerking van persoonsgegevens in verband met de gezondheidstoestand van een persoon bepaalde voorwaarden verbonden. In wezen is voor de verwerking ervan de toestemming van de betrokkene vereist, of een nationale wet op grond waarvan de verwerking van de gegevens is toegestaan en die passende waarborgen bevat, bijvoorbeeld in het kader van de verlening van medische zorg of het beheer van gezondheidsdiensten, of wanneer verwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene. De richtlijn biedt de lidstaten de mogelijkheid dergelijke gevoelige gegevens dus te verwerken om redenen van zwaarwegend algemeen belang, mits zij zorgen voor passende waarborgen. De Commissie moet erop wijzen dat uit hoofde van het systeem dat in de richtlijn betreffende de bescherming van persoonsgegevens is neergelegd, de gegevensbeschermingsautoriteiten van de lidstaten de bevoegde autoriteiten zijn om toezicht te houden op de rechtmatigheid van werkzaamheden die worden verricht in verband met de verwerking van persoonsgegevens en die op hun grondgebied worden uitgevoerd. Deze autoriteiten moeten gepaste maatregelen nemen om de wetgeving inzake gegevensbescherming te handhaven en onrechtmatige gegevensverwerking te voorkomen of te beëindigen, en wel door middel van controles of sancties. De Commissie zal de Spaanse autoriteiten om informatie verzoeken betreffende de feiten waarnaar in de vraag wordt verwezen om te verifiëren of het onderzoek dat de Generalidad de Cataluña heeft gedaan voldoet aan de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van persoonsgegevens, met name aan artikelen 7, 8, 10, 11, 18 en 20. Op basis van de verstrekte informatie zal de Commissie beslissen over het nemen van gepaste maatregelen. ***
Vraag nr. 73 van Albert Deß (H-0025/06) Betreft: E.coli bij levensmiddelen (harde kaas); uiteenlopende grenswaarden bij de invoer in Australië en de EU De wetgevingssituatie in de EU is als volgt: krachtens de sinds 1 januari 2006 geldende verordening (EG) nr. 2073/20051 moeten E.coli als proceshygiënecriteria worden beschouwd. Twee van de vijf genomen monsters mogen tussen 100 en 1.000 E.coli per gram liggen. De wetgevingssituatie in Australië is als volgt: in Australië is de toelaatbare grenswaarde bij E.coli bij vijf genomen monsters volledig anders dan in de EU. Hier mag slechts een van de vijf monsters tussen 10 en 100 E.coli per gram liggen, waarbij het niet gaat om een proceshygiënecriterium, maar om een handelscriterium dat de consument moet beschermen. Dit betekent een enorme verstoring van de mededinging en belemmert de export van kaas van de EU naar Australië. Welke maatregelen neemt de Commissie om deze enorme handelsbelemmering uit de weg te ruimen? Wanneer geen uniforme grenswaarden kunnen worden overeengekomen, wordt de Commissie verzocht ervoor te zorgen dat bij de invoer in de EU voor de betrokken producten de lage Australische grenswaarden worden toegepast. Antwoord De Commissie bedankt de geachte afgevaardigde voor het onder haar aandacht brengen van deze kwestie, en verzekert het Parlement dat de kwestie bij Australië aan de orde wordt gesteld teneinde de situatie op te helderen.
1
PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1.
42
16/02/2006
Er zij echter op gewezen dat de leden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) het recht hebben om in het kader van de WTO-overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen (de SPS-overeenkomst) hun eigen beschermingsniveau vast te stellen, zolang het niet gaat om een verkapte, arbitraire of discriminerende handelsbeperking. De Commissie zal de Australische maatregel te zijner tijd onderzoeken om vast te stellen of deze in overeenstemming is met de SPSovereenkomst, en zij zal het Parlement van haar bevindingen op de hoogte stellen. ***
Vraag nr. 74 van Gay Mitchell (H-0028/06) Betreft: Aandacht voor het lot van de ontwikkelingslanden De Commissie wil het contact tussen de EU en de burgers van Europa herstellen. Onderschrijft de Commissie de stelling dat veel EU-burgers bezorgd zijn over het lot van onze buren in de ontwikkelingslanden (zie het grote aantal publieke manifestaties)? Is de commissie bereid in haar communicatiebeleid prioritair aandacht aan dit onderwerp te besteden? Antwoord De aard van de EU, haar institutionele complexiteit en het gebrek aan een verenigde en homogene "Europese" publieke opinie zijn belangrijke uitdagingen als het gaat om het definiëren van prioriteiten in het communicatiebeleid. De Commissie is het ermee eens dat het Europese publiek relatief weinig bekend is met de externe hulp van de EU en haar rol in de wereld. Hoewel uit Europese opiniepeilingen is gebleken dat Europeanen zeer positief tegenover het idee van ontwikkelingshulp staan, associëren slechts weinigen de Europese Unie met ontwikkelingsbeleid. De Commissie is zich hiervan terdege bewust en, samen met de lidstaten, andere EU-instellingen en internationale organisaties, gaat zij deze uitdaging aan. Het communicatieactieplan van het directoraat-generaal (DG) Ontwikkeling voorziet in een groot aantal verschillende activiteiten ter bevordering van het Europees ontwikkelingsbeleid, zowel in alle EU-lidstaten als in onze partnerlanden in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS). Om de diverse doelgroepen zo goed mogelijk te bereiken, heeft de Commissie speciaal de nadruk gelegd op de ondersteuning van de pers en de media op het vlak van de informatievoorziening. Er worden in Brussel speciale trainingsseminars voor journalisten uit de nieuwe lidstaten en uit partnerlanden georganiseerd en wekelijkse en maandelijkse elektronische nieuwsbrieven verzonden. De Commissie heeft in 2005 verder diverse audiovisuele producten ontwikkeld ter ondersteuning van de zichtbaarheid van het ontwikkelingsbeleid en met name van de steun van Europa voor de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling. Een aantal van deze producten maakte tevens deel uit van een informatiecampagne voor een breed publiek ter gelegenheid van de wereldtop van de Verenigde Naties van september 2005. De Commissie heeft diverse tv-spots geproduceerd en verspreid; daarnaast heeft zij verschillende VideoNewsReleases geproduceerd en verspreid ten dienste van de audiovisuele media. En laten we onze publicaties niet vergeten. Er is in september 2005 een speciale website on line geplaatst over de voornaamste Europese initiatieven op het gebied van het ontwikkelingsbeleid in 2005 en met name over de Europese steun voor de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling. De website zal dit jaar verder worden ontwikkeld. Vanwege het contact met de mensen in Europa verheugt de commissaris die verantwoordelijk is voor ontwikkeling en humanitaire hulp zich over de respons op zijn website. Ook heeft hij een chatsessie met Europese burgers georganiseerd. De Commissie zal haar inspanningen op dit terrein in 2006 blijven opvoeren. Zij vindt deze communicatieactiviteiten belangrijk voor de zichtbaarheid van haar buitenlandse acties. Het is belangrijk dat we met de verschillende beleids- en communicatieinitiatieven die we hebben ontplooid, uitdragen dat Europese betrokkenheid van toegevoegde waarde is voor Afrika en dat de ontwikkeling van Afrika van toegevoegde waarde is voor Europa. De Commissie zal haar deel van het werk doen, maar succes is afhankelijk van andere positieve bijdragen. De EU verzorgt als zodanig meer dan de helft van de officiële mondiale ontwikkelingshulp. Het moge duidelijk zijn dat de EU meer in de schijnwerpers verdient te staan vanwege haar enorme bijdrage aan de bestrijding en uitroeiing van armoede, ook voor dat deel van de hulp dat rechtstreeks afkomstig is van de lidstaten of via internationale organisaties loopt. De staatshoofden en regeringsleiders hebben tot besluit van de Europese Raad van juni 2005 opgeroepen tot een "periode van bezinning", naar aanleiding van de negatieve uitslagen van de referenda in Frankrijk en Nederland over de Europese Grondwet. Al in juli 2005 bereikte de Commissie overeenstemming over een actieplan voor een betere communicatie over Europa. Het actieplan werd gevolgd door een plan D waarover de Commissie het in oktober 2005 eens werd. Het plan D voor democratie, dialoog en debat behelst een gestructureerde aanpak om een publiek debat over de toekomst van de Europese Unie aan te zwengelen. Een onderdeel van de ambitie om mensen te informeren aan de hand van concrete verwezenlijkingen en projecten over de rol van Europa, en hen gehoor te laten krijgen wat betreft hun verwachtingen inzake het toekomstige beleid, is een duidelijke verwijzing naar de grenzen van Europa en zijn rol in de wereld. De groep van RELEX-commissarissen (Externe betrekkingen) vat zijn taak serieus op en kiest ervoor deze uitdaging gezamenlijk aan te gaan.
16/02/2006
43
De uitdagingen in de wereld van vandaag zijn groot, maar de Commissie heeft een goed verhaal. Samen met de lidstaten, andere EU-instellingen, andere internationale organisaties en het maatschappelijk middenveld zal de Commissie dat verhaal vertellen en horen wat de burgers daarop zeggen. De commissaris die verantwoordelijk is voor ontwikkeling en humanitaire hulp zet zich persoonlijk in, samen met de vicevoorzitter voor institutionele betrekkingen en communicatiestrategie en andere collega's om deze uitdaging het hoofd te bieden. Het communiceren van de resultaten van het ontwikkelingsbeleid en de externe hulp van de EU aan de burgers was, is en blijft een van de prioriteiten van de Commissie. ***
Vraag nr. 75 van Georgios Toussas (H-0031/06) Betreft: Kustvaart in Griekenland De Commissie heeft Griekenland een met redenen omkleed advies gestuurd wegens niet-naleving van de communautaire wetgeving. Zij vraagt Griekenland willekeurige maatregelen te nemen die de problemen van de zeevarenden en de werkende bevolking van de eilanden in het algemeen nog zullen doen toenemen, en ook de risico's voor de veiligheid van de zeevaart en de bescherming van het milieu zullen verhogen, hetgeen uiteraard een storm van reacties heeft uitgelokt. Vindt de Commissie dat de afschaffing van de objectieve criteria van tonnage en vermogen van de vaartuigen voor de samenstelling van de bemanning, de leeftijdgrens die wordt vastgesteld voor het uit de vaart nemen van verouderde schepen en de volledige liberalisering van de tarieven in de toeristenklasse in het voordeel zijn van de gebruikers van deze diensten, de werkgelegenheid en de ontwikkeling van de Griekse eilanden? Of vindt zij dat deze maatregelen enkel de belangen en het winstbejag van de zeevaartmaatschappijen dienen en dat zij zich dus opnieuw moet beraden over haar standpunt? Antwoord In haar met redenen omkleed advies van 19 december 2005 aan Griekenland heeft de Commissie gewezen op de noodzaak tot naleving van Verordening (EG) nr. 3577/19921 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van kustvaartdiensten. Door deze diensten voor concurrentie open te stellen, kunnen ze tegen lagere kosten worden aangeboden aan passagiers en de gemeenschap in het algemeen. Bij onvoldoende particuliere initiatieven kan er een verplichting tot openbare dienstverlening worden opgelegd. Hoewel in het EG-Verdrag de bijzondere situatie van eilandregio's in aanmerking wordt genomen, kunnen evenwel niet alle kustvaartdiensten voor de eilanden automatisch als openbare diensten worden geclassificeerd. Griekenland moet de noodzaak van het opleggen van openbaredienstverplichtingen voor elk van de betrokken lijnen rechtvaardigen. In haar met redenen omkleed advies heeft de Commissie geen veroordeling uitgesproken over de leeftijdsgrens die bij Griekse wetgeving is vastgesteld voor het uit de vaart nemen van verouderde schepen. In haar met redenen omkleed advies stuurt de Commissie niet aan op de volledige liberalisering van de tarieven in de toeristenklasse. De Commissie heeft er enkel op gewezen dat vrijwel alle lijnen tussen de eilanden zijn onderworpen aan prijsstopmaatregelen in weerwil van het feit dat de rapportage en zelfs het onderzoek met betrekking tot de rechtvaardiging slechts van toepassing is geweest op de betrokken lijnen als geheel. Marktkrachten alleen zijn ontoereikend om bevredigende prijsniveaus te garanderen in termen van openbaredienstverplichtingen. Voor verschillende lijnen waar het hele jaar door veel verkeer is en diverse maatschappijen actief zijn is een dergelijk kader niet aangetoond. Wat betreft de samenstelling van de bemanning, heeft de Commissie vermeld dat de Griekse wetgeving voor alle categorieën zeevarenden het aantal heeft vastgesteld dat op een vaartuig tewerkgesteld moet worden. Een en ander geschiedt uitsluitend op basis van het scheepstonnage, het aantal passagiers dat mag worden vervoerd en de tijd van het jaar. Door maatschappijen te verbieden het type vaartuig in kwestie alsmede de bijbehorende specifieke benodigdheden in 1
Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de Lid- Staten (cabotage in het zeevervoer) PB L 364 van 12.12.1992
44
16/02/2006
aanmerking te nemen, belemmert deze wetgeving hen in hun vrijheid zelf te kiezen hoe zij hun diensten aan de consumenten aanbieden, terwijl het nut van de wetgeving in kwestie in termen van veiligheid en milieubescherming niet is aangetoond. ***
Vraag nr. 76 van Michael Gahler (H-0034/06) Betreft: Talenbeleid van de Europese Commissie Waarom bestaat er bij de Commissie een regeling dat aankomende afdelingshoofden een voorbereidingsprogramma uitsluitend in het Frans en het Engels moeten volgen, waardoor de vereiste taalvaardigheid kunstmatig tot deze talen wordt beperkt en het Duits, de op één na grootste begrepen taal in de EU en werktaal van de Commissie, in feite wordt gediscrimineerd? Hoe valt deze praktijk te verenigen met de door de Commissie gepropageerde "meertaligheid", d.w.z. moedertaal plus twee vreemde talen? Is de Commissie bereid het vereiste voorbereidingsprogramma zo aan te bieden dat de betrokkenen uit de drie talen er zelf twee kunnen kiezen waarin zij de cursusonderdelen willen volgen? Zou de Commissie de voorkeur geven aan een regeling waarmee althans wordt uitgesloten dat de moedertaal als één van de twee talen wordt gekozen, zodat alleen sprekers van de 17 niet-werktalen "vrij" zouden kunnen kiezen uit de drie talen? Is de Commissie voorts bereid de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat Duits en Frans in vergelijkbare situaties en constellaties niet alleen formeel gelijk worden behandeld, hetzij in positieve zin (als Frans wordt genomen, dan ook Duits), hetzij in negatieve zin (als geen Duits wordt genomen, dan ook geen Frans)? Antwoord De inleidende managementcursus van de Commissie, "First Steps in Managing People", is bedoeld om toekomstige hoofden van een administratieve eenheid de managementvaardigheden bij te brengen die zij nodig hebben om hun taken op doeltreffende wijze te vervullen. De cursus is niet bedoeld om de talenkennis van de deelnemer te testen of om zijn/haar taalvaardigheid te ontwikkelen. Bij het besluit om deze specifieke cursus uitsluitend in het Frans en het Engels aan te bieden is alleen gekeken naar welke talen managers in de praktijk voornamelijk gebruiken in hun dagelijkse werkzaamheden (in tegenstelling tot de talen die zij kunnen gebruiken) en naar het vinden van een evenwicht tussen overwegingen van meertaligheid en het verantwoord en efficiënt beheren van de financiële middelen van het centrale opleidingsbudget. De taalvaardigheid wordt ontwikkeld tijdens aparte specifieke cursussen, die beschikbaar zijn in 28 talen. Alle medewerkers kunnen hun taalvaardigheid in al deze talen ontwikkelen, in overeenstemming met zowel het beleid van meertaligheid van de Commissie als hun specifieke werkgerelateerde behoeften. Bovendien krijgen managers bij de Commissie individuele en intensieve taalcursussen aangeboden als alternatief voor de standaardcursussen, met een specifieke nadruk op Duits, Frans en Engels. ***
Vraag nr. 77 van Georgios Karatzaferis (H-0035/06) Betreft: Absorptiegraad van communautaire middelen bij het Griekse Ministerie van Cultuur De Griekse pers (To Víma van 24 januari 2006) meldt dat de premier van het land, de heer Karamanlís, die al bijna twee jaar parallel aan zijn premierschap ook de functie van minister van Cultuur vervult, gedurende deze periode in totaal nauwelijks 9,5 uur in zijn bureau op het Ministerie van Cultuur heeft doorgebracht voor ontmoetingen met mensen uit de culturele en literaire wereld, en welgeteld één vergadering bijeen heeft geroepen van het Comité onderwijs-cultuur, waarvan de leden een remuneratie ontvangen en al één jaar 'gewoon' worden betaald. De absorptiegraad van communautaire middelen bij het Ministerie van Cultuur voor moderne cultuur bedraagt evenwel nauwelijks 6%. Waarom is deze absorptiegraad zo laag? Antwoord In zijn vraag refereert de geachte afgevaardigde aan de absorptiegraad van communautaire middelen bij het Griekse Ministerie van Cultuur voor 'moderne cultuur'.
16/02/2006
45
De Commissie verwijst de geachte afgevaardigde naar haar gedetailleerde antwoord op schriftelijke vraag P-5020/05 van de heer Sifounakis, die hetzelfde onderwerp betreft. ***
Vraag nr. 78 van Irena Belohorská (H-0040/06) Betreft: Reproductieve gezondheid van vrouwen Zonder gezonde jongeren kunnen de doelstellingen van de strategie van Lissabon niet worden gehaald, zodat de reproductieve gezondheid van vrouwen essentieel voor de verbetering van de Europese economie is. In 1997 is een verslag over de gezondheidstoestand van vrouwen in de EU-15 opgesteld (COM(1997)0224 def.). Kan de Commissie meedelen of zij na de toetreding van tien nieuwe lidstaten met de verzameling van gegevens over de gezondheidstoestand van vrouwen zal beginnen en van plan is een soortgelijk verslag voor de EU-25 op te stellen? Indien ja, zal dit verslag ook gegevens bevatten op het gebied van gynaecologie en verloskunde? Antwoord In het kader van het communautaire actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid heeft de Commissie het EUproject REPROSTAT (Reproductieve gezondheidsindicatoren in de Europese Unie) in het leven geroepen. Dit project omvat een definitieve aanbevolen minimumlijst van indicatoren die de EU-landen kunnen gebruiken om de reproductieve gezondheid in beeld te brengen. Kernindicatoren zijn gedefinieerd als die indicatoren die essentieel zijn voor het in beeld brengen van de reproductieve gezondheid en de aanverwante gezondheidszorg. Seksuele gezondheid en seksueel geweld zijn eveneens geïdentificeerd als belangrijke aspecten van reproductieve gezondheid. Het huidige werkprogramma voor 2006 voor de uitvoering van het communautaire actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid omvat een actie met betrekking tot de "Ontwikkeling en coördinatie van het gezondheidsinformatie- en kennissysteem" waaronder de voorbereiding valt van verslagen over genderspecifieke gezondheidsproblemen en seksuele en reproductieve gezondheid in de EU-25. De ontwikkeling en definitie van indicatoren ter verbetering van de relevante informatie voor de specifieke gynaecologische en menopausale gezondheid van vrouwen wordt in het werkprogramma voor 2006 aangeduid als een prioriteit voor de EU. De Commissie hecht veel belang aan het opstellen van een geactualiseerd verslag over de gezondheid van vrouwen in de EU-25 waarin onder meer reproductieve gezondheid en gynaecologische problemen aan de orde komen. Dit verslag dient opgesteld te worden overeenkomstig de regels van het werkprogramma voor 2006 voor de uitvoering van het communautaire actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid, en de Commissie ziet uit naar de ontvangst van de betreffende projectvoorstellen om deze werkzaamheden te kunnen laten beginnen. ***
Vraag nr. 79 van Panagiotis Beglitis (H-0046/06) Betreft: Pakket voorstellen van de Turkse minister van Buitenlandse Zaken, de heer Gül, inzake de kwestie Cyprus verklaringen van Commissaris Rehn De verklaring van de heer Rehn van 25.1.2006 creëert ernstige problemen voor de institutionele en politieke rol van de Europese Commissie als hoedster van het Verdrag, het communautair acquis en de Europese legitimiteit. Is de bevoegde Commissaris werkelijk van oordeel dat de pogingen van de Turkse regering om te worden ontheven van haar verplichtingen die voortvloeien uit de ondertekening van de douane-unieovereenkomst en het besluit van de Raad van Ministers van 3.10.2005 over de start van de toetredingsonderhandelingen, door de betrekkingen met het TurksCypriotisch regime te versterken, überhaupt het onderwerp kunnen zijn van een zorgvuldige analyse en dat zij de inspanningen in de kwestie-Cyprus kunnen bevorderen? Waarom vervult de Commissie niet haar plicht door aan te dringen op een snelle ratificatie en onverkorte toepassing van het douane-unieprotocol, maar stemt zij integendeel met haar verklaring in feite toe met een agendawijziging in de verplichtingen van het kandidaatland Turkije, en helpt zij zo Turkije te ontheffen van zijn verdragrechtelijke verplichtingen? Wat heeft de Commissie feitelijk in de zin met een dergelijke zet,
46
16/02/2006
wanneer zij toestaat dat Turkije gaat marchanderen met de Europese Unie, en zo uiteindelijk de besluiten van de Europese Raad en de Raad van Ministers uitholt en vernietigt? Antwoord De Commissie is bereid iedere inspanning te overwegen om de huidige patstelling met betrekking tot de kwestie-Cyprus te doorbreken. Haar inmiddels bekende standpunt is dat zij voorstander is van een zo snel mogelijke hervatting van de besprekingen onder auspiciën van de VN1 die moeten leiden tot een allesomvattende oplossing. Dit standpunt komt tot uitdrukking in de verklaring die de commissaris die verantwoordelijk is voor uitbreiding op 25 januari 2006 heeft afgelegd over het Turkse initiatief inzake Cyprus. In de verklaring werd niet ingegaan op de inhoud van het voorstel, maar wel werd de noodzaak onderstreept het nauwkeurig te analyseren. De Commissie is bereid bij te dragen aan de bespreking van het voorstel als het door de betrokken partijen wordt aanvaard. De Commissie is van mening dat er geen sprake is van "gemarchandeer" of een voorwaardelijke relatie tussen het aanvullend protocol bij de Overeenkomst van Ankara, die de overeenkomst – met inbegrip van de douaneunieovereenkomst EG-Turkije – uitbreidt tot de tien nieuwe lidstaten, en de verordening inzake de bijzondere voorwaarden voor rechtstreekse handel met het noordelijke deel van Cyprus. Op 29 juli 2005 heeft Turkije het aanvullend protocol ondertekend en er wordt van het land verwacht dat het dit protocol volledig ten uitvoer legt. De Commissie zal dit proces volgen. Op 26 april 2004 heeft de Raad zijn vastbeslotenheid verwoord om een einde te maken aan de isolatie van de TurksCypriotische gemeenschap. In reactie op de uitnodiging van de Raad heeft de Commissie op 7 juli 2004 een pakket hulpen handelsmaatregelen voorgesteld met dat doel en zij hoopt dat de Raad op basis hiervan snel een besluit zal nemen. ***
Vraag nr. 80 van Erna Hennicot-Schoepges (H-0049/06) Betreft: Mobiele sociale zekerheid voor artiesten Een van de grootste belemmeringen voor de mobiliteit van artiesten in de Europese Unie is het ontbreken van een aangepast socialezekerheidsstelsel. Aangezien de perioden waarin premie is betaald in diverse lidstaten onder de nationale regelgevingen vallen, kan niet altijd aanspraak worden gemaakt op een uitkering. Is de Commissie voornemens om meer aandacht te besteden aan mobiliteit door een proefproject te starten met een mobiel socialezekerheidsstelsel dat recht doet aan het specifieke karakter van het artiestenmetier? Antwoord De socialezekerheidsstelsels van de lidstaten zijn niet op communautair niveau geharmoniseerd. De lidstaten zijn derhalve zelf verantwoordelijk voor het organiseren van hun eigen socialezekerheidsregelingen. Wel vindt er coördinatie van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid plaats. Deze coördinatie, die is neergelegd bij Verordening 1408/712 en 574/723, is bedoeld om personen in staat te stellen zich binnen de Europese Unie te verplaatsen zonder dat ze hun rechten op sociale zekerheid verspelen. De coördinatie is van toepassing op werknemers op wie de socialezekerheidswetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is en die zich binnen de Europese Unie verplaatsen. In die zin is ze dus ook van toepassing op artiesten. Om te voorkomen dat een persoon zijn socialezekerheidsrechten kwijtraakt als hij zich binnen de Unie verplaatst, voorziet de coördinatie in een beginsel volgens welke verzekeringstijdvakken worden samengeteld. Dit betekent dat 1
Verenigde Naties. Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen - PB L 149 van 05/07/1971 2
3 Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71, betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen - PB L 074 van 27/03/1972
16/02/2006
47
verzekeringstijdvakken in één lidstaat in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van rechten op diensten conform de wetgeving van een andere lidstaat. Aldus gaan verzekeringstijdvakken nooit verloren. De Commissie wijst de geachte afgevaardigde op het feit dat de huidige Gemeenschapswetgeving de wettelijke basis ontbeert voor het opzetten van een communautair socialezekerheidsstelsel voor artiesten. ***
Vraag nr. 81 van Astrid Lulling (H-0050/06) Betreft: Bijenteelt en fytosanitaire producten In resolutie P5(2003)04101 drong het Europees Parlement er bij de Commissie op aan om preventieve maatregelen te treffen in verband met het gebruik van een nieuwe generatie van neurotoxische producten met een hoge remanentie, ondermeer door de oprichting van een comité van experts gespecialiseerd in de bijenteelt met het oog op een aanpassing van de toelatingsprotocollen voor deze producten om rekening te houden met de problemen die zij opleveren voor het welzijn van bijenvolkeren. Welk gevolg denkt de Commissie te geven aan deze verzoeken? Hoe kan de Commissie nog vergunningen afgeven voor neurotoxische producten op basis van toelatingsprocedures waarvan bekend is dat de evaluatieprotocollen achterhaald zijn en dat zij geen rekening houden met de ernstige gezondheidsgevolgen van deze moleculen (er is hier vaak sprake van een chronische toxiciteit)? Is de Commissie bereid om een onderzoek te doen naar de verbanden die er bestaan tussen de aanwezigheid van deze neurotoxische producten, die al een ruime verbreiding hebben gekregen in het natuurlijk milieu2, en het in diverse lidstaten geconstateerde probleem van het afsterven van bijenvolkeren, hetwelk een niet te verwaarlozen effect heeft op de Europese honingproductie? Antwoord Naar aanleiding van de resolutie van het Parlement van 2003 over de moeilijkheden waarmee de Europese bijenteelt wordt geconfronteerd, heeft de Commissie in haar steunbeleid voor de bijenteelt rekening gehouden met economische verliezen ten gevolge van bijensterfte. Toen in 2004 de verordening van de Raad betreffende nationale programma's voor de bijenteelt werd gewijzigd, zijn de subsidiabele maatregelen in het kader van die programma's expliciet uitgebreid naar de herbevolking van het communautaire bijenbestand teneinde rekening te kunnen houden met bijensterfte (die in bepaalde regio's van de EU een realiteit is). Op grond van deze nieuwe maatregel kan de aanschaf van koloniën en koninginnen worden gefinancierd door de Commissie en de lidstaten in het kader van de nationale programma's voor de bijenteelt, met als doel de economische gevolgen van bijensterfte voor de Europese bijenhouders te beperken. Uit de nationale bijenteeltprogramma's die de lidstaten aan de Commissie hebben toegezonden bleek dat ongeveer 1,5 miljoen euro van de 23 miljoen euro die in de EU-begroting voor 2005 beschikbaar was voor bijenteeltprogramma's, was toegewezen voor deze specifieke maatregel. Het op de markt brengen en toelaten van gewasbeschermingsmiddelen is geregeld in Richtlijn 91/414/EEG van de Raad. In deze richtlijn is bepaald dat bestrijdingsmiddelen alleen gebruikt mogen worden als is aangetoond dat het gebruik ervan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de gezondheid van mens en dier, alsmede het milieu. Deze beoordeling omvat ook de risico's voor honingbijen en hun larven. De gebruikte tests zijn gebaseerd op normen die zijn ontwikkeld door intergouvernementele organisaties, zoals de Plantenbeschermingsorganisatie voor Europa en het gebied van de Middellandse Zee, waarin 47 regeringen samenwerken. De normen van deze organisatie worden periodiek geëvalueerd. De normen die betrekking hebben op honingbijen zijn in 2002/2003 geëvalueerd en de Commissie is er dan ook niet van overtuigd dat zij achterhaald zijn. Op dit moment is de Gemeenschap bezig met een uitgebreid herevaluatieprogramma voor oude bestrijdingsmiddelen, dat in 1993 van start is gegaan en in 2008 voltooid moet zijn.
1 2
PB C 77 van 16.3.2004, blz. 329. Tussentijds verslag voor 2005 van het "Prospectieve multifactoriële onderzoek naar aandoeningen waardoor de bijen worden geteisterd."
48
16/02/2006
De geachte afgevaardigde verbaast zich erover dat bepaalde stoffen nog altijd verkrijgbaar zijn op bepaalde markten. Hierbij moet echter worden benadrukt dat in afwachting van wetgeving van de Commissie de nationale regels blijven gelden. Dit is ook het geval bij de twee insecticiden die door de Franse bijenhouders verantwoordelijk worden gehouden voor de toegenomen sterfte onder hun bijen, te weten fipronil (merknaam Regent®) en imidaclopride (merknaam Gaucho®), waarop de geachte afgevaardigde hoogstwaarschijnlijk doelt. De Franse autoriteiten hebben het gebruik van deze stoffen enkele jaren geleden stopgezet, en de beoordeling van de veiligheid ervan door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) loopt nog. De Commissie wacht de resultaten van deze beoordeling af. Voor fipronil worden de conclusies van de EFSA in maart 2006 verwacht en voor imidaclopride na de zomer. Na de indiening van deze wetenschappelijke beoordeling heeft de Commissie zes maanden de tijd om een besluit te nemen over de vraag of het gebruik van deze stoffen al dan niet aanvaardbaar is. ***
Vraag nr. 82 van Johan Van Hecke (H-0053/06) Betreft: Verkiezingen in Angola Nauwelijks vier jaar geleden kwam er een einde aan de oorlog in Angola. Er heerst nog altijd chaos in een groot deel van het land, de burgerbevolking is nog altijd zwaar bewapend, en grote gebieden zijn niet toegankelijk vanwege de landmijnen en de verwoeste infrastructuur. In september van dit jaar zouden er normaal gezien verkiezingen moeten komen in Angola. Welke maatregelen gaat de Commissie nemen om het mogelijk te maken in Angola verkiezingen te organiseren in 2006. Antwoord De Commissie acht parlementsverkiezingen in Angola van prioritair belang omdat zij een belangrijke test vormen voor de politieke vastberadenheid van de regering en het land in het democratiseringsproces. Vier jaar na het eind van de oorlog brengt de algemene situatie in Angola zoals beschreven in de mondelinge vraag enorme uitdagingen met zich mee voor de organisatie van dergelijke verkiezingen, zowel van praktische als van logistieke aard. President Dos Santos heeft nog niet officieel een verkiezingsdatum bekendgemaakt maar de meeste recente informatie wijst erop dat het steeds onwaarschijnlijker wordt dat zij in 2006 zullen worden gehouden. Ten aanzien van de maatregelen in Angola die de Commissie ondersteunt is het actieprogramma voor mijnopruiming voor een duurzame terugkeer en wederopbouw waarvoor 26 miljoen euro is uitgetrokken er direct op gericht om de genoemde uitdagingen het hoofd te bieden en draagt het ertoe bij dat de voorwaarden worden geschapen om deze verkiezingen te kunnen houden. Tevens wordt een belangrijke inspanning geleverd om een bijdrage te leveren aan de nationale verzoening, zowel op centraal als op lokaal niveau, met directe steun voor projecten op het gebied van de mensenrechten en steun voor het democratiseringsproces, met organisaties van de plaatselijke Angolese samenleving met kredieten die afkomstig zijn van de begrotingslijnen democratie en mensenrechten. Bovendien heeft de Commissie, zoals laatstelijk al is aangegeven in het antwoord op schriftelijke vraag 2512/05 van de heer José Ribeiro e Castro, de Angolese regering er herhaaldelijk op gewezen dat zij bereid is een actieve en directere bijdrage te leveren aan de voorbereidingen van de verkiezingen, maar de regering heeft nog niet officieel op dit aanbod gereageerd. De Commissie is echter van mening dat de regering terug kan komen op dit aanbod om de voorbereidingen van de verkiezingen te steunen zodra de verkiezingsdatum officieel bekendgemaakt is. ***
Vraag nr. 83 van Bill Newton Dunn (H-0057/06) Betreft: Verstrekking van medicijnen door artsen
16/02/2006
49
Volgens een arts in mijn kiesdistrict zijn er geruchten dat de Europese Unie er opnieuw mee dreigt om vijfduizend Britse artsen het recht te ontnemen om hun patiënten rechtstreeks medicijnen te verstrekken en hen niet naar de apotheek te sturen. Wat is hiervan waar? Antwoord In de communautaire geneesmiddelenwetgeving wordt de regelgeving inzake het op de markt brengen van geneesmiddelen geharmoniseerd. Ook heeft zij betrekking op bepaalde aspecten van de distributie van geneesmiddelen, zoals op de noodzaak te beschikken over een medisch recept, en op de groothandel. Deze wetgeving is echter niet van toepassing op de detailhandel. De Commissie is niet op de hoogte van een maatregel op het niveau van de Europese Unie die tot doel heeft de mogelijkheid van dokters in Groot-Brittannië om rechtstreeks, zonder tussenkomst van een apotheker, medicijnen te verstrekken aan hun patiënten te reguleren of te beperken.
Vraag nr. 84 van Albert Jan Maat (H-0058/06) Betreft: Gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van 6 december 2005 Kan de Commissie naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie over de etikettering van diervoeder mededelen hoe zij de aangekondigde vereenvoudiging van de etiketteringsvoorschriften voor de EU wil aanpakken, nu uit de recente uitspraak van het hof blijkt dat zij moeten worden aangepast? Is zij bereid om het EP en de Raad een enkel, geconsolideerd wetgevingsvoorstel voor de harmonisering van de etiketteringsvoorschriften voor diervoeder voor te leggen? Welke gevolgen zullen kwantitatieve etiketteringsvoorschriften volgens haar hebben voor de veiligheid van diervoeder en de voedselveiligheid, de informatie van de consument en de intellectuele eigendomsrechten? Hoe wil de Commissie voor een juist evenwicht zorgen tussen de bescherming van de consument en het voorkomen van misleidende informatie aan de afnemers van diervoeder, enerzijds, en de bescherming van de intellectuele eigendomsrechten en het bieden van rechtszekerheid aan de diervoederindustrie en de afnemers, anderzijds? Antwoord Na de prejudiciële beslissing van het Hof van 6 december 2005, zal de Commissie natuurlijk de nodige maatregelen nemen om aan het arrest te voldoen. Het Hof van Justitie heeft slechts één bepaald etiketteringsvoorschrift nietig verklaard en de Commissie overweegt thans welk juridisch gevolg aan het arrest moet worden gegeven. De Commissie heeft ook toegezegd uiterlijk in het eerste kwartaal van 2007 een voorstel over een herziening van de etiketteringsvoorschriften voor diervoeder te zullen indienen, dat deel uitmaakt van het vereenvoudigingsprogramma van de Commissie. Een effect beoordeling en een reeks raadplegingen van betrokkenen zijn afgesloten. Op grond hiervan zal de Commissie een geïntegreerde effectbeoordeling voorbereiden, voordat zij een voorstel voorlegt aan het Parlement en de Raad, waarin ook rekening wordt gehouden met het arrest van het Hof van Justitie. Omdat het toekomstige voorstel wordt opgesteld op grond van de uitkomst van de effectbeoordeling, is het nog te vroeg om aan te geven hoe de Commissie specifiek de kwantitatieve etikettering denkt aan te pakken, die juist niet door het Hof nietig is verklaard. Tot de doelstellingen van het toekomstig voorstel behoren garanties betreffende voedsel- en diervoederveiligheid alsmede een soepele werking van de interne markt, maar evenzeer de bescherming van de economische belangen van alle betrokkenen in de diervoederindustrie. ***
50
16/02/2006 Vraag nr. 85 van Proinsias De Rossa (H-0060/06)
Betreft: Omzetting van de richtlijn over de terbeschikkingstelling van werknemers in Ierland In de mededeling van de Commissie van juli 2003 (COM(2003)0458) over de tenuitvoerlegging door de lidstaten van de richtlijn over de terbeschikkingstelling van werknemers (richtlijn 96/71/EG1) staat op bladzijde 8 dat in Ierland geen enkele maatregel voor omzetting van de richtlijn [werd] aangenomen, maar [dat] met een bepaling in de wet inzake de bescherming van deeltijdwerknemers [2001], waarmee een andere richtlijn van de Gemeenschap in nationaal recht wordt omgezet, wordt beoogd om duidelijk te maken dat een aantal bepalingen van het Ierse recht van toepassing is op in Ierland tewerkgestelde werknemers. Is de Commissie van oordeel dat de richtlijn over de terbeschikkingstelling van werknemers in Ierland ten volle en correct wordt uitgevoerd in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie? Heeft zij hierover met de Ierse autoriteiten gecorrespondeerd en wat was hun antwoord? Welke stappen zal de Commissie ondernemen, mocht zij tot het oordeel komen dat Ierland deze richtlijn niet correct heeft omgezet in eigen wetgeving? Antwoord Volgens de informatie waarover de diensten van de Commissie beschikken, heeft Ierland Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten2 omgezet door in de wet inzake de bescherming van deeltijdwerknemers te bepalen dat een aantal wetten geldt voor ter beschikking gestelde werknemers. De wetten waarnaar in deze bepaling wordt verwezen hebben betrekking op de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die in artikel 3, lid 1, van de richtlijn worden opgesomd. Zoals is aangegeven in de mededeling "De tenuitvoerlegging van Richtlijn 96/71/EG in de lidstaten"3 van de Commissie, zijn er diverse problemen geconstateerd, onder andere met betrekking tot de omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving van de lidstaten, met name van die lidstaten die het niet noodzakelijk hebben geacht specifieke en uitdrukkelijke omzettingsmaatregelen aan te nemen. De Commissie heeft verder aangegeven dat deze situatie niet voldoet aan de criteria uit de jurisprudentie van het Hof met betrekking tot de omzetting van richtlijnen van de Gemeenschap. Wat de vraag van de geachte afgevaardigde betreft: de Commissie zal gezien het bovenstaande contact opnemen met de Ierse autoriteiten om hun om opheldering te vragen. ***
Vraag nr. 86 van Andrzej Jan Szejna (H-0063/06) Betreft: Pools 'nee' tegen BTW-akkoord Sinds 1999 is het negen van de 25 lidstaten toegestaan een lager BTW-tarief toe te passen op 'arbeidsintensieve diensten', d.w.z. woningrenovaties, thuiszorgdiensten, ramen wassen, kleine fiets- en kledingreparaties, en kappersdiensten. Onlangs heeft Oostenrijk geopperd de looptijd van deze regeling te verlengen tot 2010. Voor Polen en de Republiek Tsjechië geldt dat zij tot eind 2007 een lager BTW-tarief mogen toepassen op nieuwe huizen. Het voorstel om deze regeling te verlengen tot na 2007 werd evenwel afgewezen. Op maandag 30 januari 2006 heeft Polen 'nee' gezegd tegen een akkoord tussen de overige 24 lidstaten van de Unie. De Poolse afwijzing betekent dat de andere EU-lidstaten de wet overtreden wanneer zij een lager BTW-tarief blijven toepassen op de genoemde diensten, en dat er tegen hen juridische stappen kunnen worden ondernomen. Wat zijn de verdere plannen van de Commissie ten aanzien van dit probleem? Antwoord Polen heeft het compromis aanvaard dat eerst door 22 lidstaten werd bereikt op de bijeenkomst van de Raad Ecofin op 24 januari 2006 en vervolgens door nog twee lidstaten is aangenomen.
1 2 3
PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1. PB L 18 van 21.1.1997. COM(2003) 458 def. van 25.7.2003.
16/02/2006
51
De problemen die de geachte afgevaardigde aan de orde stelde, zijn daarmee dus opgelost. ***
Vraag nr. 87 van Diamanto Manolakou (H-0064/06) Betreft: Massa-ontslagen bij Coca Cola-Griekenland Op 19 januari 2006 kondigde 'Coca Cola 3E' in Griekenland de sluiting van haar fabriek in Athene en van haar opslagloodsen op Rodos, op Corfu en in Messolongi aan, resulterend in het verlies van honderden banen en het onmiddellijke ontslag van 150 werknemers. Gezien het feit dat de winst van het bedrijf alleen al gedurende het eerste semester van 2005 EUR 205 miljoen bedroeg (tegen EUR 156 miljoen gedurende dezelfde periode van 2004, d.w.z. een stijging van 17%), lijkt het erop dat wat het bedrijf een 'herstructurering' noemt, in feite door niets anders is ingegeven dan de wens haar megawinsten nog verder op te schroeven. Wat blijkt, is dat ontslagen niet het monopolie zijn van verliesgevende bedrijven, maar ook voorkomen bij winstgevende en 'gezonde' ondernemingen, aangezien zij hun werknemers onder verwijzing naar hun 'concurrentiepositie' als 'consumptiegoed' beschouwen. Welke maatregelen gaat de Commissie nemen om de massa-ontslagen te voorkomen en om, meer in het algemeen, te zorgen voor handhaving, uitbreiding en kwalitatieve verbetering van het aantal banen? Antwoord De Commissie is er zich bewust van dat de sluiting van een fabriek, indien bevestigd, ongunstige gevolgen kan hebben voor de werknemers in kwestie, hun gezinnen en de regio. Het is echter niet aan de Commissie om zich te mengen of in te grijpen in de besluitvorming binnen ondernemingen, tenzij communautaire wetgeving wordt geschonden. Ten aanzien daarvan zij erop gewezen dat het communautaire recht diverse wetgevingsinstrumenten kent gericht op het waarborgen van behoorlijk bestuur en het rechtvaardigen van herstructureringen, met name in het geval van een bedrijfssluiting, meer bepaald Richtlijn 98/59/EG inzake collectief ontslag1, Richtlijn 2001/23/EG inzake de overgang van ondernemingen2, Richtlijn 94/45/EG over de Europese ondernemingsraad3, Richtlijn 2002/74/EG inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever4 en Richtlijn 2002/14/EG tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers5. Op 31 maart 20056 hechtte de Commissie goedkeuring aan een mededeling inzake herstructurering en werkgelegenheid waarin zij een algemene en samenhangende communautaire aanpak uiteenzet met betrekking tot situaties op het gebied van herstructurering. In deze mededeling staan beleidsmaatregelen van de Gemeenschap vermeld die ten uitvoer gelegd dienen te worden ter anticipatie op en begeleiding van economische transformaties, alsmede voor de ondersteuning van de werkgelegenheid en de bevordering van plattelandsontwikkeling. Het industriebeleid van de Commissie en haar werkgelegenheidsstrategie, acties op het gebied van gelijke kansen en gebruik van de structuurfondsen spelen met name een belangrijke rol in een situatie zoals die door de geachte afgevaardigde wordt geschetst. Voorts heeft de recente Europese Raad van 15-16 december 2005 het beginsel aanvaard om bij wijze van aanvullende maatregel een "Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering" (European Globalisation adjustment Fund, EGF) op te richten, dat werknemers die getroffen zijn door verschuivingen in de wereldhandelspatronen, moet helpen met omscholing of hulp bij het vinden van nieuwe banen. ***
1
Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag - PB L 225 van 12.08.98 2 Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen - PB L 82 van 22.03.2001 3 Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers - PB L 254 van 30.09.1994 4 Richtlijn 2002/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 80/987/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever 5 Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap - Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de vertegenwoordiging van de werknemers - PB L 80 van 23.03.2002 6 COM(2005) 120 van 31.3.2005
52
16/02/2006 Vraag nr. 88 van Herbert Reul (H-0066/06)
Betreft: Herziening van de telecommunicatieregelgeving Volgens de Lissabon-agenda moet de informatie- en communicatiesector de belangrijkste impuls leveren voor stimulering van de groei in de EU. Maar juist in de telecommunicatiesector dreigt de EU achter te raken op de USA. In de USA heeft deregularisering geleid tot een golf van investeringen in supersnelle glasvezelnetten. De grote Europese netwerken blijven daarentegen onderworpen aan het dubbele toezicht van de algemene mededingingsautoriteiten en de reguleringsinstanties. De huidige regelgeving werd tien jaar geleden ingevoerd als zuivere overgangsmaatregel, met het oog op de overgang van monopolie naar vrije mededinging. Inmiddels blijkt deze regelgeving bij nieuwe netten en markten als een rem op de investeringen te werken. Is de Commissie van plan gebruik te maken van de kans die de komende herziening van de telecommunicatieregelgeving biedt om afscheid te nemen van de sectorale prijs- en markttoegangsregulering of althans om in het belang van de investeringszekerheid een duidelijk tijdstip voor de beëindiging daarvan te bepalen? Is de Commissie van plan om in het kader van de nog bestaande regelgeving gebruik te maken van haar mogelijkheden om nieuwe netten van regulering vrij te stellen, om nu reeds de dringend benodigde investeringen te stimuleren? Antwoord Het is enigszins misleidend om te suggereren dat de telecommunicatiesector in de EU achter raakt op de Verenigde Staten (VS); bijvoorbeeld met betrekking tot breedbandcommunicatie kennen diverse lidstaten een hogere penetratie dan de VS. De investeringen in glasvezelnetwerken worden gestimuleerd door concurrentie tussen Amerikaanse kabelmaatschappijen en bestaande exploitanten. De concurrentie tussen infrastructuren bood de reguleringsinstanties in de VS de mogelijkheid om de toegangsregels voor de glasvezelnetwerken van bestaande exploitanten te versoepelen. Desalniettemin oefenen de nationale en staatsinstanties1 nog altijd toezicht uit op bestaande Amerikaanse exploitanten. Veel bestaande exploitanten in Europa hebben besloten hun bestaande kopernetwerken optimaal te benutten in plaats van nu al in glasvezel te investeren. Tot op zekere hoogte is dit het gevolg van aanzienlijke verschillen in de netwerkarchitectuur tussen de VS en de EU, en met name van de technische beperkingen van de Amerikaanse netwerken, waar de lengte van het aansluitnet tot gevolg heeft dat het gebruik ervan voor xDSL voor ongeveer 60 procent van de Amerikaanse huishoudens onmogelijk is. Uit recente gegevens van de Europese Concurrerende Telecommunicatie Vereniging (ECTA) blijkt dat sinds de invoering van het huidige reguleringskader in 20022 – wat overigens nog geen tien jaar geleden is – de investeringen in Europa sneller zijn toegenomen dan in Noord-Amerika of Azië en het Stille-Oceaangebied. Wel zijn er aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten. De investeringen in telecommunicatie bedroegen in Duitsland bijvoorbeeld 57 euro per hoofd van de bevolking en in het Verenigd Koninkrijk 154 euro3. De geachte afgevaardigde dringt er bij de Commissie op aan om tijdens de komende herziening van de communautaire regelgeving de beëindiging te overwegen van sectorspecifieke regulering of de opname van een bepaling waarin de beëindiging hiervan in het vooruitzicht wordt gesteld, in het belang van de investeringszekerheid. De intrekking van prijsen markttoegangsregulering wordt al voorzien in het huidige kader ingeval er daadwerkelijk sprake is van concurrentie op markten. Hetzelfde geldt voor het beginsel dat opkomende markten niet onnodig moeten worden gereguleerd. Hoewel investeringszekerheid belangrijk is, blijkt uit de ervaringen met de groei van breedbandinternet in de EU sinds 1995 dat concurrentie en niet deregulering de belangrijkste drijvende kracht achter investeringen is. In een studie van het SPC4netwerk werd in 2005 aangetoond dat de breedbandpenetratie in Europa met 3 procent is gestegen voor ieder procent dat de concurrentie tussen de verschillende aanbiedingsmethoden (waaronder kabel, ontbundeling van het aansluitnet/gemeenschappelijke toegang en bitstroom) toenam5. De geachte afgevaardigde stelt ook een belangrijke vraag over de wijze waarop we de concurrentie en investeringen in nieuwe netwerken het best kunnen realiseren. Vandaag de dag kunnen in Europa besluiten over het juiste evenwicht tussen concurrentie en investeringen niet langer uitsluitend op nationaal niveau worden genomen. Dit is een Europees proces, en de herziening van het reguleringskader mag geen stimulans zijn voor versnipperde nationale benaderingen om eventueel
1 De Federal Communications Commission (Federale communicatiecommissie), State Utility Commissions (Staatscommissies voor openbare diensten), de Federal Trade Commission (Federale handelscommissie), het Amerikaans ministerie van Justitie, alsmede de federale gerechtshoven. 2 Onderzoek van Infonetics van november 2005 http://www.infonetics.com/resources/purple.shtml?db05sp.2Q05.nr.shtml 3 Communications Outlook 2005 van de OESO. 4 Strategy and Policy Consultants Network (Netwerk van strategie- en beleidsadviseurs). 5 Studie van het SPC-network van februari 2005: Broadband and i2010: The importance of dynamic competition to market growth (Breedband en i2010: het belang van dynamische concurrentie voor marktgroei). http://www.spcnetwork.co.uk/cgi-bin/publisher/search.cgi?dir=news&template=news.html&output_number=1&ID_option=1&ID=1032-1105-71421
16/02/2006
53
binnenlandse bestaande exploitanten te bevoordelen, waardoor de ontwikkeling van een daadwerkelijke pan-Europese communicatiemarkt zou worden geblokkeerd. ***
Vraag nr. 89 van Laima Liucija Andrikienė (H-0070/06) Betreft: Toetreding van Litouwen tot de Eurozone Litouwen wil met ingang van 1 januari 2007 toetreden tot de Eurozone. Vorig jaar zijn er schattingen verschenen volgens welke Litouwen en Estland te arm zijn om toe te treden tot de Eurozone en dat dit de werkelijke reden is om te rechtvaardigen dat deze landen niet met ingang van 1 januari 2007 overeenkomstig hun verwachting tot de Eurozone zullen worden toegelaten. De verplichte criteria waaraan een land moet voldoen om tot de Eurozone toe te treden, zijn bekend. Overweegt de Commissie de mogelijkheid om deze criteria nog dit jaar te wijzigen en nieuwe aanvullende criteria in te voeren voor landen die tot de Eurozone willen toetreden? Kan de Commissie bevestigen dat er geen nieuwe aanvullende criteria zullen komen waaraan moet worden voldaan en dat Litouwen, Estland en de andere landen die tot de Eurozone willen toetreden op basis van dezelfde vijf criteria zullen worden beoordeeld, te weten het inflatiepercentage, de langetermijnrente, het overheidstekort, de netto-overheidsschuld en de stabiele koers van de nationale munt? Antwoord In artikel 122, lid 2, van het Verdrag wordt de procedure uiteengezet die gevolgd dient te worden om de Raad in staat te stellen een besluit te nemen over de mogelijke intrekking van de derogatie van een lidstaat met een derogatie (d.w.z. dat hij de lidstaat toestemming geeft om de euro aan te nemen). De Commissie is niet voornemens deze procedure te wijzigen of aanvullende criteria in te voeren. ***
Vraag nr. 90 van Pedro Guerreiro (H-0071/06) Betreft: Textiel en kleding import De Commissie heeft een nieuw voorstel ingediend om nieuwe invoervergunningen voor de invoer van textiel en kleding te verlenen die de in september jl. overeengekomen importquota zouden overschrijden. Zij behartigt hiermee de belangen van de grote importeurs, hetgeen ten koste gaat van de textiel- en kledingbedrijven in de diverse landen van de EU. Hoe verklaart zij dat zij er in een van haar vorige antwoorden - waarin zij uitlegt waarom zij de vrijwaringsclausules niet in werking wil stellen - op wijst dat het zogeheten "memorandum van overeenstemming" een "definitieve overeenkomst" is, dat zij wil voorkomen dat er voortdurend onderhandelingen moeten worden gevoerd, dat alle andere oplossingen nefast zouden zijn en dat zij niet van plan is de invoercontingenten te verhogen? Waarom probeert de Commissie niet om zonder de situatie van de textiel- en kledingbedrijven van de diverse EU-leden nog meer in gevaar te brengen, een oplossing te vinden voor de problemen waarmee ondernemers worden geconfronteerd omdat zij niet in staat zijn hun vóór 11 juni 2005 gesloten contracten te honoreren, ook al omdat zij hiervoor als eerste verantwoordelijk is? Waarom neemt zij niet het initiatief tot nieuwe onderhandelingen over genoemde overeenkomst, zoals veel vertegenwoordigers van de textiel- en kledingindustrie verlangen, om de productiecapaciteit en arbeidsplaatsen van deze sector in stand te houden? Antwoord De Commissie heeft geen nieuwe concessies voorgesteld aan de textiel- en kledingimporteurs in de EU.
54
16/02/2006
Het probleem in verband met de Chinese textiel, dat in 2005 ontstond, is opgelost door middel van een "eenmalig" memorandum van overeenstemming (MvO) tussen de EU en China van 10 juni 2005, zoals gewijzigd bij het procesverbaal van overeenstemming van 5 september 2005. Hierin zijn kwantitatieve maxima opgenomen. De plotselinge inwerkingtreding van het MvO leidde gedurende de zomer tot overgangsproblemen. Om de kwantitatieve maxima zoals die zijn overeengekomen in het MvO op een eerlijke manier toe te passen, is er op 5 september 2005 na onderhandelingen met de Chinezen overeenstemming bereikt over nadere invulling van het MvO. Van de zijde van de EU heeft de Raad hiermee op 7 september 2005 ingestemd. De Commissie herinnert eraan dat het voeren van nieuwe onderhandelingen over deze algemene overeenkomst geen optie is. In dit opzicht zitten de Commissie en de geachte afgevaardigde op één lijn. ***
Vraag nr. 91 van Brian Crowley (H-0074/06) Betreft: Europese digitale bibliotheken Kan de Commissie mededelingen doen over de vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van het plan voor Europese digitale bibliotheken? Antwoord Op 30 september 2005 heeft de Commissie de mededeling "i2010: digitale bibliotheken" (COM(2005)465) goedgekeurd, waarin een strategie uiteengezet wordt die is gebaseerd op drie belangrijke pijlers: (1) digitalisering van inhoud die is opgeslagen in traditionele formaten; (2) online-toegankelijkheid van deze inhoud; en (3) behoud van digitale inhoud; het doel is te waarborgen dat ons cultureel erfgoed in digitaal formaat ook beschikbaar zal zijn voor volgende generaties. De strategie inzake digitale bibliotheken maakt deel uit van de bredere inspanningen van de Commissie ter bevordering van een beter gebruik van de informatie- en communicatietechnologieën voor economische groei, werkgelegenheid en kwaliteit van leven, zoals gedefinieerd in het initiatief i2010. Het initiatief digitale bibliotheken demonstreert het potentieel van deze nieuwe technologieën in projecten waarvan burgers profijt trekken. In de vier maanden die zijn verstreken sinds deze mededeling hebben de discussies en werkzaamheden in verband met digitale bibliotheken aan kracht gewonnen, zowel op nationaal als EU-niveau. Er worden vorderingen gemaakt in verschillende richtingen, wat aangeeft dat de strategie van de Commissie in ruime mate wordt ondersteund door de verschillende betrokken actoren, met inbegrip van de lidstaten en culturele instellingen, zoals bibliotheken. De mededeling is besproken tijdens de Raad van ministers van Cultuur van 14 november 2005, waar de lidstaten duidelijk hun steun uitspraken voor het initiatief en het idee goedkeurden van een Europese Digitale Bibliotheek die is gebaseerd op het aan elkaar koppelen van nationale bronnen en het voortbouwen op bestaande initiatieven. De Conferentie van Europese Nationale Bibliotheken (CENL), een organisatie waarbij 45 belangrijke Europese bibliotheken zijn aangesloten, heeft toegezegd te zullen bijdragen aan een Europese Digitale Bibliotheek op basis van een cumulatief en gedecentraliseerd model met een meertalig centraal toegangspunt voor gebruikers. De Commissie draagt bij aan deze samenwerkingsinspanningen. Een deskundigengroep op hoog niveau zal de Commissie adviseren over de wijze waarop moet worden omgegaan met de uitdagingen bij het realiseren van digitale bibliotheken. De groep zal bestaan uit belanghebbenden uit de culturele instellingen (bibliotheken, archieven, musea), uitgevers, organisaties van rechthebbenden en IT-bedrijven. De deskundigengroep op hoog niveau zal binnenkort worden samengesteld; de eerste vergadering staat gepland voor eind maart 2006. Op 30 september 2005 is er een online-raadpleging van start gegaan over digitale bibliotheken, die op 20 januari 2006 werd afgesloten. Naar aanleiding hiervan zijn meer dan tweehonderd bijdragen binnengekomen, die op de volgende website beschikbaar zijn: http://europa.eu.int/information_society/activities/digital_libraries/index_en.htm . De bijdragen van de belanghebbenden, die momenteel worden geanalyseerd, zullen in aanmerking worden genomen bij het opstellen van een voorstel van de Commissie voor een aanbeveling inzake digitalisering en behoud van digitaal materiaal, waarvan de goedkeuring door de Commissie gepland staat voor dit jaar. De Commissie is voorts begonnen met voorbereidende werkzaamheden voor de aangekondigde mededeling over digitale bibliotheken met wetenschappelijke informatie. Dit is een terrein met zijn eigen specifieke kenmerken en dynamiek vanwege de noodzaak om enorme
16/02/2006
55
hoeveelheden digitale gegevens te verwerken en op te slaan, en de snelle toename van het aantal publicaties dat uitsluitend in digitale vorm beschikbaar is. Er worden betere medefinancieringsmogelijkheden beschikbaar gesteld voor initiatieven met betrekking tot digitale bibliotheken met daadwerkelijke Europese reikwijdte en meerwaarde. Er is 60 miljoen euro gereserveerd voor projecten die verband houden met digitale bibliotheken via het eContentplus-programma (2005-2008). Een eerste groep projecten wordt op dit moment geselecteerd op basis van de oproep tot het indienen van voorstellen voor eContentplus in 2005. Tot slot is de Commissie voornemens haar onderzoeksfinanciering uit hoofde van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling te intensiveren. Het gedetailleerde werkprogramma, met inbegrip van de voorstellen die relevant zijn voor het initiatief digitale bibliotheken, wordt op dit moment uitgewerkt. ***
Vraag nr. 92 van Liam Aylward (H-0078/06) Betreft: Doping in de sport Kan de Commissie aangeven wat zij concreet onderneemt met het oog op de bestrijding van het gebruik van illegale stoffen bij sportactiviteiten? Antwoord De Commissie hecht veel belang aan dit gevoelige en ingewikkelde vraagstuk. Allereerst moet worden onderstreept dat wettelijk bindende en ondersteunende maatregelen van de Europese Unie een rechtsgrondslag zouden vergen die op grond van het huidige Verdrag niet bestaat. Dergelijke maatregelen vallen dan ook onder de bevoegdheid van de lidstaten en hun respectieve sportorganisaties. Ondanks het ontbreken van formele instrumenten ondersteunt de Commissie de lidstaten wel op politiek niveau bij het nemen van gecoördineerde maatregelen op internationaal vlak. De strijd tegen doping in de sport is een vast agendapunt op de voortschrijdende agenda van de bijeenkomsten van de ministers van Sport van de EU. Voorts legt de Commissie veel nadruk op ontmoetingen met het maatschappelijk middenveld. In juni 2005 heeft de Commissie een overlegconferentie georganiseerd met de Europese sportbeweging met als titel: "The EU and Sport: matching expectations" (De EU en sport: verwachtingen op elkaar afstemmen). In dit kader werd een workshop gehouden over de strijd tegen doping1. In oktober 2005 is hetzelfde onderwerp besproken tijdens een eendaagse vergadering van deskundigen en vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten. Bij dergelijke bijeenkomsten ligt de nadruk op de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken. Tot slot heeft de Commissie in 2004 in het kader van het communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid 2003-2008, een driejarig project medegefinancierd over doping en gezondheid, dat met name tot doel had speciaal ontwikkeld materiaal te verspreiden over de neveneffecten van doping- en drugsgebruik op de gezondheid met betrekking tot verschillende leeftijdsgroepen, het verslavingspotentieel en specifieke verschillen tussen mannen en vrouwen2. ***
Vraag nr. 93 van Eoin Ryan (H-0080/06) Betreft: De sector vermogensbeheer Er bestaat dringend behoefte aan verdere liberalisering van de interne markt voor vermogensbeheerders in Europa, aangezien dit ertoe zal bijdragen dat de overgang naar een grotere mate van kapitaalfinanciering voor pensioenen wordt gewaarborgd.
1
Zie het verslag van de bijeenkomst op: http://europa.eu.int/comm/sport/documents/workshop_report_en.pdf.
2
Zie voor meer informatie: http://europa.eu.int/comm/health/ph_projects/2004/action3/action3_2004_26_en.htm.
56
16/02/2006
Kan de Commissie in dit verband meedelen welke vooruitgang is geboekt bij de ontwikkeling van een Europese structuur voor de sector vermogensbeheer? Antwoord Een doeltreffende sector voor beleggingsfondsen is essentieel om spaartegoeden te mobiliseren voor investeringen in de reële economie en om huishoudens te helpen bij het opbouwen van spaargelden ten behoeve van pensionering. De EUwetgeving op dit terrein is beperkt tot het toestaan dat beleggingsfondsen in andere lidstaten op de markt worden gebracht op basis van de vergunning die in het eigen land is afgegeven (het "product/icbe1-paspoort"). Hoewel het icbe-paspoort een aantal problemen heeft gekend op het vlak van de praktische tenuitvoerlegging, heeft het de weg vrijgemaakt voor de grensoverschrijdende verkoop van beleggingsfondsen. Het heeft echter nog onvoldoende effect gehad als men kijkt naar het vereenvoudigen van fusies en het vergroten van de doelmatigheid in de sector. De Europese fondsenmarkt wordt nog altijd gekenmerkt door relatief kleine en ondoelmatige fondsen. In het groenboek van juli 2005 stond de vraag centraal of de Commissie meer moest doen om de fondsensector in staat te stellen de Europese belegger beter van dienst te zijn. De Commissie heeft verzocht om reacties op een reeks nieuwe vrijheden voor de fondsensector op de interne markt. Het ging hierbij onder meer om het recht van fondsbeheerders om een fonds te beheren in een ander rechtsgebied (paspoort voor beheermaatschappijen); maatregelen ter bevordering van het doelmatiger poolen en fuseren van fondsen; en de mogelijkheid voor fondsen om gebruik te maken van bewaarnemingsen bewaardiensten van banken buiten het eigen vestigingsland. Uit de ontvangen reacties blijkt dat men veel belang hecht aan uitbreiding van het kader van de interne markt om een aantal van deze mogelijkheden te realiseren. Deze kwesties spelen ook een belangrijke rol in de verkennende besprekingen over het initiatiefverslag dat het Parlement heeft opgesteld in reactie op het groenboek van de Commissie. Uit de feedback van de sector, beleggers en nationale autoriteiten komen echter diverse commerciële en toezichtskwesties naar voren die nader onderzocht dienen te worden. Om levensvatbare oplossingen te vinden waarmee op kostenefficiënte wijze tegemoet wordt gekomen aan deze zorgen, zet de Commissie een aantal stappen. Zij heeft een deskundigengroep verzocht in juni verslag uit te brengen over deze kwesties: eventuele aanbevelingen zullen worden voorgelegd aan andere belanghebbenden. De Commissie heeft ook opdracht gegeven voor het uitvoeren van twee studies die tot doel hebben de voornaamste uitdagingen in kaart te brengen die zich op het terrein van het vermogensbeheer voordoen. Al deze werkzaamheden zullen in aanmerking worden genomen bij de overweging van eventuele verdere stappen die kunnen worden ondernomen om de interne markt voor beleggingsfondsen te verbeteren. De Commissie zal haar definitieve conclusies over deze kwesties presenteren in de vorm van een witboek, dat naar verwachting in het najaar van 2006 zal worden aanvaard. Daarna zouden dan snel relevante maatregelen kunnen volgen om het functioneren van de Europese interne markt voor beleggingsfondsen te verbeteren. ***
Vraag nr. 94 van Anne E. Jensen (H-0083/06) Betreft: Invoering van de digitale tachograaf Het chaotische verloop met veel vertragingen van de invoering van de digitale tachograaf is door de branche als een farce gekenschetst. Kan de Commissie garanderen dat de digitale tachograaf en de software die voor het aflezen en het controleren van de gegevens van de digitale tachograaf wordt gebruikt aan de nieuwe regels voor rij- en rusttijden zal zijn aangepast als deze begin 2007 van kracht worden? Kan de Commissie tevens toezeggen dat zij tijdig zal ingrijpen als er problemen dreigen te ontstaan? Antwoord De nieuwe verordening inzake de rij- en rusttijden zal geen gevolgen hebben voor het correct functioneren van de digitale tachograaf (met inbegrip van de software). Er zal echter wel een definitieve, verplichte invoeringsdatum voor de digitale tachograaf in worden vastgelegd (twintig dagen na publicatie van de verordening in het Publicatieblad, die is voorzien voor mei 2006).
1
Instellingen voor collectieve belegging in effecten.
16/02/2006
57
Het doel van de digitale tachograaf en de bestuurderskaart bestaat in het vastleggen en opslaan van feiten, d.w.z. de activiteiten van het voertuig en de bestuurder, ongeacht de duur ervan, op een manier die veiliger en betrouwbaarder is dan het geval is met de analoge tachograaf. Dit betekent dat de instellingen van de digitale tachograaf niet hoeven te worden veranderd wanneer de nieuwe regels inzake de rij- en rusttijden in 2007 van kracht worden. De handhavingsinstanties van de lidstaten zijn verantwoordelijk voor de interpretatie van de gegevens die de digitale tachograaf opslaat, overeenkomstig de regels inzake rij- en rusttijden. Hun handhavingsbeleid alsmede hun handhavingsinstrumenten zullen moeten worden aangepast aan de nieuwe regels. De Commissie zal de situatie in de lidstaten blijven volgen. Daarom loopt er sinds maart 2005 een project met de titel "Monitoring van de implementatie van de digitale tachograaf". In het kader van het project wordt niet alleen toezicht gehouden op het implementatieproces, maar ook waardevolle ondersteuning aan de lidstaten gegeven bij het opzetten van een handhavingskader, met inbegrip van tranings- en informatieseminars voor controlefunctionarissen. ***
Vraag nr. 95 van Ryszard Czarnecki (H-0087/06) Betreft: Bouw van het hoogwaterbeschermingsreservoir "Racibórz" in de rivier Oder De EU heeft geen geld uit het Cohesiefonds willen toekennen voor de bouw van het hoogwaterbeschermingsreservoir "Racibórz" in de rivier Oder. Deze informatie heeft een algemene teleurstelling gewekt onder de bewoners van het stroomgebied van de Oder en het vertrouwen dat zij in de Europese instellingen hadden, heeft daardoor een flinke deuk opgelopen. In juni 1997 vond er in het stroomgebied van de Oder een catastrofale overstroming plaats, waarbij 54 personen het leven verloren en materiële schade ter hoogte van 5 miljard euro werd aangericht. Onmiddellijk na de overstroming begon de Poolse regering met het herstel van de schade. Er werd ruim 1000 km dijken gebouwd en de hoogwaterreservoirs werden met ruim 150 miljoen kubieke meter uitgebreid. Bij de uitvoering van dat programma werken wij nauw samen met onze buurlanden Duitsland en Tsjechië. Polen komt hierbij zijn in de toetredingsonderhandelingen gedane verplichtingen na in het kader van de Waterrichtlijn. Ik zou in dit verband willen vragen: Waarom werd er aan Polen geen financiële steun toegekend voor dit project? Welke mogelijkheden bestaan er om het Cohesiefonds voor dit doel te mobiliseren? Antwoord Op 24 november 2005 heeft het directoraat-generaal Regionaal Beleid van de Europese Commissie een verzoek ontvangen van de Poolse beheersautoriteit voor het Cohesiefonds in verband met de medefinanciering van het project "Raciborz Dolny hoogwaterbeschermingsreservoir in de rivier Oder". Na controle bleek dat de projectaanvraag inderdaad in aanmerking kwam voor medefinanciering. Er is een brief verzonden aan de beheersautoriteit waarin dit werd bevestigd en aan het project een projectnummer (2005 PL 16 C PE 020) werd toegekend. De voorziene medefinanciering uit hoofde van het Cohesiefonds bedraagt 130 miljoen euro. Ondertussen zijn de diensten van de Commissie de aanvraag aan het bestuderen en er wordt voorzien dat er op basis van de projectomschrijving vragen zullen worden gesteld aan de Poolse autoriteiten. Als deze vragen naar tevredenheid worden beantwoord en er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om goedkeuring van dit project in het jaar 2006 mogelijk te maken, mag men voor eind 2006 een besluit van de Commissie verwachten. De financiële middelen voor de milieusector in de periode tot eind 2006 zijn echter al volledig toegewezen aan 88 reeds goedgekeurde projecten. Daarom is de beschikbaarheid van financiële middelen afhankelijk van een voldoende aantal vóór eind 2006 door de beheersautoriteit bij de Commissie in te dienen aanvragen voor het vrijmaken van gerealiseerde besparingen bij deze 88 projecten. De Commissie kan uitsluitend op basis van dergelijke besparingen het genoemde project vóór eind 2006 goedkeuren. Hetzelfde geldt overigens voor elf andere projecten op milieugebied, waarvoor de Commissie van de beheersautoriteit aanvragen heeft ontvangen die voor medefinanciering in aanmerking komen, en waarmee in totaal 335 miljoen euro is gemoeid. Als deze financiële middelen niet worden vrijgemaakt, kan er een voorstel worden gedaan voor financiering van het project "Raciborz Dolny hoogwaterbeschermingsreservoir in de rivier Oder" uit hoofde van het Cohesiefonds op grond van het Reglement voor de volgende financiële vooruitzichten (2007-2013).
58
16/02/2006 ***
Vraag nr. 96 van Lambert van Nistelrooij (H-0090/06) Betreft: Energie als prioriteit voor criteria "convergentie" en "regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" in de Structuurfondsen 2007-2013 Energiebeleid moet ook deel gaan uitmaken van regionaal beleid. Zo staat ook in de criteria "convergentie" en "concurrentievermogen en werkgelegenheid" van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling waarvan nu de tweede lezing door het Europees Parlement wordt voorbereid. Het gaat dan over steun aan energie-investeringen om milieuredenen, de verbetering van energie-efficiëntie, het principe van het stimuleren van energie-efficiëntie, de productie van hernieuwbare energie en de ontwikkeling van efficiënte managementsystemen voor energie. Op een recente conferentie die het Europees Parlement met delegaties van de nationale parlementen organiseerde, bleek dat er onduidelijkheid is over de prioriteiten die de Commissie stelt in deze materie. Hoe ziet de Commissie de concrete uitwerking van dit principe en hoe kan meer bepaald wetenschappelijk onderzoek naar, en de regionale uitbouw van energieopwekking van hernieuwbare en duurzame energie concreet worden ingepast in het beleid van de Europese Unie en dat van de lidstaten en hun regio's? Plant de Commissie prioriteiten waarop de lidstaten zich bij de uitvoering van het regionaal beleid kunnen richten? Antwoord De Commissie erkent het belang van acties in het kader van het energiebeleid in de komende periode 2007-2013 voor het regionaal beleid van de Europese Unie. In aanvulling op de relevante bepalingen in de ontwerpverordening betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, waarop de geachte afgevaardigde in zijn vraag doelt, heeft de Commissie in haar mededeling "Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid: communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013"1 specifieke prioriteiten voorgesteld voor toekomstige acties in het kader van het energiebeleid van de Europese Unie via communautaire regionale ontwikkelingsprogramma's, waaronder steun voor projecten ter verbetering van het energierendement, voor ontwikkelingsmodellen die uitgaan van een laag energieverbruik en voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie en alternatieve technologieën (wind, zon, biomassa). De rol van de communautaire financieringsinstrumenten wordt verder uitgewerkt in thematische mededelingen van de Commissie, met name over de grootste politieke uitdagingen voor het energiebeleid van de Europese Unie. Recente voorbeelden zijn het groenboek over energie-efficiëntie, het biomassa-actieplan en de EU-strategie voor biobrandstoffen. De Commissie is voornemens om op de volgende voorjaarstop van de Europese Raad een groenboek in te dienen over een veilig, concurrerend en duurzaam energiebeleid voor Europa ter inleiding van een debat over een geïntegreerd Europees energiebeleid. Tot slot is de Commissie van plan later dit jaar met een afrondende mededeling over het energiebeleid te komen. Dit alles bij elkaar zou de lidstaten en hun regio's meer houvast moeten geven. Op het punt van de integratie van wetenschappelijk onderzoek in het beleid van de Europese Unie zij erop gewezen dat een van de doelstellingen van het EU-onderzoeksbeleid het leveren van een bijdrage is aan het realiseren van de streefdoelen van het EU-energiebeleid door steun te verlenen aan onderzoeks- en demonstratieprojecten. Daarmee wordt zowel de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie bestreken als de vermindering van de gevolgen van de opwekking en het verbruik van energie voor het milieu. Voor het 7e kaderprogramma (2007-2013) heeft de Commissie de volgende hoofddoelstellingen op energiegebied voorgesteld: elektriciteit, brandstoffen en warmteopwekking uit hernieuwbare bronnen, energie-efficiëntie en -besparing, waterstof en brandstofcellen, schone kooltechnologieën, opwekking van energie zonder uitstoot en intelligente energienetwerken. ***
Vraag nr. 97 van Cristobal Montoro Romero (H-0095/06) Betreft: Onafhankelijkheid van de rechtbanken voor concurrentiebescherming
1
COM(2005)299.
16/02/2006
59
Acht de Commissie de nationale rechtbanken voor concurrentiebescherming onafhankelijk genoeg ten aanzien van concentratieprocessen in sectoren die van strategisch belang zijn voor de totstandbrenging van de interne markt en de groei van de Europese economie, zoals de energiesector? Antwoord De organisatie van een nationaal systeem voor het beheer van fusies behoort tot de bevoegdheden van de lidstaten. In dat opzicht is het ook aan de lidstaten om de mate van onafhankelijkheid van de nationale mededingingsautoriteiten te bepalen. Dat gezegd zijnde, heeft men duidelijk kunnen constateren dat de nationale mededingingsautoriteiten zich de afgelopen tien jaar steeds meer tot onafhankelijke instanties hebben ontwikkeld. De Commissie juicht deze ontwikkeling toe. De geachte afgevaardigde noemt tevens het effect van fusies in sectoren die van strategisch belang zijn voor de totstandbrenging van de interne markt en de groei van de Europese economie, en voert de energiesector op als een specifiek voorbeeld. De geachte afgevaardigde weet ongetwijfeld dat de Commissie in dit verband onlangs enige bezorgdheid heeft geuit over de toewijzing van zaken aan ofwel de Commissie ofwel de nationale mededingingsautoriteiten. Met name de ervaring van de afgelopen jaren met fusies in de energiesector heeft geleerd dat gelijksoortige zaken soms door de Commissie worden behandeld en soms door de nationale mededingingsautoriteiten. Het is dan ook belangrijk om ervoor te zorgen dat gelijksoortige zaken, wat betreft hun effect op het functioneren van de gemeenschappelijke markt, op consistente wijze worden behandeld. Daarom is de Commissie een nieuw onderzoek gestart naar de 2/3-regel, die rechtstreeks van invloed is op de verdeling van de bevoegdheden tussen de Commissie en de lidstaten. Op grond van deze regel vallen concentraties waarbij elk van de betrokken ondernemingen meer dan tweederde van haar omzet in de Gemeenschap in dezelfde lidstaat realiseert niet onder de bevoegdheid van de Commissie. De Commissie is begonnen met het verzamelen van relevante gegevens met betrekking tot die fusies die in Brussel bekeken hadden moeten worden als de regel er niet was geweest. Op grond van dat onderzoek kan worden beoordeeld hoe de 2/3-regel in de praktijk heeft gefunctioneerd, zowel (a) wat betreft het aantal zaken waarop deze van toepassing is als (b) wat betreft de aard van die zaken. Zodra dit feitenonderzoek is afgerond, zal worden onderzocht of de Commissie verbeteringen op het huidige systeem kan voorstellen. ***