4 Vayera
(En Hij verscheen)
Lezingen: Torah Haftarah Brit Chadashah
Genesis 18:1-22:24 2 Koningen 4:1-37 Lukas 1:26-38; 24:36-53: 2 Petrus 2:4-11
Leesrooster getuigenissen Mattheus t/m Handelingen
Mattheus 8:14-10:42
Torah Genesis 18:1-22:24 God verschijnt aan Abraham bij Mamre 18
Daarna verscheen de HEERE aan hem bij de eiken van Mamre, toen hij in de ingang van de tent zat en de dag heet werd. 2 Hij sloeg zijn ogen op, en keek, en zie, er stonden drie mannen voor hem. Toen hij hen zag, liep hij hun snel uit de ingang van de tent tegemoet en boog zich ter aarde. 3 En hij zei: Mijn heer, als ik nu genade gevonden heb in uw ogen, ga dan uw dienaar toch niet voorbij. 4 Laat er toch wat water gebracht worden; was dan uw voeten, en rust wat uit onder de boom. 5 Dan zal ik een stuk brood halen, zodat u op krachten kunt komen;+ daarna kunt u verdergaan. Daarom bent u immers bij uw dienaar langsgekomen. En zij zeiden: Doe zoals u gesproken hebt. 6 Abraham haastte zich naar de tent, naar Sara, en zei: Haast je! Kneed drie maten meelbloem en maak er koeken van. 7 Abraham liep snel naar de runderen en nam een kalf dat er mals en goed uitzag. Hij gaf het aan de knecht, die zich haastte om het te bereiden. 8 Toen nam hij boter en melk, en het kalf dat hij bereid had, en zette het hun voor en terwijl hij bij hen onder de boom stond, aten zij. 9 Toen zeiden zij tegen hem: Waar is Sara, uw vrouw? Hij zei: Zie, zij is in de tent. 10 En Hij zei: Ik zal over een jaar+ zeker bij u terugkomen; en zie, dan zal Sara, uw vrouw, een zoon hebben! Sara hoorde dat bij de ingang van de tent, die achter Hem was. 11 Nu waren Abraham en Sara oud en op dagen gekomen; het ging Sara niet meer naar de wijze van de vrouwen. 1
Voor de tekst is de HSV vertaling gebruikt van de website www.debijbel.nl
Daarom lachte Sara in zichzelf: Zal ik nog liefdesgenot hebben, nu ik oud geworden ben en ook mijn heer oud is? 13 En de HEERE zei tegen Abraham: Waarom heeft Sara toch gelachen en gezegd: Zou ik ook werkelijk baren, nu ik oud geworden ben? 14 Zou er iets voor de HEERE te wonderlijk zijn? Op de vastgestelde tijd, over een jaar, zal Ik bij u terugkomen, en Sara zal een zoon hebben! 15 Maar Sara ontkende het en zei: Ik heb niet gelachen; want zij was bevreesd. Maar Hij zei: Nee, u hebt wél gelachen. 12
Verwoesting van Sodom en Gomorra aangekondigd Toen stonden de mannen vandaar op en keken in de richting van Sodom; en Abraham ging met hen mee om hen uitgeleide te doen. 17 De HEERE zei: Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik ga doen? 18 Immers, Abraham zal zeker tot een groot en machtig volk worden, en alle volken van de aarde zullen in hem gezegend worden. 19 Want Ik heb hem uitgekozen,+ opdat hij aan zijn kinderen en zijn huis na hem bevel zou geven om de weg van de HEERE in acht te nemen, door gerechtigheid en recht te doen, opdat de HEERE over Abraham zal brengen wat Hij over hem gesproken heeft. 20 Verder zei de HEERE: De roep van Sodom en Gomorra is groot en hun zonde heel zwaar. 21 Ik zal nu afdalen en zien of zij werkelijk alles gedaan hebben zoals de roep luidt die over haar tot Mij gekomen is. En zo niet, Ik zal het weten. 22 Toen keerden die mannen vandaar om en gingen naar Sodom, maar Abraham bleef nog staan voor het aangezicht van de HEERE. 16
Abraham bidt voor Sodom En Abraham kwam dichterbij en zei: Zult U ook de rechtvaardige tegelijk met de goddeloze wegvagen? 24 Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen binnen de stad; wilt U hen ook wegvagen en de plaats niet sparen omwille van de vijftig rechtvaardigen die daarin zijn? 25 Er kan toch geen sprake van zijn dat U zoiets doet, dat U de rechtvaardige samen met de goddeloze doodt? Dan zal het zijn: zo de rechtvaardige, zo de goddeloze. Daar kan bij U toch geen sprake van zijn! Zou de Rechter van de hele aarde geen recht doen? 26 Toen zei de HEERE: Als Ik in Sodom vijftig rechtvaardigen binnen de stad vind, dan zal Ik de hele plaats omwille van hen sparen. 27 Abraham antwoordde en zei: Zie toch, ik heb het aangedurfd om tot de Heere te spreken, hoewel ik stof en as ben! 28 Misschien zullen er aan de vijftig rechtvaardigen vijf ontbreken; zult U dan om vijf mensen de hele stad te gronde richten? En Hij zei: Ik zal haar niet te gronde richten, als Ik er vijfenveertig vind. 29 Hij sprak opnieuw tot Hem: Misschien zullen er daar veertig gevonden worden! En Hij zei: Ik zal het niet doen omwille van die veertig. 30 Verder zei hij: Laat de Heere toch niet in toorn ontbranden, omdat ik spreek; misschien zullen er daar dertig gevonden worden! En Hij zei: Ik zal het niet doen, als Ik er daar dertig vind. 31 Hij zei: Zie toch, ik heb het aangedurfd om tot de Heere te spreken; misschien zullen er daar twintig gevonden worden! En Hij zei: Ik zal haar niet te gronde richten omwille van die twintig. 23
Voor de tekst is de HSV vertaling gebruikt van de website www.debijbel.nl
Verder zei hij: Laat de Heere toch niet in toorn ontbranden, omdat ik nog eenmaal spreek: Misschien zullen er tien gevonden worden. En Hij zei: Ik zal haar niet te gronde richten omwille van die tien. 33 Toen ging de HEERE weg, nadat Hij geëindigd had met Abraham te spreken, en Abraham keerde terug naar zijn woonplaats. 32
Verwoesting van Sodom en Gomorra 19
De twee engelen kwamen 's avonds in Sodom aan, terwijl Lot in de poort van Sodom zat. Toen Lot hen zag, stond hij op om hun tegemoet te gaan, en boog hij zich met zijn gezicht ter aarde. 2 Hij zei: Zie toch, mijne heren, wijk toch af van uw weg en kom naar het huis van uw dienaar en overnacht daar en was uw voeten;morgenvroeg kunt u opstaan en uw reis vervolgen. Maar zij zeiden: Nee, wij zullen wel op het plein overnachten. 3 Hij drong echter sterk bij hen aan, zodat zij van hun weg afweken naar hem toe, en zijn huis binnengingen. Hij richtte een maaltijd voor hen aan. Hij bakte ongezuurde broden en zij aten. 4 Nog voor zij zich te slapen legden, omsingelden de mannen van die stad, de mannen van Sodom, van jong tot oud, het huis; heel het volk, niemand uitgezonderd.+ 5 Zij riepen naar Lot en zeiden tegen hem: Waar zijn die mannen die vannacht bij u gekomen zijn? Breng hen naar buiten, naar ons toe, zodat wij gemeenschap met hen kunnen hebben.+ 6 Toen ging Lot naar buiten, naar hen toe, bij de deuropening, en sloot de deur achter zich, 7 en hij zei: Mijn broeders, doe toch geen kwaad! 8 Zie toch, ik heb twee dochters, die met geen man gemeenschap gehad hebben; laat mij die toch bij u brengen en doe met hen wat goed is in uw ogen. Alleen, deze mannen moet u niets aandoen, want om die reden zijn ze onder de bescherming van mijn dak gekomen. 9 Toen zeiden zij: Ga opzij! Ook zeiden ze: Deze ene is gekomen om hier als vreemdeling te verblijven en nu wil hij zeker rechter over ons zijn! Nu zullen we u meer kwaad aandoen dan hun. Zij drongen erg op de man, op Lot, aan en kwamen dichterbij om de deur open te breken. 10 Maar die mannen staken hun hand uit, trokken Lot naar zich toe het huis in en sloten de deur. 11 Zij sloegen de mannen die bij de deuropening van het huis waren, van klein tot groot, met blindheid, zodat zij tevergeefs moeite deden om de deuropening te vinden. 12 Toen zeiden die mannen tegen Lot: Wie hebt u hier verder nog? Een schoonzoon, uw zonen, of uw dochters: breng allen die u in de stad hebt, uit deze plaats naar buiten. 13 Want wij gaan deze plaats te gronde richten, omdat de roep van haar zonden groot geworden is voor het aangezicht van de HEERE. Daarom heeft de HEERE ons gezonden om haar te gronde te richten. 14 Toen ging Lot naar buiten en sprak tot zijn schoonzoons, die zijn dochters tot vrouw zouden nemen, en zei: Sta op! Ga naar buiten, uit deze plaats! Want de HEERE gaat deze stad te gronde richten. Maar hij was in de ogen van zijn schoonzoons als iemand die grappen maakte. 15 Toen de dageraad aangebroken was, drongen de engelen bij Lot aan. Zij zeiden: Sta op! Neem uw vrouw en uw twee dochters, die zich hierbevinden, anders wordt u om de ongerechtigheid van de stad weggevaagd. 16 Lot aarzelde echter; daarom grepen die mannen zijn hand, de hand van zijn vrouw en de hand van zijn twee dochters, omdat de HEERE hem wilde sparen. Zij brachten hem naar buiten en leidden hem buiten de stad. 1
Voor de tekst is de HSV vertaling gebruikt van de website www.debijbel.nl
En het gebeurde, toen zij hen buiten de stad gebracht hadden, dat Hij zei: Vlucht voor uw leven, kijk niet achter u en blijf nergens op heel deze vlakte staan; vlucht naar het bergland, anders wordt u weggevaagd. 18 Maar Lot zei tegen hen: Nee toch, Heere. 19 Zie toch, Uw dienaar heeft genade gevonden in Uw ogen, en U hebt Uw grote goedertierenheid aan mij bewezen+ door mijn ziel in leven te houden. Ik kan echter niet naar het bergland vluchten, anders haalt het onheil mij in en sterf ik. 20 Zie toch, deze stad is dichtbij genoeg om erheen te vluchten en zij is klein; laat me daar toch heen vluchten (zij is immers klein!), zodat mijn ziel in leven zal blijven. 21 Toen zei Hij tegen hem: Zie, Ik ben u ook in dit opzicht ter wille+ en zal deze stad, waarover u gesproken hebt, niet ondersteboven keren. 22 Haast u! Vlucht daarheen! Want Ik kan niets doen, totdat u daar bent aangekomen. Daarom gaf men deze stad de naam Zoar.+ 23 De zon kwam op boven de aarde, toen Lot in Zoar aankwam. 24 Toen liet de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen. Het kwam van de HEERE uit de hemel. 25 Hij keerde deze steden en heel de vlakte ondersteboven, met alle inwoners van de steden en het gewas op het land. 26 Zijn vrouw, die achter hem liep, keek achter zich en werd een zoutpilaar. 27 En Abraham stond 's morgens vroeg op en ging naar de plaats waar hij voor het aangezicht van de HEERE had gestaan. 28 Hij keek uit over Sodom en Gomorra en over heel het gebied van de vlakte. En zie, hij zag dat er rook van dat land opsteeg, zoals de rook van een oven. 29 En het gebeurde, toen God de steden van deze vlakte te gronde richtte, dat God aan Abraham dacht. Daarom leidde Hij Lot uit het midden van de verwoesting, toen Hij de steden waarin Lot gewoond had, ondersteboven keerde. 17
Moab en Ammon En Lot vertrok uit Zoar en ging met zijn twee dochters in het bergland wonen, want hij was bevreesd om in Zoar te blijven wonen. Hij woonde in een grot, samen met zijn twee dochters. 31 Toen zei de eerstgeborene tegen de jongste: Onze vader is oud en er is geen man in dit land om bij ons te komen op de manier die op de hele aarde gebruikelijk is. 32 Kom, laten we onze vader wijn te drinken geven en met hem slapen, zodat wij door onze vader het leven geven aan nageslacht. 33 Zij gaven die nacht hun vader wijn te drinken. De eerstgeborene kwam en sliep met haar vader. Hij merkte niet dat zij kwam liggen en evenmin dat zij weer opstond. 34 En het gebeurde de volgende dag dat de eerstgeborene tegen de jongste zei: Zie, ik heb de afgelopen nacht met mijn vader geslapen; laten we hem ook vannacht wijn te drinken geven. Kom, slaap met hem, zodat wij door onze vader het leven geven aan nageslacht. 35 Zij gaven hun vader ook die nacht wijn te drinken en de jongste stond op en sliep met hem. Hij merkte niet dat zij kwam liggen en evenmin dat zij weer opstond. 36 Zo werden de twee dochters van Lot zwanger van hun vader. 37 De eerstgeborene baarde een zoon en gaf hem de naam Moab.+ Hij is de vader van de Moabieten, tot op deze dag. 30
Voor de tekst is de HSV vertaling gebruikt van de website www.debijbel.nl
De jongste, ook zij, baarde een zoon en gaf hem de naam Ben-Ammi.+ Hij is de vader van de Ammonieten, tot op deze dag. 38
Haftarah 2 Koningen 4:1-37
De vrouw uit Sunem Het gebeurde op een dag dat Elisa langs Sunem kwam, dat daar een vrouw van aanzien was, die er bij hem op aandrong de maaltijd te komen gebruiken.+ Zo dikwijls als hij daar langskwam, gebeurde het dat hij daarheen uitweek om er de maaltijd te gebruiken. 9 En zij zei tegen haar man: Zie toch, ik heb gemerkt dat deze man Gods, die steeds bij ons langskomt, heilig is. 10 Laten wij toch een klein bovenvertrek van steen maken en daar een bed, een tafel, een stoel en een kandelaar voor hem neerzetten; komt hij dan bij ons, dan kan hij zich daar terugtrekken. 11 En het gebeurde op een dag, dat hij daar kwam, zich terugtrok in dat bovenvertrek en daar ging liggen. 12 Toen zei hij tegen zijn knecht Gehazi: Roep deze vrouw uit Sunem. En toen hij haar geroepen had, ging zij voor hem staan. 13 Hij had namelijk tegen hem gezegd: Zeg nu tegen haar: Zie, u hebt heel veel zorg aan ons besteed,+ wat kan men voor u doen? Kan ik voor u tot de koning spreken of tot de bevelhebber van het leger? Maar zij had gezegd: Ik woon te midden van mijn volk. 14 Toen had hij gezegd: Wat kan men dan voor haar doen? En Gehazi had gezegd: Zij heeft helaas geen zoon, en haar man is oud. 15 Daarom had hij gezegd: Roep haar. En toen hij haar geroepen had, ging zij in de deuropening staan. 16 Hij zei: Op de vastgestelde tijd, over een jaar,+ zult u een zoon omhelzen. Maar zij zei: Nee, mijn heer, man Gods, lieg niet tegen uw dienares. 17 Maar de vrouw werd zwanger en baarde een jaar later een zoon, op de vastgestelde tijd, waarvan Elisa tot haar gesproken had. 18 Toen het kind groot werd, gebeurde het op een dag dat hij naar buiten ging, naar zijn vader, naar de maaiers. 19 En hij zei tegen zijn vader: Mijn hoofd, mijn hoofd! Die zei tegen een knecht: Draag hem naar zijn moeder. 20 Deze nam hem op en bracht hem bij zijn moeder. En hij zat tot de middag op haar knieën; toen stierf hij. 21 Zij ging naar boven en legde hem op het bed van de man Gods; daarna sloot zij de deur achter hem en ging naar buiten. 22 Zij riep haar man en zei: Stuur mij toch een van de knechten met een van de ezelinnen, zodat ik snel naar de man Gods kan gaan. Daarna kom ik weer terug. 23 Hij zei: Waarom ga je vandaag naar hem toe? Het is geen nieuwemaan en geen sabbat. Maar zij zei: Het is goed zo. 8
Voor de tekst is de HSV vertaling gebruikt van de website www.debijbel.nl
Toen zadelde zij de ezelin en zei tegen haar knecht: Drijf haar aan en ga; rijd zonder ophouden,+ tenzij ik het je zeg. 25 Zo ging zij op weg en kwam bij de man Gods, bij de berg Karmel. Het gebeurde nu, toen de man Gods haar van een afstand zag, dat hij tegen Gehazi, zijn knecht, zei: Zie, daar is de vrouw uit Sunem. 26 Welnu, loop haar toch snel tegemoet en zeg tegen haar: Gaat het goed met u? Gaat het goed met uw man? Gaat het goed met uw kind? En zij zei: Het gaat goed. 27 Toen zij bij de man Gods op de berg kwam, greep zij zijn voeten vast. Gehazi kwam echter naar voren om haar weg te duwen, maar de man Gods zei: Laat haar begaan, want haar ziel is bitter bedroefd in haar, en de HEERE heeft het voor mij verborgen en het mij niet bekendgemaakt. 28 Zij zei: Heb ik een zoon van mijn heer gevraagd? Heb ik niet gezegd: Bedrieg mij niet? 29 Toen zei hij tegen Gehazi: Omgord je middel, neem mijn staf in je hand en ga op weg; als je iemand tegenkomt, groet hem niet, en als iemand jou groet, antwoord hem niet; en leg mijn staf op het gezicht van de jongen. 30 Maar de moeder van de jongen zei: Zo waar de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten. Toen stond hij op en volgde haar. 31 Gehazi ging voor hen uit en legde de staf op het gezicht van de jongen, maar er kwam geen stem en geen teken van leven. Gehazi keerde terug, hem tegemoet, en bracht hem de boodschap: De jongen is niet wakker geworden. 32 En toen Elisa bij het huis kwam, zie, de jongen was dood, neergelegd op zijn bed. 33 Hij ging naar binnen, sloot de deur achter hen beiden en bad tot de HEERE. 34 Vervolgens ging hij op het kind liggen, legde zijn mond op diens mond, zijn ogen op diens ogen en zijn handen op diens handen. Hij strekte zich over hem uit en het lichaam van het kind werd warm. 35 Toen kwam hij terug en liep in het huis heen en weer.+ Hij ging weer naar boven en strekte zich over hem uit. Toen niesde de jongen tot zevenmaal toe; daarna deed de jongen zijn ogen open. 36 Hij riep Gehazi en zei: Roep deze vrouw uit Sunem. Hij riep haar en zij kwam bij hem; hij zei: Neem uw zoon op. 37 Toen kwam zij, viel voor zijn voeten neer en boog zich ter aarde; zij nam haar zoon op en ging naar buiten. 24
Voor de tekst is de HSV vertaling gebruikt van de website www.debijbel.nl