C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
4
HYGIËNE
4.1
REINIGING & DESINFECTIE
Auteurs :
mw. ir. E. Brinkman mw. ir. A.G.E. Griffioen
juli 1995
blad 1 van 16
C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
INHOUDSOPGAVE
1
INLEIDING
3
2
REINIGING
3
2.1
Reinigingsmethoden
3
2.2
Soorten reinigingsmiddelen
4
3
DESINFECTIE
6
3.1
Desinfectiemethoden
6
3.2
Soorten desinfectiemiddelen
6
3.3
Werkingsspectrum
9
3.4
Gebruikseigenschappen
10
3.5 3.5.1 3.5.2
Resistentie van micro-organismen Intrinsieke resistentie Verworven resistentie
11 11 12
3.6 3.6.1 3.6.2
Toetsing desinfectiemiddelen Suspensietest Oppervlaktetest
12 12 13
3.7
Gecombineerde middelen
13
4
HYGIËNECONTROLE
13
5
LITERATUUR
15
blad 2 van 16
C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
1
INLEIDING
Het is in de vleeswarenindustrie van groot belang om besmetting van produkten met micro-organismen te voorkomen of zo laag mogelijk te houden. Daartoe is een goede bedrijfshygiëne noodzakelijk. Een belangrijk onderdeel hiervan is het reinigen en desinfecteren van apparatuur, gereedschappen en oppervlakken. In het hierna volgende zal worden ingegaan op de methoden van reiniging en desinfectie en de eisen die aan reiniging en desinfectie worden gesteld. § 2 behandelt de reiniging en in § 3 wordt de desinfectie besproken. Hierbij wordt o.a. het werkingsspectrum van de desinfectiemiddelen, de resistentie van micro-organismen tegen desinfectantia, de toetsingsmethoden van desinfectiemiddelen en gecombineerde middelen voor reiniging en desinfectie behandeld. In § 4 wordt de hygiënecontrole van procesapparatuur en andere materialen in de vleeswarenindustrie besproken.
2
REINIGING
2.1
Reinigingsmethoden
Het doel van de reiniging van apparatuur, gereedschappen en oppervlakken is het verwijderen van vuil en daarmee een deel van de micro-organismen zodat: - te produceren voedingsmiddelen niet worden verontreinigd met resten/afval; - microbiologisch bederf of chemische verontreiniging wordt voorkomen; - apparatuur optimaal kan werken; - voor werknemers een beter arbeidsmilieu ontstaat. In de voedingsmiddelenindustrie onderscheidt men drie reinigingsfasen. Eerst worden de produktresten verwijderd. Daarna wordt het reinigingsmiddel aangebracht en vervolgens wordt met water nagespoeld. Voor vuilverwijdering is energie nodig. Men onderscheidt de volgende soorten: - mechanisch (borstelen, spuiten, rondpompen); - chemisch (zuren/basen); - fysisch (temperatuur, oppervlaktespanning) [1]. Een goede reiniging is opgebouwd uit 5 componenten: - mechanische werking of druk; - reinigingsprodukt; - debiet of reinigingsvolume; - temperatuur; - tijd [2]. Er bestaan verschillende reinigingsmethoden: - Handreiniging Hoewel mechanisering van de reiniging steeds meer gewenst wordt (i.v.m. tijd en kosten), is bepaalde apparatuur alleen te reinigen met de hand (b.v. met borstels). Deze methode is arbeidsintensief. Een ander nadeel is de beperkte keuze uit reinigingsmiddelen in verband met de irriterende werking op de huid. Een voordeel is dat minder water gebruikt wordt. Van zeer groot belang hierbij is het schoonhouden van de eventueel gebruikte borstels en doeken. Indien borstels gewenst zijn, gebruik dan nylonborstels (d.w.z. kunststofgreep, waarin nylon 'haren' bevestigd zijn). Het regelmatig vervangen van borstels blijft noodzakelijk. Doeken dienen eenmalig gebruikt te worden, waarna uitkoken noodzakelijk is. -
Mechanisch reinigen met behulp van schrobmachines Mechanische reiniging kan toegepast worden voor reiniging van vloeren en eventueel muren. Opgemerkt dient te worden dat, ondanks de mechanisatie, deze methode zeer arbeidsintensief is, hoewel minder arbeid benodigd is dan bij handreiniging.
-
Stoomreiniging Stoomreiniging is gebaseerd op het reinigen met stoom, waarin een oplossing van een reinigingsmiddel wordt geïnjecteerd. In de vleesbe- en verwerkende industrie is deze methode minder goed toepasbaar in verband met condensvorming in gekoelde werkruimten. Bovendien kunnen de relatief hoge temperaturen gevaar opleveren voor het personeel. Een ander nadeel is dat eiwitten zullen gaan coaguleren en aankoeken, waardoor ter verwijdering veel water c.q. stoomkracht benodigd zal zijn. Een voordeel van stoomreiniging is dat tegelijk met de reinigende werking ook een deel van de micro-organismen afgedood wordt.
blad 3 van 16
C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
-
Hoge drukreiniging Het principe van de hoge drukreiniging is gebaseerd op het zogenaamd snijdend effect. Een voordeel is de goede reiniging: de verontreiniging wordt als het ware van het oppervlak afgesneden doordat water met of zonder reinigingsmiddel onder hoge druk (200 atm) verspoten wordt op het te reinigen object. Enkele nadelen van deze methode zijn: * reinigend effect te groot, indien te zware apparatuur wordt gebruikt, zodat b.v. het cement van een tegelvloer beschadigd kan worden, onttegeling van muren door extreem hoge druk; * vuil wordt verplaatst; * kans op het ontstaan van aërosolen (in de atmosfeer zwevende vaste en vloeibare deeltjes); * de grote hoeveelheid water die nodig is; * gevaarlijk indien men rechtstreeks met de straal in aanraking komt.
-
Schuimreiniging Schuimreiniging is gebaseerd op het aanbrengen van een laag schuim met reinigingsmiddel op het te reinigen object, door middel van een op perslucht aangesloten apparaat. De schuimlaag, die als het ware aan het oppervlak blijft kleven, kan voor een langere contacttijd tussen het reinigingsmiddel en het te reinigen object zorgen. Een nadeel is dat (na enige inwerktijd) met behulp van een waterstraal het inmiddels geëmulgeerde of opgeloste vuil verwijderd moet worden. Voordelen zijn: * door het toepassen van het colonnesysteem (d.w.z. één persoon grof vuil verwijderen, één persoon inschuimen en één persoon schoonspuiten) is dit systeem weinig arbeidsintensief; * het waterverbruik c.q. de hoeveelheid afvalwater is klein; * omdat het schuim met een daarvoor geschikt reinigingsmiddel koud opgebracht kan worden, treedt er minder condensvorming op. Het is eveneens mogelijk het schuimreinigingssysteem te centraliseren, hetgeen een besparing aan investeringen betekent.
-
Cleaning in place (CIP) De term 'Cleaning in Place' wordt gebruikt om aan te geven dat de apparatuur niet gedemonteerd hoeft te worden voor de reiniging. Bij deze reiniging worden de reinigingsoplossing, de desinfectie-oplossing en het spoelwater gecirculeerd door aanwezige pijpleidingssystemen en produktieapparatuur. Om een gesloten circuit te krijgen moeten speciale koppelingen, retourleidingen en pompen worden geïnstalleerd. Deze reinigingsmethode kan daardoor geheel geautomatiseerd worden. Bij te hoge rondpompsnelheid kan vuil in afsluiters, ringen en kleppen geperst worden [3].
De keuze van de reinigingsmethode is o.a. afhankelijk van: - aard van de vervuiling; - de constructie en het materiaal van het te reinigen object; - hechting van vuil aan het oppervlak; - de beschikbaarheid van warm of koud water; - de keuze van het reinigingsmiddel; - beschikbaarheid van tijd en geld [2].
2.2
Soorten reinigingsmiddelen
De keuze van het reinigingsmiddel hangt af van: - de hoeveelheid en de aard van de verontreiniging (vet, eiwit, rookteer, e.d.); - materiaal van het te reinigen object in verband met corrosie; - de te volgen methode van reiniging; - de hardheid van het beschikbare water; - de samenstelling; - de oplosbaarheid van het reinigingsmiddel; - de mate waarin het reinigingsmiddel afspoelbaar is; - de bedrijfsomstandigheden ter plaatse; - de beschikbare tijd; - de kostprijs. Afhankelijk van de aard van de vervuiling wordt gebruik gemaakt van alkalische, zure en neutrale reinigingsmiddelen. Deze indeling is gebaseerd op de pH-waarde van het reinigingsmiddel in oplossing.
blad 4 van 16
C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
Alkalische reinigingsmiddelen Bestaan voor 60-80% uit loog, toegepast bij zware vervuilingen, met name vet en eiwitten op rubber, roestvast staal en glas. Ze zijn zeer agressief en gevaarlijk voor huid en ogen. Ze werken op basis van verzeping en hydrolyse. Zure reinigingsmiddelen Verwijderen kalk en eiwitresten, zijn meestal corrosief en gevaarlijk voor huid en ogen. Ze worden voornamelijk toegepast om bier- melk- of ketelsteen te verwijderen (b.v. salpeterzuur, fosforzuur en sulfaminezuur). Neutrale reinigingsmiddelen (detergentia) Bestaan voornamelijk uit oplossingen van oppervlakte-actieve stoffen in water. Ze zijn vaak sterk schuimend en niet agressief ten aanzien van metalen en de menselijke huid. Er bestaan verschillende soorten detergentia: - anion actieve stoffen: het actieve deel is negatief geladen. Ze zijn relatief goedkoop en makkelijk afbreekbaar. Nadelen zijn de matige stabiliteit in zuur en de matige huidverdraagzaamheid. Voorbeelden zijn dodecylbenzeensulfaat en alkylethersulfaat. - kation-actieve stoffen: het actieve deel is positief geladen. Ze zijn sterk schuimend, niet corrosief, relatief goedkoop, reuk- en smaakloos en moeilijk af te spoelen. Als voorbeeld kunnen quaternaire ammoniumverbindingen (quats) genoemd worden. - niet-ionogene stoffen: bestaan uit nonylfenol en ethyleenoxide (sterk bepalend voor oplosbaarheid en schuimkracht). Ze hebben een synergistische werking met anionen kation-actieve stoffen. Een nadeel is dat ze slecht biologisch afbreekbaar zijn. - ampholyten: zijn in zuur milieu kation-actief en in basisch milieu anion-actief. Ze zijn stabiel in zuur en basisch milieu, niet toxisch, niet corrosief en worden goed verdragen. Ze reinigen minder goed dan anion-actieve stoffen en kunnen hiermee niet gecombineerd worden. Elk van bovengenoemde typen reinigingsmiddelen is hoofdzakelijk samengesteld uit de hierna volgende ingrediënten: - Oppervlakte-actieve stoffen De werking bestaat uit het verlagen van de oppervlaktespanning, het losmaken van vuil en dit zwevend houden in de oplossing. De anion-actieven en niet-ionogenen worden het meest toegepast voor reinigingsdoeleinden. - Sterke basen-alkalische zouten De belangrijkste alkalische ingrediënten die in reinigingsmiddelen worden gebruikt zijn: loog, silicaten en fosfaten. Hoewel de sterk alkalische verbindingen veilig toepasbaar zijn op roestvrij staal, staal, rubber en kunststoffen, kunnen zij in het algemeen niet op aluminium, tin en gegalvaniseerd ijzer worden gebruikt vanwege een te grote corrosiviteit. Bovendien is de mogelijke aantasting van nikkel- en koperlegeringen, glas en emaille een duidelijk nadeel van deze groep. De silicaten vormen in deze groep een uitzondering wat betreft de corrosie. Een ander nadeel van deze ingrediënten is de agressiviteit ten aanzien van de menselijke huid. Mild alkalische groepen zijn minder corrosief ten aanzien van metalen en de huidaantasting is veel geringer dan van de sterk alkalische groep. - Neutrale zouten Neutrale zouten zoals natriumsulfaat (Na2SO4) en keukenzout (NaCl) worden vaak om produkt-technische redenen toegepast. - Sequestreermiddelen Sequestreermiddelen of complexvormers dienen om de waterhardheids-ionen (calcium- en magnesiumionen), alsmede ionen van zware metalen te binden (om te voorkomen dat de werking van het desinfectiemiddel door hard water nadelig wordt beïnvloed). Het sequestreermiddel bindt met calcium of magnesium of een ander metaal onder afsplitsing van H+-ionen, waardoor de pH daalt. Dit kan in nietgebufferde oplossingen corrosie tot gevolg hebben. - Zuren Hier kunnen twee groepen worden onderscheiden: minerale zuren en organische zuren. - Oxidatiemiddelen Hoewel actief-chloorvormende componenten meestal voor desinfectie aan reinigingsmiddelen worden toegevoegd geven deze ook een verbetering van de reinigende werking, vooral op eiwitbevattende verontreinigingen [3]. - Corrosiebeschermers Deze kunnen slechts in beperkte mate het optreden van corrosie voorkomen. Voorbeelden zijn natriumsilicaat, fosfonaat en polyesters.
blad 5 van 16
C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
3
DESINFECTIE
Desinfectie is het zodanig behandelen van oppervlakken dat alle ongewenste microorganismen worden gedood of tot aanvaardbare aantallen worden teruggebracht. Een optimaal uitgevoerde reiniging kan het aantal micro-organismen op een oppervlak met 50 tot 90% verlagen. Deze waarde mag hoog lijken, microbiologisch gezien is dit echter niet het geval. Bij desinfectie wordt een verlaging van het koloniegetal met 99,999% (log 5 reductie) geëist. Het is nodig alle oppervlakken, die rechtstreeks of indirect met voedingsmiddelen in contact komen, te desinfecteren [5].
3.1
Desinfectiemethoden
Desinfectie kan op verschillende manieren plaats vinden: - Vernevelen Bij het vernevelen dient het oppervlak droog te zijn om de concentratie van het desinfectans niet te veel te verminderen. Bij natte oppervlakken kan men ook de concentratie van het desinfectans naar verhouding vermeerderen. Een eenvoudig vernevelsysteem (draagbaar) van niet corroderend materiaal is aan te bevelen. - Besproeien c.q. spoelen (circuleren met desinfectans) Bij het besproeien c.q. spoelen met desinfectans is het verbruik aan desinfectiemiddel over het algemeen groot. - Disinfection in place (D.I.P.) - Onderdompelen in desinfectans van kleinere objecten zoals messen - Behandeling met actief zuurstof (ozon). Het tijdstip van desinfectie is erg belangrijk. De reiniging en desinfectie zullen voornamelijk plaatsvinden als de produktie is beëindigd. Dit is in het bijzonder het geval bij cleaning in place (C.I.P.). In bepaalde ' open plant' situaties kan het echter meer geschikt zijn om te desinfecteren (of in het ideale geval te redesinfecteren) net vóór de produktie. Dit is vooral nodig als oppervlakken overnacht nat zijn gelaten. Men kan er ook voor kiezen te desinfecteren en in de ochtend na te spoelen [6]. Na desinfectie moet met water nagespoeld worden om residuen te verwijderen en soms is het noodzakelijk de gereinigde en gedesinfecteerde oppervlakken goed te drogen.
3.2
Soorten desinfectiemiddelen
Er is een aantal eisen waaraan desinfectantia die in de voedings-middelenindustrie worden toegepast moeten voldoen: - breed werkingsspectrum tegen verschillende groepen micro-organismen (of in specifieke gevallen een grote selectieve activiteit tegen bepaalde microorganismen); - snel en irreversibel effect bij gebruikte concentratie; - weinig verlies van effectiviteit door omgevingsinvloeden (eiwitten, faeces, pH verandering); - stabiel (opslag van concentraat, gebruikte oplossing); - ongevaarlijk voor mens en dier tijdens en na gebruik (bij dosis volgens voorschrift); - niet of weinig corrosief; - liefst reukloos en de kleur mag geen aanleiding geven tot verkleuring op het te desinfecteren materiaal (jodiumhoudende desinfectantia bijvoorbeeld veroorzaken in het algemeen een verkleuring van kunststoffen, b.v. snijplanken) [7]. De keuze van het desinfectiemiddel hangt af van: - de te volgen methode van desinfectie; - de bovengenoemde eisen; - de oplosbaarheid van het desinfectiemiddel; - de afspoelbaarheid van het desinfectiemiddel; - het voldoen aan de European Suspension Test (E.S.T.) (zie § 3.5.); - het goedkeuringsnummer van het Bureau Bestrijdingsmiddelen en/of The United States Department of Agriculture (dit is verplicht); - de kostprijs van het desinfectiemiddel, gerelateerd aan de te verbruiken concentratie; - de samenstelling. De belangrijkste factor voor kostenbesparing bij het reinigen en desinfecteren is de arbeidstijd en niet de kosten van water, energie of gebruikte middelen. Uit een onderzoek in de vleesverwerkende industrie bleek dat het inzetten van geroutineerd personeel de kosten met 28 % kan verlagen [2].
blad 6 van 16
C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
Een aantal veel gemaakte fouten bij het desinfecteren en de gevolgen daarvan zijn vermeld in tabel 1. Tabel 1. Enkele veel gemaakte fouten bij het desinfecteren [7]. Fout
Resultaat
Onvoldoende reiniging
Neutralisatie van het desinfectiemiddel
Te korte inwerkingstijd
Desinfectans maar gedeeltelijk effectief
Dosis te laag
Weinig desinfecterend effect, opbouwen resistentie
Dosis te hoog Residu problemen, corrosie, milieubelasting Desinfectans niet geschikt Onvoldoende desinfectie, corrosie, verkleuring Niet correct werken Vocht aanwezig Temperatuur bij gebruik niet correct
Sommige gebieden niet bereikt met desinfectans Verandering in concentratie desinfectans Geen optimale werking desinfectie
Desinfectiemiddelen en -methoden zijn onder te verdelen in de volgende groepen: - hitte/stoom; - op basis van chloor; - op basis van jodium (jodoforen); - halogeencarbonzuren; - oxidatiemiddelen; - alcoholen; - quaternaire ammoniumverbindingen; - ampholyten; - aldehyden; - fenolen; - UV-bestraling; - ozon; - overigen. Het Bureau Bestrijdingsmiddelen te Wageningen stelt lijsten op die aangeven welke desinfectiemiddelen in een bepaalde tak van de levensmiddelenindustrie gebruikt mogen worden. De efficiëntie van desinfectantia wordt beïnvloed door concentratie, contacttijd, temperatuur, aanwezigheid van organisch materiaal, pH, waterhardheid en de typen micro-organismen die afgedood moeten worden. Bijvoorbeeld een te lage concentratie (sublethale dosis) bevordert de resistentieontwikkeling van micro-organismen (zie § 3.5.). Er wordt gezocht naar mogelijkheden om tussentijds een desinfectie uit te kunnen voeren. Voorbeelden van deze ontwikkelingen zijn de toepassing van alcohol/voedingszuurmengsels en de toepassing van desinfectiegels in koelunits. Hierna volgt een korte beschrijving van enkele desinfectiemiddelen en -methoden. Hitte/stoom Men onderscheidt twee soorten hitte: droge hitte en natte hitte. De hitteresistentie van micro-organismen varieert tussen sporen van verschillende soorten en stammen en is in het algemeen behoorlijk hoger in droge dan in natte hitte. Sporen zijn resistenter tegen hitte dan vegetatieve cellen. Factoren als pH en aanwezige bufferstoffen, natriumchloride en kationen kunnen de hitteresistentie van bacteriesporen beïnvloeden. Chloorhoudende desinfectiemiddelen Chloorhoudende produkten werken snel tegen een breed scala van micro-organismen. Het pH optimum ligt tussen 9 en 11. Hypochlorieten zijn het meest gebruikt van alle actieve chloorcomponenten op het gebied van chemische desinfectiemiddelen. Ze zijn gemakkelijk in het gebruik en goedkoop. Kleine hoeveelheden actief chloor reageren met organische vuilcomponenten zodat geadsorbeerde organische halogeencomponenten ontstaan. Sommige van deze stoffen zijn erg toxisch. Chloor wordt hoofdzakelijk als chloorgas (Cl2) of als chloordioxide oplossing (ClO2) voor de desinfectie van afvalwater ingezet. Chloordioxide krijgt de laatste jaren meer aandacht. Het heeft de unieke eigenschap fenolcomponenten af te breken en fenolsmaken en geuren uit water te verwijderen. Chloordioxide heeft een hogere sporicide
blad 7 van 16
C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
(sporendodende) activiteit dan chloor. De oxidatie-capaciteit van chloordioxide in termen van beschikbaar chloor is ongeveer 2,5 keer meer dan die van chloor. In waterige oplossingen wordt het afgebroken door licht. Aan het gebruik van chloor kleven nogal wat nadelen. Er kunnen carcinogene gechloreerde koolwaterstoffen ontstaan. Verder is chloor een erg stabiel element dat in het milieu achterblijft. Dit kan problemen opleveren bij het verwijderen van het effluent. Nadelig is de corrosiviteit ten opzichte van metalen en de vorming van gechloreerde koolwaterstoffen. Anorganische chloorontsmettingsmiddelen (Na-hypochloriet, bleekpoeder) worden snel geïnactiveeerd door de aanwezigheid van organisch vuil. De organische verbindingen (chlooramine T, chloorisocyanuraat) zijn daarvoor minder gevoelig. Jodoforen Jodoforen hebben een breed werkingsspectrum. Het pH optimum ligt tussen 2,5 en 4. Ze worden spoedig onwerkzaam door organisch materiaal. Bovendien kunnen ze corrosief inwerken op metalen, afhankelijk van de betreffende formule van de jodofoor en de aard van het oppervlak waarop de jodofoor wordt toegepast. De activiteit van jodium neemt minder snel af dan die van chloor bij het desinfecteren van besmet water bij: - stijging van de pH van 6,0 tot 9,0 - toename van de temperatuur van 5EC tot 35EC - toename van de hoeveelheid vervuiling. Halogeencarbonzuren Halogeencarbonzuren, zoals monobroomazijnzuur en monochloorazijnzuur, hebben een breed werkingsspectrum en vertonen een optimale werking bij een pH van ca. 2. De kiemdodende werking wordt nauwelijks beïnvloed door organisch vuil. Halogeencarbonzuren zijn echter bij hoge concentraties toxisch en de residuen zijn schadelijk voor het milieu. Oxidatiemiddelen Het bekendste oxidatiemiddel is waterstofperoxyde. Waterstofperoxyde bezit een breed activiteitsspectrum. Waterstofperoxyde is effectiever tegen Gram-negatieve dan tegen Gram-positieve bacteriën. De enzymen katalase en peroxidase kunnen het makkelijk afbreken waarbij zuurstof en water ontstaat. Het is een sterk oxidant met, voor zover bekend, een lage toxiciteit. Een ander oxidatiemiddel met een breed werkingsspectrum is perazijnzuur. Het is sporicide, zelfs bij erg lage temperaturen. De optimale pH voor gebruik ligt tussen 3 en 5,5. Uit milieu-oogpunt kan perazijnzuur als een aantrekkelijk en veilig produkt worden beschouwd. Nadelig zijn de penetrante geur en de corrosiviteit. Het is instabiel: een 1% oplossing verliest de helft van zijn activiteit in 6 dagen. Daarom wordt meestal een mengsel van perazijnzuur, azijnzuur en waterstofperoxyde gebruikt. Alcoholen Alcoholen zijn werkzaam tegen bacteriën (bactericide) en een aantal virussen (virucide) en schimmels (fungicide), maar niet tegen bacterie-sporen. Het gebruik van alcoholen (ethanol, propanol) laat geen residuen achter. Nadelig is de gevoeligheid voor organisch vuil. Quaternaire ammoniumverbindingen Quaternaire ammoniumverbindingen (quats) zijn kation-actieve stoffen die tot diep in spleten en poriën kunnen doordringen. Het is een reinigingsmiddel dat tevens een bactericide en fungicide werking heeft. Quats zijn minder werkzaam tegen Gramnegatieve bacteriën. Daarbij kan resistentie optreden. Ze zijn kleurloos, werkzaam in een breed pH bereik, niet corrosief en niet giftig, maar kunnen een bittere smaak afgeven. Ampholyten Ampholyten zijn net als quats, reinigingsmiddelen die een kiemdodende werking hebben. Ze zijn werkzaam tegen bacteriën, schimmels en gisten, maar niet tegen bacterie-sporen. De werking is optimaal bij pH 6-8. In een zuur milieu zijn ze kation-actief en in een basisch milieu anion-actief. Ze zijn niet giftig en niet corrosief. Aldehyden Voorbeelden van een aldehyde zijn formaldehyde en glutaaraldehyde. Het werkingsspectrum van aldehyden is breed maar wordt sterk negatief beïnvloed door organisch vuil. Ze zijn instabiel in een alkalisch milieu, agressief en toxicologisch verdacht.
blad 8 van 16
C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
Fenolen De werking van fenolen wordt sterk beïnvloed door organisch materiaal. Door een scherpe geur, toxiciteit en een slechte biologische afbreekbaarheid worden ze weinig meer toegepast. O-fenyl-fenol wordt vooral als schimmelwerend middel gebruikt in kaaspakhuizen (niet op kaas zelf) en op citrusvruchten. UV-bestraling UV-straling van 220-300 nm golflengte heeft een kiemdodend effect. Het bactericide effect is het grootst bij 250-260 nm. Het doordringend vermogen is gering en daarom is het gebruik beperkt tot sterilisatie van lucht, oppervlakken en heldere vloeistoffen. UV bestraling wordt vooral gebruikt bij de produktie van steriel water. Voordelen van UV bestraling zijn de afwezigheid van residuen en geen verandering van smaak, geur en pH van het water. Een nadeel van desinfectie met UV-straling is dat deeltjes in het water invloed hebben op de inactivatie, d.m.v. absorptie of verstrooiing. Daarom is alleen voorgefilterd, helder water effectief met UV-straling te behandelen. De voorgeschiedenis van micro-organismen is van belang. In een onderzoek is er verschil aangetoond in gevoeligheid voor UV-straling tussen de natuurlijke flora van afvalwater en overeenkomstige laboratoriumculturen aangetoond. De bacteriën uit het afvalwater werden gereduceerd met 1-3 log eenheden. Laboratoriumcultures van Enterococcus faecalis en Salmonella enteritidis werden daarentegen met 3-4 log eenheden gereduceerd. De evaluatie van UV-desinfectiemethoden zal dus moeten gebeuren met natuurlijk verontreinigd water. Ozon Ozon wordt op grote schaal gebruikt voor de desinfectie van water. Onderzoek toonde aan dat ozon goed werkt tegen biofilms. Het kan daarom onder andere toegepast worden voor de controle van micro-organismen in circulerend water en in water dat hergebruikt wordt (koel- en waswater). Desinfectie met ozon is minder problematisch dan toepassing van andere middelen. De belangrijkste voordelen zijn dat ozon een sterker oxidant is dan chloor en dat bij de reactie met organisch materiaal niet zulke toxische verbindingen gevormd worden. Er zijn echter ook bezwaren tegen het gebruik van ozon. Vanwege het instabiele karakter kan ozon niet worden opgeslagen. Het moet daarom naar behoefte gemaakt worden. De hiervoor benodigde apparatuur is kostbaar. De halfwaarde tijd (tijd waarin de helft van de stof wordt afgebroken) is niet precies bekend maar wordt geschat op 20 minuten. Dit betekent tevens dat er geen ozonresiduen achterblijven in het milieu. Een tweede bezwaar is dat ozon wegens zijn hoge chemische reactiviteit onder bepaalde omstandigheden corrosief is voor veel materialen, zoals koper, rubber en enkele kunststoffen [1, 6, 8 t/m 15].
3.3
Werkingsspectrum
Tabel 2: Werkingsspectrum van actieve delen van desinfectantia [6,16]. HA
PER
ALD
ALC
FEN
QUA
PAZ
AMP
Gram +
++
++
++
++
++
++
++
++
Gram -
++
++
++
++
++
+
++
++
Mycobact.
++
++
++
++
++
-
?
?
Pseudomona s
++
?
?
?
?
+/-
++
+/-
Gist
++
++
++
++
++
++
++
+
Schimmel
++
++
+
++
+
+
++
+
Bact. sporen
+
+
-
-
-
-
++
-
Virussen
++
++
+
+
+
+
?
?
++ + +/?
goed werkzaam redelijk werkzaam variabel niet werkzaam onbekend
HA: Halogenen PER: Peroxyde ALD: Aldehyde ALC: Alcohol FEN: Fenol
QUA: Quat PAZ: Perazijnzuur AMP: Ampholyten
blad 9 van 16
C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
Chemische desinfectantia vernietigen microbiële cellen door aan te grijpen op verschillende onderdelen van de cel, afhankelijk van het type desinfectans (zie tabel 3). Tabel 3: Werkingsmechanisme van desinfectiemiddelen [6]. aangrijpingspunt
desinfectans
celcomponenten (eiwitten, nucleïnezuren)
perazijnzuur alcoholen waterstofperoxyde alkylerende stoffen halogenen biguanidines aldehyden
geen germicide activiteit tegen
sporen
sporen
thiol (SH) enzymen
organometaalcomponenten
cytoplasmatisch, membraandisruptie, enzymen
fenolen biguanidines quats waterstofperoxyde
3.4
sporen sporen en mycobacteriën
Gebruikseigenschappen
Tabel 4 geeft de gebruikstechnische eigenschappen van enkele desinfectantia. Tabel 4: Vergelijking van gebruikseigenschappen van desinfectantia. A-Cl
H2O2
PAZ
Quats
HCZ
Jodo
Aldehyd e
Opslagstabiliteit
0
+
+
++
+
0
+
Corrosie
-
+
0
++
0
0
++
Schuimvorming
++
++
++
-
++
-
++
Afspoelbaarheid
++
++
++
-
++
-
++
Residuen
-
++
++
-
0/-
-
+/0
Milieubelasting
-
++
++
0
+
0
++
Vuilstabiliteit
-
0
-
++
++
-
+
Gebruiksgemak
+
0
-
0
+
0
+
9-11
2-6
2-6
1-12
1-7
1-6
2-7
pH bereik
++ zeer goed, + goed, 0 redelijk, - slecht, -- zeer slecht, A-Cl = actief chloor, PAZ = perazijnzuur, HCZ = halogeencarbonzuren, Jodo = jodoforen [16]. pH effect Quats zijn het meest effectief bij een pH boven 9,5, hoewel er activiteit bij lage pH (3 of lager) is waargenomen. Ampholyten zijn het meest effectief rond pH 8. Natriumhypochloriet is het meest effectief bij lage pH als het actieve hypochloorzuur
blad 10 van 16
C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
aanwezig is. Beneden pH 5,5 kan vrij chloorgas worden gevormd dat erg gevaarlijk is. Bij pH's boven 11,4 verhoogt de hypochloriet-activiteit. Bij sporen bijvoorbeeld wordt het sporeomhulsel beschadigd door een hoge pH zodat de spore kwetsbaarder is voor het hypochloriet. De meeste halogenen zijn gestabiliseerd op een hoge pH (vanaf pH 12) omdat bij een lage pH het hypochloriet afbreekt. Perazijnzuur is een lage pH desinfectans. Bij pH's boven 6,8 dissocieert het. Het effect van de pH op waterstofperoxyde en vice versa is afhankelijk van zijn actieve concentratie (1-35%). Het is van groot belang dat na reiniging geen residumaterialen achterblijven die de pH van het desinfectiemiddel en zijn activiteit beïnvloeden. Effect van waterhardheid Alle desinfectantia worden in enige mate door hard water beïnvloed. Het effect op halogeen- en peroxyde-desinfectantia is minimaal. Het effect kan worden voorkomen door een sequestrant (chelator) toe te voegen aan de desinfectans-formule [6]. Uit onderzoek bleek de werking van een desinfectiemiddel opgelost in leidingwater uit een kliniek, duidelijk minder goed dan die in water van lagere gestandaardiseerde hardheid. Voor de inactivatie van Staphylococcus aureus in 'praktijkwater' was voor sommige middelen 60 minuten inwerkingstijd nodig tegen 15 minuten in water van standaard hardheid [17].
3.5
Resistentie van micro-organismen
Micro-organismen ontwikkelen vaak resistentie tegen kiemremmende en/of dodende stoffen. Men onderscheidt twee soorten resistentie: - intrinsieke resistentie: is 'van nature' al aanwezig - verworven resistentie: treedt op wanneer een resistente soort ontstaat uit een gevoelige soort, na blootstelling aan antimicrobiële stoffen. Micro-organismen kunnen een resistentie ontwikkelen tegen quats en ampholyten. Deze stoffen voorkomen enzymactiviteit of de enzymvorming in de cel. Afwisselend gebruik van quats en ampholyten is niet zinvol omdat cellen die resistent zijn tegen de ene stof, waarschijnlijk ook resistent zullen zijn tegen de andere stof vanwege de overeenkomst in werkingsmechanisme. Resistentie tegen halogeen- en zuurstofdesinfectantia blijkt niet voor te komen. Deze stoffen oxyderen eiwitten in de cel en daarom is het moeilijk voor het organisme dit te boven te komen [6]. Soms is het noodzakelijk het hoofdprodukt (b.v. een Quat) na enige tijd (b.v. vijf maanden) gedurende één maand af te wisselen met een ander produkt (b.v. op chloorbasis), zodat de aanwezigheid van voor desinfectiemiddelen resistente organismen wordt voorkomen. Daarna kan het hoofdprodukt weer worden gebruikt. 3.5.1 Intrinsieke resistentie De intrinsieke resistentie wordt bepaald door: - het soort micro-organisme (Gram-positief of negatief, sporen etc.) - voorgeschiedenis van de getoetste stam - aanwezigheid van de micro-organismen in een biofilm. Soort organisme Gram-negatieve bacteriën zijn door de structuur van hun celwand vaak beter beschermd tegen de werking van desinfectantia dan Gram-positieve micro-organismen. Dit geldt b.v. voor fenolen, quats, hydroxyquinolines en amidines. Dit wil niet zeggen dat Gramnegatieve micro-organismen altijd een grotere weerstand bezitten. Een combinatie van twee stoffen waarvan één de buitenste celwand 'openbreekt' en de ander het cytoplasmatisch membraan 'aantast' kan een nieuwe reeks van produkten opleveren die effectiever zijn tegen Gram-negatieve bacteriën. Veel antimicrobiële stoffen doden sporen niet af maar hebben een remmend effect, b.v. fenolen, quats en alcoholen. Weinig stoffen zijn actief sporocide. Voorbeelden zijn glutaaraldehyde, formaldehyde, halogenen en ethyleenoxide [18]. Voorgeschiedenis Het bebroeden van de getoetste stam kan effect hebben op de gevoeligheid van de micro-organismen voor desinfectantia. Zo spelen het groeimedium, de pH daarvan en de kweektemperatuur een belangrijke rol (zie § 3.6.). Bijvoorbeeld micro-organismen die bij lage temperatuur zijn gekweekt blijken resistenter tegen een desinfectiemiddel op basis van fenol dan micro-organismen gekweekt bij een normale temperatuur [29].
blad 11 van 16
C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
Aanwezigheid van de micro-organismen in een biofilm Bacteriën kunnen zich hechten aan een oppervlak en zijn dan resistenter tegen desinfectantia dan in een suspensie. Dit is vooral het geval wanneer na de initiële hechting organisch materiaal is afgezet en het begin van een biofilm is ontstaan. Bovendien is een verhoogde resistentie voor hitte en droogte waargenomen. Niet alleen de hechting aan een oppervlak, maar ook de aard van het oppervlak speelt een rol bij resistentie. Bacteriën gehecht aan PVC, teflon of plexiglas zijn gevoeliger voor desinfectantia dan bacteriën gehecht aan hout, roestvrij staal of rubber, maar minder gevoelig dan in een suspensie. In het algemeen kan men zeggen dat hoe gladder een oppervlak is des te beter een desinfectans werkt. 3.5.2 Verworven resistentie De resistentie tegen antibiotica kan voorkomen op een kleine DNA-eenheid van een micro-organisme, transposon genaamd. Een transposon kan deel uitmaken van een plasmide (een DNA element). Deze plasmiden kunnen uitgewisseld worden tussen zeer verschillende micro-organismen. Deze theorie helpt de verspreiding van resistente genen te verklaren [19]. Soms is de resistentie ook het gevolg van een mutatie in het DNA [20]. Van bacteriële resistentie tegen desinfectantia is minder bekend dan van de resistentie tegen antibiotica. De rol van plasmiden bij de verworven resistentie van bacteriën tegen desinfectantia is nog niet duidelijk [21]. Sundheim et al. (1992) [22] onderzochten de resistentie van vlees geasso-cieerde staphylococcen tegen een quaternaire ammoniumverbinding (benzalko-niumchloride). Staphylococcus stammen hebben een plasmide-gebonden resistentie tegen quats die in sommige gevallen gebonden is aan de resistentie tegen verschillende antibiotica. Staphylococcen uit voedselomgevingen kunnen een uitzonderlijke resistentie tegen chloor vertonen. Voorbehandeling van de cellen met remmende stoffen kan resistentie van staphylococcen veroorzaken. Na blootstelling van de cellen aan sublethale concentraties quats verhoogt de kans op resistentie. Daarom is het belangrijk zich strikt aan de aanbevolen concentraties quats te houden.
3.6
Toetsing desinfectiemiddelen
Een desinfectans voor gebruik in de voedingsmiddelenindustrie moet aan de volgende eisen voldoen: - werkzaam in kortere inwerktijden dan gebruikelijk in ziekenhuizen of veehouderij in verband met tijdsdruk - getoetst op eiwitbelaste oppervlakken - getoetst bij lage temperaturen - ingedeeld op toepassing voor bepaalde levensmiddelen, om de gebruikte hoeveelheden te minimaliseren en onnodige residuen te voorkomen. Om de bovenstaande eisen voor nieuw ontwikkelde en reeds commercieel verkrijgbare desinfectantia te toetsen en zo met elkaar te kunnen vergelijken zijn gestandaardiseerde proefomstandigheden nodig. Er zijn twee typen toetsen te onderscheiden: * de suspensietest voor het gedrag in vloeistof * de oppervlaktetest voor het gedrag op een oppervlak. 3.6.1 Suspensietest Aan de hand van de Nederlandse 5-5-5 test, waarin een desinfectiemiddel in 5 minuten een log 5 reductie moet geven bij 5 verschillende teststammen (S. aureus, P. aeruginosa, E. faecium, P. mirabilis en C. albicans) is een internationaal erkende toets voor desinfectiemiddelen opgesteld. Deze test is bekend als de European Suspension Test (EST). In november 1989 is een Europese commissie (committee CEN TC 216) inge- steld om microbiologische toetsen voor antiseptica en desinfectantia te harmoniseren. Niet alleen voor de voedingsmiddelenhygiëne maar ook voor de medische, agrarische en diergeneeskundige praktijk. Deze (vereenvoudigde) toetsmethoden zijn gebaseerd op de EST van 1987 [23]. In de CEN werken de nationale normalisatie-instituten van 18 Europese landen samen. Definitief vastgestelde normen zullen als Nederlandse norm gelden. Daarom zijn er ontwerp NEN-normen voor de suspensietest opgesteld [24]. De Europese commissie voor standaardisatie besloot dat de EST toetsing een aantal fasen moet bevatten. Fase 1 omvat de suspensietest om de minimum standaarden voor
blad 12 van 16
C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
bactericide, fungicide en sporocide activiteit te bepalen. In fase 2 komen suspensie- en oppervlaktetesten aan de orde, uitgevoerd in laboratoria onder condities die het gebruik van desinfectantia in de praktijk simuleren [25]. De reproduceerbaarheid van de EST varieert met de aard van de toetsstam, het type desinfectans en de vaardigheid van de onderzoeker. Vooral veranderingen in de gevoeligheid van het gebruikte micro-organisme voor het desinfectans zouden de oorzaak zijn van de variatie. In gevallen van minimaal werkende concentraties kan dit problemen opleveren. Het is beter dat de bereiding en de opslag van suspensies van toetsorganismen gestandaardiseerd worden. Zolang dat niet is gebeurd moet de test meerdere keren worden herhaald in gevallen van twijfel. Het aantal herhalingen moet duidelijk worden vastgelegd om een betrouwbaar resultaat te verkrijgen [23, 26]. 3.6.2 Oppervlaktetest Micro-organismen gehecht aan oppervlakken gedragen zich anders dan microorganismen in een vloeistof. Daarom zijn er ook oppervlaktetoetsen voor desinfectantia ontwikkeld. In de VS wordt gebruik gemaakt van de 'use-dilution method' (UDM) van de Association of Of Analytical Chemists (AOAC). De reproduceerbaarheid van deze methode is echter onvoldoende. De later ontwikkelde 'hard surface carrier test' voldoet wat dat betreft beter [27]. De Europese Commissie heeft ook een oppervlaktetest ontwikkeld. De Europese oppervlaktetest is beter gestandaardiseerd dan de UDM-methode. Als testoppervlakken worden roestvrijstalen discs met een glad oppervlak (2 cm diameter) gebruikt. De testbacteriesuspensies zijn bereid volgens een standaardmethode, beschreven door de EST [25]. De 'hard surface carrier test' werd getoetst in 10 verschillende laboratoria. De toets produceerde consequente en reproduceerbare resultaten. De methode is inmiddels geadopteerd door de AOAC [27].
3.7
Gecombineerde middelen
Onder gecombineerde middelen wordt verstaan een combinatie van middelen waarbij reiniging en desinfectie in één stap kan worden uitgevoerd. Uit het besprokene zal duidelijk zijn dat het zeer moeilijk is reinigings- en desinfectiemiddelen te combineren. Daar de meeste desinfectiemiddelen een slechte stabiliteit hebben ten opzichte van organische stoffen is het onlogisch een gecombineerd reinigings- en desinfectie-middel in de vlees- en vleesver-werkende industrie te gebruiken. De verwachte desinfecterende werking zal door de aanwezigheid van eiwitten achterwege blijven.
4
HYGIËNE CONTROLE
Om een veilig en kwalitatief goed voedingsmiddel te leveren is hygiëne van groot belang. Hiertoe behoren zowel persoonlijke als bedrijfshygiëne, met reiniging en desinfectie als belangrijk onderdeel. Bovendien is het noodzakelijk te letten op de reinigingsmogelijkheden van apparatuur en machines. In het algemeen verdient het aanbeveling veel aandacht te besteden aan de voorwerpen, die rechtstreeks met het produkt in aanraking komen. Daarnaast dienen ook regelmatig de objecten gecontroleerd te worden, die kunnen bijdragen tot een indirecte besmetting (zoals deuren en muren). De frequentie van controle zal afhankelijk zijn van de ernst van de nabesmetting, b.v. vers vlees is minder kritisch (er hoeft dus minder vaak een hygiënecontrole te worden uitgevoerd) dan een verhit produkt. De keuze van en het aantal te controleren objecten is sterk afhankelijk van de aard van het bedrijf en de aanwezige apparatuur. In het algemeen kan echter gezegd worden dat bij een eerste controle ofwel bij het in gebruik nemen van andere reinigings- en/of desinfectiemiddelen een zo groot mogelijk aantal objecten onderzocht dient te worden (b.v. 50). Hierbij kan het wenselijk zijn van één object meerdere afdrukken te maken, waarbij b.v. gedacht wordt aan snij- en werktafels. Door een regelmatige controle verkrijgt men een duidelijk inzicht in de -in hygiënisch opzicht- kritische punten in het bedrijf. Vervolgens kan het aantal te onderzoeken voorwerpen langzaam worden verminderd en als normale routinecontrole worden teruggebracht tot 15 à 30 objecten. Dit aantal wordt natuurlijk in grote mate bepaald door de omvang van het betreffende bedrijf. Het is bij grote bedrijven mogelijk een indeling per produktie-afdeling te maken, waarbij de afdelingen afwisselend onderzocht worden.
blad 13 van 16
C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
Controlemethoden Er is een aantal controlemogelijkheden bekend, dat hieronder besproken wordt. In het algemeen geldt dat objecten die na onderzoek niet rein genoeg zijn bevonden opnieuw gereinigd en gedesinfecteerd moeten worden alvorens ermee gewerkt mag worden. Helaas is in de praktijk het resultaat van de hygiënecontrole vaak pas bekend nadat het object weer in gebruik is genomen. Als objecten na de controle snel weer moeten worden gebruikt kan een snelle controlemethode worden gebruikt, b.v. ATP meting (zie volgende pagina). In verband met het optreden van bedrijfsblindheid is periodieke beoordeling door externe auditors aan te bevelen. Swab De traditionele methode om de effectiviteit van desinfectie te controleren is het nemen van swabs van oppervlakken van objecten die met het produkt in aanraking komen of kunnen komen. Bij gebruik van traditionele swabs wordt 20 tot 100 cm2 oppervlak onderzocht. De swabs moeten overgebracht worden in een transportmedium. Dit medium bevat gewoonlijk een geschikte neutraliseerstof om elk residu anti-microbiële activiteit te remmen afkomstig van opname van desinfectiemiddel door de swab. In het laboratorium kan het transportmedium worden verdund en uitgeplaat. Een probleem van het traditionele swabben is dat de petrischalen gedurende 48 uur geïncubeerd moeten worden voordat resultaten beschikbaar zijn. Tegen de tijd dat de resultaten beschikbaar zijn is het oppervlak waarschijnlijk al verschillende keren gebruikt, gespoeld, gereinigd en gedesinfecteerd. Het swabben is daarom niet geschikt indien directe resultaten nodig zijn [6]. Een verder bezwaar van de swab test is de grote bewerkelijkheid. Bovendien moet men kunnen beschikken over personeel dat geoefend is in het uitvoeren van bacteriologisch onderzoek. Wel opent de methode de mogelijkheid om niet gladde oppervlakken en moeilijk bereikbare plaatsen te onderzoeken. Stempelmethode (rodac's, dipslides) Stempel-plaatjes (rodac's) zijn kleine ronde plastic schaaltjes (6 cm diameter) gevuld met selectieve of algemeen bruikbare agar media die op een te onderzoeken oppervlak gedrukt kunnen worden. Beoordeling van de resultaten van rodacplaatjes vindt plaats aan de hand van het door de Vleeskeuringsdienst gehanteerde classificatiesysteem. Hierdoor kan de methode tevens gelden als referentie ten opzichte van de eventuele controles die door de Vleeskeuringsdienst worden uitgevoerd. Classificatiesysteem gebaseerd op 7 cm2 stempeloppervlak: minder dan 3 10 30 meer dan
t/m t/m t/m
3 kolonies per plaatje 9 kolonies per plaatje 29 kolonies per plaatje 90 kolonies per plaatje 90 kolonies per plaatje
klasse 0 klasse 1 klasse 2 klasse 3 klasse 4
goed redelijk matig onvoldoende slecht
Als er tenminste 10 afdrukken zijn gemaakt (niet van slechts één object, maar van verschillende objecten in de produktieruimte), kan een gemiddeld klassecijfer berekend worden door de som der klassecijfers te delen door het aantal plaatjes. Bij het hanteren van de gemiddelde klassecijfers gelden dan de volgende waarderingen: Gemiddeld klassecijfer tot 0,5 0,5-1,0 1,0-1,5 1,5-2,0 2,0-2,5 >2,5
Beoordeling zeer goed goed redelijk matig slecht zeer slecht.
Contact ('dip') slides zijn rechthoekige plaatjes van 7 bij 2 cm op een steel, waarbij beide zijden van het plaatje gevuld kunnen worden met agar. Net als de petrischalen bij de swab methode moeten rodac's en dipslides minimaal 24 uur geïncubeerd worden voordat resultaten beschikbaar zijn. Contactplaatjes of slides geven slechts een indicatie van de microbiële aantallen op een oppervlak. Ze kunnen niet gebruikt worden als het oppervlak niet vlak is. De micro-orga-
blad 14 van 16
C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
nismen die dicht bij elkaar liggen kunnen slechts één kolonie vormen. Daarom geven dipslides en contactplaatjes in het algemeen een onderschatting van de microbiële aantallen op oppervlakken [6]. ATP-meting Een snelle manier om informatie te krijgen over het besmettingsniveau van oppervlakken is de ATP meting. Adenosinetrifosfaat (ATP) is de primaire energiebron in alle levende organismen. De hoeveelheid ATP per cel is redelijk constant. Één van de eenvoudigste manieren om de hoeveelheid ATP te meten is het gebruik van het luciferine/luciferasesysteem uit de vuurvlieg. In aanwezigheid van ATP zendt dit systeem licht uit, dat gemeten kan worden met een fotometer. De hoeveelheid licht kan direct gerelateerd worden aan de hoeveelheid ATP. In levensmiddelen is het ATP-niveau opgebouwd uit het intrinsiek ATP, dat van nature al aanwezig is, en het microbieel ATP. Voor de meting van het microbieel ATP moet het intrinsiek ATP verwijderd worden. Hiertoe worden de celwanden van somatische cellen doorlatend gemaakt voor ATP. Vervolgens wordt het vrijkomende ATP enzymatisch afgebroken. De ATP-methode werkt goed bij koloniegetallen vanaf circa 105 micro-organismen/gram. Indien minder dan 105 micro-organismen/gram aanwezig zijn, geeft de methode hogere waarden dan een standaard plaattelling. Gisten bevatten circa 100 maal meer ATP dan bacteriecellen. Dit kan problemen geven bij de interpretatie van de resultaten [4]. Als de lichtintensiteit hoog is, zal het oppervlak waarschijnlijk vuil zijn en is opnieuw reinigen noodzakelijk. De ATP analyser meet zowel vrij en somatisch ATP als microbieel ATP zodat de resultaten niet correleren met de microbiële aantallen. Dit is geen bezwaar, aangezien het wel voldoende informatie levert om na te kunnen gaan of het onderzochte oppervlak daadwerkelijk 'schoon' is [6]. Na een goede reiniging en desinfectie mogen zowel organisch materiaal als micro-organismen niet meer aanwezig zijn. Poulis et al. (1993) [28] onderzochten de reiniging en desinfectie in de voedingsmiddelenindustrie met de snelle ATP-bioluminescentie techniek gecombineerd met de tissue of tissue fluid contamination test (TTFC). Om vals positieve testresultaten te voorkomen bij de ATP-bioluminescentietest werd de TTFC test geïntroduceerd. Deze is gebaseerd op de detectie van sporen van eiwitten en reducerende suikers door middel van gebruik van urine analyse test strips. De TTFC test geeft een goede indicatie van de mate waarin het oppervlak schoon is. Alvorens dergelijke testen in te voeren is het verstandig enige tijd ervaring op te doen met de technieken en de resultaten te vergelijken met de op dat moment gangbare methode(n).
5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
LITERATUUR Anon. Collegediktaat Inleiding levensmiddelenmicrobiologie en -hygiëne, Vakgroep Levensmiddelentechnologie, Sectie levensmiddelenchemie en -microbiologie, (1990), 06215313, L.U. Wageningen. Doornink, P.C. "Desinfectie in de levensmiddelenindustrie", literatuuroverzicht, (1993) Stichting Effi. Gadesloot, W.G. en C.H.N. de Graaf. "Reinigingsmiddelen", In: Leergang Voedingsmiddelenhygiëne (1980). Anon. Cursus levensmiddelenmicrobiologie en -hygiëne, (1993) Stichting Effi. Vaerenbergh, A. van, "Reinigings- en desinfectietechnologie: een verantwoorde keuze van middel en methode", Voedingsmiddelentechnologie, 9 (1991), 30-31. Anon., 1994a. IDF meeting Brussel. Berding, H.H. "Cleaning and disinfection techniques: their systematic and proper use", Fleischwirtschaft, 72 (1992) 4, 481-483. Ellis, K.V., A.P. Cotton and Khowaja. "Iodine disinfection of poor quality waters", Water Research, 27 (1993) 3, 369-375. Geerlings, D. "Desinfectie in brouwerij en frisdrankenindustrie", Voedingsmiddelentechnologie, 9 (1991), 34-36. Lips, L. "Perazijnzuur als desinfectiemiddel in de levensmiddelen-industrie", Voedingsmiddelentechnologie, 2 (1987), 19-21. Codex Alimentarius informatie. Voedingsmiddelentechnologie, (1984), 13-51. Böhm, R. "Möglichkeiten der desinfektion von Schlachthof abwässern", Fleischwirtschaft, 69 (1989) 6, 980-987. Morgan, R. "Green light disinfection", Dairy Industries International, 58 (1989) 11, 33-35. Dizer, H., W. Bartocha, H. Bartel, K.Seidel, J.M. Lopez-Pila and A. Grohmann. "Use of ultraviolet radiation for inactivation of bacteria and coliphages in
blad 15 van 16
C.V.I. § 4.1 Hygiëne; Reiniging & Desinfectie
15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
25 26 27 28
29
pretreated wastewater", Water Research, 27 (1993) 3, 397-403. Bott, T.R. "Ozone as a disinfectant in process plant", Food Control, January (1991), 44-49. Orth, O. PAON-cursus: 5/6 november Amersfoort, "Reinigen en desinfectie achtergronden" (1992). Rehork, B., S. Azzaui, C. Naumann und H. Rüden. "Wirksamheit von Instrumentendesinfektionsmitteln unter erhöhter Proteinbelastung und bei Standzeiten bis zu zwei Wochen", Zentralblatt für die Hygiene, 193 (1992), 160-174. Russel, A.D., W.B. Hugo and G.A.J. Ayliffe (eds.). Principles and practice of disinfection, preservation and sterilisation, ISBN 0632-00547-5, Blackwell Scientific Publications, (1982) Oxford. Levy, S.B. "Antibiotic use for growth promotion in animals: ecologic and public health consequences", Journal of Food Protection, 50 (1987) 7, 616-620. Chopra, I. "Mechanisms of resistance to antibiotics and other chemotherapeutic agents", Journal of Applied Bacteriology, Symposium Supplement, supplement to 65 (1988) 17, 149S-166S. Russel, A.D. and G.W. Gould. "Resistance of Enterobacteriaceae to preservatives and disinfectants", Journal of Applied Bacteriology Symposium Supplement, supplement to 65 (1988) 17, 167S-195S. Sundheim, G., T. Hagtvedt and R. Dainty. "Resistance of meat associated staphylococci to a quarternary ammonium compound", Food Microbiology, 9 (1992), 161-167. Bloomfield, S.F. and E. Looney. "Evaluation of the repeatability and reproducibility of European suspension test methods for antimicrobial activity of disinfectants and antiseptics", Journal of Applied Bacteriology, 73 (1992) 1, 78-93. Anon. Ontwerp NEN-EN 1275: "Chemische desinfectantia en antiseptica. Basale fungicidewerking. Beproevingsmethode en eisen.", en ontwerp NEN-EN 1276 "Chemische desinfectantia en antiseptica. Kwantitatieve suspensieproef voor de bepaling van de bactericide-werking van chemische desinfectantia en antiseptica gebruikt in voedsel in industriële, huishoudelijke en institutionele omgeving. Beproevingsmethode en eisen.", januari 1994. Bloomfield, S.F., M. Arthur, K. Begun and H. Patel. "Comparative testing of disinfectants using proposed European surface test methods", Letters in Applied Microbiology, 17 (1993), 119-125. Bloomfield, S.F., M. Arthur, E. Looney, K. Begun and H. Patel. "Comparative testing of disinfectant and antiseptic products using proposed European suspension testing methods", Letters in Applied Microbiology, 13 (1991) 5, 233-237. Rubino, J.R. and J.M. Bauer. "Hard surface carrier test for efficacy testing of disinfectants: collaborative study", Journal of AOAC International, 75 (1992) 4, 635645. Poulis, J.A., M. de Pijper, D.A.A. Mossel and P.Ph.A. Dekkers. "Assessment of cleaning and disinfection in the food industry with the rapid ATP-bioluminescence technique combined with the tissue fluid contamination test and a conventional microbiological method", International Journal of Food Microbiology, 20 (1993), 109-116. Bansemir, K.P. und S. Kaupp. "Der Einfluss der Vorkultur auf die Desinfektionsmittelprüfung", Zentralblatt für die Hygiene, 192 (1991), 94-98.
blad 16 van 16