2130
5. DIAGNOSTIEK
2131
5.1 Informatie overdracht
2132 2133 2134 2135 2136 2137 2138 2139 2140 2141 2142 2143 2144 2145 2146 2147 2148 2149 2150 2151 2152 2153 2154 2155 2156 2157 2158 2159 2160 2161 2162 2163 2164 2165 2166 2167 2168 2169 2170 2171 2172 2173
5.1.1 Diagnostische informatie aan kolposcopist Uitgangsvraag (consensus based) Welke diagnostische informatie moet aan de kolposcopist worden gegeven bij verwijzing van patiënten voor kolposcopie? Samenvatting literatuur Het RIVM stelt groot belang in goede communicatie en stelt dan ook als een van de eisen dat gezorgd moet worden voor een goede aansluiting van het bevolkingsonderzoek op diagnostiek in de zorg [RIVM]. De huisarts(envoorziening) is verantwoordelijk voor de verwijzing bij afwijkende cytologie en informeert de vrouw hierover mondeling voordat zij de uitslagbrief ontvangt. Bij uitslag Pap3 of hoger gebeurt dit volgens afspraak door de huisarts zelf. De huisarts voorziet de kolposcopist van informatie over de patiënte met betrekking tot risicofactoren en gedrag, zoals roken, HIV-status, immunosuppressiva gebruik etc. Voor de eisen, criteria en werkwijzen met betrekking tot de gegevensuitwisseling wordt verwezen naar de afspraken die zijn vastgelegd in het Uitvoeringskader Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker.
• • • • • •
Conclusies De werkgroep is van mening dat de huisarts verantwoordelijk is voor verwijzing bij afwijkende cytologie en de kolposcopist voorziet van de volgende benodigde diagnostische informatie: de volledige uitslag als KOPAC-B classificatie (en niet alleen als Pap-klasse) de uitslag van een eventuele hrHPV-test de reden van cytologie (screening of indicatie) verdere cytologische voorgeschiedenis klinische bevindingen overige risicofactoren (roken/HIV-status/immunosuppressiva gebruik) Overwegingen N.v.t.
• • • • • •
Aanbevelingen De werkgroep is van mening dat bij verwijzing van een patiënte met afwijkende cytologie van de cervix, aan de kolposcopist de volgende diagnostische informatie wordt meegegeven: de volledige uitslag als KOPAC-B classificatie (en niet alleen als Pap-klasse) de uitslag van een eventuele hrHPV-test de reden van cytologie (screening of indicatie) verdere cytologische voorgeschiedenis klinische bevindingen overige risicofactoren (roken/HIV-status/immunosuppressiva gebruik) Referenties
52
2174 2175 2176 2177 2178 2179 2180 2181 2182 2183 2184 2185 2186 2187 2188 2189 2190 2191 2192 2193 2194 2195 2196 2197 2198 2199 2200 2201 2202 2203 2204 2205 2206 2207 2208 2209 2210 2211 2212 2213 2214 2215 2216 2217 2218 2219 2220 2221 2222 2223 2224 2225
5.1.2 Informatie aan patiënte voor kolposcopie Uitgangsvraag (consensus based) Welke informatie moet aan een patiënte met een afwijkende cytologie worden gegeven bij verwijzing voor kolposcopie na screening en na uitstrijk op indicatie? Samenvatting literatuur Uit diverse studies blijkt dat vrouwen met een abnormale uitstrijk die worden verwezen voor kolposcopie een hoge ‘angst score’ ervaren [Bekkers 2002, De Bie 2011, Howells 1999, Marteau 1996, Onyeka 2003]. Een studie [Marteau 1996] toont aan dat een in korte, in eenvoudige woorden opgestelde folder met procedurele informatie, de angst score bij vrouwen met een verwijzing voor kolposcopie kan verlagen. Een andere studie laat zien dat een voorlichtingsfolder de kennis van de patiënt verhoogt [Onyeka 2003]. De conclusie van Bekkers [Bekkers 2002] is dat onrustgevoelens kunnen worden gereduceerd door het geven van uniforme, expliciete informatie. Later onderzoek [De Bie 2011] laat een hoge angstscore voorafgaand aan kolposcopisch onderzoek zien welke echter niet sterker wordt gereduceerd door het geven van gerichte informatie op individueel niveau ten opzichte van een standaard informatiefolder. Wel wordt de kennis over HPV en de kolposcopieprocedure significant verhoogd door het geven van gerichte informatie. Een Cochrane review uit 2009 [Galaal 2007] waarbij de effecten van verschillende interventies (11 verschillende RCT’s (1441 participanten) tot en met 2007) met betrekking tot angstreductie bij vrouwen tijdens kolposcopisch onderzoek worden vergeleken toont niet overtuigend dat verstrekking van voorlichtingsfolders tot angstreductie leidt. Dit in tegenstelling tot het luisteren naar muziek tijdens (video)kolposcopie. De auteurs geven aan dat de mogelijkheden voor het trekken van betekenisvolle conclusies over de diverse interventies beperkt is als gevolg van de kleine aantallen en lage methodologische kwaliteit van de onderliggende RCT’s. De conclusie is wel dat gebruik van voorlichtingsfolders psychosociale dysfuncties kan reduceren en de kennisscore kan verhogen. Verder onderzoek naar welke informatie is gewenst, de impact hiervan en naar de methode van informatievoorziening wordt geadviseerd. Door de NVOG worden verschillende voorlichtingsfolders en brochures uitgegeven met algemene informatie en voorlichting over een bezoek aan de gynaecoloog. Hierin worden algemene zaken beschreven over welke onderzoeken de patiënt kan verwachten en hoe en wanneer deze uitgevoerd worden. Verder wordt de betekenis van de cytologische uitslag beschreven met aandacht voor het ontstaan van premaligne afwijkingen en het feit dat er bij een afwijkende uitslag een grotere kans op premaligne afwijkingen is maar dat de kans op cervixcarcinoom klein is. Tenslotte worden de verschillende behandelingsmogelijkheden besproken. Door de professionals, betrokken bij het Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker wordt het belang onderkend van goede en vooral ook eenduidige communicatie en voorlichting aan vrouwen. Vrouwen die hebben deelgenomen aan het Bevolkingsonderzoek ontvangen dan ook standaard uitslagbrieven van hun screeningsorganisatie [RIVM]. Conclusies Het is aannemelijk dat bij vrouwen met CIN die worden verwezen voor kolposcopisch onderzoek, de kennis over CIN en het kolposcopisch onderzoek wordt verhoogd door het gebruik van schriftelijke voorlichting, zoals de voorlichtingsfolder van de NVOG of de uitslagbrief van de screeningsorganisatie. [Bekkers 2002, Marteau 1996, NVOG , RIVM] Overwegingen Geen Aanbevelingen De werkgroep is van mening dat het ziekenhuis waar de kolposcopie plaatsvindt goede toegespitste informatie beschikbaar dient te stellen aan de huisarts (bijvoorbeeld via zorgdomein).
53
2226 2227 2228 2229 2230 2231 2232 2233 2234 2235 2236 2237 2238 2239 2240 2241 2242 2243 2244 2245 2246 2247 2248 2249 2250 2251 2252 2253 2254 2255 2256 2257 2258 2259 2260 2261
De werkgroep is van mening dat het voorlichtingsmateriaal voorafgaand aan kolposcopie toegespitste informatie voor de patiënte moet bevatten, afgestemd op het komende consult en het centrum waarnaar verwezen wordt. Een beschrijving van de informatie die moet worden gegeven is opgenomen in module Voorbeeld patiënteninformatie. Referenties Bekkers RL, van der Donck M, Klaver FM, et al. Variables influencing anxiety of patients with abnormal cervical smears referred for colposcopy. Journal of psychosomatic obstetrics and gynaecology 2002;23(4):257-61. #http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/12520863 De Bie RP, Massuger LF, Lenselink CH, et al. The role of individually targeted information to reduce anxiety before colposcopy: a randomised controlled trial. BJOG : an international journal of obstetrics and gynaecology 2011;118(8):945-50. #http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21658194 Galaal KA, Deane K, Sangal S, et al. Interventions for reducing anxiety in women undergoing colposcopy. The Cochrane database of systematic reviews 2007(3):CD006013. #http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/17636821 Howells RE, Dunn PD, Isasi T, et al. Is the provision of information leaflets before colposcopy beneficial? A prospective randomised study. British journal of obstetrics and gynaecology 1999;106(6):528-34. #http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/10426608 Marteau TM. Reducing anxiety in women referred for colposcopy using an information booklet. Br J Health Psychol 1996;1. NVOG. Voorlichtingsbrochure. #http://www.nvog.nl/voorlichting/NVOG+Voorlichtingsbrochures/default.aspx Onyeka BA. Information leaflets, verbal information and women's knowledge of abnormal cervical smears and colposcopy. Journal of obstetrics and gynaecology : the journal of the Institute of Obstetrics and Gynaecology 2003;23(2):174-6. #http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/12745564 RIVM. Uitslagbrieven screening baarmoederhalskanker. #http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Algemeen_Actueel/Brochures/Preventie_Zorg_Ziekte/Baarmoed erhalskanker/Uitslagbrieven
54
2262 2263 2264 2265 2266 2267 2268 2269 2270 2271 2272 2273 2274 2275 2276 2277 2278 2279 2280 2281 2282 2283 2284 2285 2286 2287 2288 2289 2290 2291 2292 2293 2294 2295 2296 2297 2298 2299 2300 2301 2302 2303 2304 2305 2306 2307 2308 2309 2310 2311 2312 2313
5.1.3 Voorbeeld patiënteninformatie Uitgangsvraag (consensus based) Welke informatie dienen patiënten te krijgen t.a.v. afwijkende uitstrijkjes, kolposcopisch onderzoek en behandeling van CIN? Verklarende woordenlijst Biopt BVO Cervix Cervixcarcinoom CIN Condylomata acuminata Cytologie Ectocervix Endocervix Histologie HPV HrHPV Kolposcopie Kolposcoop LrHPV Lugol LETZ Lis-excisie Pap Patholoog Transformatiezone
Weefsel stukje (nemen) voor histologisch onderzoek Bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker Baarmoederhals Baarmoederhalskanker/kanker van de baarmoedermond Cervical intraepithelial neoplasia = afwijking van de cervix Genitale wratten Celonderzoek door patholoog Weefsel aan de binnenbekleding van de cervix Weefsel aan de buitenbekleding van de cervix Weefsel onderzoek door patholoog Humaan papillomavirus Hoog-risico HPV types; kunnen baarmoederhalskanker en voorstadia hiervan veroorzaken Onderzoek waarbij de baarmoedermond/-hals wordt bekeken Soort microscoop voor kolposcopie Laag-risico HPV; leiden meestal niet tot baarmoederhalskanker Jodiumhoudende kleurstof, vermeld dus altijd een allergie voor jodium. Loop excision of the transformation zone = lis-excisie Behandeling waarbij afwijkende gebied van de cervix wordt verwijderd met een elektrisch verwarmd metalen lusje Papanicolaou; bedenker van de classificatie voor afwijkende uitstrijkjes Arts gespecialiseerd in het onderzoeken van (afwijkende) cellen en weefsel Overgangsgebied van ecto- en endocervix; hier ontstaat een CIN.
55
2314 2315 2316 2317 2318 2319 2320 2321 2322 2323 2324 2325 2326 2327 2328 2329 2330 2331 2332 2333 2334 2335 2336 2337 2338 2339 2340 2341 2342 2343 2344 2345 2346 2347 2348 2349 2350 2351 2352 2353 2354 2355 2356 2357 2358 2359 2360 2361 2362 2363 2364 2365
Inleiding U heeft gehoord dat er in uw uitstrijkje afwijkende cellen gevonden zijn. Dit betekent in de meeste gevallen niet dat u kanker heeft. Vaak betreft het een goedaardige afwijking die, indien ongemoeid gelaten, op lange termijn misschien baarmoederhalskanker zou kunnen worden. In de resterende tekst wordt deze afwijking voor het gemak aangeduid als “voorstadium”. Vanwege de afwijkende cellen heeft u in overleg met uw huisarts besloten een kolposcopie te laten verrichten. Het kan zijn dat u zich nu zorgen maakt en niet weet wat er zal gebeuren. Ook kunt u gespannen zijn voor het onderzoek, dit is een normale reactie. Het doel van deze brochure is om informatie te geven over het onderzoek en u gerust te stellen voor uw komende bezoek aan de polikliniek van het ziekenhuis. Op de polikliniek heeft u contact met één van de gynaecologen gespecialiseerd in afwijkende uitstrijkjes en kolposcopisch onderzoek. Omdat u behandeld wordt door een team, is het mogelijk dat u in het vervolg traject een van de andere gespecialiseerde gynaecologen treft. Bij wie wordt een kolposcopie verricht? Net als veel andere vrouwen heeft u onlangs een uitstrijkje laten maken. Door het uitstrijkje zijn we erop attent gemaakt dat er abnormale cellen op de baarmoederhals zitten. In de meeste gevallen gaat het gelukkig niet om kanker. De cellen in het uitstrijkje worden samenvattend aangeduid met een Pap-klasse: Pap-klasse 1 tot en met 5. Pap-klasse 1 is normaal en behoeft geen verder onderzoek. In geval van Pap-klasse 2 en 3a1 zal het uitstrijkje worden herhaald, maar als u een hrHPV bij u draagt (positieve HPV-test)) wordt u verwezen naar de gynaecoloog. Bij Pap-klasse 3a2 en hoger verwijst de huisarts u door naar het ziekenhuis, waar een gynaecoloog met een microscoop (kolposcoop) de baarmoedermond bekijkt; het kolposcopisch onderzoek. Als bij het kolposcopisch onderzoek sprake blijkt van een voorstadium (ook wel CIN), dan kan dit vaak relatief eenvoudig behandeld worden. Soms is behandeling zelfs niet nodig en is herhalen van het uitstrijkje na 6 maanden voldoende. De baarmoeder en vagina De baarmoeder heeft de grootte en de vorm van een kleine peer. Aan de binnenzijde van de baarmoederhals bevindt zich een dunne laag slijmproducerende cellen, endocervix. Op de buitenzijde van de baarmoederhals en op de binnenzijde van de vagina zit een stevige dikkere laag cellen, ectocervix. Op het grensgebied (transformatiezone) van deze twee lagen kan een voorstadium ontstaan. Een voorstadium is geen kanker, maar kan in 10 tot 15 jaar bij één derde van de vrouwen zich tot kanker ontwikkelen. Het is dus belangrijk om er op tijd bij te zijn. Humaan papillomavirus (HPV) Afwijkende cellen op de baarmoederhals worden meestal veroorzaakt door het humaan papillomavirus (HPV). Er zijn veel verschillende types van het virus, zo bestaan er laag-risico en hoog-risico types. De laag-risico HPV-types zien we vaak bij genitale wratten (condylomata acuminata), en slechts zelden bij een voorstadium. Hoog-risico HPV-types daarentegen zijn de veroorzakers van baarmoederhalskanker en de voorstadia. Dit virus wordt makkelijk overgedragen en komt daardoor veel voor, circa 80% van de vrouwen zal ooit in het leven in aanraking komen met dit virus. De meeste vrouwen die het virus bij zich hebben, zullen geen klachten ondervinden. De overdracht van het virus geschiedt via contact tussen slijmvliezen, en dus ook door seksuele activiteit zonder penetratie. Gelukkig komen baarmoederhalskanker en afwijkende uitstrijkjes veel minder vaak voor, per jaar respectievelijk circa 700x en circa 10.000x. Dit laat zien dat HPV vaak niet leidt tot afwijkende uitstrijkjes en dat het lichaam het virus waarschijnlijk ook zelf opruimt (klaring). 56
2366 2367 2368 2369 2370 2371 2372 2373 2374 2375 2376 2377 2378 2379 2380 2381 2382 2383 2384 2385 2386 2387 2388 2389 2390 2391 2392 2393 2394 2395 2396 2397 2398 2399 2400 2401 2402 2403 2404 2405 2406 2407 2408 2409 2410 2411 2412 2413 2414 2415 2416 2417
Bekend is dat vrouwen die roken vaker afwijkende uitstrijkjes hebben en mogelijk het virus minder goed kunnen klaren. Daarnaast is het hebben (gehad) van meerdere seksuele partners een risico factor voor het blijven bestaan van HPV-infecties. Condoom gebruik beschermt wel goed tegen seksueel overdraagbare aandoeningen, maar niet volledig tegen overdracht van HPV. Op de polikliniek (hangt sterk af van het ziekenhuis) Op de dag van uw kolposcopie afspraak wordt u verwacht op de polikliniek Verloskunde en Gynaecologie. U kunt zich melden bij de balie van de secretaresse. Zij zal uw gegevens controleren. Tot het moment van uw afspraak kunt u plaats nemen in de wachtkamer. U heeft eerst een gesprek met een gespecialiseerd verpleegkundige of gynaecoloog. Na het stellen van enkele standaard vragen zal hij/zij desgewenst voorlichting geven over afwijkende uitstrijkjes, het kolposcopisch onderzoek, de eventuele behandeling en het vervolgtraject. Aarzel niet om vragen te stellen. Het kolposcopisch onderzoek vindt plaats op de polikliniek en zal worden uitgevoerd door een ervaren team, veelal bestaand een gespecialiseerd gynaecoloog en een verpleegkundige/doktersassistente, soms is een gynaecoloog in opleiding of een co-assistent bij het onderzoek aanwezig. Als u wilt kunt u ook iemand meenemen die gedurende het onderzoek bij u is. De arts zal u bij uw eerste polibezoek nog een aantal aanvullende vragen stellen. Als u nog vragen heeft dan kunt u die gerust stellen. Direct aansluitend aan het vraaggesprek zal het onderzoek plaats vinden. Het kolposcopisch onderzoek Om de binnenzijde van de vagina en de baarmoederhals te kunnen bekijken ligt u in de beensteunen en wordt er voorzichtig een spreider (speculum) in de vagina gebracht, net als bij het maken van een uitstrijkje. Dit kan een onplezierig gevoel geven, maar het mag geen pijn doen. Om de baarmoederhals beter te kunnen bekijken wordt door de gynaecoloog ongeveer 30 cm voor de ingang van de vagina een microscoop met een fel licht opgesteld, dit is de kolposcoop. De kolposcoop blijft zelf buiten de vagina. De arts kan zo naar de details van het oppervlakteweefsel van de baarmoederhals en de vagina kijken. De assistente zal achter een beeldscherm foto’s nemen van uw baarmoedermond. In de meeste ziekenhuizen kunt u desgewenst op een beeldscherm meekijken naar de uitvergroting van de baarmoederhals. Om meer details te kunnen zien worden één of meerdere kleurstoffen op de baarmoedermond aangebracht. De ene kleurstof is azijnzuur, dit kunt u soms wat ruiken. De andere kleurstof is lugol een geurloze jodiumhoudende kleurstof. Sommige vrouwen voelen de vloeistoffen wat prikken, de meesten voelen er niets van. Wanneer de arts nu voldoende informatie heeft, bespreekt de arts ter plekke met u of het nodig is om u meteen te behandelen, biopten te nemen of om rustig af te wachten. Als er geen verdere behandeling nodig is zal het speculum worden verwijderd en kunt u zich aankleden. Biopt De behandelend gynaecoloog kan ervoor kiezen om een of meerdere stukjes weefsel (biopt) te nemen van het afwijkende gebied. Het biopt wordt genomen met een kleine tang en het weefsel wordt vervolgens voor onderzoek opgestuurd naar de patholoog. Als er biopten worden afgenomen voelt u hier over het algemeen weinig tot niets van. Behandeling (LETZ) Soms zijn er oppervlakkige weefselafwijkingen zichtbaar die zeer waarschijnlijk niet vanzelf verdwijnen en bestaat er een risico dat de afwijking in de loop der jaren in ernst toeneemt. Dan dient u behandeld te worden. In sommige ziekenhuizen kan dat direct tijdens dezelfde afspraak. Andere ziekenhuizen kiezen ervoor dit te doen op een ander moment. De behandeling wordt LETZ (dit staat voor (Loop Excision of the Transformation Zone) of lisexcisie genoemd en is een eenvoudige procedure die 57
2418 2419 2420 2421 2422 2423 2424 2425 2426 2427 2428 2429 2430 2431 2432 2433 2434 2435 2436 2437 2438 2439 2440 2441 2442 2443 2444 2445 2446 2447 2448 2449 2450 2451 2452 2453 2454 2455 2456 2457 2458 2459 2460 2461 2462 2463 2464 2465 2466 2467 2468 2469
ongeveer 10 minuten duurt. Eerst wordt de baarmoedermond verdoofd via een injectie, daarna wordt met een elektrisch verhit lusje de afwijking verwijderd. Door de verdoving is de behandeling meestal pijnloos. Kleine bloedinkjes in het wondgebied worden dicht gebrand en hierna wordt de spreider verwijderd en is het onderzoek klaar. De LETZ behandeling heeft geen invloed op de vruchtbaarheid in de toekomst. Na de behandeling kunt u op de polikliniek nog een kopje thee of koffie drinken om er zeker van te zijn dat u de behandeling goed heeft verdragen of u gaat direct naar huis. Pijnstilling Het kolposcopisch onderzoek is niet pijnlijk. Ook zult u van het nemen van biopten geen pijn ervaren. Pijnstilling voorafgaand of tijdens dit onderzoek is dus niet nodig. Zoals eerder is vermeld, vindt de lisexcisie of LETZ bij de meerderheid van de patiënten onder lokale verdoving plaats. Dit kan zonder enige problemen van pijn of ongemak. Soms kan het op medische gronden noodzakelijk zijn de ingreep onder narcose of met een ruggenprik te laten plaatsvinden, dit zal dan door de gynaecoloog met u worden besproken. Indien meer dan lokale verdoving noodzakelijk wordt geacht zal de ingreep worden uitgevoerd op de operatiekamer en zult u vooraf door de anesthesioloog worden beoordeeld. Uitslag Het verwijderde weefsel wordt opgestuurd naar de patholoog. Die onderzoekt het weefsel onder de microscoop en na ongeveer 10-14 dagen krijgt u (telefonisch) de uitslag. Meestal zal de patholoog bevestigen dat het een voorstadium is, en dat er geen sprake is van kanker. Nacontrole en follow-up In 95% van de gevallen is er hierna geen verdere behandeling meer nodig. Wel wordt er 6 en 24 maanden na de behandeling nogmaals een uitstrijkje gemaakt om er zeker van te zijn dat het voorstadium afdoende is behandeld. Het uitstrijkje na 24 maanden mag ook bij de HA worden verricht. Hierbij wordt een co-test uitgevoerd, dus zowel cellen als hrHPV worden onderzocht. Als deze testen goed zijn (dus geen afwijkende cellen en geen hrHPV) zult u worden terug verwezen naar het bevolkingsonderzoek. Bij 5 van de 100 behandelde vrouwen kan er in de toekomst een tweede behandeling nodig zijn. De uitslag van de uitstrijkjes zal altijd aan u worden doorgegeven, ook als r sprake is van een normale uitslag (Pap1 met afwezigheid van hrHPV). Het herstel De baarmoedermond heeft ongeveer drie weken nodig om te genezen. Gedurende deze periode hebben de meeste vrouwen wat bloederige afscheiding, dat is normaal. Meestal neemt 5-7 dagen na behandeling het bloedverlies wat toe. Dit is onderdeel van het normale genezingsproces. Het advies is om de eerste weken na de ingreep niet te sporten, dit is beter voor het genezingsproces. Ook raden wij seksueel contact, tampongebruik en baden af gedurende de eerste twee weken, douchen is geen probleem. Een enkele keer komt het voor dat een patiënte na de behandeling last heeft van bloedingen, meer dan een normale menstruatie, of koorts, of buikpijn die niet overgaat na het gebruik van pijnstillers. Dan raden wij u aan om telefonisch contact op te nemen met de polikliniek. Wij hopen dat u deze brochure informatief en behulpzaam vond. Wij ontvangen u graag voor de kolposcopie. Zoals we ook al eerder hebben benadrukt, komt een afwijkende uitslag bij het uitstrijkje vaker voor. Dit duidt in de meeste gevallen op een onschuldige afwijking die vanzelf weg kan gaan of poliklinisch eenvoudig kan worden behandeld. Mocht u naar aanleiding van deze informatie vragen hebben, stel ze dan gerust aan uw behandelend gynaecoloog. 58
2470 2471 2472 2473 2474
Ondanks dat elke gespecialiseerd gynaecoloog op de hoogte is van deze brochure en hiervoor goedkeuring heeft gegeven, kan om gegronde redenen per ziekenhuis worden afgeweken van de beschrijvingen.
59
2475 2476 2477 2478 2479 2480 2481 2482 2483 2484 2485 2486 2487 2488 2489 2490 2491 2492 2493 2494 2495 2496 2497 2498 2499 2500 2501 2502 2503 2504 2505 2506 2507 2508 2509 2510 2511 2512 2513 2514 2515 2516 2517 2518 2519 2520 2521 2522 2523 2524 2525
5.1.4 Informatie aan patiënte bij verdenking op en behandeling van CIN Uitgangsvraag (consensus based) Welke informatie moet besproken worden met de patiënte (en haar partner) bij verdenking op en de behandeling van CIN? Samenvatting literatuur Informatievoorziening naar patiënten met verdenking op CIN en haar partner dient schriftelijk en mondeling te geschieden in een voor de zorgvrager begrijpelijke taal. Eventueel kan deze informatie ondersteund worden door hedendaagse multimediale technieken. De literatuur betreffende informatievoorziening en bewerkstellingen van angstreductie is ambivalent (zie module Informatie aan patiënte voor kolposcopie)
• • • •
De werkgroep, waar patiëntvertegenwoordigers onderdeel van uitmaakten, zijn overeengekomen dat het volgende besproken dient te worden in het diagnostisch traject betreffende CIN: de incidentie en prevalentie van patiënten met CIN de rol van het humaan papillomavirus de kans op spontane regressie en progressie van een CIN-afwijking de risicofactoren voor het ontwikkelen van een CIN-afwijking Verder kan op indicatie met patiënte en partner de rol van vaccinatie in het diagnostische en behandel traject worden besproken. Zie module Preventie. Betreffende het behandeltraject dient de zorgverlener informatie te geven over de beste behandeling voor de betreffende CIN afwijking (CIN1, 2 of 3) en ‘see and treat’ versus eerst biopsie. Hierbij hebben de patiëntenvertegenwoordigers aangegeven uit te gaan van het principe van goed behandelaarschap en kennis van deze richtlijn door de behandelaar. Zie module Behandeling.
• • • • •
Conclusies Bij patiënten met verdenking op CIN in het diagnostisch traject dient in voldoende mate aandacht te zijn voor begrijpelijke patiëntspecifieke informatie over: de prevalentie van CIN, de rol van HPV, risicofactoren en –gedrag voor het ontwikkelen van CIN, de kans op progressie en regressie van CIN, diagnostiek en behandelopties. Overwegingen De communis opinio van de voor de richtlijn geïnterviewde patiëntenvertegenwoordigers is dat de in module Voorbeeld patiënteninformatie genoemde informatie voldoende is in de voorlichting voor patiënten met verdenking op CIN en haar partner.
• • • • •
Aanbevelingen De werkgroep is van mening dat bij patiënten met verdenking op CIN in het diagnostisch traject in voldoende mate aandacht dient te zijn voor begrijpelijke patiëntspecifieke informatie over: de prevalentie van CIN, de rol van HPV, risicofactoren en –gedrag voor het ontwikkelen van CIN, de kans op progressie en regressie van CIN, diagnostiek en behandelopties.
60
2526 2527 2528 2529 2530 2531 2532
De informatie dient in een voor de patiënte en partner begrijpelijke taal te worden weergegeven. Voorts dient geverifieerd en genoteerd te worden of de patiënte de informatie heeft begrepen en akkoord gaat met het voorgestelde beleid conform de WGBO. Referenties
61