Aan geadresseerde (zie verzendlijst)
Utrecht, Uw brief van: Uw kenmerk: Ons kenmerk: Behandeld door: Doorkiesnr: Afdelingsfax: E-mail: Onderwerp:
Korte inhoud:
16 december 2002
TY/YB/A/02/12c P.H. Tijsterman
Evaluatie normering korte rente Normering rentekosten 2003
De normering van de rentekosten wordt op grond van een evaluatie met ingang van 2003 op enkele onderdelen aangepast. Dit betreft het verlagen van de normrente voor kort krediet, het beperken bij de ziekenhuissectoren van de post 'nog in de tarieven te verrekenen' en het versoepelen van de in het protocol voor evenwichtig balansbeheer genoemde verhouding tussen korte en lange financiering. Het besluit van het CTG om een inflatievergoeding over het eigen vermogen in te calculeren is door de Minister van VWS afgewezen en kon daarom niet in de Beleidsregel rente worden opgenomen.
Geachte heer/mevrouw, Algemeen Bij de invoering van de rentenormering is afgesproken om de regeling na verloop van tijd te evalueren en zo nodig aan te passen. Ten behoeve van de evaluatie heeft KPMG in opdracht van het CTG de werking van de normering van de korte rente onderzocht. Het onderzoek spitste zich vooral toe op het normpercentage korte rente en de omvang van het werkkapitaal (met specifieke aandacht voor de post 'nog in de tarieven te verrekenen' bij de zieienhuizen. Aanvullend is ook onderzocht welke administratieve belasting de regeling veroorzaakt. Op basis van het onderzoek heeft het CTG gewijzigde Beleidsregels rente vastgesteld, ingaande 1 januari 2003. Aanvullend is daarbij ook de verhouding tussen lange en korte financiering versoepeld. U treft de beleidsregels I-576, II-569 en II-574/III-729 voor de verschillende sectoren aan in de bijlagen 1 tot en met 3. De publicatie geschiedt onder voorbehoud van goedkeuring door de Minister van VWS. In bijlage 4 treft u rente beleidsregel II-568 aan, die voor de periode 1 april 2002 tot en met 31 december 2002 van toepassing is op de verzorgingshuizen. Normpercentage kort krediet De huidige norm is gebaseerd op de basisrente van de Nederlandse banken verhoogd met een risico-opslag van 0,95%. Er is geconstateerd dat deze normstelling niet meer spoort met de werkelijkheid. Ook is gebleken dat banken in de afspraken met zorgaanbieders er steeds meer toe over gaan om de Euribor (Euro Interbank Offered Rate) als referentie te hanteren.
2 Circulairenummer: A/02/12c
Bij de invoering van de Euribor kwam de basisrente van de banken overeen met de Euriborrente voor één maand. Vervolgens zijn beide reeksen in toenemende mate van elkaar gaan afwijken. In mei 2002 bedroeg het verschil tussen beide reeksen circa 0,6%. Op grond van deze ontwikkelingen heeft het CTG besloten in het vervolg de Euriborrente voor één maand krediet als referentie te hanteren. Verder is vastgesteld dat de opslag voor kredietrisico in de praktijk is teruggelopen naar gemiddeld 0,75% ten opzichte van de tot nu toe gehanteerde opslag van 0,95%. Op grond van deze ontwikkeling en de noodzaak om meer evenwicht te creëren tussen de normering van de lange en de korte rente heeft het CTG besloten per 1 januari 2003 uit te gaan van een opslag (op de Euriborente voor één maand) van 0,75%. Protocol evenwichtig balansbeheer Bij de introductie van de lange rente werd door het CTG al onderkend dat de normvergoeding van de korte rente beduidend hoger lag dan de rente die instellingen in werkelijkheid moesten betalen. Toen is afgezien van aanpassing van de normrente voor kort krediet vanwege de nog uit te voeren evaluatie. Dit betekende dat instellingen meer voordeel konden boeken op de korte dan op de lange rente. Teneinde toch een evenwichtige balanssituatie te bereiken werd een protocol voor evenwichtig balansbeheer vastgesteld. Kort gezegd kwam dit protocol erop neer dat maximaal 10% van het te financieren bedrag mocht worden gedekt met kort krediet. Door de verlaging van de normvergoeding voor kort krediet ontstaat er meer evenwicht tussen de vergoeding voor lang en kort krediet. De noodzaak van het protocol voor evenwichtig balansbeheer neemt daardoor af, waardoor beëindiging van de maatregel in de toekomst is te verwachten. Vooruitlopend hierop heeft het CTG de aanvaardbare verhouding tussen lang en kort krediet gewijzigd van 90/10 in 80/20. Dit betekent dus dat in 2003 het maximaal met kort krediet te financieren bedrag wordt verhoogd van 10% naar 20%. Volledigheidshalve wijzen wij u er op dat de berekening van het minimumbedrag lang te financieren moet worden gebaseerd op de gegevens die conform het nacalculatieformulier in de rentenormeringsbalans worden opgenomen. Werkkapitaal De normpercentages voor werkkapitaal veranderen niet. Uit het onderzoek blijkt dat het werkkapitaal bij alle sectoren behalve bij de gehandicaptenzorg gunstiger uitpakt dan de norm. Dit wordt vooral veroorzaakt door verschuivingen van eigen vermogen naar kortlopende schulden. Deels valt dit te verklaren uit de gewijzigde regelgeving met betrekking tot de jaarverslaglegging. Daarnaast kan ook strategisch gedrag door instellingen niet worden uitgesloten. Het is de bedoeling dat alleen bedragen onder de kortlopende schulden worden opgenomen wanneer de omvang van het bedrag vaststaat en het zeker is dat de uitgave in het volgende jaar wordt gedaan en bijvoorbeeld niet afhankelijk is van een tegenprestatie of voorwaarde. Bij de ziekenhuizen valt op dat de post 'debiteuren' in werkelijkheid groter is dan in de norm is verwerkt. Dit wijst op een minder stringent gevoerd debiteurenbeheer dan normatief is voorzien (twee maanden). Bij de AWBZ-sectoren trekt de overliquiditeit de aandacht. Overliquiditeit heeft per definitie een ongunstige uitwerking op het renteresultaat. Een verbetering op dit punt is in het algemeen makkelijk te bereiken en kan dus snel vruchten afwerpen. Bij de gehandicaptensector werken voorts de vorderingen op de AWBZ over oude jaren negatief door. De instellingen in deze sector worden geadviseerd na afhandeling van nacalculaties contact op te nemen met het zorgkantoor als blijkt dat er nog een bedrag te vorderen of verschuldigd is.
3 Circulairenummer: A/02/12c
Bij het CTG wordt regelmatig geïnformeerd naar de opbouw van het normpercentage werkkapitaal, omdat dat de afgelopen jaren enkele malen is aangepast. U treft daarom deze opbouw van het percentage werkkapitaal voor de verschillende sectoren in het hiernavolgende schema aan.
Debiteuren Voorraden Crediteuren Nog te betalen salarissen Overlopende activa en passiva Nog in de tarieven te verrekenen Totaal 1)
Algemene ziekenhuizen e.d. 15,6% 1,6% -4,6% -3,9% -1,9% 1) nacalculeerbaar 6,8%
Academische ziekenhuizen 16,1% 1,6% -4,7% -4,0% -3,9% 1) nacalculeerbaar 5,1%
AWBZ instellingen 0,5% 0,4% -2,8% -4,1% -2,3% 0,6% -7,7%
Tot maximaal 4,5% van het budget
Nog in de tarieven te verrekenen (geldt alleen voor algemene ziekenhuizen e.d.) Voor de algemene ziekenhuizen is de post 'nog in de tarieven te verrekenen' tot nu toe een nacalculeerbaar onderdeel van de rentenormeringsbalans. Als door instellingen niet alert wordt gereageerd bijvoorbeeld door een tussentijdse tariefsaanpassing te vragen bij tegenvallende opbrengsten kan de post 'nog in de tarieven te verrekenen' aanzienlijk oplopen. Het CTG streeft er echter naar om deze post op macroniveau binnen redelijke grenzen te houden. Om dit beleid kracht bij te zetten is besloten om vanaf 2003 de rentevergoeding voor het onderdeel 'nog in de tarieven te verrekenen' maximaal te berekenen over 4,5% van het budget. Over vorderingen die daar boven uitgaan wordt derhalve geen rente meer vergoed. Administratieve lasten Uit het onderzoek van KPMG komt naar voren dat ziekenhuizen per jaar ongeveer 120 uur kwijt zijn aan werkzaamheden voor de rentenormering met een variatiebreedte van 40 tot 500 uur. Hierbij is alleen gekeken naar de extra werkzaamheden die moeten worden verricht en zijn reguliere werkzaamheden in het kader van het financiële beheer buiten beschouwing gebleven. Voor de AWBZ-sectoren is met de werkzaamheden gemiddeld 60 uur per jaar gemoeid. Hier is sprake van een variatiebreedte van 40 tot 200 uur. Het rapport concludeert dat de rentenormering weliswaar ingewikkeld is, maar dat met zorgvuldige bestudering van de regeling de verdere invulling en bewaking relatief weinig inspanning en tijd vergen. De uitschieters naar boven toe worden als incidenten beschouwd. Door de verhouding tussen korte en lange financiering te verruimen naar 20/80 is de verwachting dat de administratieve last van dit protocol grotendeels zal verdwijnen doordat minder monitoring nodig is. Inflatiecorrectie eigen vermogen Op advies van de Kamers I,II en III heeft het CTG in eerste instantie gewijzigde beleidsregels vastgesteld waarin, naast de in deze circulaire besproken aanpassingen, ook was voorzien in een inflatievergoeding over het eigen vermogen. De hoogte van de vergoeding was gelijk aan het percentage dat het CTG hanteert voor de indexering van materiële kosten. De Minister van VWS heeft het CTG in oktober bericht dat hij kan instemmen met de aanpassingen van de rentenormering met uitzondering van de inflatievergoeding over het eigen vermogen. Het CTG nam met teleurstelling kennis van de afwijzing. Het aanvaarden van alle maatregelen zou volgens het CTG tot een evenwichtiger normeringsmodel hebben geleid. Als reden voor de afwijzing van de inflatievergoeding geeft de Minister aan dat momenteel wordt gewerkt aan een nadere visie op het 'bouwcomplex' en op de bijbehorende bestuurlijke en financiële aspecten. Het Ministerie van VWS wil daarbij ruimte houden om te komen tot
4 Circulairenummer: A/02/12c
oplossingen die anders zijn dan wat nu zou worden ingezet met het voorstel van het CTG om een inflatievergoeding over het eigen vermogen toe te staan. De nu gepubliceerde beleidsregels zijn op het onderdeel inflatievergoeding na identiek aan de Beleidsregels rente die het CTG in eerste instantie heeft vastgesteld. In het voorstel van het CTG zouden de kosten van de inflatievergoeding worden gedekt uit de opbrengsten van de andere rentemaatregelen. Nu de inflatievergoeding niet doorgaat levert de aanpassing van de rentenormering derhalve een besparing op. Het CTG heeft er bij de Minister op aangedrongen het bedrag van de besparing in te zetten voor verkorting van de afschrijvingstermijnen voor gebouwen, installaties, aanloopkosten en investeringen in automatisering. Op dit verzoek van het CTG is nog geen reactie ontvangen. Hardheidsclausule algemeen Sommige instellingen hebben weinig of geen activa vaak in verband met huur van gebouwen. In dat geval is de kans groot dat het eigen vermogen en het negatieve werkkapitaal groter is dan de te financieren vaste activa. Er is dan sprake van overliquiditeit. Volgens het rentemodel wordt over overliquiditeit het korte normrentepercentage berekend. Het is echter niet te verwachten dat instellingen over overliquiditeit dit normpercentage als opbrengst realiseren. In dit soort gevallen zal daarom in beginsel worden uitgegaan van het werkelijke opbrengstpercentage. Bij instellingen die onderdeel van een concern zijn, wordt de financieringssituatie van het hele concern beoordeeld en is deze individuele beoordeling dus niet van toepassing. Hardheidsclausule aanvulling verzorgingshuizen Voor de verzorgingshuizen is de normering van de lange rente vanaf 1 april 2002 van kracht. Het protocol evenwichtig balansbeheer gaat voor deze sector per 1 januari 2003 gelden. Bij de verzorgingshuizen was voor het onderbrengen in de AWBZ sprake van een bijzondere wijze van financieren. Hierdoor is het mogelijk dat het rentenormeringsmodel tot onbedoelde uitkomsten leidt. Om dit te voorkomen heeft het CTG besloten in de Beleidsregel rente voor de verzorgingshuizen een specifieke hardheidsclausule op te nemen. Omdat verwacht wordt dat deze situatie zich bij de overige sectoren nauwelijks zal voordoen ontbreekt deze clausule daar. Bij een klein aantal verzorgingshuizen zou onder bepaalde omstandigheden de rentenormeringsbalans tijdelijk (sterk) negatief kunnen uitvallen. Dat is in situaties met (de afwikkeling van) een klimlening en / of wanneer één van de componenten afschrijving of aflossing nog op basis van annuïteiten is. De meeste klimleningen zijn inmiddels afgewikkeld en het op basis van annuïteiten afschrijven is in nieuwe gevallen niet meer toegestaan. Leningen op basis van annuïteiten zijn bovendien niet verplicht. Bestaande annuïteitenleningen mogen ook omgezet worden in een lineaire systematiek. Resumerend zal het CTG de hardheidsclausule toepassen in die gevallen waar door individuele omstandigheden de Beleidsregel rente buiten invloed van het verzorgingshuis overduidelijk onbillijk uitwerkt. Het CTG zal dan voorzien in een tijdelijke aanpassing van de aanvaardbare rentekosten. In principe zullen dan de te verrekenen rentebaten worden gebaseerd op het werkelijke opbrengstpercentage van de instelling. Dit geldt voor de volgende situaties: - door toepassing van de annuïteitenmethode, die ingegaan is voor 1997 (de hardheidsclausule kan worden toegepast tot maximaal het einde van de rentefixatieperiode); - (de afwikkeling van) klimleningen. Ook hier geldt dat deze individuele beoordeling niet wordt toegepast op instellingen die deel uitmaken van een concern. De clausule is met terugwerkende kracht per 1 april 2002 in de Beleidsregel rente verzorgingshuizen opgenomen.
5 Circulairenummer: A/02/12c
Rentenormering voor onder de ziekenhuissector vallende kleine instellingscategorieën Bij de invoering van de rentenormering bij ziekenhuizen is het model ook van toepassing verklaard op een aantal kleinere aan de ziekenhuizen gelieerde instellingen zoals trombosediensten, audiologische centra en (huisartsen)laboratoria. Bij de evaluatie van de regeling is vastgesteld dat deze daar slechts beperkt toepasbaar is. Op grond daarvan is besloten de aangepaste rentenormering niet meer van toepassing te verklaren op deze sectoren, maar een specifieke regeling te ontwerpen. Binnenkort worden deze instellingen hierover geïnformeerd. Indien u vragen heeft over deze circulaire kunt u contact opnemen met uw vaste contactpersoon bij het CTG. Hoogachtend, College tarieven gezondheidszorg
drs. A.L.M. Barendregt, algemeen secretaris
Bijlagen: 4