55a
3.
39
Wijziging van de bepalingen betreffende h e t kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz.
Artikel I I I . De vijfde titel van h e t eerste boek ondergaat de volgende wijzigingen: De artikelen 92—98 worden gelezen: 55.
3.
Artikel 92,
Voor het aangaan van een huwelijk behoeft een minderjarig wettig kind de toestemming zijner ouders, voor zooverre zij hunnen wil kunnen verklaren. G E W I J Z I G D O N T W E R P VAN W E T . Zijn beide ouders overleden of zijn beiden, dan wel do overlevende hunner, buiten staat hunnen wil te verklaren, dan behoeft het kind de toestemming van diegenen zijner grootouders, die daartoe wel in staat zijn. I n alle gevallen, waarin h e t kind eenen voogd heeft, is bovenW I J W I L H E L M I N A , BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDERLANDEN, P R I N S E S VAN ORANJE-NASSAU, E N Z . , E N Z . , E N Z . dien diens toestemming vereischt; indien het echter een huwelijk betreft m e t den voogd zelf of met een zijner bloedverwanten Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen t e in de rechte linie, wordt in plaats van de toestemming des voogds die van den toezienden voogd vereischt. weten: Naast de toestemming van den voogd is die van den toeAlzoo Wij in overweging genomen hebben, dat h e t wensche- zienden voogd vereischt, wanneer de ouders en grootouders van lijk is gebleken de bepalingen betreffende h e t kinderrecht, het kind zijn overleden of de overlevenden hunner buiten staat voorkomende in het eerste boek van h e t Burgerlijk Wetboek, t e zijn hunnen wil te verklaren. wijzigen en in verband daarmede de andere boeken v a n d a t Artikel 93. Wetboek, alsook het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en andere wetten te wijzigen en aan te vullen; E e n minderjarig onwettig kind behoeft voor het aangaan v a n een huwelijk de toestemming van zijnen voogd en toezienden Zoo is het, d a t Wij, den Raad van State gehoord, en m e t voogd. gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en Betreft h e t een natuurlijk kind, dan wordt in plaats van de verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: toestemming des toezienden voogds die der moeder en — indien hij het kind erkend heeft — die des vaders vereischt, voor zooverre bedoelde ouders althans hunnen wil kunnen verHOOFDSTUK I. klaren. De toestemming van den voogd wordt vervangen door die des Wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek toezienden voogds, wanneer h e t een huwelijk betreft met den voogd zelf of met een zijner bloedverwanten in de rechte linie. Artikel I . De derde titel van het eerste boek ondergaat de volgende wijziging: Artikel 45, onder 4°., wordt gelezen: 4°. De door de w e t vereischte toestemmingen of h e t deze vervangende regterlijk verlof; I n artikel 45, onder 5°., wordt „tusschenspraak" vervangen door „tusschenkomst". Artikel I I . I n het opschrift van den vierden titel van het eerste boek vervallen de woorden „of domicilie". Deze titel ondergaat voorts de volgende wijzigingen: Artikel 78 wordt gelezen: Artikel
78.
De niet van tafel en bed gescheiden getrouwde vrouw volgt de woonplaats van haren m a n . E e n minderjarige volgt de woonplaats van hem, die het gezag over hem uitoefent; de onder curatele gestelde die van zijnen curator. Na artikel 78 wordt ingevoegd een nieuw artikel 78a, luidende: Artikel 78a. Indien de voogd van eenen Nederlandschen minderjarige geene bekende woonplaats binnen het Rijk in Europa heeft, wordt hij m e t betrekking tot de voogdij geacht woonplaats bij den toezienden voogd te hebben. Valt de toeziende voogdij open, dan blijft laatstbedoelde woonplaats gelden, totdat de nieuwe toeziende voogdij aanvangt.
Artikel 94. Voor zooverre de ingevolge artikelen 92 en 93 vereischte toestemmingen niet verkregen worden, kunnen zij vervangen worden door een verlof van den kantonregter t o t h e t aangaan des huwelijks. Zoodanige vervanging is echter niet geoorloofd, indien: a. een ouder, die h e t gezag over zijn kind uitoefent, zijne toestemming weigert; b. allen, wier toestemming vereischt is, deze weigeren en zich onder hen een of meer grootouders bevinden, wier toestemming ingevolge artikel 92, tweede lid, vereischt is. Artikel 95. De minderjarige, die het regterlijk verlof t e r vervanging van eene tot zijn huwelijk vereischte toestemming wenscht te verkrijgen, wendt zich t o t den kantonregter van zijne woonplaats, of — bij gebreke daarvan — van zijne verblijfplaats. De kantonregter beslist na verhoor of behoorlijke oproeping van hen, wier toestemming t o t het huwelijk is vereischt; hij is bevoegd ook bloed- en aanverwanten van den minderjarige t e hooren. Artikel 96. Tegen de beslissing van den kantonregter kunnen uitsluitend de minderjarige zelf, e n voorts allen, wier toestemming t o t zijn huwelijk vereischt is, en zij, die als bloed- of aanverwanten zijn gehoord, bij verzoekschrift in hooger beroep komen. Artikel 97. Indien de kantonregter het verlof verleend heeft, moet h e t beroep uiterlijk op den veertienden dag na zijne beslissing ingesteld zijn. Gedurende dien termijn is h e t verlof niet uitvoerbaar.
40
55*
3.
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. Wie tegen een verleend verlof opkomt, moet dit binnen den termijn van beroep bij deurwaardersexploit doen aanzeggen aan den ambtenaar of de ambtenaren van den burgerlijken stand, te wiens of wier overstaan het huwelijk ingevolge artikel 131 kan worden voltrokken. Artikel
98.
Een minderjarige, in wiens opvoeding krachtens terbeschikkingstelling ingevolge de artikelen 39 of 39ü.'sa van het Wetboek van Strafrecht van Eegeeringswege wordt voorzien, behoeft — zoolang deze voorziening niet onvoorwaardelijk is beëindigd — tot het aangaan van een huwelijk de toestemming van den minister van justitie.
99.
Een meerderjarig wettig kind moet tot zijnen dertigsten verjaardag tot het aangaan van zijn huwelijk de toestemming verzoeken van zijne ouders, voor zooverre zij hunnen wil kunnen verklaren en voor zooverre zij op het tijdstip, dat zijne minderjarigheid eindigde, niet van het gezag over hem waren ontzet. Wanneer het deze toestemming niet verkrijgt, kan het de tusschenkomst inroepen van den kantonregter van zijne woonplaats, of — bij gebreke daarvan — van zijne verblijfplaats. Artikel 104, na de komma, wordt gelezen: ten aanzien van den vader, die hen erkend heeft, moeder. Na artikel luidende:
109 wordt
ingevoegd Artikel
117.
De vader of de moeder kan het huwelijk van een meerderjarig wettig kind tot zijnen dertigsten verjaardag stuiten, indien dit, hetzij verzuimd heeft overeenkomstig artikel 99 hunne toestemming te verzoeken, hetzij — bij niet-verleening hiervan — de tusschenkomst van den kantonregter niet heeft ingeroepen. Artikel 119 wordt artikel 118. Ingevoegd wordt een nieuw artikel 119, luidende: Artikel
119.
De minister van justitie is bevoegd tot stuiting van het huwelijk eens minderjarigen, indien deze zijne ingevolge artikel 98 vereischte toestemming niet verkregen heeft. Deze stuiting geschiedt door de tusschenkomst van het openbaar ministerie.
Artikel 99 wordt gelezen: Artikel
Artikel
een nieuw
artikel
Aan artikel 120 wordt een nieuw tweede lid luidende:
toegevoegd,
H e t openbaar ministerie is bevoegd het huwelijk te stuiten van eenen minderjarige, die onder toezigt gesteld of voorloopig aan den voogdijraad toevertrouwd is, indien het belang van dien minderjarige zich tegen het aangaan des huwelijks verzet, en door h e t huwelijk geen overwegend belang van de wederpartij gediend wordt.
en de Aan artikel 121 wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, luidende: 110,
I n de gevallen, bedoeld in het tweede lid van artikel 120, neemt de kinderregter aan de behandeling der zaak deel.
110. Artikel 126, onder 2°., wordt gelezen:
Indien een minderjarige een huwelijk wenscht aan te gaan, onderzoekt de ambtenaar van den burgerlijken stand, wier toestemmingen daartoe vereiseht zijn. Voorts zal hij onderzoeken, of de minderjarige onder toezigt gesteld, dan wel voorloopig aan den voogdijraad toevertrouwd is; blijkt zulks het geval, dan zal hij den kinderregter, onderscheidenlijk den voogdijraad onverwijld van het voorgenomen huwelijk verwittigen. De artikelen 116—118 worden gelezen: Artikel
776.
De vader of de moeder; de voogd, of de toeziende voogd, waar deze den voogd vervangt; bij gebreke van ouders, de grootouders; en bij gebreke van ouders en grootouders, de broeders en zusters, ooms, tantes en toeziende voogd, van een persoon, die voornemens is een huwelijk aan te gaan, kunnen dit huwelijk stuiten, indien: 1°. hij, minderjarig zijnde, de vereischte toestemmingen noch het deze vervangende regterlijk verlof verkregen heeft; 2°. eene der partijen op grond van artikel 487, onder 1°., is onder curatele gesteld, of wel over de uit dien hoofde verzochte curatele nog niet beslist is; 3°. eene der partijen uit anderen hoofde onder curatele is gesteld en het huwelijk blijkbaar het ongeluk zou veroorzaken van de partij, tot stuiting van wier huwelijk men bevoegd is; 4°. eene der partijen niet voldoet aan de in de eerste afdeeling van dezen titel gestelde vereischten tot het aangaan eens huwelijks; -r>°. de vereischte huwelijksafkondiging niet geschied is. Op den onder 1°. genoemden grond is de toeziende voogd tot zelfstandige stuiting bevoegd, zoo dikwijls zijne toestemming tot het huwelijk is vereiseht.
2°. E e n e authentieke akte, houdende de tot het huwelijk vereischte toestemmingen, of — bij gebreke van deze — het in kracht van gewijsde gegane regterlijk verlof tot het aangaan des huwelijks; de vereischte toestemmingen kunnen ook bij de huwelijksakte zelf gegeven worden; Na 3°. wordt ingevoegd een nummer 3°.bis, luidende: 3°.bis. Ingeval de dispensatie, bedoeld bij de artikelen 86 of 88, door den Koning is verleend, de akte, waaruit deze dispensatie blijkt; Artikel 146 wordt gelezen : .4r7;7.-eZ 146. De nietigverklaring van een huwelijk kan worden gevorderd door hem, wiens toestemming daartoe ingevolge de artikelen 92 en 93 vereiseht w a s : a. indien de door hem geweigerde toestemming niet door regterlijk verlof vervangen kon worden; b. indien zijne niet verleende toestemming, hetzij niet, hetzij zonder zijne voorafgaande oproeping tot een verhoor, door een regterlijk verlof vervangen is; c. indien het huwelijk voltrokken is, voordat het regterlijk verlof, dat zijne toestemming verving, was uitvoerbaar geworden. I n zijne bovenomschreven vordering is eischer niet ontvankelijk : a. indien hij het huwelijk uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft goedgekeurd; b. indien hij sedert het tijdstip, waarop het huwelijk hem bekend werd, zes maanden zonder tegenspraak heeft laten verloopen; c. indien hij verzuimd heeft te voldoen aan het voorschrift van artikel 97, tweede lid.
Bijlagen.
55.
3.
Tweede Kamer. 4i
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, en/.. Behoudens tegenbewijs wordt bekendheid met een huwelijk verondersteld, wanneer het bier te lande is voltrokken, of wanneer het — buitenslands aangegaan — overeenkomstig artikel 139 hier te lande is overgeschreven.
Artikel IV. De zesde titel van het eerste boek ondergaat de volgende wijzigingen: I n artikel 159 wordt in plaats van „onderhouden" gelezen „verzorgen". Aan artikel 166 worden toegevoegd twee nummers, 3°. en 4°., luidende: 3°. Wanneer de vrouw zieh tot den regter wendt in de uitoefening a. van hare ouderlijke magt, b. van eene voogdij of toeziende voogdij, die zij op eigen verantwoording uitoefent. 4°. Wanneer zij de ontzetting van haren man uit de ouderlijke magt verzoekt. Artikel V. Be achtste titel van het eerste boek ondergaat de volgende wijziging: In artikel 206, lid 1, worden aan het slot tusschen „huwelijk" en „noodzakelijk" ingevoegd de woorden „ingevolge de artikelen 92 en 9 3 " . I n lid 2 wordt „artikel 95 en 9 8 " vervangen door „artikel 9 4 " . Artikel VI.
Artikel 284 wordt gelezen: Artikel
284.
Na het uitspreken der echtscheiding benoemt de regtbank over ieder der uit het huwelijk geboren kinderen een der ouders tot voogd en voorziet zij tevens in de toeziende voogdij. E e n ouder, die staande huwelijk de ouderlijke magt niet bezat, komt voor deze benoemingen niet in aanmerking. Heeft de beslissing, bedoeld in het eerste lid, niet alle uit het huwelijk geboren kinderen betroffen, dan kan de regtbank haar aanvullen. Zij doet zulks op verzoek van een of beide ouders, van den voogdijraad of ambtshalve. Artikel 285 wordt gelezen:
De elfde titel van het eerste boek ondergaat de volgende wijzigingen: In artikel 261, lid 1, worden de woorden „de zorg voor het onderhoud en d e " vervangen door „verzorging e n " . Leden 2—11 vervallen. Na artikel 261 worden ingevoegd twee nieuwe artikelen 261a en 261b, luidende: Artikel
Betreft de schorsing beide ouders of eenen ouder, die de ouderlijke magt alleen uitoefent, dan vertrouwt de regtbank de kinderen voorloopig aan den voogdijraad toe, waarbij zij dezen laatste ten aanzien van persoon en vermogen dezer kinderen zoodanige bevoegdheden toekent, als zij geschikt zal achten. Op de door den voogdijraad gemaakte kosten is artikel 374o van toepassing. Behalve tegen de beschikkingen, gegeven ingevolge het voorgaande lid, is tegen de in dit artikel bedoelde beschikkingen geen voorziening toegelaten. Zij alle behouden hare kracht, totdat de uitspraak, waarbij de eisch tot echtscheiding is afgewezen, in kracht van gewijsde is gegaan, of — ingeval van toewijzing van dien eisch — de voogdij van den ingevolge artikel 284 benoemden voogd overeenkomstig artikel 375a is begonnen.
261a.
Artikel
285.
De regtbank kan de op grond van het voorgaande artikel gegeven voorzieningen wijzigen. Zij doet zulks slechts op verzoek van een of beide ouders en niet dan op grond van omstandigheden, waarmede de regter, die de beslissing, houdende de te wijzigen voorziening, gegeven heeft, geen rekening heeft kunnen houden. De artikelen 285a—285c vervallen.
Bij het uitspreken der ontbinding benoemt de regtbank over ieder der minderjarigen dien ouder tot voogd, die tot dusverre de ouderlijke magt over hem uitoefende. Vervolgens voorziet de regtbank in de toeziende voogdij. Hebben deze beslissingen niet alle uit het huwelijk geboren kinderen betroffen, dan kan de regtbank haar aanvullen; zij doet zulks op verzoek van een of beide ouders, van den voogdijraad of ambtshalve. Artikel 261b. De regtbank kan de op grond van het voorgaande artikel gegeven voorzieningen wijzigen, ook al waren deze getroffen overeenkomstig de voorwaarden, door de echtgenooten vastgesteld ingevolge artikel 292. Zij doet zulks slechts op verzoek van een of beide ouders en niet dan op grond van omstandigheden, waarmede de regter, die de beslissing, houdende de te wijzigen voorziening, gegeven heeft, geen rekening heeft kunnen houden. Artikel 261a wordt artikel 261c.
Artikel 287a, leden 2—5, worden gelezen: De ouderlijke magt herleeft echter slechts, voor zooverre de ouders tot de voogdij bevoegd zijn en mits de voogdij niet aan een derde was opgedragen. De tot de voogdij bevoegde ouder, voor wien de ouderlijke magt niet herleefd is, kan de regtbank verzoeken met deze magt te worden bekleed. Dit verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging de belangen der kinderen zouden worden verwaarloosd. Alle hiermede strijdende bedingen tusschen de echtgenooten zijn nietig. Artikel VII. De twaalfde titel van het eerste boek ondergaat de volgende wijzigingen: In artikel 292, lid 1, worden de woorden „zorg voor het onderhoud en d e " vervangen door „verzorging e n " .
H e t huidige artikel 261!) vervalt.
Artikel 295, lid 2, vervalt.
Artikel 269 wordt gelezen:
Artikel 301, leden 2—7 vervallen.
Artikel 269. Indien de regtbank zulks in het belang der kinderen noodzakelijk acht, kan zij, ook ambtshalve, hangende het geding de uitoefening der ouderlijke magt geheel of gedeeltelijk schorsen. Betreft de schorsing eenen ouder, die met den anderen gezamenlijk de ouderlijke magt uitoefent, dan wordt deze magt hangende het geding door dien anderen ouder alleen uitgeoefend. Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1939—1940.
De artikelen 301a en 301b worden vervangen door drie nieuwe artikelen 301a, 301b en 301c, luidende: Artikel
301a.
Na het uitspreken der scheiding van tafel en bed bepaalt de regtbank ten aanzien van ieder der kinderen, wie der ouders voortaan de ouderlijke magt over hetzelve zal uitoefenen.
99.1
Wa
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. E e n ouder, die vóór de scheiding de ouderlijke magt niet bezat, kan na de scheiding niet met hare uitoefening belastworden. Heeft de beslissing, bedoeld in het eerste lid, niet alle uit het huwelijk geboren kinderen betroffen, dan kan de regtbank haar aanvullen. Zij doet zulks op verzoek van een of beide ouders, van den voogdijraad of ambtshalve. Artikel
301b.
De ingevolge het voorgaande artikel opgedragen uitoefening van de ouderlijke magt begint niet, voordat de hiertoe strekkende beschikking of — indien deze uitvoerbaar verklaard is bij voorraad — het vonnis van scheiding van tafel en bed in kracht van gewijsde is gegaan. Artikel
301c.
Behoudens het bepaalde bij het volgend lid, kunnen beslissingen, als bedoeld bij artikel 301«, door de regtbank worden gewijzigd; deze doet zulks op verzoek van een of beide ouders en niet dan op grond van omstandigheden, waarmede de regter, die de te wijzigen beslissing gegeven heeft, geen rekening heeft kunnen houden. Indien de ouder, die ingevolge eene beslissing, als bedoeld bij artikel 301a, de ouderlijke magt uitoefent, hiertoe in de onmogelijkheid geraakt, benoemt de kantonregter eenen voogd, overeenkomstig artikel 390. Artikel 302, lid 2, vervalt. Artikel VIII. Voor den dertienden titel wordt ingevoegd een nieuwe Titel, luidende: T W A A L F D E T I T E L A. Van de voogdij van den overlevenden ouder na de gerechtelijke ontbinding des huwelijks en na scheiding van tafel en bed. Artikel
304a.
Wanneer een ouder, die na de gerechtelijke ontbinding zijns huwelijks of na scheiding van tafel en bed het gezag over een of meer uit zijn huwelijk geboren kinderen uitoefent, overlijdt, voorziet — indien de andere ouder nog in leven is — de rechtbank in de voogdij over deze kinderen; zoo noodig voorziet zij tevens in de toeziende voogdij. De rechtbank doet zulks op verzoek van den voogdijraad, van den toezienden voogd, van den overlevenden ouder of ambtshalve. De overlevende ouder, die tot de voogdij bevoegd is, kan de rechtbank verzoeken met de voogdij te worden belast. Dit verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging de belangen der kinderen zouden worden verwaarloosd. De bepaling van het voorgaande lid is mede van toepassing, indien de overleden ouder een voogd benoemd had.
Artikel IX. De dertiende titel van het eerste boek ondergaat de volgende wijzigingen : De tweede afdeeling wordt gelezen: T W E E D E AFDEELING.
Van de wettiging Artikel
kinderen.
327.
Een natuurlijk kind wordt door het huwelijk zijner ouders gewettigd, indien het voor of bij de huwelijksvoltrekking door den vader is erkend. Artikel
328.
E e n kind, geboren uit ouders, die na overeenkomstig artikel 88 verkregen dispensatie m e t elkander huwen, wordt gewettigd, indien het bij de huwelijksakte door den vader wordt erkend. Artikel
329.
Indien de vader verzuimd heeft zijn kind voor of bij de voltrekking van zijn huwelijk te erkennen, kunnen de ouders dit verzuim herstellen door van den Koning brieven van wettiging te verzoeken. Op gelijke wijze kan een door zijn vader erkend kind gewettigd worden, nadat het voorgenomen huwelijk zijner ouders door den dood van een hunner onmogelijk is geworden. Artikel
330.
Over het verzoek om brieven van wettiging wint de Koning het advies in van den Hoogen Raad der Nederlanden. Deze zal de bloedverwanten der verzoekers hooren of doen hooren; hij kan ook bevelen, dat het verzoek door aan te wijzen nieuwsbladen worde bekend gemaakt. Artikel
331.
H e t kind, dat door of staande het huwelijk zijner ouders gewettigd is, heeft den staat van wettig kind te rekenen van de huwelijksvoltrekking. Evenwel ontstaat ouderlijke m a c h t door wettiging slechts, voor zooverre de ouders tot de voogdij bevoegd zijn en mits de voogdij niet aan een derde was opgedragen. Artikel
332.
De tot de voogdij bevoegde ouder, die ondanks wettiging geen ouderlijke macht verkregen heeft, kan den kantonrechter verzoeken met de ouderlijke macht of — na de ontbinding zijns huwelijks — m e t de voogdij te worden bekleed. H e t verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. Artikel
Artikel
van
333.
304b.
Indien een ander dan de overlevende ouder tot voogd benoemd is. kan de rechtbank deze beslissing t e allen tijde in dier voege wijzigen, dat zij dezen ouder, mits daartoe bevoegd zijnde, alsnog met de voogdij belast. Zij gaat hiertoe slechts over op verzoek van den overlevenden ouder en niet dan op grond van. omstandigheden, waarmede de rechter, die de te wijzigen beslissing gegeven heeft, geen rekening heeft kunnen houden. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing, indien inmiddels een door den anderen ouder benoemde voogd is opgetreden.
De wettiging, bedoeld in artikel 329, tweede lid, werkt van den dag, waarop de brieven van wettiging verleend zijn. Zoodanige wettiging strekt niet ten nadeele van wettige voorkinderen ; zij werkt evenmin in de erfopvolging van andere bloedverwanten, ten ware dezen in het verkenen der brieven van wettiging hadden toegestemd. Na deze wettiging is de overlevende ouder — mits hiertoe bevoegd en behoudens het bepaalde bij het vierde lid van rechtswege voogd over het kind. Indien echter het kind onder voogdij van een derde staat, verkrijgt de daartoe bevoegde overlevende ouder slechts dan de
55B
3.
43
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. voogdij, wanneer hij hiermede op zijn verzoek door den kantonrechter is belast; het tweede lid van artikel 332 is van toepassing. Artikel
334.
Wettiging van overleden kinderen overeenkomstig de bepalingen der artikelen 327—329 is mogelijk, indien dezelven nakomelingen hebben nagelaten; zij strekt alsdan ten voordeele dezer laatsten. Artikel
334a.
Hij die overeenkomstig artikel 329 wettiging heeft verkregen, doet dezelve inschrijven in de loopende registers van geboorten van de plaats, waar de geboorte is ingeschreven. Van de wettiging wordt mede melding gemaakt op den kant van de geboorteakte. De derde afdeeling wordt in twee afdeelingen gesplitst en gelezen: DERDE
Van natuurlijke
AFDEELING.
kinderen Artikel
en van hun 335.
336.
Door zijn geboorte ontstaan tusschen een natuurlijk kind en zijn moeder burgerlijke betrekkingen. Tusschen een natuurlijk kind en zijn vader ontstaan burgerlijke betrekkingen eerst door erkenning. Artikel
337.
Erkenning kan geschieden: bij akten van geboorte en huwelijk; door een akte van erkenning, overeenkomstig artikel 38; door alle andere authentieke akten. Artikel
338.
De a. b. c.
erkenning is nietig, indien zij: een gevolg is van dwang, dwaling of bedrog; door een minderjarige tengevolge van verleiding gedaan is; geschied is door iemand, die den leeftijd van achttien jaar niet bereikt heeft, tenzij zij bij de voltrekking van zijn huwelijk heeft plaats gehad; d. bij het leven der moeder zonder haar toestemming gedaan is. Artikel
339.
De erkenning — staande huwelijk door den man gedaan — van een kind, dat hij voor zijn huwelijk bij een andere vrouw heeft verwekt, strekt niet ten nadeele van zijn echtgenoote en van de uit hun huwelijk geboren kinderen. Niettemin zal de erkenning haar gevolgen hebben na de ontbinding van het huwelijk, wanneer hieruit geen nakomelingen overblijven. Artikel
340.
De rechtsvordering tot inroeping van staat op grond van beweerd vaderschap wordt niet toegelaten. Indien echter tegen de moeder van een natuurlijk kind t u s schen den 301sten en 179sten dag voor diens geboorte een misdrijf gepleegd is, als voorzien bij de artikelen 242—245, 249 of 281 van het Wetboek van Strafrecht, kan de schuldige op vordering van belanghebbenden verklaard worden de vader van het kind te zijn.
341.
De rechtsvordering tot inroeping van staat op grond van beweerd moederschap wordt toegelaten. I n dit geval moet het kind bewijzen het kind te zijn, waarvan de moeder bevallen is. De bewijslevering is aan geen bepaald middel gebonden. Tegenbewijs is door alle middelen toegelaten. De beslissende eed kan niet worden opgedragen. De getuigenverhooren en pleidooien worden gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren. De uitspraak geschiedt in het openbaar. Artikel
342.
Erkenning en inroeping van staat kunnen door iederen belanghebbende worden betwist. Nadat een vonnis, waarbij de betwisting eener erkenning gegrond verklaard is, in kracht van gewijsde is gegaan, blijven nochtans in stand alle burgerlijke gevolgen, welke die erkenning tot den dag, waarop de rechtsvordering tot betwisting is ingesteld, gehad heeft. VIERDE
erkenning.
Onder natuurlijke kinderen worden in dit wetboek verstaan onwettige kinderen, behalve die, welke in overspel of bloedschande geteeld zijn. Artikel
Artikel
Van kinderen, betrekkingen
AFDEELING.
tot wie de ouders niet in burgerlijke staan, en van derstelver onderhoud. Artikel
343.
Geen burgerlijke betrekkingen bestaan: a. tusschen een onwettig kind en zijn vader, zoolang het niet door dezen is erkend; b. tusschen een in overspel of bloedschande geteeld kind en zijn moeder. E e n in overspel of bloedschande geteeld kind kan door vader niet erkend worden. De rechtsvordering tot inroeping van staat door of voor zoodanig kind is niet toegelaten. Artikel
344.
De vader van een onwettig niet-erkend kind is verpl gedurende de minderjarigheid van dit kind deszelfs verz< en opvoeding naar vermogen te bekostigen. I s het kind na de intrede zijner meerderjarigheid do- . _ lijke of lichamelijke gebreken buiten staat zich zelf te onderhouden, dan blijft de vader tot zijn onderhoud verplicht. Jegens een in overspel of bloedschande geteeld en gelijke verplichtingen op de moeder. Artikel
344a.
De op het eerste lid van het voorgaand ar rechtsvordering wordt ingesteld bij de arrondi bank van de woonplaats van het kind, de moeder weerder; zij verjaart door verloop van vijf jaren den geboortedag des kinds. Artikel
ronde -rechtden verlen van
344b.
Bij toewijzing der vordering wordt de va< .rdeeld tot een wekelijksche, maandelijksche of drie>:i; ,ksche uitkeering aan den voogd des kmds. Zoo mo; .rden tevens de waarborgen bepaald, die hij ter verzeke ; « uitkeering moet stellen. De vader kan ook, indien daartoe grond' bot de betaling van een som ineens veroordeeld worden. E r is geen uitkeering verschuldigd ov i I ijd, die op het oogenblik van het instellen der rechtsvord ii . reeds meer dan vijf jaren is verstreken. Artikel
344c.
De vader van een onwettig niet-erkend kind is — zelfs nl ware het doodgeboren — verplicht on deszelfs moeder de
44
55*
3.
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek vau liet Burgerlijk Wetboek, enz. kosten van haar bevalling en van haar onderhoud gedurende de eerste zes weken na de bevalling te vergoeden. De vergoeding voor deze kosten begroot de rechter naar billijkheid en met inachtneming van het plaatselijk gebruik. De vordering wordt ingesteld bij de arrondissements-rechtbank van de woonplaats van de moeder, het kind of den verweerder. H e t vorderingsrecht vervalt na verloop van een jaar, te rekenen van den dag der bevalling. Artikel
344d.
Hij die zijn in artikel 344 en 344c bedoelde verplichting heeft erkend, kan door de rechtbank in eiken stand der zaak worden veroordeeld tot een voorloopige uitkeering, gedurende het rechtsgeding door hem te voldoen; onverminderd, in geval van onverwijlden spoed, de mogelijkheid om in kort geding voor den president een voorloopige uitkeering te vorderen. Artikel
344e.
Vader van een niet-erkend kind wordt vermoed te zijn diegene, die tusschen den 301sten en 179sten dag voor de geboorte met de moeder gemeenschap heeft gehad. De op grond van artikel 344 of 344c tegen hem ingestelde vordering wordt evenwel afgewezen: (i. indien hij bewijst, dat de moeder in bedoeld tijdvak ook m e t een ander gemeenschap gehad heeft, tenzij mocht blijken, dat het kind daaruit niet kan zijn ontvangen; b. indien de rechter in gemoede overtuigd is, dat de verweerder niet de vader van het kind is.
Op straffe van verval zijner aanspraken dient het kind binnen één jaar na zijns vaders overlijden zijn verzoekschrift in. Deze termijn is nochtans geschorst, zoolang het in het eerste lid bedoelde vonnis niet in kracht van gewijsde is gegaan. ,Artikel
3441.
Indien de moeder van een in overspel of bloedschande geteeld kind te diens behoeve bij in kracht van gewijsde gegane beschikking tot een uitkeering aan den voogdijraad veroordeeld is, doet de voogdijraad vaststellen, tot welke uitkeering ieder der erfgenamen, m e t inachtneming van artikel 470, ten behoeve van dit kind verplicht zal zijn. H e t tweede en derde lid van het vorige artikel zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel
344m.
Indien het onwettig niet-erkend kind op grond van de artikelen 344 en 344i een rechtsvordering tegen do erfgenamen zijns vaders instelt, zijn de artikelen 344a, 344b en S44d—344gr van overeenkomstige toepassing. Artikel
344n.
Indien een in overspel of bloedschande geteeld kind op grond van de artikelen 344 en 344» een rechtsvordering instelt tegen de erfgenamen van zijn moeder, zijn het tweede, het derde en het vierde lid van artikel 341 van toepassing. Artikel X.
Artikel
344f.
Het bewijs van het vaderschap is aan geen bepaald middel gebonden. Tegenbewijs is door alle middelen toegelaten. De beslissende eed kan niet worden opgedragen. Artikel 1961 is niet van toepassing. De moeder, die als voogdes over haar kind de in artikel 344 bedoelde rechtsvordering tegen diens vader instelt, kan niettemin als getuige gehoord worden. Getuigenverhooren en pleidooien worden gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren. De uitspraak geschiedt in het openbaar. Artikel
Van. het gezag over Algemeene
minderjarigen.
Bepalingen. 353.
De minderjarigheid duurt tot het bereiken van den 21-jarlgen leeftijd; zij eindigt vroeger door huwelijk of: door meerderjarigverklaring. ledere minderjarige staat onder gezag van een meerderjarige. Dit gezag is of ouderlijke macht of voogdij. Voogdij kan ook door een rechtspersoon worden uitgeoefend.
344h.
344i.
De in artikel 344 omschreven onderhoudsverplichtingen over op de erfgenamen van den vader of de moeder; de der uitkeeringen, waartoe zij uit dien hoofde verplicht overtreft evenwel niet het wettelijk erfdeel, waartoe het als natuurlijk erkend kind ware gerechtigd geweest. Artikel
VIJFTIENDE TITEL.
Artikel
Indien een moeder haar bij artikel 344, derde lid, bedoelde verplichting niet behoorlijk nakomt, is artikel 468 van toepassing. Artikel
Ingevoegd wordt een nieuwe Titel, luidende:
344g.
Ook de voogdijraad is bevoegd het vonnis of de beschikking, waarbij een ingevolge deze afdeeling verschuldigde uitkeering is vastgesteld of gewijzigd, ten uitvoer te leggen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Artikel
De vijftiende titel, de vijftiende titel A en de zestiende titel van het eerste boek vervallen.
gaan som zijn, kind
Artikel
Bij de kantongerechten berusten openbare registers, waarin wordt aanteekening gehouden van rechtsfeiten. die op het over minderjarigen uitgeoefende gezag, daaronder begrepen de toeziende voogdij, betrekking hebben; bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald, welke rechtsfeiten aangeteekend worden, en op welke wijze deze aanteekening geschiedt. A.
V a n de
ouderlijke
EERSTE
344k.
Indien de vader van een onwettig niet-erkend kind te diens behoeve bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis tot een uitkeering veroordeeld is, doet dit kind vaststellen, tot welke uitkeering ieder der erfgenamen, met inachtneming van artikel 470, jegens hem verplicht zal zijn. Te dien einde wendt het kind zich bij verzoekschrift tot de rechtbank, die van de vordering tegen zijn vader heeft kennis genomen.
3,54.
Van de ouderlijke
macht,
macht.
AFDEETJXG.
wat betreft
den persoon des
kinds.
Grondbeginselen.
Artikel
355.
Een kind, van welken leeftijd ook, is eerbied en ontzag aan zijn ouders verschuldigd. De ouders zijn verplicht hun minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden.
Bijlagen.
55.
3.
Tweede Kamer. 45
Wijziging van do bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in bet eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz.
Artikel
356.
Gedurende hun huwelijk bezitten de ouders de ouderlijke macht over hun minderjarige kinderen. Zij oefenen deze macht gezamenlijk uit. Bij verschil van inzicht is de wil des vaders beslissend. Verkeert een der ouders in de onmogelijkheid de ouderlijke macht uit te oefenen, dan oefent de andere ouder haar alleen uit. Verkeeren beide ouders in deze onmogelijkheid, dan benoemt de kantonrechter een voogd overeenkomstig artikel 390.
Het ouderlijk tuchtrecht.
Artikel
358.
Bij toewijzing van het verzoek bepaalt de kinderrechter den duur der plaatsing; zij mag worden bevolen voor ten hoogste één jaar of — indien het kind nog niet veertien jaar oud is — voor ten hoogste zes maanden. Elke ouder, die de ouderlijke macht uitoefent, kan den kinderrechter verzoeken: a. den termijn, waarvoor de plaatsing bevolen is, eenmaal met ten hoogste ze« maanden te verlengen; b. de plaatsing te doen eindigen, voordat de termijn, waarvoor zij is bevolen, verstreken is. Bedoelde verzoeken kunnen ook namens den ouder door den voogdijraad gedaan worden. Behalve door verloop van den termijn, waarvoor zij bevolen is, eindigt de plaatsing: a. door de meerderjarigheid van het kind; b. door bevel van den kinderrechter; c. door besluit van den minister van justitie, den kinderrechter gehoord. Artikel
macht,
wat betreft
het vermogen
des
kinds.
Het beheer.
Artikel
Artikel
363.
Wanneer de belangen van den ouder met die zijner kinderen in strijd mochten zijn, benoemt de kantonrechter een bijzonderen curator om deze kinderen te vertegenwoordigen. Het vruchtgenot.
Artikel
364.
Elke ouder, die het gezag over zijn wettige kinderen uitoefent, heeft het vruchtgenot van hun vermogen. Ingeval geen van beide ouders bedoeld gezag uitoefent, komt het vruchtgenot hun slechts toe, voor zooverre zij van dit gezag zijn ontheven. Artikel
365.
Aan bedoeld vruchtgenot zijn de volgende lasten verbonden: 1°. de zoodanige, die op vruchtgebruikers rusten; 2". de verzorging en de opvoeding van het kind overeenkomstig zijn vermogen, onverminderd de verplichting der ouders, om — indien de inkomsten uit dit vermogen daartoe ontoereikend mochten zijn — in het ontbrekende te voorzien. 366.
Van het vruchtgenot is uitgesloten: 1°. het vermogen, dat liet kind door eigen arbeid verkregen heeft; 2°. het vermogen, dat liet kind geschonken of vermaakt is onder do bepaling, dat de ouders daarvan het vruchtgenot niet zullen hebben. 367.
De vader noch de moeder van een onwettig kind hebben het vruchtgenot van diens vermogen.
DERDE
AFDEELIXG.
Van de ondertoezichtstelling
360.
De vader of — indien zij de ouderlijke macht alleen uitoefent — de moedor beheert het vermogen van het kind en vertegenwoordigt het in burgerlijke bandelingen. Van dezen regel kan worden afgeweken: ii. ingevolge artikel 292, bij scheiding van tafel en bed op verzoek van beide echtgenoot.'); b. ingevolge artikel 374/, tweede lid, bij ontheffing of ontzetting van de ouderlijke m a c h t ; e. indien hij, die een minderjarige goederen schenkt of vermaakt, bepaalt, dat een ander het bewind erover zal voeren. Handelingen der Staten-Generaal.
362.
Op het beheer van een beheerenden ouder zijn de artikelen 432, tweede lid, en 433—446 van overeenkomstige toepassing.
Ailikel
TWEEDE A F D E E I . I N G .
361.
De beheerende ouder is voor het vermogen van zijn kind aansprakelijk, alsmede —• tenzij do wet hem het genot daarvan toekent — voor de vruchten van dat vermogen.
Artikel
359.
De kosten der plaatsing in de tuchtschool komen ten laste van de ouders of — voor zooverre dezen onvermogend zijn — ten laste van het kind; voor zooverre ook dit laatste onvermogend is, blijven zij ten laste van den staat.
Van de ouderlijke
Artikel
Artikel
357.
Elke ouder, die de ouderlijke macht uitoefent, en die gewichtige redenen tot misnoegen heeft over het gedrag van zijn kind, kan den kinderrechter verzoeken te bevelen, dat dit kind geplaatst worde in een tuchtschool. H e t verzoek kan ook namens den ouder door den voogdijraad worden gedaan. Artikel
In het laatstbedoelde geval is de vader of — indien zij de ouderlijke macht alleen uitoefent — de moeder bevoegd van den bewindvoerder rekening en verantwoording t e vragen. Bij het vervallen van het door den schenker of erflater ingestelde bewind zal liet eerste lid van toepassing zijn. De moeder, die het vermogen van haar kind beheert, behoeft hiertoe geen bijstand of machtiging van haar m a n .
Bijlagen.
1939
1940.
van
kinderen.
Benoeming van den gezinsvoogd.
Artikel
368.
Indien een kind zoodanig opgroeit, dat het met zedelijken of lichamelijken ondergang wordt bedreigd, kan de kinderrechter het onder toezicht stellen. Hij kan zulks slechts doen op verzoek van : een der ouders; een der bloed- of aanverwanten tot en met den vierden graad; den voogdijraad; of op vordering van het openbaar ministerie.
5 5 . 3.
46
Wijziging van de bepalingen betreffende bet kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz.
Artikel
369.
Bij de toewijzing van het verzoek of van de vordering benoemt de kinderrechter tevens een gezinsvoogd, die onder zijn leiding op het kind zal toezicht houden. Bij deze benoeming let de kinderrechter op de godsdienstige gezindheid van het gezin, waartoe het kind behoort. Artikel
370.
De kinderrechter is bevoegd te allen tijde den gezinsvoogd door een ander te vervangen. Artikel
370a.
Be kinderrechter kan hangende het onderzoek het kind voorloopig onder toezicht stellen. Dit voorloopig toezicht blijft gelden, totdat omtrent de ondertoezichtstelling bij gewijsde is beslist. Duur van de ondertoezichtstelling.
Artikel
371.
De kinderrechter bepaalt den duur der ondertoezichtstelling op een termijn van ten hoogste één jaar, welken hij telkens met ten hoogste één jaar kan verlengen. De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling te allen tijde opheffen. Zij eindigt door de meerderjarigheid van het kind. Taak van den gezinsvoogd,
Artikel
371b.
Bij de verzorging en opvoeding van het ondertoezichtgestelde kind moeten de ouders zich gedragen naar de aanwijzingen van den gezinsvoogd. E e n ouder, die met den gezinsvoogd van meening verschilt ten aanzien der in het belang van het kind te nemen maatregelen, kan de beslissing van den kinderrechter inroepen. Aanwijzing tot het nemen van maatregelen, die kosten zullen veroorzaken, kan de gezinsvoogd slechts geven met machtiging van den kinderrechter. Bijzondere maatregelen gedurende de ondertoeziehtste liing ,
Artikel
372.
De kinderrechter kan te allen tijde bevelen, dat het kind door den gezinsvoogd voor hem gebracht worde. Artikel
Artikel De kosten der maatregelen, 372a en 372b bedoeld, komen zooverre dezen onvermogend voor zooverre ook dit laatste laste van den staat.
372a.
De kinderrechter kan het kind tot onderzoek zijner geestelijke of lichamelijke gesteldheid voor ten hoogste drie maanden doen opnemen in een der bij algemeenen maatregel van bestuur als observatiehuis aan te wijzen inrichtingen. Hij kan den termijn der opneming éénmaal met ten hoogste drie maanden verlengen, indien het belang van het kind zulks gebiedend noodzakelijk
maakt.
bij de artikelen 371b, derde lid, ten laste der ouders of — voor zijn — ten laste van het kind; onvermogend is, blijven zij ten
Slotbepaling.
Artikel
373.
Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven ten aanzien van alles, wat in verband met de uitvoering van de voorschriften dezer afdeeling nog nadere voorziening behoeft. VIERDE
AFDEELING.
Van de ontheffing en de ontzetting miderlijke macht.
van de
Onthelting: Algemeene bepalingen.
Artikel
372h.
Indien het kind bijzondere tueht behoeft, kan de kinderrechter bevelen, dat het zal worden opgenomen in een der inrichtingen, tot dit doel bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen. I •> kinderrechter bepaalt den duur der opneming op een termijn vmi ton hoos'ste één ianr of — indien het kind nog niet
374.
De arrondissements-rechtbank kan kinderen zich daartegen niet verzet — lijke macht over een of meer zijner grond dat hij ongeschikt of onmachtig ging en opvoeding te vervullen. Artikel
— mits het belang der een ouder van de ouderkinderen ontheffen, op is zijn plicht tot verzor-
374a.
Ontheffing wordt slechts uitgesproken op verzoek van den voogdijraad of op vordering van het openbaar ministerie. Artikel
374b.
Ontheffing kan niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt uitzondering: <(. bij krankzinnigheid van den ouder; ti. indien na een ondertoezichtstelling van tenminste zes maanden blijkt, dat deze maatregel — door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen — onvoldoende is on; het kind voor zedelijken of lichamelijken ondergang te behoeden; c. indien zonder de ontheffing van den eenen ouder de ontzetting van den anderen de kinderen niet aan diens invloed zou onttrekken. Ontzetting: Algemeene bepalingen.
Artikel Artikel
372c.
371a.
De gezinsvoogd zoekt zooveel mogelijk persoonlijk aanraking met het kind en met het gezin, waartoe het behoort. Hij bevordert het geestelijk, lichamelijk en toekomstig stoffelijk welzijn van het kind. Hij dient de ouders van raad bij de verzorging en opvoeding en tracht hen te overreden hiertoe het noodige te doen. Artikel
veertien jaar oud is — van ten hoogste zes maanden. Hij kan den termijn van opneming éénmaal met ten hoogste zes maanden verlengen. Behalve door verloop van den termijn, waarvoor zij bevolen is, eindigt de opneming: a. door de meerderjarigheid van het kind; b. door bevel van den kinderrechter; c. door besluit van den minister van justitie, den kinderrechter gehoord.
371c.
Indien de rechtbank zulks in het belang der kinderen noodzakelijk oordeelt, kan zij een ouder van de ouderlijke macht over een of meer zijner kinderen ontzetten op grond van: 1°. misbruik van de ouderlijke macht of grove verwaarloozing van de verzorging of opvoeding van een of meer kinderen: 2". slecht levensgedrag; 3". onherroepelijke veroordeelini':
55.
3.
47
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. (i. wegens opzettelijke deelneming aan eenig misdrijf met I velen, hetzij een der beschikkingen, bedoeld in het voorgaande artikel, geven. een onder zijn gezag staanden minderjarige; b. wegens het plegen tegen zoodanigen minderjarige van j I n dit laatste geval bepaalt de rechtbank tevens, hoe lang de een der misdrijven, omschreven in de titels XIII-—XV gegeven beschikking van kracht zal blijven. Is echter voor het en XVIII—XX van het tweede boek van het Wetboek einde van dezen termijn -— die op verzoek van den voogdijraad van Strafrecht; kan worden verlengd — een verzoek of vordering tot ontzetting of ontheffing aanhangig gemaakt, dan blijft de beschikking c. tot een vrijheidsstraf van twee jaar of langer; 4°. het in ernstige mate veronachtzamen van de aanwijzin- gelden, totdat bij gewijsde over de ontzetting of de ontheffing is beslist. De rechtbank kan haar evenwel met ingang van een gen van den gezinsvoogd; 5°. het terugeischen van zijn kind van anderen, die deszelfs vroeger tijdstip herroepen. verzorging en opvoeding op zich hebben genomen, terwijl gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging van dezen Artikel 374g. eisch de belangen van het kind zouden worden verwaarDe kosten, die de voogdijraad ten behoeve der hem toeverloosd. trouwde kinderen maakt, komen ten laste van de ouders of Onder misdrijf worden in dit artikel begrepen medeplichtigheid — voor zooverre dezen vermogend zijn •— ten laste van de aan en poging tot misdrijf. kinderen; voor zooverre ook deze laatsten onvermogend zijn, blijven die kosten ten laste van den staat. Wanneer de toeverArtikel 374d. trouwing niet door de ontzetting of de ontheffing van één of Ontzetting van de ouderlijke macht wordt slechts uitgesprobeide ouders gevolgd wordt, kan de rechtbank bevelen, dat, ken op verzoek van: hetgeen zij ter bestrijding van bedoelde kosten betaald hebben, den anderen ouder; hun geheel of ten deele worde teruggegeven. een der bloed- of aanverwanten der kinderen tot en met den vierden graad; Gevolgen van ontheffing en ontzetting. den voogdijraad; of op vordering van het openbaar ministerie. Artikel 374h. I n het geval, bedoeld bij artikel 374c, onder 5°., kan de ontzetting bovendien verzocht worden door dengene, die de Indien de ouders gezamenlijk de ouderlijke macht uitoefenen, verzorging en opvoeding van het kind op zich genomen heeft. wordt deze macht na de ontheffing of ontzetting van een hunner Schorsing van ouders in de ouderlijke macht en voorloopige toevertrouwing van minderjarigen aan den voogdijraad.
Artikel
374e.
Indien de rechtbank zulks in het belang der kinderen noodzakelijk acht. kan zij een ouder, wiens ontzetting verzocht of gevorderd is, hangende het onderzoek geheel of gedeeltelijk in de uitoefening der ouderlijke macht over een of meer zijner kinderen schorsen. Gelijke bevoegdheid komt haar toe ten opzichte van een ouder, wiens ontheffing verzocht of gevorderd is, ia de gevallen, bedoeld in artikel 374?), tweede lid. Indien de andere ouder mede de ouderlijke macht uitoefent, wordt gedurende de schorsing deze macht door hein alleen uitgeoefend. Acht de rechtbank in het bij het tweede lid bedoelde geval de schorsing van den te ontzetten ouder onvoldoende om de kinderen aan diens invloed te onttrekken, dan kan zij ook den anderen ouder schorsen. Betreft de schorsing beide ouders of. een ouder, die de ouderlijke macht alleen uitoefent, dan vertrouwt de rechtbank de kinderen voorloopig aan den voogdijraad toe, waarbij zij dezen laatste ten aanzien van persoon en vermogen dezer kinderen zoodanige bevoegdheden verleent, als zij geschikt zal achten. De in dit artikel bedoelde beschikkingen blijven van kracht, totdat de uitspraak omtrent de ontzetting of de ontheffing in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank kan haar evenwel met ingang van oen vroeger tijdstip herroepen. Artikel
374f.
Op Ljr.jiul van feiten, die tot ontzetting van een ouder kunnen leiden, kan de officier van justitie •— indien hij zulks in het belang der kinderen noodzakelijk acht — dezelven aan de macht der ouders onttrekken en voorloopig aan den voogdijraad toevertrouwen. Gelijke bevoegdheid komt hem toe op grond van feiten, die tot ontheffing van een ouder kunnen leiden, in de gevallen, bedoeld in artikel 374/), tweede lid. De toevertrouwing vervalt, indien de officier van justitie haar bekrachtiging niet binnen veertien dagen van de rechtbank gevorderd heeft. Wordt de bekrachtiging tijdig gevorderd, dan kan de rechtbank hetzij de teruggave der kinderen aan hunne ouders be-
voortaan door den anderen ouder alleen uitgeoefend. Ingeval van ontheffing of ontzetting van een ouder, die na scheiding van tafel en bed alleen de ouderlijke macht uitoefent, kan de andere ouder, mits tot de voogdij bevoegd, de rechtbank te allen tijde verzoeken met de uitoefening der ouderlijke m a c h t te worden belast. Dit verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging de belangen der kinderen zouden worden verwaarloosd. De rechtbank, die het bij het vorige lid bedoelde verzoek heeft afgewezen, kan deze beschikking steeds wijzigen. Zij doet zulks echter slechts op verzoek van den betrokken ouder en niet dan op grond van omstandigheden, waarmede de rechter, die de beschikking gegeven heeft, geen rekening heeft kunnen houden. Artikel
374i.
Indien de andere ouder niet voortaan de ouderlijke macht alleen uitoefent, benoemt de rechtbank een voogd en een toezienden voogd over de minderjarigen. Ieder, die tot uitoefening der voogdij bevoegd is, kan tijdens het onderzoek schriftelijk aan de rechtbank verzoeken met de voogdij te worden belast. Artikel
37Ij.
Indien de ontheven of ontzette ouder het vermogen zijner kinderen beheerde, wordt hij tevens veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan zijn opvolger in dit beheer. Jlebben de kinderen goederen gemeen, maar komen zij onder het gezag van verschillende personen, dan kan de rechtbank een dezer of een derde aanwijzen om deze goederen tot derzelver scheiding en deeling te beheeren. De aangewezen bewindvoerder stelt de door de rechtbank van hem verlangde waarborgen. Herstel van den ontheven ol ontzetten ouder.
Artikel 3741c. Indien de rechtbank overtuigd is, dat een kind wederom aan zijn ontheven of ontzetten ouder mag worden toevertrouwd, kan zij dezen ouder in de ouderlijke macht herstellen of I .1 voogd of toezienden voogd over zijn kind benoemen.
55a
3.
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. De bevoegdheid van een van tafel en bed gescheiden ouder om de ouderlijke macht alleen uit te oefenen gaat niet verloren door herstel in de ouderlijke macht van den anderen, ouder; deze laatste kan echter het verzoek, bedoeld in artikel 301c, eerste lid, indienen. Artikel
3741.
Herstel in het gezag over minderjarigen, overeenkomstig het voorgaande artikel, kan worden verzocht door den ontheven of ontzetten ouder en door den voogdijraad. Hangende het onderzoek kan zoowel de voogdijraad als de te herstellen ouder de rechtbank verzoeken haar beslissing aan te houden tot het einde van een door haar te bepalen proeftijd van ten hoogste zes maanden, gedurende welken het kind bij den te herstellen ouder zal verblijven. Dit verzoek wordt niet ingewilligd zonder de toestemming van dengene, die het gezag over het kind uitoefent. Deze blijft gedurende den proeftijd voor het kind verantwoordelijk. Hij is te allen tijde bevoegd hetzelve van den ouder terug te vorderen.
B.
Artikel
375c.
De voogd, wiens voogdij ingevolge een der bepalingen van artikel 375a is begonnen, is verplicht dezelve uit te oefenen, ook al mocht hij zich op een der in artikel 414 genoemde gronden van deze voogdij kunnen verschoonen. Artikel
376.
De voogd, die in gebreke blijft zijn voogdij uit te oefenen, wordt op zijn kosten vervangen cloor een bewindvoerder, te benoemen door den kantonrechter. De voogd is voor de verrichtingen van dezen bewindvoerder aansprakelijk, onverminderd zijn verhaal op denzelve. Artikel
377.
De gehuwde vrouw oefent de voor of tijdens haar huwelijk rechtsgeldig door haar aanvaarde voogdij op eigen verantwoording uit, zonder hiertoe bijstand of machtiging van haar m a n te behoeven. Hetzelfde geldt voor de voogdijhandelingen, die een gehuwde vrouw verricht als bestuurderes van een met voogdij belasten rechtspersoon.
V a n d e v o o g d ij. EEKSTE AFPEELIXG.
Van de voogdij in het
Is een beschikking, als in het eerste lid bedoeld, uitvoerbaar verklaard bij voorraad, dan eindigt de voogdij op den dag na dien, waarop de griffier den voogd van de beschikking mededeeling gedaan heeft.
algemeen.
TWEEDE
AFDEELING.
;
Voor zooverre de wet niet anders bepaalt, is in iedere voogd i één voogd en één toeziende voogd. De voogdij of toeziende voogdij, door é^én persoon uitgeoefend over kinderen van dezelfde ouders, geldt als één voogdij of toeziende voogdij.
Artikel 37öa. De voogdij begint: a. voor den voogd, die van rechtswege optreedt: op het oogenblik, waarop hij voogd wordt; b. voor den voogd, die door een ouder benoemd is: op het oogenblik, waarop hij zich na het overlijden van dezen ouder bereid verklaart de voogdij te aanvaarden; c. voor den voogd, die door den rechter benoemd is: op den dag. waarop de beslissing, houdende deze benoeming, in kracht van gewijsde is gegaan, of — zoo dezelve bij voorraad uitvoerbaar verklaard is — op den dag na dien, waarop de griffier den voogd van zijn benoeming mededeeling heeft gedaan. De regel, onder c vermeld, lijdt de volgende uitzonderingen: I. de voogdij der tot voogdes benoemde gehuwde vrouw begint niet, voordat zij zich bereid verklaard heeft dezelve te aanvaarden; I I . de voogdij van den na de gerechtelijke ontbinding des huwelijks benoemden voogd, wiens benoeming uitvoerbaar verklaard is bij voorraad, begint nochtans niet, voordat het ontbindingsvonnis bij den burgerlijken stand is ingeschreven. Tot haar bereidverklaring een voogdij te aanvaarden behoeft een gehuwde vrouw den bijstand of de schriftelijke toestemming van haar man of de machtiging van den rechter. Artikel
376b.
De voogdij eindigt op den dag, waarop in kracht van gewijsde is gegaan de beschikking, waarbij: o. de voogd is ontslagen, ontzet of ontheven; of b. het gezag over den onder zijn voogdij staanden minderjarige aan een of beide ouders is opgedragen; of c. de voogdij over het minderjarig kind van den voogd aan den anderen ouder is opgedragen.
Van de voogdij van den vader of de
moeder.
Over wettige kinderen.
Artikel
378.
Na den dood van een der ouders is de overlevende ouder van rechtswege voogd over de uit hun huwelijk geboren kinderen. Deze regel lijdt uitzondering, wanneer en voor zooverre de overlevende ouder op het tijdstip van het overlijden van den anderen ouder geen gezag over deze kinderen uitoefent. Artikel
370.
Indien de vrouw na overlijden van haar man verklaart zwanger te zijn, benoemt de kantonrechter een curator over de ongeboren vrucht. Op deze benoeming zijn de bepalingen van artikel 393 van dit wetboek en van de artikelen 902—965 van het Wetboek van Burgerlijke Kechtsvordering van toepassing. Deze curator is verplicht alle maatregelen te nemen, die tot behoud en beheer der goederen noodig zijn. Wanneer het kind levend geboren wordt, is de curator van rechtswege deszelfs toeziende voogd, tenzij de overige kinderen reeds een anderen toezicnden voogd mochten hebben. Over natuurlijke kinderen.
Artikel
3S0.
Over een natuurlijk kind is de moeder van rechtswege voogdes, tenzij zij bij haar bevalling tot de voogdij onbevoegd was. De moeder van een natuurlijk kind, die ten tijde harer bevalling tot de voogdij over hetzelve onbevoegd was, verkrijgt deze voogdij van rechtswege, indien dezelve openstaat op het tijdstip, vvaarop zij daartoe bevoegd wordt. Indien op bedoeld tijdstip de voogdij niet openstaat, kan de tot de voogdij bevoegde moeder den kantonrechter verzoeken haar tot voogdes te benoemen. Wanneer de vader voogd over het kind is, wordt dit verzoek slechts ingewilligd, indien de kantonrechter zulks in het belang van het kind wenschelijk oordeelt. Wanneer een derde voogd is, wordt het verzoek slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
Bijlagen.
55.
Tweede Kamer.
3.
49
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz.
Artikel
380a.
DERDE
Zoolang de omstandigheid, dat een kind in overspel of bloedschande geteeld is, niet bij gewijsde is gebleken, oefent de moeder overeenkomstig de bepalingen dezer afdeeling de voogdij over hetzelve uit, als ware het een natuurlijk kind. Artikel
381.
De tot de voogdij bevoegde vader, die zijn natuurlijk kind heeft erkend, kan den kantonrechter verzoeken hem tot voogd over hetzelve te benoemen. Wanneer de voogdij openstaat, dan wel een derde daarmede belast is, wordt het verzoek slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging de belangen van het kind worden verwaarloosd. Wanneer de moeder voogdes over het kind is, wordt het verzoek slechts ingewilligd, indien de kantonrechter zulks in het belang van het kind wenschelijk oordeelt. Artikel
382.
Indien de voogdij over een natuurlijk kind openvalt, kan zoowel de vader, die het kind erkend heeft, als de moeder — voor zooverre zij tot de voogdij bevoegd zijn — den rechter verzoeken daarmede te worden belast. Artikel
383.
E e n verzoek, als in het voorgaand artikel bedoeld, wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging daarvan de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. Hebben beide ouders zoodanig verzoek ingediend, dan willigt de rechter het verzoek van dengene in, wiens voogdij hij het meeste in het belang van het kind oordeelt. Indien, voordat over het verzoek van een ouder is beslist, de andere ouder van rechtswege voogd over het kind wordt, willigt de rechter het verzoek slechts in, indien hij zulks in het belang van het kind wenschelijk oordeelt. Artikel
384.
De beslissing, waarbij ingevolge een bepaling dezer afdeeling de voogdij over een natuurlijk kind aan diens vader of moeder is opgedragen, ontnomen of geweigerd, kan door den rechter worden gewijzigd. Hij doet zulks slechts op verzoek van een der ouders en niet dan op grond van omstandigheden, waarmede de rechter, die de te wijzigen beslissing gegeven heeft, geen rekening heeft kunnen houden. Gevolg van het huwelijk dar moeder-voogdes.
Artikel
385.
De echtgenoot van de moeder-voogdes is van rechtswege medevoogd over haar kinderen, tenzij hij tot de voogdij over deze kinderen onbevoegd is. Hij is met zijn vrouw hoofdelijk aansprakelijk voor alle staande huwelijk verrichte voogdijhandelingen. De medevoogdij van den man eindigt door: a. de ontbinding van het huwelijk; b. scheiding van tafel en bed of van goederen; c. zijn ontzetting van de medevoogdij; d. het eindigen van de voogdij der moeder. Na het einde der medevoogdij beheert de moeder-voogdes het vermogen van haar kinderen zonder daartoe bijstand of machtiging van haar man te behoeven. Handelingen der Staten-Genei
Bijlagen.
1939—1940.
AFDEELING.
Van de voogdij, door een der ouders Artikel
opgedragen.
386.
Voor zooverre een ouder het gezag over zijn kinderen uitoefent, kan hij bij testament of bij uitsluitend hiertoe verleden notarieele akte bepalen, wie na zijn dood de voogdij over deze kinderen zal uitoefenen. Hij kan geen rechtspersoon als voogd aanwijzen. Hebben beide ouders van deze bevoegdheid gebruik gemaakt, en sterven zij beiden op denzelfden dag, zonder dat men weten kan, wie het eerst overleden is, dan zal de door den vader gemaakte beschikking gevolg hebben. Artikel
387.
De door den ouder getroffen regeling heeft geen gevolg of vervalt: a. indien na zijn overlijden de andere ouder van rechtswege of krachtens rechterlijke beschikking voogd over zijn kinderen wordt; b. indien en voor zooverre hij op het tijdstip van zijn overlijden het gezag niet meer over zijn kinderen uitoefende. Artikel
388.
De door den overleden ouder benoemde voogd wordt door den kantonrechter ontslagen, indien de overlevende ouder, die slechts uit hoofde van curateele niet van rechtswege voogd over zijn kinderen geworden is, hem zulks n a opheffing zijner curateele verzoekt. VIERDE
AFDEELING.
Van de voogdij, door den rechter Artikel
opgedragen.
389.
De kantonrechter benoemt een voogd over alle minderjarigen, die niet staan onder ouderlijke macht en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien, tenzij deze benoeming aan de arrondissements-rechtbank is opgedragen. Artikel
390.
Is voorziening noodig: a. wegens de tijdelijke onmogelijkheid, waarin een ouder of voogd zich bevindt zijn gezag uit te oefenen; of b. in afwachting van het begin der voogdij overeenkomstig artikel 375a, dan benoemt de kantonrechter een voogd voor den duur dezer omstandigheden. Zoodra bedoelde omstandigheden zijn vervallen, wordt deze voogd op verzoek van hem, dien hij vervangt, door den kantonrechter ontslagen. Artikel
391.
De kantonrechter benoemt insgelijks een voogd, wanneer voorziening noodig is wegens onbekendheid van bestaan of verblijfplaats van den vader of de moeder. Deze voogd wordt op verzoek van den vader of de moeder door hom ontslagen, tenzij gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging de belangen der kinderen zouden worden verwaarloosd. Artikel
392.
Gedurende de in de beide voorgaande artikelen bedoelde voogdij is de uitoefening van de ouderlijke macht of van de voogdij geschorst.
OOm
50
3.
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz.
Artikel
393.
De kantonrechter benoemt den voogd op verzoek van de bloed- of aanverwanten des minderjarigen, van den voogdijraad, van schuldeischcrs of andere belanghebbenden, of ambtshalve. Artikel 394. De voogd moet den eed afleggen, dat hij zijn plicht als voogd deugdelijk en getrouwelijk zal vervullen; dezen eed legt hij af, hetzij bij gelegenheid van zijn benoeming in handen van den rechter, die deze gedaan heeft, hetzij onverwijld na den aanvang der voogdij in handen van den kantonrechter. De ouder-voogd, alsook de rechtspersoon, waaraan de voogdij is opgedragen, zijn van eedsaflegging vrijgesteld. Artikel
Artikel
400.
Zonder toestemming van den kantonrechter mag een rechtspersoon een hem toevertrouwden minderjarige niet buiten het Rijk in Europa plaatsen. De kantonrechter verleent deze toestemming slechts, indien hij de plaatsing voor den minderjarige wenschelijk acht.
395.
De ambtenaar van den burgerlijken stand geeft den kantonrechter onverwijld kennis: a. van het overlijden van ieder, die minderjarige kinderen achterlaat; b. van de aangifte van de geboorte van ieder onwettig kind, welks moeder tot de voogdij onbevoegd is. Indien het huwelijk, waaruit de door een overledene achtergelaten minderjarige kinderen geboren zijn, gerechtelijk ontbonden, dan wel de overledene van tafel en bed gescheiden was, bericht de ambtenaar van den burgerlijken stand — zoo de andere ouder nog leeft — deze omstandigheden tevens aan den kantonrechter; deze zal alsdan de door hem ontvangen kennisgeving doorzenden aan de rechtbank, die over de vordering tot ontbinding des huwelijks of tot scheiding van tafel en bed heeft beslist. VIJFDE
binnen wiens ressort deze minderjarigen verblijven, als ook den voogdijraad, binnen wiens ressort zij vóór hun laatste overplaatsing verbleven hebben, schriftelijk op de hoogte van de plaatsen, waar dezelven zich bevinden. Den toczienden voogd wordt desverlangd gelegenheid gegeven den minderjarige, over wien hij de toeziende voogdij uitoefent, eenmaal per maand te bezoeken.
ZESDE AFDEELING.
Van de toeziende Artikel
voogdij.
401.
In elke voogdij benoemt de rechter — tenzij anders is bepaald, de kantonrechter — een toezienden voogd. Tot toezienden voogd zijn slechts Rijksingezetenen benoembaar. Artikel
402.
De voogd, die van rechtswege optreedt, of door een ouder is benoemd, is verplicht dadelijk na den aanvang zijner voogdij een toezienden voogd te doen benoemen. Verzuim van deze verplichting kan aanleiding geven tot de ontzetting des voogds overeenkomstig artikel 419.
AFDEELING.
Van de voogdij van Artikel
rechtspersonen. 396.
De rechter kan — mits op haar verzoek of na hare bereidverklaring -— de voogdij opdragen aan een in het koninkrijk gevestigde, rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging, stichting of instelling van weldadigheid, wier statuten, stichtingsbrieven of reglementen duurzame verzorging van minderjarigen voorschrijven. De rechter, die de voogdij aan een rechtspersoon opdraagt, let hierbij op de godsdienstige gezindheid van den minderjarige of van het gezin, waartoe deze behoort. Artikel
397.
Voor zooverre de wet niet anders bepaalt, heeft de met voogdij belaste rechtspersoon dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als andere voogden. De uitoefening der voogdij geschiedt door het bestuur. Dit laatste kan een of meer zijner leden schriftelijk machtigen tot de uitoefening der voogdij over in die machtiging genoemde minderjarigen. Artikel
398.
Met den rechtspersoon zijn deszelfs bestuurderen hoofdelijk en persoonlijk aansprakelijk voor iedere schade, die te wijten is aan een niet-behoorlijke uitoefening der voogdij. Elke bestuurder zal zich echter van zijn aansprakelijkheid kunnen bevrijden door te bewijzen, dat hij geen schuld heeft aan de schade. Indien het bestuur een of meer zijner leden, overeenkomstig het tweede lid van artikel 397, bijzonderlijk tot de uitoefening der voogdij gemachtigd heeft, wordt de schade vermoed uitsluitend aan de schuld van deze leden te wijten zijn. Artikel
399.
De rechtspersoon, die hem toevertrouwde minderjarigen in woningen of gestichten doet opnemen, houdt den voogdijraad.
Artikel
403.
De rechter, die een voogd benoemt, gaat, indien de toeziende voogdij openstaat, zoo mogelijk bij dezelfde akte tot de vervulling daarvan over. Artikel
404.
De toeziende voogdij begint op den dag, waarop de beslissing, waarbij de toeziende voogd benoemd is, in kracht van gewijsde is gegaan, of — zoo deze beslissing bij voorraad uitvoerbaar verklaard is — op den dag na dien, waarop de griffier hem van zijn benoeming mededeeling heeft gedaan. Deze regel lijdt de volgende uitzonderingen: a. de toeziende voogdij der tot toeziende voogdes benoemde gehuwde vrouw begint niet, voordat zij zich met bijstand of schriftelijke toestemming van haar man of met machtiging van den rechter bereid verklaard heeft dezelve te aanvaarden; b. de toeziende voogdij van den na de gerechtelijke ontbinding des huwelijks benoemden toezienden voogd, wiens benoeming uitvoerbaar is verklaard bij voorraad, begint nochtans niet, voordat het ontbindingsvonnis bij den burgerlijken stand is ingeschreven. Artikel
405.
De gehuwde vrouw oefent de voor of tijdens haar huwelijk rechtsgeldig door haar aanvaarde toeziende voogdij op eigen verantwoording uit zonder hiertoe bijstand of machtiging van haar man te behoeven. Artikel
406.
De toeziende voogd moet den eed afleggen, dat hij zijn plicht als toeziend voogd deugdelijk en getrouwelijk zal vervullen; dezen eed legt hij af, hetzij bij gelegenheid van zijn benoeming in handen van den rechter, die deze gedaan heeft, hetzij onverwijld na den aanvang der toeziende voogdij in handen van den kantonrechter.
55a
3.
51
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz.
Artikel
407.
De toeziende voogd neemt de belangen des minderjarigen waar, wanneer dezelve met die des voogds in strijd zijn. Artikel
408.
Hij zorgt, dat de voogd in alle nalatenschappen, die den minderjarige opkomen, een boedelbeschrijving opmaakt. Artikel
409.
Bij blijvende of tijdelijke ontstentenis van den voogd doet de toeziende voogd in de voogdij voorzien. I n afwachting van bedoelde voorziening verricht de toeziende voogd zelf alle daden van voogdij, die geen uitstel kunnen lijden Artikel
410.
De toeziende voogd, die zijn verplichtingen niet nakomt, moet den minderjarige de hem hierdoor berokkende schade vergoeden. Artikel
412.
Bij ontstentenis van den toezienden voogd doet de voogd hem onverwijld vervangen; verzuim van deze verplichting kan aanleiding geven tot ontzetting des voogds, overeenkomstig artikel 419, onverminderd zijn aansprakelijkheid voor schaden, kosten en interessen. In de gevallen, overeenkomende met die, welke in artikel 390 omschreven zijn, is deze vervanging van den toezienden voogd van tijdelijken aard. H e t tweede lid van artikel 3'Ju is alsdan van toepassing. Artikel
413.
De toeziende voogdij eindigt: 1". op den dag, waarop in kracht van gewijsde is gegaan de beschikking, waarbij: a. de toeziende voogd is ontslagen, ontzet of ontheven; of b. de voogd ingevolge de artikelen 390 of 391 — op verzoek van den met ouderlijke macht bekleeden vader of moeder — van de voogdij is ontslagen; of c. een ouder de ouderlijke macht verkregen heeft over den onder voogdij staanden minderjarige. Is de beschikking uitvoerbaar verklaard bij voorraad, dan eindigt de toeziende voogdij op den dag na dien, waarop de griffier den toezienden voogd van de beschikking mededeeling heeft gedaan; 2°. wanneer de toeziende voogd zijn woonplaats buiten het Rijk in Europa vestigt.
ZEVENDE AFDEELIXG.
Van de verschooning
en van het ontslag van de voogdij en toeziende voogdij. Artikel
dijen belast is;
4°. een of meer kinderen hebbende, met een voogdij of toeziende voogdij belast is; op den dag zijner benoeming vijf wettige kinderen in leven heeft; 6°. den minderjarige niet als bloed- of aanverwant bestaat, terwijl binnen het B-ijk in Europa een bloed- of aanverwant woont, die de voogdij of toeziende voogdij zou kunnen uitoefenen. H e t in het eerste lid omschreven verschooningsrecht komt niet toe aan de tot voogdes of toeziende voogdes benoemde gehuwdo vrouw. Artikel
415.
H e t recht zich van een voogdij of toeziende voogdij te verschoonen vervalt door verloop van veertien dagen of, indien de benoemde zich buiten het Rijk in Europa bevindt, van twee maanden na den aanvang daarvan.
411.
Jndien de toeziende voogd in gebreke blijft de toeziende voogdij uit te oefenen, belast de kantonrechter op zijn kosten een anderen persoon m e t de waarneming daarvan. Desondanks blijft de toeziende voogd jegens den minderjarige aansprakelijk, onverminderd zijn verhaal op zijn plaatsvervanger. Artikel
3°. kinderloos zijnde, met twee voogdijen of toeziende voog-
Artikel
416.
Behoudens het bepaalde bij het volgend artikel, kan iedere voogd of toeziende voogd zich van zijn bediening doen ontslaan, indien hij: 1°. aantoont, dat hij sedert den aanvang zijner bediening geestelijk of lichamelijk ongeschikt is geworden dezelve waar te nemen; 2°. den vijf en zestig-jarigen leeftijd bereikt heeft. De vrouw, die ongehuwd zijnde met een voogdij of toeziende voogdij is belast, kan zich daarvan doen ontslaan nadat zij in het huwelijk is getreden. Artikel
416a.
De vader en de moeder kunnen op geen der in deze afdeeling genoemde gronden zich van de voogdij over hun eigen kinderen verschoonen of daarvan ontslagen worden.
ACHTSTE AFDEELING.
Van de onbevoegdheid
tot de voogdij en toeziende Artikel
voogdij.
417.
Onbevoegd tot iedere voogdij en toeziende voogdij zijn minderjarigen, krankzinnigen en onder curateele gestelden. Wanneer een voogd of toeziende voogd op een der bovengenoemde gronden tot de voogdij of toeziende voogdij onbevoegd is, zal de kantonrechter hem ontslaan en door een anderen voogd of toezienden voogd vervangen. Hij doet zulks op verzoek van den toezienden voogd of voogd, van de bloed- of aanverwanten des minderjarigen, van den voogdijraad, van de schuldeischers of andere belanghebbenden, of ambtshalve. Xa verval van den grond zijner onbevoegdheid wordt de ontslagen ouder-voogd of ouder-toeziende voogd op zijn verzoek, in plaats van dengene, die hem vervangt, wederom met de voogdij of toeziende voogdij belast.
414.
Onverminderd het bepaalde bij artikel 375c, kan de door den rechter benoemde voogd of toeziende voogd zich van de voogdij of toeziende voogdij verschoonen, indien hij: 1°. aantoont, dat hij geestelijk of lichamelijk ongeschikt is dezelve waar te nemen; 2°. den zestig-jarigen leeftijd bereikt heeft;
Artikel
417a.
Zij, die van het gezag — daaronder begrepen de toeziende voogdij — over zekere minderjarigen zijn ontheven of ontzet, zijn onbevoegd tot de voogdij en toeziende voogdij over deze minderjarigen, behoudens nochtans het bepaalde bij de artikelen 374/v en 42-1.
55«
52
3.
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz.
NEGENDE
AFDEELING.
Van de ondertoezichtstelling van onder voogdij minderjarigen. Artikel
staande
418.
Kinderen, die onder voogdij staan van natuurlijke personen, kunnen onder toezicht worden gesteld. Op deze ondertoezichtstelling zijn de bepalingen der artikelen 369—372b en 373 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande nochtans, dat deze ondertoezichtstelling ook door den toezienden voogd verzocht kan worden. De kosten, bedoeld in artikel 372c, komen, indien een of beide ouders in leven zijn, te hunnen laste. Voor zooverre de ouders onvermogend zijn, of indien zij beiden zijn overleden, komen bedoelde kosten ten laste van den minderjarige. Voor zooverre ook deze laatste onvermogend is, blijven zij ten laste van den staat. TIENDE
Van ontzetting
AFDEELING.
en ontheffing van voogdij voogdij.
en
ontzetting kan echter bovendien plaats hebben, indien hij nalaat den voogdijraad overeenkomstig artikel 393 op de hoogte te houden van de plaatsen, waar de hem toevertrouwde minderjarigen zich bevinden, of wel het door den voogdijraad uit te oefenen toezicht of het maandelijksch bezoek van den toezienden voogd belemmert of verhindert. Artikel
420.
Ontzetting van de voogdij of toeziende voogdij kan slechts worden uitgesproken op verzoek van: toeziend voogd of voogd; een der bloed- of aanverwanten der minderjarigen tot en met den vierden graad; den voogdijraad; of op vordering van het openbaar ministerie. I n het geval, bedoeld bij artikel 419, onder 8°., kan de ontzetting bovendien verzocht worden door dengene, die de verzorging en opvoeding van den minderjarige op zich genomen heeft, I n het geval, bedoeld bij artikel 451, kan de rechtbank de ontzetting uitspreken, ook al had de voogdijraad haar niet. verzocht.
toeziende Schorsing van voogden en toeziende voogden en toevertrouwing van minderjarigen aan den voogdijraad.
Ontzetting: Algemeene bepalingen.
Artikel Artikel
419.
Indien de arrondissements-rechtbank zulks in het belang dier minderjarigen noodzakelijk oordeelt, kan zij een voogd of toezienden voogd ten aanzien van een of meer tot eenzelfde voogdij behoorende minderjarigen ontzetten op grond van : 1°. slecht levensgedrag; 2°. onbekwaamheid tot de uitoefening zijner voogdij of toeziende voogdij, misbruik zijner bevoegdheid of verwaarloozing zijner verplichtingen; 3°. de omstandigheid, dat hij op een der beide voorgaande gronden van een andere voogdij of toeziende voogdij — of op overeenkomstige gronden van de ouderlijke macht — is ontzet; 4°. de omstandigheid, dat hij in staat van faillissement verkeert ; 5°. de omstandigheid, dat hij in persoon, of dat zijn vader, moeder, echtgenoot of kind met den minderjarige een proces voert, waarbij diens staat of een aanmerkelijke gedeelte van diens vermogen betrokken is; 6°. onherroepelijke veroordeeling: a. wegens opzettelijke deelneming aan eenig misdrijf met den onder zijn toezicht staanden minderjarige; b. wegens het plegen tegen zoodanige minderjarige van een der misdrijven, omschreven in de titels X I I I — X V en X V I I I — X X van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht; c. tot een vrijheidsstraf van twee jaar of langer; 7°. het in ernstige mate veronachtzamen van de aanwijzingen van den gezinsvoogd; 8°. het terugeischen van een onder zijn gezag staanden minderjarige van anderen, die deszelfs verzorging en opvoeding op zich genomen hebben, terwijl gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging van dezen eisch de belangen van den minderjarige zouden worden verwaarloosd. Onder misdrijf worden in dit artikel begrepen medeplichtigheid aan en poging tot misdrijf. Artikel
419a.
De ouder-voogd kan noch op grond van onbekwaamheid, noch op de onder 4". en 5°. genoemde gronden ontzet worden. Ontzetting van een m e t voogdij belasten rechtspersoon kan slechts op de onder 2°.—5°. genoemde gronden geschieden. Zijn
421.
Indien de rechtbank zulks in het belang der kinderen noodzakelijk acht, kan zij een voogd of toezienden voogd, wiens ontzetting verzocht of gevorderd is, hangende haar onderzoek geheel of gedeeltelijk in de uitoefening zijner voogdij of toeziende voogdij over een of meer der minderjarigen schorsen. Gelijke bevoegdheid komt haar toe ten opzichte van een ouder-voogd, wiens ontheffing verzocht of gevorderd is, in het geval, bedoeld bij artikel 3746, tweede lid, onder b. Bij schorsing van den voogd vertrouwt de rechtbank de minderjarigen voorloopig toe aan den voogdijraad, waarbij zij dezen laatste ten aanzien van persoon en vermogen der minderjarigen zoodanige bevoegdheden verleent, als zij geschikt zal achten. De in dit artikel bedoelde beschikkingen blijven van kracht, totdat de uitspraak omtrent de ontzetting of de ontheffing in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank kan haar evenwel met ingang van een vroeger tijdstip herroepen. Artikel
421a.
Op grond van feiten, die tot ontzetting van de voogdij kunnen leiden, kan de officier van justitie, indien hij zulks in het belang der minderjarigen noodzakelijk acht, dezelven aan de macht van den voogd onttrekken en voorloopig aan den voogdijraad toevertrouwen. Gelijke bevoegdheid komt hem toe op grond van feiten, die tot ontheffing van de voogdij kunnen leiden, in het geval, bedoeld bij artikel 3746, tweede lid, onder b. De bepalingen van de laatste drie leden van artikel 374/ zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel
421b.
Op de kosten, die de voogdijraad ten behoeve der hem toevertrouwde minderjarigen maakt, is, indien een of beide ouders in leven zijn, artikel 374o/ van overeenkomstige toepassing. Zijn beide ouders overleden, dan komen bedoelde kosten ten laste van den minderjarige. Voor zooverre deze onvermogend is, blijven de kosten ten laste van den staat. Ontheffing: Algemeene bepalingen.
Artikel
422.
De rechtbank kan — mits het belang der kinderen zich daartegen niet Verzet — een ouder-voogd van de voogdij over een of
Bijlagen.
55.
3.
Tweede Kamer.
B8
Wijziging van de bepalingen betreffende liet kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. meer zijner kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Op deze ontheffing zijn de bepalingen der artikelen 374a en 3746, lid 1 en lid 2, onder o, van overeenkomstige toepassing. Artikel
TWAALFDE
Van het helieer van den voogd. Algemeene bepalingen.
Artikel
422a.
Andere voogden, alsook toeziende voogden, kunnen op eigen verzoek door de rechtbank worden ontheven van de voogdij of toeziende voogdij ten aanzien van een of meer der aan hun zorgen toevertrouwde minderjarigen. H e t verzoek wordt slechts ingewilligd, indien: a. een daartoe bevoegd persoon zich schriftelijk heeft bereid verklaard de voogdij of toeziende voogdij over te n e m e n ; en b. de rechtbank deze overneming in het belang der minderjarigen acht.
AFDEELING.
427.
De voogd vertegenwoordigt den minderjarige in burgerlijke handelingen. De voogd moet het vermogen van den minderjarige als een goed huisvader beheeren. Bij slecht beheer is hij voor de daaraan te wijten schade aansprakelijk. Indien goederen, die den minderjarige geschonken of vermaakt zijn, onder bewind gesteld zijn, is de voogd bevoegd van den bewindvoerder rekening en verantwoording te vorderen. Vervalt het bewind, dan komen de goederen onder het beheer van den voogd. Boedelbeschrijving.
Gevolgen van ontzetting en ontheffing.
Artikel
Artikel 423. Indien de rechtbank de ontzetting of ontheffing uitspreekt, voorziet zij tevens in de voogdij of toeziende voogdij, of zoo noodig in beide. Ieder, die tot uitoefening der voogdij of toeziende voogdij bevoegd is, kan tijdens het onderzoek schriftelijk aan de rechtbank verzoeken daarmede te worden belast. Ingeval van ontzetting of ontheffing van een ouder, die na de gerechtelijke ontbinding zijns huwelijks de voogdij uitoefent, kan de andere ouder — mits tot de voogdij bevoegd — te allen tijde verzoeken met de uitoefening hiervan te worden belast. Dit verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging de belangen der kinderen zouden worden verwaarloosd. De rechtbank, die het bij het derde lid bedoelde verzoek heeft afgewezen, kan deze beschikking steeds wijzigen. Zij doet zulks echter slechts op verzoek van laatstbedoelden ouder en niet dan op grond van omstandigheden, waarmede de rechter, die de te wijzigen beschikking gegeven heeft, geen rekening heeft kunnen houden. Herstel van den ontzetten of ontheven ouder-voogd of ouder-toezienden voogd.
Artikel
424.
De ontzette of ontheven ouder-voogd of ouder-toeziende voogd kan op den voet van de artikelen 374/i en 374Ï m e t het gezag over zijn kind — daaronder begrepen de toeziende voogdij — worden bekleed.
De voogd zorgt, dat bij den aanvang zijner voogdij het vermogen van den minderjarige onverwijld in het bijzijn van den toezienden voogd geïnventariseerd wordt. Binnen acht weken na den aanvang zijner voogdij levert de voogd de boedelbeschrijving of een afschrift daarvan in ter griffie van het kantongerecht zijner woonplaats. Onder boedelbeschrijving wordt mede verstaan de verklaring van den voogd, dat de minderjarige geen vermogen bezit. De kantonrechter doet binnen tien dagen na de inlevering der boedelbeschrijving den voogd oproepen. Bij diens verschijning doet de kantonrechter den voogd — voor zooverre uit de boedelbeschrijving niet blijkt, dat deze zulks reeds gedaan heeft — derzelver deugdelijkheid onder eede bevestigen; voorts bepaalt hij, hoe de penningen van den minderjarige bewaard zullen worden, terwijl hij tevens kan bevelen, dat de effecten aan toonder van den minderjarige bij do Xederlandsche Bank in bewaring worden gegeven. Artikel
Van het toeziclit
AFDEELIXG.
van den voogd over den 'persoon van den minderjarige.
Artikel 425. De voogd draagt zorg, dat de minderjarige wordt verzorgd en opgevoed, zulks overeenkomstig diens vermogen. De minderjarige is zijn voogd eerbied verschuldigd. Artikel
426.
Indien de voogd gewichtige redenen tot misnoegen heeft over het gedrag van den minderjarige, kan hij — of de voogdijraad namens hem — den kinderrechter verzoeken te bevelen, dat dit kind in een tuchtschool worde geplaatst. Artikel 358 is te dezen van overeenkomstige toepassing. De kosten van de plaatsing in de tuchtschool komen — indien een of beide ouders in leven zijn — te hunnen laste. Voor zooverre de ouders onvermogend zijn, of indien zij beiden zijn overleden, komen bedoelde kosten ten laste van den minderjarige; voor zooverre ook deze laatste o n v e r n , . . : - . ] is, blijven zij ten laste van den staat. Hundélinseu der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1030—19-10.
429.
Indien binnen den in het tweede lid van het voorgaande artikel gestelden termijn geen boedelbeschrijving is ingeleverd, doet de kantonrechter binnen tien dagen na het einde daarvan den voogd en den toezienden voogd ten verhoore oproepen. Na verhoor van den voogd en tenzij deze hierbij schriftelijk en onder eede verklaard heeft, dat de minderjarige geen vermogen bezit, bepaalt de kantonrechter een naderen termijn, binnen welken de boedelbeschrijving alsnog kan worden ingeleverd. Artikel
ELFDE
42S.
430.
In de boedelbeschrijving moet de voogd opgeven, wat hij van den minderjarige te vorderen heeft. Bij gebreke hiervan zal hij zijn vorderingsrecht niet voor diens meerderjarigheid kunnen uitoefenen. Zoolang de voogd zijn vorderingsrecht niet kan uitoefenen, loopt er geen verjaring tegen hem en draagt de hoofdsom zijner vordering geen interessen. Artikel
431.
De bepalingen van de drie voorgaande artikelen zijn van overeenkomstige toepassing, wanneer de minderjarige gedurende de voogdij door schenking, making of vererving vermogen verkrijgt. De ontvanger der Successierechten, wien ambtshalve bekend is, dar de minderjarige vermogen vorkregen heeft, is verplicht den kantonrechter van diens woonplaats hiervan te verwittigen. Handelingsbevoegdheid van den voogd.
Artikel
432.
De voogd kan, onverminderd zijn aansprakelijkheid voor aan zijn slecht beheer te wijten schaden, voor den minderjarige alle
55.
hi
3»
t
Wijziging van de bepalingen betreffende liet kinderrecht, voorkomende in liet eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. handelingen verrichten, welke hij in diens belang noodzakelijk, nuttig of wenschelijk acht, behoudens het bepaalde bij de volgende artikelen. Handelingen, door den voogd verricht in strijd met de artikelen 438 en 439, kunnen niet op grond daarvan nietig verklaard worden Artikel
433.
De voogd kan zonder machtiging van den kantonrechter: 1°. geen onroerende zaken, schepen, effecten, aandeelen, inschulden of andere onlichamelijke roerende zaken van den minderjarige vervreemden of bezwaren; 2°. roerende goederen, andere dan onder 1°. genoemd, slechts vervreemden door verkoop in het openbaar; 3°. geen voorrechten van den minderjarige op zaken van derden prijsgeven of verminderen; 4°. geen den minderjarige opgekomen erfenis verwerpen; 5°. geen den minderjarige opgekomen making of schenking, waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden, aannemen of weigeren; 6°. geen gelden ten laste van den minderjarige opnemen; 7°. over geen geschil, waarbij de minderjarige betrokken is, een dading aangaan, behalve in het geval van artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Bechtsvordering. In de gevallen, onder 1°. en 2°. bedoeld, wordt geen machtiging gevorderd, indien de verkoop geschiedt krachtens rechterlijk bevel. Zonder machtiging van den kantonrechter mag de voogd een boedel, waartoe de minderjarige gerechtigd is, niet onverdeeld laten. Artikel
434.
De voogd kan, zonder dat de kantonrechter de te sluiten overeenkomst goedkeurt, geen goederen van den minderjarige koopen of huren. Ingeval van openbare verkooping of verhuring moet de goedkeuring binnen een maand daarna zijn aangevraagd. Artikel
435.
Voor zooverre te goeder trouw door derden verkregen rechten hierdoor niet geschaad worden, kan de in strijd met artikel 433, lid 1, of artikel 434 verrichte handeling worden nietig verklaard op vordering van: a. den voogd en ioezienden voogd; /). den meerderjarig gewordene; c. de erfgenamen des minderjarigen. De vordering wordt afgewezen, indien de handeling den minderjarige geen nadeel heeft berokkend. Artikel
436.
De voogd kan. zonder dat de kantonrechter de te sluiten overeenkomst goedkeurt, geen inschuld ten laste van den minderjarige, noch eenig zakelijk recht op diens- goederen van een derde verkrijgen. Ontbreekt deze goedkeuring, dan is de overeenkomst krachteloos. Artikel
137.
De voogd kan zonder machtiging van den kantonrechter niet voor den minderjarige als eischer of als verweerder in rechten optreden ot tegen eenige uitspraak opkomen. De voogd mag niet zonder machtiging van den kantonrechter in een tegen den minderjarige ingestelden eisch of gedane uil spraak berusten.
Artikel
438.
Zonder machtiging van den kantonrechter mag de voogd de penningen van den minderjarige niet anders beleggen dan: o. in onroerende goederen; (). in inschulden, verzekerd door eerste hypotheek op onroerende goederen of schepen, waarvan de waarde ten minste anderhalf maal zoo groot is als de hoofdsom der inschuld; c. in de waarden, genoemd in artikel 5 van de Beleggingswet; d. in inleggingen bij de Bijkspostspaarbank op boekjes, bestemd voor de belegging van gelden van minderjarigen. Artikel
439.
Wanneer het vermogen van den minderjarige of een gedeelte daarvan is geplaatst in een onderneming van handel, landbouw of nijverheid, mag de voogd de zaken voor rekening, hetzij van den minderjarige alleen, hetzij van dezen met anderen, niet voortzetten dan m e t machtiging van den kantonrechter. Artikel
440.
Wanneer de voogd een den minderjarige opgekomen erfenis aanvaardt, heeft dit van rechtswege de gevolgen eener aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving. Artikel
441.
De voogd kan den kantonrechter machtiging vragen om zich op eigen verantwoordelijkheid, doch op kosten van den minderjarige door een of meer bezoldigde bewindvoerders in zijn beheer te laten bijstaan. Artikel
441a.
Een ingevolge de voorgaande artikelen vereischte machtiging verleent de kantonrechter den voogd slechts, indien zulks hem in het belang van den minderjarige noodzakelijk, nuttig of wenschelijk blijkt te zijn. Hij kan aan de machtiging zoodanige voorwaarden verbinden, als hij dienstig oordeelt. Artikel
441b.
Indien de kosten van een ten behoeve van een minderjarige bevolen maatregel bij rechterlijke beschikking te diens laste zijn gebracht, treedt — ingeval dientengevolge het vermogen van den minderjarige moet worden aangesproken — in de plaats van de bij artikel 433 bedoelde machtiging des kantonrechters, diens aanwijzing van de goederen, welke verkocht of bezwaard zullen worden. Toezicht op het beheer.
Artikel
442.
De voogd doet jaarlijks ten overstaan van den kantonrechter van zijn woonplaats aan den toezienden voogd rekening van het door hem gevoerde beheer over het vermogen des minderjarigen. De kantonrechter kan — ook ambtshalve — den voogd van deze verplichting ontheffing verleenen, dan wel hem toestaan eens in de twee of drie jaar te zijnen overstaan rekening te doen. Aan deze beschikking, die de kantonrechter te allen tijde kan intrekken, kan hij zoodanige voorwaarden verbinden, als hij in het belang van den minderjarige wenschelijk zal achten. De datum voor het doen van bovenbedoelde rekening wordt bij de beëediging der boedelbeschrijving door den k-antonrechter bepaald. Indien de kantonrechter heeft bepaald: n. welk bedrag jaarlijks voor de verzorging en opvoeding van den minderjarige mag worden besteed, of b. hoeveel de kosten van het beheer van diens vermoeen jaarlijks mogen bedragen,
55.
3.
55
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. behoeft de voogd de besteding dezer bedragen niet gespecificeerd te verantwoorden. Bij gelegenheid van h e t doen van bedoelde rekening kan de kantonrechter bevelen, dat de effecten aan toonder van den minderjarige bij de Nederlandsche Bank in bewaring worden gegeven. Artikel 443. De voogd mag alle noodzakelijke, betamelijke en behoorlijk gerechtvaardigde uitgaven in rekening brengen. Voor zich zelf mag hij geen loon berekenen, tenzij hem bij de akte, waarbij hij door een ouder benoemd is, loon is toegekend . Artikel 444. Geschillen, welke tusschen den voogd en den toezienden voogd nopens het slot der rekening mochten rijzen, beslist de kantonrechter. Hij kan een of meer deskundigen benoemen, ten einde de overgelegde rekening te onderzoeken. De kantonrechter kan de kosten van dit onderzoek, indien daardoor slecht beheer aan het licht gekomen is, geheel of ten deele ten laste van den voogd brengen. De voogd en de toeziende voogd ontvangen elk een afschrift van h e t door de deskundigen in te dienen schriftelijk bericht. Artikel 445. De periodiek door den voogd gedane rekening of een eensluidend afschrift daarvan blijft berusten ter griffie van h e t kantongerecht.
b. f.
een boedelbeschrijving in te leveren; op den door den kantonrechter bepaalden datum zijn periodieke rekening te doen;
den voogdijraad ermede in hij daartoe machtiging van zijn beheer eigenmachtig ontrouw, plichtsverzuim of blijkt te hebben schuldig
451.
De voogdijraad, die van den kantonrechter zoodanige mededeeling ontvangt, onderwerpt — na onderzoek van de overige gedragingen van den voogd jegens den minderjarige — binnen zes weken na de dagteekening der bedoelde mededeeling aan het oordeel der rechtbank de vraag, of ontzetting van den voogd op grond van artikel 419, eerste lid, onder 2°., moet volgen.
Artikel 446. De kantonrechter kan ten verzoeke van den toezienden voogd ot' ambtshalve de schade vaststellen, die de minderjarige blijkens de rekening door slecht beheer van den voogd geleden heeft, en dezen laatste tot vergoeding daarvan veroordeelen.
Artikel
Indien de toeziende voogd in gebreke blijft de periodieke rekening van den voogd op te nemen, zijn de artikelen 450 en 451 van overeenkomstige toepassing.
Zekerheidstelling door den voogd.
Artikel
Artikel
Slotbepalingen.
447.
De kantonrechter kan te allen tijde bevelen, d a t de voogd voor zijn beheer zekerheid stelle. Hij stelt het bedrag en den aard der zekerheid vast. Inpandgeving van effecten aan toonder van den voogd geschiedt door hun inbewaargeving bij de Nederlandsche Bank. De kantonrechter bepaalt een redelijken termijn, binnen welken de voogd hem te zijnen genoegen moet aantoonen, dat hij de van hem verlangde zekerheid gesteld heeft. De kantonrechter kan den voogd toestaan een gestelde zekerheid door een andere te vervangen. Indien het belang van den voogd het vervallen van een gestelde zekerheid volstrekt eischt, kan de kantonrechter hem machtigen daarvan namens den minderjarige afstand te doen. 448.
De door den voogd gestelde zekerheid houdt op, zoodra zijn rekening en verantwoording is goedgekeurd, of zoodra de tot zijn voogdijbeheer betrekkelijke rechtsvorderingen overeenkomstig artikel 460 verjaard zijn. Alsdan worden op kosten van den minderjarige hypothecaire inschrijvingen doorgehaald en pandrechten op inschrijvingen in de grootboeken van nationale schuld of op inleggingen bij de Rijkspostspaarbank opgeheven. Maatregelen bij tekortkomingen van den voogd en van den toezienden voogd.
452.
Artikel
453.
Indien minderjarigen, die onder voogdij van verschillende voogden staan, goederen gemeen hebben, kan de rechter, wien de benoeming van een dezer voogden is opgedragen, een hunner of een derde aanwijzen om deze goederen tot derzelver scheiding en dceling te beheeren. De aangewezen bewindvoerder stelt de door den rechter van hem verlangde waarborgen. Komt de in het eerste lid omschreven bevoegdheid aan verschillende rechters toe, dan vervalt' dezelve, nadat een hunner daarvan heeft gebruik' gemaakt. Artikel
454.
De voogd en de toeziende 'voogd zijn verplicht ter griffie van het kantongerecht konnis te geven van elke verandering in hun woonplaatsen.
DERTIENDE
Van de rekening
AFDEELING.
en verantwoording
einde
der
Artikel
bij het
voogdij.
455.
Na het einde van zijn beheer doet de ?oogd daarvan onverwijld rekening en verantwoording: de kosten hiervan worden door den voogd voorgeschoten.
Artikel 449. Indien de voogd in gebreke blijft:
Artikel
456.
Deze rekening en verantwoording doet de voogd hetzij n den meerderjarig gewordene, hetzij aan de erfgenamen van Urn
55*
56
3.
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voor!; omende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. minderjarige, wanneer deze overleden is, hetzij aan zijn opvolger in het beheer. Artikel
457.
Bedoelde rekening en verantwoording wordt afgelegd ten overstaan van den kantonrechter, binnen wiens ressort de voogd, wiens beheer eindigl, woonplaats heeft, en zoo mogelijk in het bijzijn van den toezienden voogd. Geschillen, welke bij de aflegging der rekening en verantwoording mochten rijzen, beslist de kantonrechter. Blijft een der partijen in gebreke tot deze aflegging van rekening en verantwoording mede te werken, dan zijn de artikelen 771 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing. Artikel
458.
Nietig zijn alle overeenkomsten bed-effende de voogdij of de voogdij rekening, tusschen den voogd en den meerderjarig gewordene aangegaan, voordat met inachtneming van de bepalingen dezer afdeeling rekening en verantwoording is afgelegd. Artikel
459.
H e t door den voogd verschuldigde slot zijner rekening draagt van rechtswege renten van den dag, dat de rekening gesloten is. Hetgeen de minderjarige den voogd schuldig blijft, draagt geen renten, voordat — na het sluiten der rek-ening — tot betaling gemaand is. Artikel
460.
Blke rechtsvordering op grond van het gevoerde voogdijbeheer — zoowel van de zijde des minderjarigen, als van die des voogds — vervalt door verloop van tien jaren na den dag, waarop de voogdij door de meerderjarigheid of den dood van den minderjarige geëindigd is. C.
V a n d e v o o g d ij r a d e n . Artikel
461.
In ieder arrondissement is ten minste één voogdijraad. De wet bepaalt de taak en bevoegdheden van de voogdijraden. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden hun samenstelling, aantal, gebied, zetel en werkwijze geregeld, alsmede de wijze, waarop de door de voogdijraden gemankte kosten door hen worden verantwoord en door den staat betaald. Artikel
461a.
Iedere voogdijraad kan in het geheele Kijk in Europa optreden ten behoeve van de minderjarigen, die binnen zijn gebied hetzij hunne woonplaats of laatste woonplaats, hetzij hun werkelijk verblijf hebben. Indien op grond van deze bepaling twee voogdijraden bevoegd zouden zijn ten behoeve van eenzelfden minderjarige op te treden, doei het optreden van een dezer voogdijraden de bevoegdheid van den andere eindigen. Ten behoeve van Nederlandsche minderjarigen, die binnen het Rijk in Europa noch woonplaats, noch laatste woonplaats, noch werkelijk verblijf hebben, is de voogdijraad te Amsterdam bevoegd op te treden. Artikel
461b.
Di voogdijraden zorgen voorde minderjarigen, die hun krachtens eenig wettelijk voorschrift door den rechter of den officier van justitie voorloopig zijn toevertrouwd. De voogdijraad draagt zorg, dal de gelden, die hem ten behoeve van hel onderhoud van minderjarigen worden uitgekeerd, aan de daarop rechthebbenden worden uitbetaald en ziet toe, dat zij overeenkomstig hun bestemming worden besteed.
Artikel
461c.
Indien den voogdijraad blijkt, dal een minderjarige niet ouder het wettelijk vereischte gezag staat, of dat dit gezag niet over hem wordt uitgeoefend, verzoekt hij den rechter in de gezagsuitoefening over dezen minderjarige te voorzien. Indien zulks ter voorkoming van den zedelijken of lichamelijken ondergang van zoodanigen minderjarige dringend en onverwijld noodzakelijk is, kan de officier van justitie hem voorloopig aan den voogdijraad toevertrouwen; deze laatste wendt zich in dit geval binnen zes weken tot den rechter, teneinde een voorziening in het gezag over dezen minderjarige te verkrijgen. De voogdijraad kan den rechter, die in het gezag over den minderjarige zal moeten voorzien, verzoeken hem voor den duur der voorloopige toevertrouwing ten aanzien van diens vermogen zoodanige bevoegdheden te verleenen, als hij geschikt zal achten. De door den voogdijraad iv)\ behoeve van een hem toevertrouwden minderjarige noodzakelijk te maken kosten vordert de voogdijraad zooveel doenlijk terug van de ouders van dien minderjarige, of — indien dezen onvermogend dan wel overleden zijn — van dien minderjarige zelf. Artikel
46 ld.
De woningen en gestichten, waar met voogdij belaste rechtspersonen minderjarigen geplaatst hebben, worden door iederen voogdijraad in zijn gebied bezocht, zoo vaak hij dit ter beoordeeling van den toestand der minderjarigen dienstig acht. -4rtifee, 461e. De gemeentebesturen en ambtenaren van den burgerlijken stand verschaffen den voogdijraden kosteloos alle inlichtingen en verstrekken hun kosteloos alle afschriften en uittreksels uit hun registers, welke deze raden ter uitvoering hunner taak van hen vragen; de te verstrekken afschriften en uittreksels zijn vrij van zegel. Alle verzoeken, welke de voogdijraden ter uitvoering hunner taak tot den rechter richten, worden kosteloos behandeld; de grossen, afschriften en uittreksels, welke zij tot dat doel aanvragen, zijn vrij van zegel en worden hun door de griffiers vrij van alle kosten uitgereikt. Alk; stukken en exploiten, die van de voogdijraden uitgaan, zijn vrij van zegel en worden, voor zooverre hun registratie vereischt is, gratis geregistreerd. Exploiten, ten verzoeke van de voogdijraden door de deurwaarders uitgebracht, worden vergoed volgens het gewone tarief. Procureurs, van wier diensten de voogdijraden gebruik maken, kunnen salaris in rekening brengen. Wanneer de voogdijraden zich op grond van een der bepalingen van dezen titel of van de titels XI, XII, XII A, XVI of XVI A van dit boek tot den i-echter wenden, kunnen zij zonder procureur of advocaat optreden. Artikel XI. Xa den in artikel X vervatten vijftienden titel wordt ingevoegd een nieuwe Titel, luidende: ZESTIENDE TITEL. Van onderhoudsverplichtingen tusschen aanverwanten.
bloed- en
E E R S T E AFDEEJJXG.
Tan de onderhoudsverplichtingen tusschen bloed- en wanten in rechte linie.
aanver-
Artikel 462. Een kind heeft geen. rechtsvordering tegen zijn ouders tot het nekomen van een gevestigden stand door huwelijksuitzet of op andere wijze.
5 5 . 3.
Bijlagen.
Tweede Kamer.
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz.
Artikel
463.
Ieder is verplicht zijn behoeftige bloedverwanten in de rechte linie te onderhouden. Artikel
464.
Behuwd-kinderen zijn verplicht hun behoeftige schoonouders te onderhouden; deze verplichting is wederkeerig. Bedoelde verplichting bestaat niet: o. tusschen de schoonouders en hun behuwd-kind, indien diens huwelijk ontbonden is en daaruit geen nakomelingen in leven zijn; b. jegens een behuwd-kind, wiens huwelijk ontbonden is, nadat tegen hein een eiseh tot echtscheiding is toegewezen; c. jegens een behuwd-kind, tegen hetwelk een eisch tot scheiding van tafel en bed is toegewezen, nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan; il. jegens een van het gezag over zijn wettige kinderen ontzet behuwd-kind, wiens huwelijk is ontbonden; <.'. jegens een hertrouwde schoonmoeder of schoondochter. Artikel
466.
Wanneer degene, die tot onderhoud verplicht is, bewijst buiten staat te zijn het geld, daartoe vcreischt, op te brengen, kan de rechtbank bevelen, dat hij dengene, aan wien hij onderhoud verschuldigd is, bij zich in huis zal nemen en aldaar van het noodige voorzien. Ouders zijn steeds bevoegd den rechter te verzoeken hun toe t e staan zich van hun onderhoudsplicht jegens h u n behoeftig meerderjarig kind op de in het eerste lid omschreven wijze te kwijten. TWEEDE AFDEELIXG.
Van de onderhoudsverplichtingen minderjarige Artikel
van ouders jegens kinderen.
hun
467.
Ouders zijn verplicht de verzorging en opvoeding minderjarige kinderen naar vermogen te bekostigen. Artikel
hunner
468.
Vóór den zeventienden titel wordt ingevoegd een nieuwe Titel, luidende: Z E S T I E N D E T I T E L A. Van de bepaling, ivijziging en intrekking lot onderhoud. Artikel
van
uitkeeringen
470.
Het onderhoud, krachtens dit boek verschuldigd, wordt bepaald, eenerzijds naar de behoeften van den tot onderhoud gerechtigde, anderzijds naar het inkomen en vermogen van den tot uitkeering verplichte in verband met het getal en de hoedanigheid der andere personen, wier onderhoud volgens dit boek te zijnen laste komt. Overeenkomsten, waarbij van een krachtens dit boek verschuldigd onderhoud wordt afgezien, zijn niet verbindend. Artikel
471.
De bij overeenkomst of door den rechter vastgestelde uitkeering tot onderhoud kan door de rechtbank worden gewijzigd of ingetrokken. Zij gaat hiertoe slechts over op verzoek van den tot onderhoud veroordeelde of van dengene, aan wien of te wiens behoeve de uitkeering betaald wordt, en alleen op grond van deze overweging, dat de uitkeering niet of niet meer voldoet aan de maatstaven, naar welke zij ingevolge artikel 470 moet worden bepaald. 472.
Be rechter, die een uitkeering tot levensonderhoud bepaalt, wijzigt of intrekt, stelt tevens den dag vast, waarop deze bepaling, wijziging of intrekking in werking treedt, en bepaalt zoo noodig het bedrag, dat dienvolgens moet worden bijbetaald of terugbetaald. Artikel XIII. De zeventiende titel ondergaat de volgende wijzigingen :
469.
Bij gegronde vrees, dat een ouder zijn in artikel 407 bedoelde verplichting niet behoorlijk zal nakomen, kan de rechtbank op verzoek van belanghebbenden of van den voogdijraad de bepaling van het in artikel 468 bedoelde bedrag verbinden a a n : (i. de voogdijregeling, die zij naar aanleiding van de gerechHandelingen der Stateu-Generaal.
469a.
Indien de rechter of de voogdijraad krachtens een bevoegdheid, hem bij eenige bepaling der voorgaande titels toegekend, de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige geheel of ten deele ten laste van den staat brengt, geschiedt zulks met inachtneming van regelen, bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen.
Artikel
Wordt deze verplichting niet behoorlijk nagekomen door een ouder, die het gezag over zijn kinderen niet uitoefent, dan kunnen, behoudens in het geval bedoeld bij artikel 344, eerste lid, zoowei de voogdijraad, als degene, die over de kinderen het gezag uitoefent, de rechtbank verzoeken het bedrag te bepalen, dat deze ouder — wekelijks, maandelijks of driemaandelijks — ten behoeve zijner kinderen aan den voogdijraad zal moeten uitkeeren. Artikel
Artikel
Artikel XII.
465.
Tusschen een natuurlijk kind en zijn moeder bestaat de wederkeerige verplichting elkaar in geval van behoeftigheid te onderhouden. Tusschen een natuurlijk kind en zijn vader bestaat zoodanige wederkeerige verplichting slechts, wanneer de vader het kind erkend heeft; de vader kan zijnerzijds echter geen aanspraak op onderhoud maken, wanneer hij het kind eerst na diens meerderjarigheid heeft erkend. Artikel
telijke ontbinding des huwelijks ten aanzien van de minderjarige kinderen der echtgenooten treft; b. elke wijziging der onder a bedoelde regeling: c. de regeling van de uitoefening van de ouderlijke macht na scheiding van tafel en bed; d. elke wijziging der onder c bedoelde regeling; e. een ingevolge artikel 304a gegeven voorziening in de voogdij. Aan haar beslissing, waarbij een ouder van het gezag over zijn kinderen wordt ontheven of ontzet, kan de rechtbank op verzoek zoowel van den anderen ouder, indien deze het gezag over de kinderen behoudt, als van den voogdijraad steeds de bepaling verbinden van het in artikel 468 bedoelde bedrag.
Bijlagen.
1939—1940.
Het tweede lid van artikel 478 wordt gelezen : Nogtana zal hij voor zijn 21steu verjaardag geen huwelijk kunnen sluiten, zonder de door artikelen 92 en 93 vereischte toestemming zijner ouders of grootouders, of het deze toestemming vervangende regterlijk verlof te hebben verkregen.
9S.9.1
%$«
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. H e t tweede lid van artikel 480 wordt gelezen: Zij wordt niet verleend tegen den wil der ouders, voor zooverre dezen het gezag over den minderjarige uitoefenen, m e t inachtneming nogtans van het tweede lid van artikel 356. H e t eerste lid van artikel 481 wordt gelezen: Voordat de kantonregter eene beslissing neemt, worden — voor zooverre zij niet van het gezag over hem zijn ontzet — zoo mogelijk beide ouders van den minderjarige opgeroepen. Staat de minderjarige onder voogdij, dan worden bovendien zijn voogd en toeziende voogd en desgewenseht zijne bloed- en aanverwanten opgeroepen. H e t tweede lid van artikel 485 wordt gelezen : De intrekking geschiedt op verzoek van den voogd of toezienden voogd van den minderjarige, of — m e t inachtneming van het tweede lid van artikel 356 — op verzoek van een zijner ouders, voor zooverre dezen het gezag over hem uitoefenen. Artikel XIV. De achttiende titel ondergaat de volgende wijzigingen: I n artikel 503 worden de woorden ,,de vijfde afdeeling van den zestienden titel van dit boek" vervangen door de woorden „artikel 393 van dit wetboek en bij de artikelen 962—965 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering".
Artikel 917 wordt gelezen: Artikel
917.
De nalatenschap van een natuurlijk kind, overleden zonder nakomelingschap en zonder echtgenoot na te laten, vervalt aan deszelfs moeder, of aan den vader, die hetzelve erkend heeft, of, indien beiden in leven zijn, aan ieder voor de helft. Artikel 920 wordt gelezenArtikel
920.
Indien een bloedverwant zijner moeder overlijdt zonder nabestaanden in erfelijken graad of langstlevenden echtgenoot achter te laten, is het natuurlijk kind geregtigd de nalatenschap te vorderen met uitsluiting van den staat; gelijk regt op de nalatenschap van eenen bloedverwant zijns vaders heeft slechts het erkende natuurlijk kind. E n indien het natuurlijk kind sterft, zonder afstammelingen, noch langstlevenden echtgenoot, noch ouders, noch natuurlijke broeders of zusters of nakomelingen van dezen achter te laten, behoort deszelfs nalatenschap insgelijks, en met uitsluiting van den staat, aan de naaste bloedverwanten zijner moeder, of — indien het door hem erkend is — aan die zijns vaders; met dien verstande, dat — indien zoowel bloedverwanten zijner moeder, als bloedverwanten zijns vaders in leven zijn — de nalatenschap voor de helft aan dezen en voor de helft aan genen behoort. De verdeeling in beide liniën geschiedt volgens de regelen, omtrent gewone erfopvolging voorgeschreven.
Artikel 506 wordt in twee artikelen gesplitst en gelezen: Artikel
506.
E e n onder curatele gestelde wordt geacht in de onmogelijkheid te verkeeren de ouderlijke macht uit te oefenen; zijne minderjarige kinderen kunnen evenwel geen huwelijk aangaan, noch bedingen deswege maken, dan met inachtneming der voorschriften van de artikelen 92, 93, 94 en 206. Overigens staat de onder curatele gestelde gelijk met den minderjarige. De wegens verkwisting, gewoonte van drankmisbruik of zwakheid van vermogens onder curatele gestelde behoeft tot het aangaan van een huwelijk de toestemming van zijnen curator en toezienden curator. De artikelen 94, 116, 146 en 206 vinden overeenkomstige toepassing.
De aanhef van artikel 955 wordt gelezen : Indien de overledene moeder van wettige en natuurlijke, of vader van wettige en erkende natuurlijke kinderen was, zullen deze natuurlijke kinderen uit de enz. Artikel 963 wordt gelezen : Artikel
963.
H e t natuurlijke kind heeft een wettelijk erfdeel in de nalatenschap van zijne moeder, en — indien het door dezen erkend is — van zijnen vader. Dit wettelijk erfdeel is gelijk aan de helft van zijn erfdeel bij versterf. De aanhef van art. 964 wordt gelezen:
Artikel
507.
De artikelen 78a, 375—377, 394, 401, tweede lid, 403—417 419, 420, 422<j, 423, 425 en 427—460 van dit wetboek, alsmede de artikelen 4, onder 10°., 900—910, 913—916, 920—924, 951—954, 9G1 en 970—973 van liet Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering vinden bij curatele overeenkomstige toepassing, met dien verstande nogtans, d a t : ii. de in genoemde artikelen voorkomende voorschriften betreffende de voogdijraden buiten toepassing blijven; b. in de artikelen 449—452 van dit wetboek, in plaats van „voogdijraad", wordt gelezen „officier van justitie". De huidige artikelen 507 en 514 vervallen. Artikel XV. H e t tweede boek ondergaat de volgende wijzigingen : Artikel 909 wordt gelezen: Artikel
909.
Indien de- overledene natuurlijke kinderen heeft achtergelaten, tot wie hij ingevolge artikel 336 in burgerlijke betrekkingen stond, wordt de nalatenschap gebeurd op de wijze, als bij de volgende artikelen is bepaald. De artikelen 914—916 vervallen.
Bij gebreke van legitimarissen mogen do
enz.
Het eerste lid van artikel 1124 wordt gelezen:
Artikel U2ê. De deskundigen worden benoemd door de belanghebbenden of — ingeval van verschil, alsmede, wanneer zich onder de erfgenamen personen bevinden, die het vrije beheer over hunne goederen niet bezitten —• door den kantonregter. De te dezen bevoegde kantonregter is die, binnen wiens kanton de erfenis is opengevallen, of — voor zooverre het de waardeering van onroerende goederen betreft — die, binnen wiens kanton deze goederen gelegen zijn. In don tweeden regel van artikel 1143 wordt vervangen door „verzorging".
„onderhoud"
I n artikel 1195, onder 7°., wordt tusschen „ h u n n e " en „voogden" ingevoegd „ o u d e r s , " ; voorts wordt „zestienden titel" vervangen door „vijftienden t i t e l " en „onderhoud en opvoeding" door „verzorging en opvoeding". Artikel XVI. l i e t derde boek ondergaat de volgende wijzigingen: \rtikel 1434 vervalt.
55.1
3.
69
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. In het eerste lid van artikel 1638a; wordt het woord „beslaglegger" vervangen door „hij, te wiens behoeve het beslag gelegd wordt".
woorden „in het openbaar, ten overstaan van den toezienden voogd, door middel van een bevoegden ambtenaar, en volgens de plaatselijke gebruiken".
l i e t eerste en tweede lid van artikel 1722 worden gelezen:
In artikel 691 worden de woorden , ,de wijze, voorgeschreven bij artikel 454 van het Burgerlijk Wetboek" vervangen door de woorden „andere door haar te bepalen wijze".
Artikel
1722.
Schenking aan minderjarigen, die onder ouderlijke magt staan, kan worden aangenomen door den vader of — indien zij de ouderlijke magt alleen uitoefent — door de moeder. Schenking, aan onder voogdij staande minderjarigen of onder curatele gestelden gedaan, wordt aangenomen door den voogd of curator, die echter, indien aan de schenking lasten of voorwaarden zijn verbonden, zulks niet zonder magtiging van den kantonregter mag doen. I n het tweede lid van artikel 1889 wordt ,,16den" vervangen door ,,15en". Artikel X V I I .
In artikel 820, lid 1, worden de woorden „het tweede, derde, vierde en vijfde lid van artikel 374e bis van het Burgerlijk W e t b o e k " vervangen door „artikel 9 2 6 " . H e t tweede lid wordt gelezen: De president zal ook, daartoe gronden vindende, de sommen kunnen bepalen, welke de echtgenoot voorloopig zal verstrekken tot onderhoud, onderscheidenlijk van de vrouw en van de kinderen, welke bij haar mogten verblijven. In het derde lid wordt het woord „ d e " tusschen „betreffende" en „kinderen" vervangen door „verblijf en onderhoud der".
Het vierde boek ondergaat de volgende wijziging: H e t tweede lid, onder 2°. en 3°., van artikel 1947 wordt gelezen: 2°. in /.aken betreffende onderhoud, krachtens het eerste boek verschuldigd, daaronder begrepen de in artikel 344c bedoelde vergoeding, 8". in zaken betreffende ouderlijke macht en voogdij, HOOFDSTUK II. Wijzigingen en aanvulling van het Wetboek B urgerlijke Rechtsvordering.
van
Artikel X V I I I . Het eerste boek ondergaat de volgende wijzigingen: In artikel 4 wordt — onder vernummering van 10°. tot 11°. — een nieuwe bepaling, genummerd 10°., opgenomen, luidende: 10°. Ten aanzien van eenen minderjarige, in het geval, bedoeld bij het tweede lid van artikel 78a van het Burgerlijk Wetboek, aan den officier van justitie van het arrondissement, waarbinnen de minderjarige woonplaats heeft; deze zal het oorspronkelijke stuk met „gezien" teekenen en het afschrift zoo mogelijk aan den voogd doen toekomen. Artikel 53, onder 6°., wordt gelezen: Cf. De benoeming van bewindvoerders en het doen van rekening door voogden, curators en bewindvoerders, Artikel XIX. H e t tweede boek ondergaat de volgende wijziging: In artikel 4796 wordt, in plaats van „onderhoud en opvoeding" gelezen „verzorging en opvoeding", terwijl in plaats van „artikel 344/" gelezen wordt „artikel 344c".
H e t siot van het derde lid, te beginnen met ,,eene m a a n d " , wordt gelezen: „de voogdij van den, ingevolge artikel 284 van het Burgerlijk Wetboek, benoemden voogd overeenkomstig artikel 375a van dat wetboek begonnen i s . " I n artikel 828a, lid 1, onder b wordt „natuurlijk" vervangen door „ o n w e t t i g " . In lid 2 wordt in plaats van „onderhoud en opvoeding" gelezen „verzorging en opvoeding". Aan artikel 828c, lid 1, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien echter de voogdijraad de indiening van een verweerschrift achterwege laat, bepaalt de regtbank — n a afloop van den voor die indiening geldenden termijn -— eenen dag voor het verhoor van dengene, onder wiens ouderlijke magt' of voogdij de betrokken minderjarige staat. In artikel 870, onder 1°., wordt in plaats van „onderhoud en opvoeding" gelezen „verzorging en opvoeding" en in plaats van „artikel 344/" „artikel 844c". Artikel XXI. Aan het luidende :
derde
boek
wordt
ZEVENDE TITEL. Van rechtspleging in zaken betreffende mocht en voogdij.
Hel ilcide boek ondergaal de volgende wijzigingen: In artikel tj78, lid 2, vervallen de woorden ,, , op dezelfde wijze als dit ten aanzien van minderjarigen bij artikel 444 van het Burgerlijk Wetboek is vastgesteld". In artikel (585 worden de woorden „eene der andere wijzen voorgeschreven bij artikel 447 van het Burgerlijk Wetboek" vervangen door de woorden „andere door hem te bepalen wijze". hi artikel 690 worden de woorden „op de wijze voorgeschreven bij artikel 153 van het Burgerlijk Wetboek" vervangen door de
ouderlijke
E E R S T E AFDEELIXG.
Algemeenc § 1.
Artikel XX.
toegevoegd een nieuwe Titel,
Bepalingen. Verzoeken.
Artikel
900.
Alle verzoeken worden schriftelijk ingediend, met redenen omkleed, en zoo mogelijk met bescheiden gestaafd. Zij vermelden, zoo noodig en zoo mogelijk, de namen en de woon- en verblijfplaatsen : a. van de minderjarigen en van derzelver ouders, voogden en toeziende voogden; /). van vier hunner bloed- en aanverwanten, met inachtneming van artikel 904; c. van getuigen, die de feiten, waarop het verzoek gegrond is, .kunnen staven.
60
55a
3.
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz.
Artikel
901.
De voorschriften betreffende ..verzoekers" en „verzoeken" gelden insgelijks voor het openbaar ministerie en diens vorderingen . § 2.
Oproepingen en verhooren.
Artikel
903.
De rechter is bevoegd bloed- en aanverwanten der minderjarigen, alsmede getuigen en den voogdijraad ten verhoore t e doen oproepen. Getuigen worden onder eede gehoord; ook bloed- en aanverwanten kunnen als getuigen gehoord worden. De rechter kan ook andere personen, die ten dage van het verhoor mede verschenen zijn, als getuigen hooren. Hij kan insgelijks een nader verhoor van door hem aan te wijzen getuigen bevelen. Een nader verhoor moet volgen binnen drie weken na het voorafgaande. Artikel
90-1.
Indien de rechter het verhoor van bloed- en aanverwanten bevolen heeft, worden zoo mogelijk vier der naaste bloedverwanten des minderjarigen, bij voorkeur uit beide liniën, ten verhoore opgeroepen. De opgeroepenen moeten meerderjarig zijn en binnen het Kijk in Europa woonachtig. Verschijnt een opgeroepen bloed- ol aanverwant niet, dan kan de rechter een anderen, zelfs in verderen graad, doen oproepen. Artikel
906.
De rechter o!' de voorzitter van hot gerecht bepaalt dag en uur van het verhoor, behoudens het voorschrift van artikel 929, eerste lid. Artikel
907.
De oproepingen geschieden: 1". indien het verzoek door een procureur is ingediend, door dezen procureur; 2°. indien het verhoor bevolen is bij vonnis van gerechtelijke ontbinding des huwelijks of van scheiding van tafel en bed, door den procureur van de meest gereede partij; 3°. in allo andere gevallen door den griffier.
908.
De oproeping van personen, wier woon- en verblijfplaats onbekend zijn, geschiedt op een door den rechter te bepalen wijze. § 3.
Beschikkingen.
Artikel
909.
De beschikkingen worden gegeven uiterlijk veertien dagen na het laatste verhoor. Zij worden op straffe van nietigheid met redenen omkleed. Zij kunnen worden uitvoerbaar verklaard bij voorraad. Voor zooverre beschikkingen, houdende voorziening in het over minderjarigen uit te oefenen gezag — daaronder begrepen de toeziende voogdij — niet zijn uitvoerbaar verklaard bij voorraad, kunnen zij niet worden ten uitvoer gelegd, voordat zij in kracht van gewijsde zijn gegaan. Indien de beschikking in het openbaar moet worden uitgesproken, deelt de rechter bij het laatste verhoor dag en uur der uitspraak mede. § 4.
Verzet en hooger beroep.
Artikel
910.
Recht van verzet ol' hooger beroep komt uitsluitend toe aan diegenen, wien zoodanig recht bij de bepalingen van dezen titel wordt toegekend. Waar recht van verzet of hooger beroep aan ouders is toegekend, zijn ouders, die tot de voogdij onbevoegd zijn, daaronder niet begrepen. De termijn van verzet loopt gedurende drie weken na den dag, waarop de beschikking oi' eenige uit krachte ervan opgemaakte of ter uitvoering' ervan strekkende akte aan de betrokken partij in persoon is beteekend, ol' zich een andere omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvioeit, dat de beschikking haar bekend is. De termijn van beroep loopt gedurende veertien dagen na de dagteekening der beschikking, of — indien deze in het openbaar wordt uitgesproken — na den dag der uitspraak. De rechter in hooger beroep beslist met den mecsten spoed en bij met redenen omkleede beschikking. § 5.
De kinderrechter.
Artikel
911.
De kinderrechter neemt deel aan de behandeling van alle zaken, waarover de rechtbank beslist. Tot het ambt van kinderrechter zijn ook vrouwen benoembaar. § 6.
905.
Met uitzondering van de getuigen, kan ieder ten verhoore opgeroepene verschijnen bij een bijzonderen gevolmachtigde. De rechter kan bevelen, dat hij, die zieh kan doen vertegenwoordigen, in persoon verschijne. Artikel
Artikel
902.
Tenzij dienaangaande anders bepaald is, beslist de rechter niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de ouders, voogden en toeziende voogden der minderjarigen. De oproeping der ouders kan achterwege blijven, voor zooverre zij tot de voogdij over hun kinderen onbevoegd zijn. Indien de toeziende voogdij openstaat, kan de rechter —• tenzij de ontzetting of ontheffing van den voogd verzocht is — de zaak aanhouden, totdat in de toeziende voogdij is voorzien. In geval een verzoek van een ouder om met het gezag over zijn kind te worden belast a. slechts kan worden afgewezen bij gegronde vrees, dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd, of b. slechts kan worden ingewilligd, indien de rechter zulks in bet belang van het kind wenschclijk oordeelt, wordt daarover niet beslist, dan nadat ook de echtgenoot des verzoekers en de voogdijraad gehoord of behoorlijk opgeroepen zijn Artikel
De oproepingen door den griffier geschieden bij aangeteekenden brief, uiterlijk 2 dagen na de bepaling van den dag van het verhoor te verzenden.
Het openbaar ministerie.
Artikel
912.
H e t openbaar ministerie verleent zoo noodig zijn medewerking : ". tot de voorgeleiding van een minderjarige voor den kinderrechter ingevolge artikel :!T2 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen ï'.'Jti en 941 van dit Wetboek: b. tot de overbrenging van ren minderjarige naar een inrichting ingevolge de artikelen 357, 372a, 372b, 418 en 42G van het Burgi rlijk Wetbi c. tot de tenuitvoerlegging der bevelen, bedoeld in artikel 925; d. bij de terugvordering, bedoeld in artikel 374Z, laatste lid, van het Burgerlijk Wetboek. § 7.
De mededeelingen van den griffier.
Artikel
913.
Van elke beschikking met betrekking tot het — blijvend of -tijdelijk — over minderjarigen uit te oefenen gezag, daaronder
Bijlagen.
55.
3.
Tweede Kamer.
6i
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. begrepen de toeziende voogdij, doet de griffier uiterlijk op den tweeden dag na haar dagteekening mededeeling: o. aan dengene, die ingevolge deze beschikking het gezag zal uitoefenen; b. aan dengene, die dientengevolge het gezag in rechte of in feite zal verliezen; c. aan den voogdijraad. Artikel
914.
Indien een beschikking, als bedoeld bij het voorgaande artikel, bij voorraad uitvoerbaar verklaard is, maakt de griffier bij zijn mededeeling van deze omstandigheid melding. Voorts herinnert hij daarbij: «. den benoemden voogd en toezienden voogd, voor zooverre noodig, aan de verplichting tot eedsaflegging voor den kantonrechter hunner woonplaats; b. den benoemden voogd aan de verplichting tot boedelbeschrijving overeenkomstig artikel 428 van het Burgerlijk Wetboek; c. den aftredenden voogd aan de verplichting tot het doen van rekening en verantwoording overeenkomstig artikel 455 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Artikel
915.
Heeft de rechter een voogd benoemd, dan doet de griffier, behalve in het geval, bij artikel 916 voorzien, uiterlijk op den tweeden dag na de dagteekening der beschikking hiervan mededeeling aan den kantonrechter van de woonplaats van dezen voogd. Artikel 916. Heeft de rechter een gehuwde vrouw tot voogdes of toeziende voogdes benoemd, dan doet de griffier uiterlijk op den in artikel 915 bedoelden dag van deze benoeming mededeeling aan den kantonrechter, te wiens griffie zij zich tot aanvaarding der voogdij moet bereid verklaren. De griffier van het kantongerecht, aan wien een gehuwde vrouw verklaard heeft de haar opgedragen voogdij te aanvaarden, zendt daarvan bericht aan den kantonrechter van haar woonplaats. Artikel
918.
919.
Van iedere beslissing, gegeven ingevolge de artikelen 468 en 469 van het Burgerlijk Wetboek, doet de griffier uiterlijk op den tweeden dag na haar dagteekening mededeeling: a. aan den tot uitkeering verplichten ouder; Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1939—1940.
920.
Ten minste veertien dagen voor den dag, waarop de voogd zijn periodieke rekening moet doen, herinnert de griffier van het kantongerecht zijner woonplaats hem aan deze verplichting, onder mededeeling van het uur, waarop hij dien dag met den toezienden voogd voor den kantonrechter moet verschijnen; een afschrift van zijn brief zendt de griffier aan den toezienden voogd. Artikel
921.
De griffier van het kantongerecht doet, indien een in zijn kanton woonachtige voogd zijn woonplaats naar een ander kanton verplaatst heeft, hiervan mededeeling aan den rechter van laatstbedoeld kanton, onder toezending van de onder hem berustende tot de voogdij betrekkelijke bescheiden. Artikel
922.
Nadat een voogd rekening en verantwoording heeft afgelegd aan een in een ander kanton woonachtigen opvolgenden voogd, zendt de griffier van het kantongerecht der woonplaats van den afgetreden voogd alle onder hem berustende tot de voogdij betrekkelijke bescheiden toe aan het kantongerecht der woonplaats van den opvolgenden voogd. Artikel
923.
De griffier doet alle voorgeschreven mededeelingen en zendingen bij aangeteekenden brief. § 8.
Eedsaflegging van voogden en toeziende voogden.
Artikel
Voor zooverre de ondertoezichtstelling van een minderjarige buiten tegenwoordigheid van zijn ouders of voogd is uitgesproken, doet de griffier hun de in artikel 943 bedoelde mededeelingen uiterlijk op den tweeden dag na de uitspraak. Indien de ondertoezichtstelling is uitgesproken buiten tegenwoordigheid van den daarbij benoemden gezinsvoogd, doet de griffier dezen laatste uiterlijk op den tweeden dag na de uitspraak van zijn benoeming mededeeling. Met inachtneming van denzelfden termijn doet de griffier den in het eerste en tweede lid genoemde personen mededeeling: a. van elke beschikking strekkende tot verlenging der ondertoezichtstelling; b. van de beschikking strekkende tot vervanging van den gezinsvoogd; c. van de beschikkingen, gegeven ingevolge de artikelen 3716, 372a, 372b of 418 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel
Artikel
917.
Van de opdracht cener voogdij aan een rechtspersoon doet de griffier van den rechter, die de voogdijbenoeming gedaan heeft, mededeeling aan den voogdijraad, binnen wiens ressort die rechtspersoon gevestigd is. Artikel
b. aan den wettelijken vertegenwoordiger van den minderjarige; c. aan den voogdijraad. Van de beslissing, bedoeld bij artikel 927, doet- de griffier uiterlijk op den tweeden dag na haar dagteekening mededeeling aan de tot uitkeering verplichte ouders of aan den wettelijken vertegenwoordiger van den tot uitkeering verplichten minderjarige, alsmede aan den voogdijraad.
924.
Indien een door den rechter benoemde voogd of toeziende voogd bij zijn benoeming tegenwoordig is, kan hij aanstonds den vercischten eed afleggen. Deze eedsaflegging wordt in het procesverbaal der benoeming aangeteekend. In alle andere gevallen leggen voogd en toeziende voogd den eed af in handen van den kantonrechter hunner woonplaats. § 9.
Afgifte van minderjarigen.
Artikel
925.
Bij iedere beschikking betreffende de gezagsuitoefening over minderjarigen beveelt de rechter tevens de afgifte dezer minderjarigen aan dengene, aan wien zij ingevolge de beschikking tijdelijk of blijvend worden toevertrouwd Artikel
926.
De dienaar der openbare macht, die door het openbaar ministerie is aangewezen om zijn medewerking te verleenen tot de tenuitvoerlegging van bedoeld bevel, mag daartoe elke plaats betreden. Wordt de toegang tot een woning hem door den bewoner geweigerd of door gesloten deuren belet, dan oefent hij deze bevoegdheid niet uit dan in tegenwoordigheid van den burgemeester of van den door dezen aangewezen commissaris van politie. Hij vermeldt in zijn proces-verbaal der tenuitvoerlegging de handelingen, die daartoe door hem of in zijn bijzijn zijn verricht. Was de burgemeester of de commissaris bij de tenuit-
i
55.
3.
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. voerlegging tegenwoordig, dan wordt deze omstandigheid in het procesverbaal vermeld en dit laatste door bedoelden ambtenaar mede-ondert eekend. Bovenstaande bepalingen van dit artikel zijn insgelijks van toepassing bij de tenuitvoerlegging der bevelen, door den officier van justitie gegeven ingevolge de artikelen 374/, 421a en 4ölc van het Burgerlijk Wetboek. § 10.
De vaststelling der bijdrage van de ouders of van den minderjarige in de kosten der te zijnen behoeve bevolen bijzondere maatregelen.
Artikel
927.
Bij iedere beschikking, waarbij: a. ingevolge een der artikelen 357, 372a, 372b, 418 of 426 van het Burgerlijk Wetboek, de plaatsing van een minderjarige in een der daarbedoelde inrichtingen wordt bevolen, of b. ingevolge een der artikelen 269, 374c, 374/, 421 of 421a van het Burgerlijk Wetboek, een minderjarige voorloopig aan den voogdijraad wordt toevertrouwd, dan wel 0. den gezinsvoogd machtiging wordt verleend cm aanwijzing te geven tot een maatregel, als bedoeld in artikel 371b, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, stelt de rechter tevens vast, hoeveel de ouders of — dezen onvermogend dan wel overleden zijnde — hoeveel de minderjarige, ter bestrijding van de kosten van bedoelde maatregelen, aan den voogdijraad moeten uitkeeren. Artikel
92S.
De bij artikel 927 bedoelde beslissing omtrent de kosten is uitvoerbaar bij voorraad. Tegen haar staat hooger beroep open: a. voor den voogdijraad; b. voor den tot uitkeering verplichten ouder of — indien de kosten ten laste van den minderjarige zijn gebracht — voor diens wettelijken vertegenwoordiger. TWEEDE
AFDEELTXG.
Bijzondere 8 1.
Bepalingen.
De beschikkingen betreffende het over minderjarigen uit te oefenen gezag, gegeven ingevolge de bepalingen der titels XI, XII, XIIA en XIII van het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel
929.
Dag en uur van het verhoor, dat aan het geven eener beschikking ingevolge de artikelen 261a, tweede lid, 284, eerste lid, of 301a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek moet voorafgaan, worden bij het uitspreken van de gerechtelijke ontbinding des huwelijks of van de scheiding van tafel en bed door den rechter bepaald. De verzoeken, bedoeld in de artikelen 261a, derde lid, 261b, 284, derde lid, 285, 287a, derde lid, 301a, derde lid, 301c. eerste lid, 304a en 304b van het Burgerlijk Wetboek, worden ingediend bij de rechtbank, die in eersten aanleg beslist heeft over de gerechtelijke ontbinding des huwelijks of de scheiding van tafel en bed tusschen de ouders der betrokken kinderen. Alvorens overeenkomstig artikel 469 van het Burgerlijk Wetboek aan een beschikking de bepaling te verbinden van het bedrag, dat de niet met de gezagsuitoefening belaste ouder ten behoeve der kinderen moet uitkeeren, hoort de rechtbank den voogdijraad. Artikel
plaats hebben, voordat de gerechtelijke ontbinding des huwelijks is ingeschreven, of het vonnis van scheiding van tafel en bed in kracht van gewijsde is gegaan. Artikel
931.
Tegen een beschikking, als bij het voorgaand artikel bedoeld, kan de niet met de uitoefening van het gezag belaste ouder: indien hij niet vooraf is gehoord, in verzet komen; indien de beschikking ondanks zijn tegenspraak gegeven is, in hooger beroep komen. Ook de ouder, die met de uitoefening van het gezag belast is, kan tegen bedoelde beschikkingen in hooger beroep komen: a. ten einde haar uitvoerbaarverklaring bij voorraad te verkrijgen; b. voor zooverre het betreft de aan de beschikking verbonden beslissing omtrent de door den anderen ouder verschuldigde uitkeering. Verzet noch hooger beroep staan open vóór het in artikel 930 bedoelde tijdstip; zoo lang zijn ook de in artikel 910 bedoelde termijnen geschorst. Artikel
932.
Tegen de beschikkingen, bedoeld bij de artikelen 261b, 285 of 301c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, kan de ouder, die dientengevolge het gezag over de kinderen verliest, in verzet komen, indien hij het verzoek niet heeft gedaan en daarop ook niet is gehoord. Tegen bedoelde beschikkingen staat hooger beroep open voor hem, wiens verzoek is afgewezen, of ondanks wiens tegenspraak het verzoek is ingewilligd. De ouder, wiens verzoek is toegewezen, kan tegen bedoelde beschikking in hooger beroep komen, voor zooverre het betreft de daaraan verbonden beslissing omtrent de door den anderen ouder verschuldigde uitkeering. Artikel
933.
Tegen de beschikking, gegeven ingevolge artikel 304a van het Burgerlijk Wetboek, waarbij een ander dan de overlevende ouder tot voogd benoemd is, kan deze ouder in verzet komen, indien hij het verzoek tot voorziening in de voogdij niet heeft gedaan en hij daarop ook niet is gehoord. Tegen de beschikkingen, gegeven ingevolge de artikelen 304a en 304b van het Burgerlijk Wetboek, kan ieder, ondanks wiens tegenspraak zij gegeven zijn, alsook de overlevende ouder, wiens verzoek is afgewezen, in hooger beroep komen. Artikel
934.
Tegen de beschikkingen, gegeven ingevolge de artikelen 261c, 287a, derde lid. 332 en 888, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek kunnen in hooger beroep komen: a. bij afwijzing van zijn verzoek, de verzoeker; b. bij toewijzing daarvan, ieder ondanks wiens tegenspraak hetzelve is ingewilligd.
§ 2.
De uitoefening van het tuchtrecht door ouders en voogden.
Artikel
935.
De verzoeken, bedoeld in de artikelen 357 en 426 van het Burgerlijk Wetboek, worden ingediend bij den kinderrechter van de woonplaats of — bij gebreke van een woonplaats hier te lande •— van de verblijfplaats van den minderjarige.
930.
Indien een beschikking, als bedoeld bij de artikelen 261a, 284 of 301a van het Burgerlijk Wetboek, bij voorraad uitvoerbaar is verklaard, kan haar tenuitvoerlegging nochtans niet
Artikel
936.
De minderjarige wordt mede ten verhoore opgeroepen; oproeping van den toezienden voogd is niet vereischt.
55-
3.
63
Wijziging van de bepalingen betreffende liet kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. Geeft de minderjarige aan de oproeping geen gehoor, dan kan de kinderrechter een naderen dag bepalen, waarop dezelve voor hem gebracht zal worden. Verschijnt de minderjarige alsdan wederom niet, dan wordt de zaak zonder hem behandeld. Artikel
937.
De zaak wordt behandeld in raadkamer. Binnen zeven dagen na het laatste verhoor volgt de beschikking. Zij is niet vatbaar voor eenige voorziening. Artikel
938.
Over de verzoeken, bedoeld bij artikel 358, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, beslist de kinderrechter, die de plaatsing van den minderjarige in de tuchtschool bevolen heeft; hij doet zulks niet dan na inlichtingen t e hebben ingewonnen bij het hoofd der inrichting. Oproeping van den toezienden voogd is niet vereischt. Ar-tikel 937 is te dezen van toepassing. § 3.
De ondertoezichtstelling van minderjarigen.
Artikel
939.
H e t verzoek, bedoeld in artikel 368 van het Burgerlijk Wetboek, wordt ingediend bij den kinderrechter van de woonplaats of — bij gebreke van een woonplaats hier te lande — van de verblijfplaats des minderjarigen. De kinderrechter, die een minderjarige onder toezicht heeft gesteld, kan de vervulling van de taak, welke uit de artikelen 309—372c en 418 van het Burgerlijk Wetboek voor hem voortvloeit, overdragen aan den kinderrechter van de woon- of verblijfplaats van dien minderjarige. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regelen gesteld. Artikel
940.
Op het overeenkomstig artikel 939, eerste lid, ingediende verzoekschrift teekent de griffier den datum van indiening aan. Tenzij het verzoek van den voogdijraad is uitgegaan, zendt hij dezen onverwijld een afschrift van het verzoekschrift en van de daarbij gevoegde bescheiden. Binnen veertien dagen, of, indien de ouders buiten het Rijk in Europa verblijven, binnen twee maanden na de indiening van het verzoek heeft het vereischte verhoor plaats, waartoe ook de minderjarige en do voogdijraad worden opgeroepen. Bij de oproeping van de ouders worden hun, tenzij het verzoek door hen is ingediend, beknopt de gronden medegedeeld, waarop het verzoek berust. Artikel
941.
Bij nict-verschijning van den minderjarige kan de kinderrechter een naderen dag bepalen, waarop dezelve voor hem gebracht zal worden. Verschijnt de minderjarige alsdan wederom niet, dan wordt de zaak zonder hem behandeld. Artikel
942.
De behandeling dei' zaak geschiedt ter terechtzitting met gesloten deuren, waartoe de kinderrechter om bijzondere redenen toegang kan verleenen. Binnen veertien dagen na het laatste verhoor wordt de met redenen omkleede beschikking in het openbaai uitgesproken. Artikel
943.
Bij do uitspraak brengt de kinden-echter, onder mededeeling van den naam van den gezinsvoogd, den ouders in herinnering: 1°. dat zij bij de verzorging en opvoeding van den minderjarige de aanwijzingen van dezen gezinsvoogd moeten volgen; 2°. dat zij bij meeningsverschil met denzelve zich op hem, den kinderrechter, kunnen beroepen.
Artikel
944.
Tegen voorloopige ondertoezichtstelling, ingevolge artikel 370ft van het Burgerlijk Wetboek, is geenerlei voorziening toegelaten. De beschikking kan zonder eenig voorafgaand verhoor gegeven worden. Artikel
945.
Tegen de ingevolge artikel 368 van het Burgerlijk Wetboek gegeven beschikking kan de ouder, zonder wiens voorafgaand verhoor dezelve gegeven is, in verzet komen. Hooger beroep tegen deze beschikking staat open: n. voor hem, wiens verzoek is afgewezen; b. voor den ouder, ondanks wiens tegenspraak het verzoek is toegewezen. Tegen de ingevolge artikel 370 van het Burgerlijk Wetboek gegeven beschikking kan elk der ouders in hooger beroep komen. Artikel
946.
De beschikking tot verlenging der ondertoezichtstelling wordt niet gegeven, dan nadat ook de gezinsvoogd gehoord of behoorlijk opgeroepen is. Tegen bedoelde beschikking kan elk der ouders in hooger beroep komen. Artikel
947.
De in artikel 371b van het Burgerlijk Wetboek bedoelde beslissing over een meeningsverschil tusschen een ouder en den gezinsvoogd wordt op een van beider mondeling of schriftelijk verzoek door den kinderrechter gegeven. De beschikking wordt gegeven na verhoor of behoorlijke oproeping van de andere partij; andere oproepingen en verhoorcn zijn niet vereischt. De kinderrechter beslist met den meesten spoed bij met redenen omkleede beschikking. Van de beschikking kan de ouder in hooger beroep komen. Artikel
948.
De beschikkingen, bedoeld in artikel 372a van het Burgerlijk Wetboek, kunnen worden gegeven zonder voorafgaand verhoor; tot verlenging der plaatsing in het observatiehuis besluit de kinderrechter nochtans niet dan na inlichtingen te hebben ingewonnen bij het hoofd der inrichting. Tegen bedoelde beschikkingen kan ieder der ouders in hooger beroep komen. Artikel
949.
De beschikkingen, bedoeld in artikel 872/t van het Burgerlijk Wetboek, worden niet gegeven, dan nadat ook de gezinsvoogd gehoord of behoorlijk opgeroepen is. Tot verlenging der plaatsing van den minderjarige in een inrichting, als bedoeld in artikel 372/) van het Burgerlijk Wetboek, besluit de kinderrechter niet dan na bovendien inlichtingen t e hebben ingewonnen bij het hoofd der inrichting. Tegen de in dit artikel bedoelde beschikkingen kan elk der ouders in hooger beroep komen. Artikel
950.
De bepalingen van deze paragraaf zijn van overeenkomstige toepassing bij ondertoezichtstelling van onder voogdij staande minderjarigen. Tot de verhooren, voorafgaande aan de beschikkingen, bedoeld in de artikelen 368, 371, 371b, tweede en derde lid, 372a, 372b en 372c van het Burgerlijk Wetboek, is oproeping van den toezienden vooffd niet vereischt.
55.
64
3.
Wijziging van de bepalingen betreffende liet kinderrecht, voorl :omende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz.
S 4.
Artikel
Ontheffing en ontzetting van ouderlijke macht en voogdij.
Artikel
951.
Verzoeken tot ontheffing of ontzetting van ouders, voogden of toeziende voogden worden ingediend bij de arrondissementsrechtbank van de woonplaats of laatste woonplaats hier te lande van den te ontheffen of te ontzetten persoon, of — bij gebreke hiervan — van de verblijfplaats van een of meer der minderjarigen. Verblijven in het laatstbedoelde geval de minderjarigen in verschillende arrondissementen, dan doet de indiening van bedoeld verzoek bij een der bevoegde rechtbanken de bevoegdheid der andere eindigen. H e t verzoek behelst zoo noodig en zoo mogelijk een voorstel aangaande de wijze, waarop in het over de kinderen uit te oefenen gezag kan worden voorzien. Artikel
952.
De artikelen 940 en 942 zijn van overeenkomstige toepassing; artikel 940 echter met dien verstande, dat de minderjarigen niet ten verhoore worden opgeroepen en dat, indien de ontheffing verzocht is van een voogd-niet-ouder of toezienden voogd, de termijn voor het verhoor niet mag worden verlengd. Artikel
953.
Hij die ingevolge de artikelen 374, 374c, 419 of 422 van het Burgerlijk Wetboek van de ouderlijke macht, de voogdij of toeziende voogdij is ontheven of ontzet, zonder dat zijn voorafgaand verhoor heeft plaats gehad, kan hiertegen in verzet komen. Tegen de beschikking op een verzoek tot ontheffing of ontzetting staat hooger beroep open: a. voor dengene, wiens verzoek tot eens anders ontheffing of ontzetting is afgewezen; b. voor dengene, wiens ontheffing of ontzetting ondanks zijn tegenspraak is uitgesproken. Artikel
954.
Geenerlei voorziening is toegelaten tegen beschikkingen tot ontheffing van voogden of toeziende voogden ingevolge artikel 422a van liet Burgerlijk Wetboek, en tegen die tot schorsing van ouders of voogden ingevolge de artikelen 374e, 374/, 421 of 421a van dat Wetboek. Artikel
955.
Indien der rechtbank blijkt, dat tegelijk m e t het verzoek tot ontheffing of ontzetting een verzoek tot ondertoezichtstelling aanhangig is, kan zij haar beslissing over het eerstbedoelde verzoek aanhouden, totdat de beschikking, waarbij het tweede is afgewezen, in kracht van gewijsde is gegaan, dan wel, indien de ondertoezichtstelling is uitgesproken, ten hoogste tot het einde daarvan. Artikel 956. De ouder, wiens verzoek, gedaan overeenkomstig artikel 374fe, tweede of derde lid, of artikel 423, derde of vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek, is afgewezen, kan hiertegen in hooger beroep komen. Artikel 957. Alvorens, bij ontheffing of ontzetting, ingevolge de artikelen 374.' of 423 van het Burgerlijk Wetboek in de voogdij en de toeziende voogdij te voorzien, kan de rechtbank mede de oproeping bevelen dergenen, die haar tijdens het onderzoek schriftelijk verzocht hebben met de voogdij te worden belast. Artikel
958.
Verzoeken, gedaan krachtens de artikelen 3741, eerste lid, of 424 van het Burgerlijk Wetboek, moeten worden ingediend bij de rechtbank, die van het verzoek tot ontheffing of ontzetting heeft kennis genomen.
959.
Alvorens te beslissen over verzoeken, gedaan krachtens de artikelen 374Z, eerste en tweede lid, of 424 van het Burgerlijk Wetboek, beveelt de rechtbank mede de oproeping van den ouder, wiens herstel verzocht is, en van den voogdijraad. Artikel 942 is van overeenkomstige toepassing. Artikel
960.
Tegen de ingevolge artikelen 374fc of 424 van het Burgerlijk Wetboek gegeven beschikkingen in zake het herstel van ontheven of ontzette ouders staat hooger beroep open: a. voor hem, wiens verzoek tot herstel is afgewezen; b. voor hem, ondanks wiens tegenspraak zoodanig verzoek is toegewezen; c. voor den anderen ouder, indien deze het gezag over de kinderen uitoefent. Tegen de beschikking, bedoeld bij artikel 374Z, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, is geenerlei voorziening toegelaten. § 5.
Aanvaarding van de voogdij en toeziende voogdij.
Artikel
961.
Voor zooverre de verklaring, strekkende tot aanvaarding van de voogdij of toeziende voogdij, bedoeld in de artikelen 375a e:i 404 van het Burgerlijk Wetboek, door den betrokkene niet is afgelegd ter gelegenheid van zijn benoeming, wordt zij door h e m in persoon of bij bijzonderen gevolmachtigde afgelegd ter griffie van het kantongerecht: a. van de woonplaats des minderjarigen, of bij gebreke hiervan, b. van zijn laatste woonplaats, of bij gebreke hiervan, c. van zijn werkelijk verblijf binnen het Rijk in Europa of bij gebreke hiervan, d. van Amsterdam. De verklaring moet worden afgelegd binnen veertien dagen, of —- indien de persoon, die de verklaring moet afleggen, zich buiten het Rijk in Europa bevindt — binnen twee maanden, nadat: a. de door den ouder gedane benoeming den benoemden voogd is beteekend; b. de door den rechter gedane benoeming den benoemden voogd door den griffier is medegedeeld. Tot de beteekening, bedoeld in het tweede lid, onder a, kan iedere belanghebbende opdracht geven. Beteekening of medcdeeling bij aangeteekenden brief aan de gehuwde vrouw moet zoowel aan haar als aan haar man geschieden. § 6.
De voorziening in de voogdij en toeziende voogdij door den kantonrechter.
Artikel
962.
I n alle gevallen, waarin ingevolge de bepalingen van h e t Burgerlijk Wetboek de voogd of toeziende voogd door den kantonrechter benoemd wordt, is daartoe bevoegd de kantonrechter : a. van de woonplaats des minderjarigen, of bij gebreke hiervan, b. van zijn laatste woonplaats, of bij gebreke hiervan, c. van zijn werkelijk verblijf binnen het Rijk in Europa, of bij gebreke hiervan, d. van Amsterdam; alles onverminderd de bevoegdheid der consulaire ambtenaren ingevolge de wet van 25 Juli 1871 (Staatsblad n°. 91). Artikel
963.
Alvorens een voogd of toezienden voogd te benoemen over een wettig kind beveelt de kantonrechter de oproeping van diens
Bijlagen.
£3«2a
Tweede Kamer.
öê
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Welhoek, enz. bloed- en aanverwanten met inachtneming van artikel 904. Bij verschijning van een deel der opgeroopenen wordt volstaan met het verhoor van hen, die verschenen zijn. Xa afloop van het verhoor volgt aanstonds de benoeming. Artikel
964.
Deze benoeming gaat dadelijk in kracht van gewijsde, indien d e kantonrechter den persoon benoemt, welke door de meerderheid der gehoorde nabestaanden is aangeduid, of indien geen hunner de toepassing verlangt van de bepaling van het volgende lid. Volgt de kantonrechter bij zijn keuze niet de aanwijzing van de meerderheid der gehoorde nabestaanden, dan zal hij — zoo een hunner zulks verlangt — het proces-verbaal van hun verhoor onverwijld aan de rechtbank toezenden; deze laatste wijst alsdan na oproeping van dezelfde nabestaanden den voogd of toezienden voogd aan.
De voogd of toeziende voogd, die zich op grond van artikel 416 van het Burgerlijk Wetboek van de voogdij of toeziende voogdij wil doen ontslaan, wendt zich met gelijk verzoek tot den kantonrechter zijner woonplaats. Bedoelde beschikkingen kunnen zonder voorafgaand verhoor gegeven worden en zijn niet vatbaar voor eenige voorziening. Artikel
H e t in artikel 417 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde verzoek tot ontslag van een voogd of toezienden voogd op grond van diens onbevoegdheid tot do voogdij of toeziende voogdij wordt gericht tot den kantonrechter van diens woonplaats. Tegen de beschikking staat hooger beroep open: a. bij afwijzing van het verzoek, voor den verzoeker; 6. bij toewijzing er van, voor den ontslagen voogd of toezienden voogd. § 9.
Artikel
965.
Bij ontstentenis van bloed- en aanverwanten binnen het Rijk in Europa of bij niet-verschijning der opgeroepenen laat de kantonrechter zich bij zijn keuze van een voogd of toezienden voogd over een wettig kind voorlichten door den voogdijraad. Artikel
966.
Tegen de beschikking op het verzoek van een ouder om met de voogdij over zijn natuurlijk kind te worden belast staat hooger beroep open: a. bij afwijziging van het verzoek voor den verzoeker; b. bij toewijzing ervan voor ieder, ondanks wiens tegenspraak hetzelve is ingewilligd. Alvorens een derde tot voogd over een natuurlijk kind te benoemen beveelt de rechter mede de oproeping van den voogdijraad. Artikel
Artikel
Artikel
HOOFDSTUK III.
969.
De toestemming, ingevolge artikel 400 van liet Burgerlijk Wetboek vereischt voor de plaatsing in het buitenland van minderjarigen, die onder voogdij van een rechtspersoon staan, wordt verzocht van den kantonrechter, binnen wiens rechtsgebied de rechtspersoon gevestigd is. Alvorens deze beschikking te geven, doet de kantonrechter den verzoeker en den voogdijraad ten verhoore oproepen. De ouders worden opgeroepen, voor zooverre zij van het gezag over de minderjarigen ontheven zijn. De beschikking is niet vatbaar voor eenige voorziening. § 8.
De verschooning en het ontslag van de voogdij en toeziende voogdij.
Artikel
970.
Hij die zich op grond van artikel 414 van het Burgerlijk Wetboek van een voogdij of toeziende voogdij wil verschoonen, verzoekt den rechter, die hem dezelve heeft opgedragen, hem daarvan te ontslaan. Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
Wijziging
en aanvulling
van andere
wetten.
Artikel XXII. Artikel 21 der Faillissementswet ondergaat de volgende wijzigingen:
De door een rechtspersoon uitgeoefende voogdij.
Artikel
973.
Tegen de beschikkingen, bedoeld bij de artikelen 433 en 434, 436—439, 441a, laatste zin, 441b, 446, 447 en 457, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, kan de voogd in hooger beroep komen.
968.
Alvorens in de voogdij of toeziende voogdij te voorzien over een kind, dat in overspel of bloedschande geteeld is, beveelt de kantonrechter de oproeping van deszelfs moeder en van den voogdijraad. § 7.
Het voogdijheheer.
Artikel 972. Alvorens: a. te beschikken op het verzoek van den voogd om h e m een machtiging te verleenen of aanwijzing te geven, als vereischt ingevolge de artikelen 433, 434, 438, 439 of 441b van het Burgerlijk Wetboek, of b. ingevolge artikel 44G van het Burgerlijk Wetboek de schade vast te stellen, die een minderjarige door slecht beheer van den voogd geleden heeft, of c. overeenkomstig artikel 447 van het Burgerlijk Wetboek te bevelen, dat de voogd zekerheid stelle voor zijn beheer, is de kantonrechter bevoegd en — indien de voogd zulks verlangt — verplicht een of meer deskundigen te hooren. I n de gevallen, onder a bedoeld, alsook in die, bedoeld in artikel 437 van het Burgerlijk Wetboek, is het verhoor van den toezienden voogd niet vereischt.
967.
Tegen de beschikking op het verzoek, gedaan overeenkomstig artikel 391, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, staat hooger beroep open op den voet van liet eerste lid van het voorgaande artikel.
971.
1939—1940.
Onder 4°. wordt in plaats van „artikel 3 6 6 " gelezen „artikel 364", en inplaats van „artikel 3 6 7 " „artikel 3 6 5 " . De bepaling onder 5°. vervalt. I n artikel 232, onder 2°., wordt inplaats van „onderhoud en opvoeding" gelezen „verzorging en opvoeding". Artikel XXIII. Artikel 39Jecies van het Wetboek van Strafrecht ondergaat de volgende wijzigingen: I n het eerste lid wordt inplaats van „een bepaalden tijd" gelezen „een termijn van ten hoogste één j a a r " en inplaats van „artikel 3 7 3 " „artikel 3 6 8 " . In het tweede lid wordt inplaats van „artikel 373a van het Burgerlijk Wetboek" gelezen „artikel 939 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering" en inplaats van „artikel 373e van genoemd Wetboek" „artikel 369 van hot Burgerlijk Wetb o e k " ; de laatste zinsnede vervalt.
93i
66
o.
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in liet eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. Van het derde lid wordt de aanhef gelezen: De bepalingen betreffende de ondertoezichtstelling, voorkomende in de artikelen 370, 371—373 en 418 van het Burgerlijk Wetboek en in de artikelen 946—950 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zijn te dezen van toepassing, m e t dien verstande, dat enz. H e t vierde lid vervalt. Artikel XXIII A. I n het tweede lid van artikel 46 der wet van 14 April 1886 (Staatsblad n°. 62), tot vaststelling der beginselen van het gevangeniswezen, wordt inplaats van „de artikelen 376, 377, 378 en 3 8 3 " gelezen ,,de artikelen 463, 464 en 4 6 5 " . Artikel XXIV. n°. 64) ondergaat
„artikel 4 2 1 a " gelezen
I n artikel 15 wordt in het eerste lid inplaats van „artikel 4 2 1 " gelezen „artikel 396", en inplaats van „artikel 439a" „ h e t tweede lid van artikel 461c". I u het tweede lid van genoemd artikel wordt inplaats van „artikel 439a" gelezen „ h e t tweede lid van artikel 461c" en inplaats van „artikel 4 1 3 " „artikel 390 of 3 9 1 " . I n het derde lid van genoemd artikel wordt inplaats van „artikel 374g of artikel 440c" gelezen „artikel 4 6 8 " . In artikel 20 vervallen de woorden „bedoeld bij artikel 3856 van het Burgerlijk W e t b o e k " . De artikelen 19a tot en m e t 19e worden gelezen: Artikel
19a.
De kosten, die de terbeschikkingstelling medebrengt, komen overeenkomstig artikel 467 van het Burgerlijk Wetboek, als kosten van verzorging en opvoeding van den minderjarige, ten laste van diens ouders; dezen zijn verplicht de kosten aan den voogdijraad t e voldoen. Artikel
19b.
E e n ouder, die reeds ingevolge artikel 468 of 469 van het Burgerlijk Wetboek tot uitkeering aan den voogdijraad verplicht is, heeft door betaling dezer uitkeering aan zijn in artikel 19tt omschreven verplichting voldaan. De voogdijraad blijft nochtans bevoegd wijziging der uitkeering te verzoeken. Zoolang de terbeschikkingstelling niet onvoorwaardelijk geëindigd is, worden de door den ouder uitgekeerde bedragen in de eerste plaats besteed tot bestrijding van de kosten, aan de terbeschikkingstelling verbonden. Artikel
Van iedere uitspraak, waarbij een minderjarige onvoorwaardelijk ter beschikking der Regcering gesteld wordt, of waarbij de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke terbeschikkingstelling wordt gelast, doet de griffier uiterlijk op den tweeden dag nadien, onder opgave van namen en woonplaatsen v a n ouders en voogd, mededeeling aan den voogdijraad. Artikel XXV.
De wet van 12 Februari 1901 (Staatsblad de volgende wijzigingen: I n artikel 13 wordt inplaats van „artikel 461(2".
Artikel 19d. Onverminderd de bepaling van artikel 9, komen •— indien beide ouders onvermogend of wel overleden zijn — de aan de terbeschikkingstelling verbonden kosten ten laste van den minderjarige. De wettelijke vertegenwoordiger van den minderjarige is verplicht bedoelde kosten aan den voogdijraad te voldoen. Artikel 19e.
19c.
Indien buiten het in artikel 191) bedoelde geval een ouder zijn in artikel 19a omschreven verplichting niet behoorlijk nakomt, verzoekt de voogdijraad de rechtbank het bedrag vast te stellen, dat deze ouder hem -— zoolang de terbeschikkingstelling niet onvoorwaardelijk geëindigd is — wekelijks, maandelijks, of drie-maandelijks moet uitkeeren. Bij de vaststelling van dit bedrag vinden de artikelen 470 en 471 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstige toepassing. H e t verzoek van den voogdijraad wordt gedaan en behandeld overeenkomstig de artikelen 828a—828i van het Wetboek vau • Burgerlijke Rechtsvordering; artikel 419g van dat Wetboek en de artikelen 461c, vijfde lid, en 1947, tweede lid, onder 2°., van het Burgerlijk Wetboek zijn mede van toepassing.
De wet van 12 December 1892 (Staatsblad n°. 268) op het Nederlanderschap en ingezetenschap ondergaat de volgende wijzigingen. De bepalingen van artikel 1, onder c en d, worden gelezen: c. het niet-erkend onwettig kind, waarvan tijdens de geboorte de moeder den staat van Nederlander bezit; d. het niet-erkend onwettig kind, in het Rijk geboren, tenzij blijkt, dat het als vreemdeling tot een ander land behoort. Artikel 2, onder b, wordt gelezen: b. het in het Rijk te vondeling gelegd of verlaten kind, zoolang van zijne afstamming niet blijkt. Artikel 6, tweede lid, wordt gelezen: Hetzelfde geldt ten aanzien van het wettig of gewettigd kind, indien de moeder, weduwe geworden, genaturaliseerd is, alsmede voor het niet-erkend onwettig kind, dat vóór de naturalisatie der moeder geboren is. Artikel 10, tweede lid, wordt gelezen: Hetzelfde geldt ten aanzien van het wettig of gewettigd kind, indien de moeder, weduwe geworden, in een ander land genaturaliseerd was, alsmede voor het niet-erkend onwettig kind, waarvan de moeder in. een ander land werd genaturaliseerd. Artikel XXVI. De wet van 27 Maart 1936 (Staatsblad volgende wijzigingen:
n°. 201) ondergaat d e
Artikel 1 wordt gelezen: Tot het bewaren van effecten aan toonder, toebehoorende aan onder voogdij staande minderjarigen of aan onder curateele gestelden, wordt een consignatiekas gehouden door de Nederlandsche Bank. I n deze consignatiekas worden insgelijks bewaard de effecten aan toonder, welke een voogd of curator, tot zekerheid voor zijn beheer, krachtens bevel van den kantonrechter in pand moet geven. Bij de inbewaargeving wordt overgelegd de rechterlijke bebeschikking — of een authentiek afschrift daarvan •— houdende het bevel tot deponeering in de consignatiekas. Artikel 2 wordt gelezen: De in artikel 1, lid 2, bedoelde effecten moeten in bewaring gegeven worden met de daarbij behoorende talons, coupons en dividendbewijzen; de in artikel 1, lid 1, bedoelde effecten behooren bij de inbewaargeving van diezelfde stukken voorzien te zijn, voor zooverre deze aanwezig zijn. De Nederlandsche Bank geeft aan den bewaargever of diens vertegenwoordiger een schriftelijk bewijs van de ontvangst der effecten af, waarin zij verklaart deze in bewaring te hebben genomen krachtens de in het derde lid van artikel 1 bedoelde beschikking, en waarin de effecten nauwkeurig worden omschreven.
55..
3.
67
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. Artikel 4, derde lid, wordt gelezen: Voor zooverre deze gelden toebehooren aan een minderjarige of onder curateele gestelde, kan diens voogd of curator de Nederlandsche Bank schriftelijk opdracht geven om daarmede te doen aankoopen inschrijvingen of effecten, waarin volgens het Burgerlijk Wetboek de gelden van minderjarigen en onder curateele gestelden zonder machtiging van den kantonrechter mogen worden belegd. De voogd of curator kan insgelijks opdracht geven tot bet aankoopen van andere aan toonder luidende fondsen; aan zoodanige opdracht wordt echter slechts gevolg gegeven, indien zij vergezeld gaat van de rechterlijke beschikking — of een authentiek afschrift daarvan — houdende de machtiging des rechters tot dezen aankoop. Artikel 5, tweede en derde lid, wordt gelezen: De machtiging wordt verzocht van den kantonrechter, die de consignatie heeft bevolen. Voor zooverre zoodanig verzoek door den voogd of curator gedurende zijn beheer wordt gedaan, wordt het behandeld overeenkomstig de regelen, geldende voor rechtspleging in zaken betreffende ouderlijke macht en voogdij. De machtiging wordt verleend, indien de reden voor bewaargeving vervallen is, en voorts indien zulks den kantonrechter in het belang van den minderjarige of onder curateele gestelde noodzakelijk, nuttig of wensehclijk blijkt te zijn of indien het belang van den voogd of curator zulks volstrekt eischt. Bij de machtiging kan de afgifte of uitbetaling afhankelijk gesteld worden van bewaargeving bij de consignatiekas van andere bepaalde effecten. Bij afwijzing van het verzoek kan de voogd of curator binnen veertien dagen na de dagteekening der beschikking in hooger beroep komen. H e t verzoek van den meerderjarig ge wordene of van hem, wiens curateele is opgeheven, alsook h e t verzoek van den voogd of curator, wiens beheer als zoodanig is geëindigd en die aan zijn verplichtingen heeft voldaan, is dadelijk voor toewijzing vatbaar. I n artikel 6 worden de woorden: „krachtens deze wet in bewaring gegeven door een bewaargever bedoeld in de artikelen 392 of 397 van het Burgerlijk Wetboek" vervangen door: ,.in pand gegeven door een voogd of curator". Artikel 8, tweede lid, aanhef, wordt gelezen: De voogd of curator, die effecten heeft in pand gegeven enz. Artikel XXVI A. Artikel 10 der Postspaarbankwet ondergaat de volgende wijzigingen: a. De aanhef van lid 3 wordt gelezen: Minderjarigen kunnen, zonder de tusschenkomst van hen, die het gezag over hen uitoefenen enz. b. In lid 3 wordt inplaats van „artikel 3G6" gelezen „artikel 364". c. H e t slot van den eersten zin van lid 4 wordt gelezen: tenzij de vader, die de ouderlijke macht uitoefent, of de moeder, die deze m a c h t alleen uitoefent, dan wel de voogd zich ertegen verzet. d. De aanhef van den tweeden zin van lid 4 wordt gelezen: Dezen kunnen ook e. De derde en vierde zin van lid 4 worden gelezen: De kantonrechter verleent deze machtiging — waaraan hij zoodanige voorwaarden kan verbinden, als hij dienstig oordeelt — slechts, indien zulks hem in het belang van den minderjarige noodzakelijk, nuttig of wenscheüjk voorkomt. De artikelen 902—908 van het Wetboek van Burgerlijke Bechtsvordering zijn te dezen van toepassing; het in artikel 902, lid 1, voorgeschreven verhoor van ouders, voogden en toeziende voogden is echter niet vereischt. ƒ. Toegevoegd wordt een elfde lid, luidende: 11. Voor de belegging van gelden van minderjarigen worden boekjes uitgegeven, waarop gedurende de minderjarig-
heid terugbetaling van de ingelegde bedragen en desverlangd van de daarvan gekweekte rente alleen m e t machtiging van den kantonrechter van de woonplaats van den minderjarige geschiedt. Leden 3 en 4 van dit artikel zijn niet van toepassing. Artikel XXVII. In artikel 40, onder 8c, van de wet van 27 April 1884 (Staatsblad n°. 96) tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, wordt inplaats van „de artikelen 376, 377, 378 en 3 8 3 " gelezen „de artikelen 463, 464 en 4 6 5 " . Artikel X X V I I I . In het vierde lid van artikel 3 der Woningwet wordt inplaats van „de artikelen 376—378 en artikel 3 8 3 " gelezen „de artikelen 463, 464 en 4 6 5 " . Artikel XXIX. I n het tweede lid van artikel 39 der Armenwet wordt inplaats van „artikel 4 2 1 " gelezen „artikel 3 9 6 " . Artikel XXIX A. In artikel 2, lid 2, onder d, der Zeeongevallenwet 1919 wordt inplaats van „onder 1 en 2 van artikel 377" gelezen „onder a en e van artikel 4 6 4 " . HOOFDSTUK IV. Overgangs- en
slotbepalingen.
Artikel XXX. De bepaling van artikel 93 (nieuw), tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op huwelijken, waarvan de voltrekking plaats heeft binnen dertig dagen na de inwerkingtreding dezer wet. Artikel XXXI. Een ingevolge artikel 269 (oud) van het Burgerlijk Wetboek of artikel 820 (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Bechtsvordering gegeven bevel, dat bij de inwerkingtreding dezer wet van kracht is, blijft — al ware de voogdij van den na echtscheiding benoemden voogd ook reeds begonnen — van kracht tot het tijdstip, waarop deze voogdij begonnen zou zijn, indien tijdens de benoeming van dien voogd deze wet reeds gegolden had. De bepaling van het vorige lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de bevelen, die hangende een geding tot scheiding van tafel en bed ingevolge artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 826 van h e t Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gegeven mochten zijn. Artikel X X X I I . Indien vóór de inwerkingtreding dezer wet de tijd, waarvoor de opneming van een minderjarige in een inrichting, als bedoeld in artikel 373n (oud) van het Burgerlijk Wetboek, bevolen was, reeds één of meermalen was verlengd, zal die tijd na de inwerkingtreding dezer wet niet meer opnieuw verlengd kunnen worden. Artikel X X X I I I . De bepalingen der artikelen 372c, 374g, 418, derde en vierde lid, 421b en 461c, vierde lid, (nieuw) van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing op de kosten, verbonden aan maatregelen, die vóór de inwerkingtreding dezer wet bevolen zijn. Op deze kosten blijven van toepassing de bepalingen der artikelen 373m, 373n, laatste lid, 374d, zevende lid, 374/, eerste lid, 439, laatste lid, en 439a, eerste lid, (oud) van het Burgerlijk Wetboek.
s
55«
3.
Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in hel eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz.
Artikel XXXIV. Indien zich bij de inwerkingtreding dezer wet onder de hoede van den voogdijraad minderjarigen bevinden, die hem vóór hare inwerkingtreding op grond van feiten, die tot ontzetting Van ouderlijke macht of voogdij konden leiden, ingevolge de artikelen 374/ of 439
b. de termijn van acht weken, bedoeld in artikel 428 (nieuw) van het Burgerlijk Wetboek, verlengd is tot zes maanden. Artikel XXXVIII. Hij die bij de inwerkingtreding dezer wet krachtens vonnis of krachtens rechterlijke beschikking, gegeven ingevolge een der artikelen 375—384 (oud) van het Burgerlijk Wetboek, tot het doen eener uitkeering tot onderhoud verplicht is in eenig geval, waarin de artikelen 462—466 (nieuw) van het Burgerlijk Wetboek zoodanige verplichting niet erkennen, kan den rechter, die hem tot het doen der uitkeering veroordeelde, verzoeken het vonnis of de beschikking in te trekken. Op dit verzoek en deszelfs behandeling zijn de bepalingen der artikelen 828a, derde lid, 8286, 828c, 828a", eerste lid, 828e, 828/, 828,a, 828/i en 828. van het Wetboek van Burgerlijke Bechtsvordering van overeenkomstige toepassing. Artikel XXXIX. Op de vererving van nalatenschappen, die vóór de inwerkingtreding dezer wet zijn opengevallen, blijven de artikelen 909, 917, 920, 955, 963 en 964 (oud) van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.
Artikel XL. Alle vóór de inwerkingtreding dezer wet ingediende verzoeken en vorderingen worden behandeld overeenkomstig de regelen, die op het oogenblik harer indiening met betrekking tot de relatieve bevoegdheid des rechters en de wijze van rechtspleging golden. Voor zooverre op deze verzoeken wordt beslist na de inwerkingtreding dezer wet, is evenwel op de gegeven beschikkingen, het tweede lid van artikel 909 (nieuw) van het Wetboek van Burgerlijke Bechtsvordering van toepassing. Tegen beschikkingen, gegeven na de inwerkingtreding dezer wet, is voorziening slechts toegelaten overeenkomstig de bepalingen dezer wet. Tegen beschikkingen, gegeven vóór de inwerkingtreding dezer wet, is voorziening slechts toegelaten overeenkomstig de toen geldende wet. Artikel XLI. Wij bepalen, op welk tijdstip, of op welke tijdstippen onderscheidenlijk, de bepalingen van deze wet in werking treden. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Minister van
Justitie,