(
1\(..:
vastgesteld? l. 70.000 2. 100.000 3. 130.000
Op \Velke \vijze is het aantal sterftegevallen aan kanker in Nederland het best t
2.
@
• • •
• I I
kan het beste met:
i~
1
?
e e ver agen · Dat
~ Primaire preventiemaatregelen 2. \ froegdiagnostiek/screening
3. Voor \Velke van onderstaande vonnen van kanker is de 10-jaarsoverleving het laagst? Dat
betreft: ............ Borstkanker \_3. Colonkanker 3. Prostaatkanker
I
I
t
•
4. Het percentage patiënten met prostaatkanker dat binnen 5 jaar na het stellen van de diagnose
hieraan overlijdt is ongeveer: ~~ 1. 15% 2. 35o/o
5. Er is een belangrijke reden om immunochemische FOBT-test voor screening op dannkanker in de al emene populatie te verkiezen boven coloscopie. Deze reden is gelegen in de betere:
1) Uitvoerbaarheid van de screening 2. Sensitiviteit van de screeningstest 3. voorspellende waarde van een positieve testuitslag
6. Bij deoncogenese spelen diverse processen een rol. Voor het ontstaan van ongeremde tumorgroei is één van onderstaande processen vooral verantwoordelijk. Dat is:
-1 "2,
(!i
angiogenese (2~ apoptoseremming 3. migratie 4. activerende mutatie van een suppressorgen
7. Bij een anuscarcinoom komen hematogene metastasen voor. In welk orgaan komen deze
door aans het eerst voor? Dat is in de: 1. lever urineblaas longen 4. wervelkolom
8.
Knudson s ''in o - hit ' hvnoth h d · d J r ese ou t In at er veranderingen op beide aJlelen van een en 10
1. betde oncogenen
•
-· een oncogen en een suppressorgen 3 . beide suppre sorgenen 4. reeds geinactiveerde suppressorgenen
aJigne geZ\vellen \Vorden patholoog-anatomisch onderzocht. Daaruit is gebleken dat deze eZ\ ellen:
niet ongestructureerd groeien cellen bestaan . uitsluitend uit maligne ......
auv overleg met de patholoog anatoom is belangrijk om tot een goede diagnose te komen. Bij \ elke an de onderstaande gevallen is dit overleg nog het meest van belang? Dat is bij een tumor: I. in de mamma 2. in de long 3. van onbekende origine
ll.
en onderscheidt prognostische en predictieve factoren in de oncologie. Welke van onderstaande kenmerken behoort zowel tot de prognostische als de predictieve factoren in de •
oncologie?
. acL
"i)
\.(1)Wt
;J
._ 1 Hottnoonreceptoren op tumorweefsel 2. Perforrnance status volgens Karnofsky ,.3~ TNM-stadiëering
4. Voedingstoestand
12. Bij welke patiënt is de kans op een onderliggende maligniteit als verklaring van de klachten het grootst: 1. Rectaal bloe.dverlies en jeuk 2. Rectaal bloedverlies en gewichtsverlies 3. Re.ctaal bloedverlies en koorts
13. Zowel CT als MRI worden veel gebruikt binnen de oncologie. Deze technieken hebben een essentiële rol bij: 1. bet bepalen van de aard en de differentiatiegraad van een tumor
2. de juiste stadiëring van maligniteiten
ituati
;s
et arcm -embryonaal anttgeen ( EA) ge chikt voor gebruik in de volgende
l . In de diagn tiek bij een patl ·nt met rectaal bloedverlies Be rdeJ n an de prognose na chirurgie er ening op R bij a ymptomatische personen
..J._
1-.
mputer ton1 lgmfie (CT) en Positron-en1issie tomografie (PET) zijn beeldvormende te hoieken gebruikt in d diagnostiek van kanker. Wat is juist? 1. T heeft een lage anatomische resolutie en PET heeft een hoge contrast resolutie - · CT heeft een hoge contrast resolutie en PET heeft een hoge anatomische resolutie 3. CT heeft een hoge anaton1ische resolutie en PET heeft een lage contrast resolutie CT heeft een hoge anatornische resolutie en PET heeft een hoge contrast resolutie
16. Een patiënt met een longcarcinoom in de rechter longtop wordt gestadieerd met een FDG-PET en een CT-scan. De PET-scan laat sterk verhoog_de_metabole actiY.iteitzien in de tumor in de rechter onderk' ab en sterk verhoogdemetabole activiteitineenlymfklier io.de recbteJ:. longhilus bij een nonnaai beeld van het mediastinum. De CT-scan laat een lymfklier met een kortste diameter van 0 5 cm zien in de rechter longhilus en een lymfKlier met een kortste diameter van 1 2 cm subcarinaal (boven de 1,0 cm wordt vergroot genoemd). Wat is het meest waarschijnlijk? 1. De lymfklier in de rechter longhilus is een metastase, de lymfklier subcarinaal niet. 2. De lymfklier in de rechter longhilus is geen metastase, de lymfklier subcarinaal wel. 3. Geen van deze lymfklieren zijn metastasen, immers longkanker geeft zelden ly•nfklim metastasen. 4. Beide lymfklieren zijn metastasen.
•• met een colorectaalcarcinoomjn de voorgeschiedenis worden met een MRI 3 . Resectie van de leveaanetastasen wordt overwogen. Alvorens tot over te wordt een FDG-PET gemaakt. De belangrijkste reden hiervoor is, om te
..\ ...
3
18.
1. Of de levermetastasen resectabel zijn. Of er nog meer levermetastasen zijn. Of er elders in bet lichaam metastasen zijn. 4. Of er na de resectie voldoende leverfunctie overblijft.
pati< met een klassiek Hodgkin lymfoom wordt behand~ld ~et 6 kuren a 2 kuren laat de FDG-PET geen verhoogde activiteit meer zten m de bekende
Wat betekent dit? Alle tumorcellen zijn dood. •. De tumor goed op de chemotherapie, maar er kan nog rest tumor De tumor reageert op de chemotherapie.
zun.
met
l . Tumorzoekende moleculen die radioa ·tie, e tral· ,. . :~: tb · Een be ~end orbeeid h · erap1e. . b h IDg rugeven kiUnnen \VOrd en gebruikct voor >;;.
.
.
J dide. 1 · -· 3.
I en an IS
.....
e andelmg van schildklierkanker
\\elk aspe ti bij een dergelijke behandeling het belan""·kst? 0 d . ~~'.1 . at patlënt een goede nierfun tie heeft. Dat er \ e I 'an de radioa tie\ e stof in de tumor komt. Dat de patiënt geen afstandn1etastasen heeft.
.
.
met radto-acttef
. Dat er \ eel meer van de radioactieve stof in de tumor komt dan in de ~rezonde \\eef-els. ...
J.
- 0.
• • • • • I
diotberapie i een van de behandelmogelijkheden van kanker. Bij onge,·eer \\elk percenta~re \ an patiënten maak~ radiotherapie onderdeel uit van de behandeling? -... l. - ·
-oo -)
-
0
~
\)
_ ). Ioniserende straling oetènt negatieve inY!oed uit op cellen. Het therapeutische effect ,-an deze sualing op maligne cellen" ordt met name bepaald door de schade die \vordt toegebracht aan: ~ L het D. }\ -· het RJ l}\ 3. de celmembraan . de mitrocbondiën
--· Een be_ualinszsbehandeling "·ordt in Yeel kleine dagelijkse porties tfracties Yerdeeld. Het .... belangrijkste doel daanran is:
I. Repopulatie van tumorcellen tegen te gaan ~ Cellulair herstel van gezonde 'veefsels maximaal uit te nutten 3. Cellulair herstel van tumorcellen te beperken
_3. Radiotherapie kan onderdeel uitmaken van een curatie' e behandeling. De behandelduur in ge' al van een curatieve bestraling is meestal: 1. minder dan _ à 3 \Ve~en -· 5 à ï \\eken
24.
. "'. vol2t a een uterusex1i:tpatie voor een endometn~car~l~oom ::: n1eestal radiotherapie. Het bel~jkste doel van ra~i~therapi~ in deze Sltuane ts l. een 'aginaal recidtef voorkomen ~ . deren 'an de kans op metastasen op atstand 2. ve..,11r:nn m
d eratie voor een mammacarcinoom: 2 5. Besb aling na een borstsparen. e o~
1 Verbetert de overlevmg oiet ..; - h re~ultaat · · f ff t het cosmeu::,C ~ J Geeft een emstig negatie e ec op . . , n eede tumor in dezelfde b rst -· Vennindert de kans op een lokaal rectdtet en een 3. -
26. Is er een erschil tussen erfeliike en c.am·~· . k k . :J li hiaire an er en ZOJ~ ' , t. d" . l. er is geen , erschil. ..., ~a •s tt verschil? . bij erfelijke kanker is de genetische oorzaak bekend b" . .c. ~ ·t· . k . ~c;:. . b .. rfi r·k . IJ laffit 181Te anker ntet • IJ e e IJ "e kanker IS er een duidelijk familie verhaal b .. f: .1. . k . .. minder duidelijk. IJ amt tatre anker ts d1t . bij familiair kanker kan ook sporadische kanker voorkomen bij erfelijke kanker niet.
-1. Bij erfelijke mm:~ van kanker treedt soms incomplete penetrantie op. Dit komt omdat: 1. Er om tiJdens het leven geen son1atische mutatie optreedt in het gezonde allel. . . . . Het mee tal tun1orsuppressor genen betreft die nog restactiviteit bezitten. .J.. Er eerst een chromosoomtranslocatie moet optreden voordat het proces op gang kan komen. .
1
iet iedereen in de familie drager is van de kiembaan mutatie(s).
_8. Indien er sprake is van een erfelijke vonn van darmkanker, dan \Vordt aan naaste familieleden oor elegd: ~ Dat zij zich kunnen laten onderzoeken op een erfelijke aanleg voor dannkanker. 2. Dat zij effectieve preventieve maatregelen kunnen nemen om darmkanker te voorkómen. 3. Dat onderzoek naar darmkanker via ontlasting niet voldoende is. Dat alternatieven 1 t/m 3 waar zijn .
29. Voor de diagnose Lynch syndroom (HNPCC) wordt vaak gebruik gemaakt van het aantonen an D A-repair eiwitten in tumorweefseL Dit wordt gedaan omdat deze ehvitten in nonnaai dannweefsel: 1. niet worden aangetroffen en in tumorweefsel \vel na een tweede (somatische) mutatie . . in een van de DNA-repair genen. 2. wel worden aangetroffen en in tumorweefsel niet na een t\veede (somatische) mutatie in een van de DNA-repair genen.
30. Jn hoeveel procent van de patiënten met borstkanker komt deze aandoening voor in een erfeli"ke vonn? Dat is bij: 1 5-10% van de patiënten. 2. 10-20% van de patiënten. 3. 20-30o/o van de patiënten. 4. 30-40% van de patiënten. ~
31. Welk team v n peciali ten i doorgaan
rnatntnaca~cin orn?
b trokken bij de diagnostiek van het
1. Pathol g, l~adiotheraJ> ut M d. I -.~ > ·' e 1sc 1 oncoloog. 2. I atholo g, Radioloog hirurg. . Rad~oloog, Rad~otherapeut, Medisch oncoloog. 4. RadJol g l{adl therapeut, 'hirurg
2.
1k
f ·· t . I c pa Jen e 1 1ct ntec t vcrdacht voor de diagn< ,se n1anunacarcinoorn?
I . 56 jaar, bij ~ volkingsondcrzoek naar mammacarcinoom een afWijking gevonden, \Yaarvoor ZIJ \VOrdt doorverwezen, geen afwijking palpabel, fatni)je-anamncse hlanco.
2. 35 j~~r, nooit eerder afwijkingen of kluchten, nu een vast elastische zwelling te voelen, fanuhe-anarnnese: zus 40 jaar cervixcarcÜloOnJ. 41 jaar, beeld van horst ontsteking, zwcll ing te voelen in de borst vol klierweefsel, grenzen niet duidelijk, familie-anan1ncse: neef 45 jaar rnarnmacarcinoorn.
32 jaar, bruinig tepel vocht, rond knobbel~jc naast de tepelhof: familic-ananu1ese: orna 70 jaar rnamrnacarcinoo1n en tante 65 jaar rnamrnacarcinoorn.
33. Bij een 46-jarige vrouw vindt u een suspecte zwelling van ongeveer 3 c·m craniolatcraal in de rechter mamma en een vergrote lytnfklier in de rechter oksel. De "fNM classificatie is hjer T2Nl Mx. Wat betekentdeN 1 in deze classificatie? 1. De tumor is groter dan 2 cm 2. Er is een afstandsrnetastase 3. Er is een metastase in een okseJkl ier •
34. Wat is de behandeling van keuze bij DCJS (duetaal carcinorna in situ) in de rnarntna over een gebied van 2 cm? 1~ Lumpectomie na draad lokalisatie, geen sentineJ node, geen radiotherapie. 2. l..~umpectornie na draadJokaJisatie, n1ct sentineJ node, geen nH.Iiothcra~ie. . 3. Lumpectomie na draadlokalisat.ic, rnet sentineJ node, WéJarna wel radtothcrap•~· J..~umpectomie na draadJokalisatie, geen senfinel uodc, waarna wel radjo1herap1e.
35. Wa
eer kan géén betrouwbare scntinel node proccdure worden verricht? V Bij een tumor> 1'2. . . 2. Na een lumpectomie (rnammasparcnde hchandeling) in de voorgcsclucdcrus. 3. Indien bij echografie geen JymfkJicr kan worden aangetoond. 4. Jn alle genoemde situaties.
> ~
-
36. Bij de curatieve chirurgische behandel· h mg van et co •
1
~!1 •
voor de Ingreep 2. na de ingreep
·
.
erapeuttsc e behandeling: 1
•
3 8. Na totale mesorectal excisie (!'ME) treden bepaalde complicaties minder vaak op ten opzichte van niet-TME-chirurgie.
6)
1. sexuele functiestoornis 2.. \vondinfectie
139. Ee~ dubbel~ops stoma heeft één duidelijk voordeel ten opzichte van een eindstandig stoma ~5'
l. je kunt bet middels een lokale procedure opheffen 2. er treden minder parastomale hernia's op
40. De gemiddelde 5-jaars overleving van een optimaal behandelde 60-jarige patiënt met een
pT3NlMO coloncarcinoom bedraagt 1. 30% 2. 50% 3. 70%
41. Het Lynch syndroom (HNPCC) is gevolg van een: defect van e.en mismatch repair gen 2. mutatie in het APC-gen
42. Indien e-en coloJïectaalcarcinoom metastaseert dan is de voorkeurslokalisatie van de metastasen:
1. het meest fre-quent de lever 2. bet meest frequent de longen 3. ongeveer even frequent de lever en de longen
···~·>~'
::'-~
--
-
,
•
43. Opioïden worden veelvuldig gebruikt. d . . geb · m e palhafleve settin B ·· van een snehverkend opioïd aan e\v ? . . g. IJ \velke problematiek is het 1. doorbraakpijn g ezen. Dat IS Jn geval van: neuropathische pijn
3. 4.
obstipatie palliatieve sedatie
4 · Palliatieve sedatie en euthan I.
1
-· 3.
·
·· b
· . .. as te ZIJD es1Jssmgen rond het levenseinde p Ui . -. . biJZonder me-disch handelen · a atleve sedatte 1s:
levensverkortend meldingsplichtig verlichten van lijden
5. ' olgens de WHO-definitie is palliatieve zorg gericht op het: l. geven van ziektegerichte behandeling 2. uitsteUen van overlijden 3. versnellen van overlijden 4. verbeteren van de k\valiteit van leven
46. De Lastmeter is een screeningsinstrument voor patiënten met kanker. Dit instrument geeft bij een score > 5 een indicatie voor:
-
...
1. ernstige lichamelijke klachten 2. ernstige psychische klachten ~ klinisch verhoogde distr,ess
47. Uitstel ~an de diagnose kanker kan verschillende oorzaken hebben. Als er veel tijd zit tussen het moment dat de patiënt symptomen als ernstig interpreteert en het moment dat hij naar de dokter gaa~ dan is er sprake van 1. appraisal de lay 2. behaviaral delay 3. cognitive delay 4. symptom delay
48. Welk van de onderstaande typen lymfoom presenteert zich meestal in een vergevorderd stadium (stadium UI of IV)? 1. agressief B-cell lymfoom 2 .. folliculair non-Hodgkin lymfoom 3. Hodgkin lymfoom
49.
~tuximab is een monoclonale antistof mgezet bij de behandeling van:
ericht te g gen het CD20 antigeen. Daarom wordt het
I. Acute myeloïde leukemie 2. Aggressief B-cel lyn1foon1 3 · AgressiefT-cel lyn1foon1
50. Er bestaan verschillende typen M-proteïne. HetM-prot .. b .. h . . meestal van het type: eme IJ et multipel myeloom IS
)...
~
1. lgA . Jg ,f '-
lgG """"
51. Bij p
'
· vera is het erytrocytenvolume verhoogd. De aangewezen behandeling is: 1. chetatie therapie 2. periodiek flebotomie te verrichten 3. periodiek plasmatransfusie te geven
:2. De grootste kans op een ernstige transfusiereactie is aanwezig wanneer men erytroc)ten van bloed oep: J. A negatief geeft aan iemand met bloedgroep 0 positief 2. A negatief geeft aan iemand met bloedgroep AB positief 3. 0 negatief geeft aan iemand met bloedgroep AB positief
53. De B-symptomen die gezien worden bij maligne lymfomen zijn: _1. Koorts, jeuk, infecties 2: Koorts, gewichtsverlies, nachtzweten 3. Koorts, gewichtsverlies, infecties
54. Na stamceltransplantatie is er sprake van een afunctionele tnilt. De patiënt moet derhalve gewezen worden op: 1. Verhoogde bloedingneiging 2. Verhoogde kans op virale infecties Verhoogde kans op bepaalde bacteriële infecties
. d ffi t tunlor-immunosun,eillance? 55. Welk van onderstaande cytok1nes heeft een remmen e ec op
1. IFN-gamma 2. a-12 3. TGF-beta
56. Er is onderzoek \erricht
d
naar e Vlaaa of ' I . hebben op de CD8- T-celrespons teae mye Ol.d-derived suppressor' -ceUen een effec• . :::,en tumorannaen Hi . . "" dIe Jïes ns: e- en. erurt Is 2ebleken d d ~
,., L
a1 eze cellen op
l. Een remmend effect hebben -· Een stimulerend effect hebben
Q.
Geen effect hebben
Sï. Bij monoklonale antilichamen die voor behandelincr van d' r • .,_ ''orden 2ebruil~ aak . o n erse ne~ïten~ " raaronder kanker. .. m ct men onderscheid tussen gehumaniseeiïde en niet gehumaniseerde antilichamen. Het voordeel \ an de gehumaniseerde antilichamen is dat:
~ De ~tilich~~en~pecifieker zijn en daardoor minder snel zullen kruisréa~eren -· Er romder nstco IS op vo11ning van antilichamen tegen het antilichaam . .
58. \foor een effectieve cellulaire immunotherapie tegen melanoom is het noodzakelijk dat de tumorcellen naast een tumor geassocieerd ehvitten ook andere eh,~itten tot expressie bren~en Geef aan \ve&e. .... HL~~
-.
In..~~
klasse I klasse II
3~ CD20
4. \'EGF receptor
59. Wat zijn de nadelen van monoklonalen gericht tegen CTL.:\.4: een immuunresponse-remmend molekuul. ...-.., j ) Onvoldoende respons tegen infecties De kans op het ontstaan van autoimmuunreacties
0
60. De adoptieve immunotherapie van kanker is een behandeling \Vaarbij cellen van de patiënt zelf worden vetrnenigvuldigd in het laboratorium en vervolgens \Veer toegediend \Vorden aan de patiënt. Deze adoptieve T cel-therapie betreft: l. Dendritische cellen, NK cellen, CD8 T -cellen 2. CD4 T helper-cellen, Monocyten, Monoclanalen 3. CD4 & CD8 T-cellen, Dendritische cellen
wva.Uc." 61. De effectiviteit van dendritische- celvaccinatie is het beste te voorspeHen door: 1. de afname van de tumonnassa 2...:;/ specifieke anti tumorT-cellen in het bloed specifieke anti tumor T -cellen in een DTH reactie
-
V
62. Dendritische cellen beschikk . . en over een eigenscha d' k genoemd. Dat betekent dat ze opg . p te oo wel 'cross-presentatie' wordt ' enomen antigeen kun 1. alleen in_HLA klasse I moleculen nen presenteren:
2. alleen in HLA-klasse II moleculen . ZO\Yel in_HLA -klasse I en in HLA -kl asse II moleculen.
63. Bij de beeldvonnende diagnostiek van het mammacarctnoom . kunnen ve h'll d . 1 \Vorden gebruikt MRI h ft b ·· Ik rsc en e teehoteken ee IJ e e vrouw de voorkeur. Deze stelling is: . . . 1. JUISt 2. onjuist
64 ..Een patiënte gebruikt sinds enkele weken adjuvant letrozol. Zij belt u in verband met kl ht .. lk ac en. B IJ \Ve 'e van onderstaande bijwerkingen volstaat het om haar gerust te stellen? 1. Acuut ontstane dyspneu 2. Pijnlijke gewrichten
65. Adjuvante behandeling met trastuzumab (HerceptinR) vennindert de kans op terugkeer van mammacarcinoom. Trastuzumab is alleen zinvol 1. bij goed gedifferentieerde tumoren als er her-2 expressie op de tumor aanwezig is als er oestrogeenreceptor op de tumor aanwezig is
•
66. Een 53-jarige patiënte wordt verdacht van een naar de long en lever gemetastaseerd mammacarcinoom en ondergaat een leverbiopt Bij pathologisch onderzoek wordt een invasief duetaalcarcinoom gevonden. Wat is het belangrijkste gegeven om vast te kunnen stellen of palliatieve bonnonale therapie voor deze patiënte zinvol kan zijn? Dat betreft de:
1. Grootte van de primaire tumor 2. Her2 status van de tumor Oestrogeenreceptorstatus van de tumor
0
67. Een 60 jarige patiënte heeft een ovariumcarcinoom met maligne ascites en beiderzijds longmetastasen. Kan deze patiënte curatief worden behandeld?: 1. ja, met operatie en chemotherapie is er kans op genezing 2., nee, er is uitsluitend nog palliatieve therapie mogelijk
68. Bij een patiënt constateert de oncoloog een verlaagd aantalleukocyten na chemotherapie. De oncoloog instrueert de patiënt om onmiddellijk contact op te nemen in geval van:
1. Bloeduitstortingen 2. Koorts 3. Kortademigheid
69. De kans op sporadische borstkanker bij vrou . . De kans op het optreden van sporad· h b wen IS met_ voor elke leeftijdscategorie gelijk. 1. neemt to tsc e orstkanker an het verdere leven: e naannate een vrouw ouder wordt 2. neemt na het 70e levensjaar af
\{((VQ.llel\
70. De incidentie van het mammacarcinoom in de Westerse wereld stijgt. De aanwezi heid geslachtshornlonen speelt hierin een rol. Er bestaat een grotere kans o h t kr.. g van IJgen van een . .. P e mammacarcmoom biJ: 1. Late menarche en/ofvroege menopause 2. Vroege menarche en/of late menopause 3. Zwangerschap op jongere leeftijd
71. Oestrogenen hebben agonistische eigenschappen op verschillende weefsels. De werking van anti-oestrogenen zoals tamoxifen is 1. Agonistische op borstklier- en endometriumweefsel 2. Antagonistische op borstklier- en op endometriumweefsel Antagonistische op borstklier, agonistische op endometriumweefsel
72. Klassieke chemotherapeutica (cytostatica) hebben een aangrijpingspunt in de cel. Naast DNA is een ander belangrijk aangrijpingspunt: :.LJ microtubulaire structuur 2. kernmembraan
73. Cytostatica worden ingedeeld op grond van hun werkingsmechanisme. De werking van de alkylerende stoffen berust op ~ aangaan van een verbinding met DNA waardoor venninderde synthese van DNA 2. bevorderen de stabiliteit van microtubuli Qj verstoring van de verdubbeling van DNA door veroorzaken van breuken in DNA 4. verstoren de synthese of functie van nucleïnezuren
--
74. Chemotherapie veroorzaakt beenmerg suppressie. Ter voorkoming van infecties tijdens chemotherapie kan na een kuur chemotherapie de volgende stof worden toegediend: 1. Erytropoiètine
2. G-CSF Interferon-alfa
5
1.
Het aant~l . ederlanders dat op dit moment in leven is en ooit gediagnosticeerd is met kanker hgt 10 de ofde van grootte van: l. 100.000 tot 200.000 2. 500.000 tot 600.000 3. 900.000 tot 1 miljoen
2.
Jaarlijks sterven in
ederland meer personen aan longkanker dan aan borstkanker.
1. Juist 2. Onjuist
3.
De gemiddelde overlevingsduur en de 5-j aars overlevingskans zijn beide valide maten om de prognose van patiënten met een maligne aandoening weer te geven. Deze uitspraak is:
l. Juist
:J Onjuist 4.
Vrouwen van 45-49 jaar zijn uitgesloten van screening naar borstkanker. De reden daarvoor is gelegen in de beperkte l. Borstkankerprevalentie in die leeftijdsgroep ;Z. \\'inst in levensvenvachting in die leeftijdsgroep Scfeeningstesteigenschappen in die leeftijdsgroep
•
De belangrijkste oorzaak van hetjaarlijkse hoge aantal nieuwe diagnoses kanker in
5.
Tederland is: l. Genetische predispositie
2. Roken r~ Veroudering
6.
Bij microscopisch onderzoek van een maligne tumor hebben tumorcellen 1. allemaal dezelfde morfologie '2/ een wisselende differentiatiegraad •
Achteraf gezien kan vastgesteld worden dat er een bepaalde periode is verlopen vanafhet · d d · agnose darmkanker. De 1 1 11 eerste optreden van symptomen tot aan het ste en van e gemiddelde duur van deze periode beDraagt ongeveer:
1. 3 maanden 2. 6 maanden 3. 1 jaar
8. Bij \velke pati(;}nt is. ..de kans op c nonderliggende n1alignit~it als.. verkla · van- de kl ac11ten . . . ' nng het gro t t? De pattent heeft vele Jaren fltnk gerookt. I ~ patiënt klaagt over chronische hoesten en: pijn bij adeJnhaling ge\vichtsverlies 3. koorts •
9.
eralogische tun1onnarkers zijn producten nfkotnstig van een hnnor. l'lij• ovariutncarcinoon1 i het CA-125 geschikt voor gebruik in de volgende situatie: 1. In de diagnostiek bij een patiënte 1net buikklachten 2. Beoordelen van het effect van de ingestelde therapie . creening op ovaritllllcarcinoonl bij asy1nptornat i se he personen
10. Klacht~en van patienten tnet kanker berusten sotns op parancoplastische syndrotnen. Een paraneoplastisch syndroon1 kan verklaard worden door: 1. lokale effecten van de tutnor 2. producten die de tutnor uitscheidt
11. Na een operatie en/of bestraling is de anatomie vaak verstoord. Dit kan een probleem zijn bij detectie van recidiel/persisterende ziekte in dat gebied. Welke techniek heen hier het
1ninst last van? 1.
(!)
Cl"' (con1putertornografic)-scan
FDG-PET
3. Palpatie bij lichatnelijk onderzoek 4. MRl (Magnetic Resonance Jmaging) •
12. Welk van onderstaande dia gnosti se he onderzoeken hee ll,g~en Plaats in de stad iërin g van een patiënt met de verdenking op coloncarcinoom?
(11
colonoscopie dubbelcontrast röntgenonderzoek van het colon MR1 (Magnetic Rcsonance ln1aging) van de buik X-thorax
13. Bij een patiënt met een klein mammareinoom links die bij rch r·k d .. echo \ an de linker o el geen oor •erda . ~ amhe IJ on erzoek en biJ aak d . . ad wordt gebruik gem rt 'an e enttne node techniek. Hierbij ~orden radioactief cremaal't ~ . . b 11 . die gemakkelijk d r het 1. mfatische S) steem ~"Ullnen ' orden afo:voerd) ~ake~\\b~-~ do etJes · d link bo · · e "' IJ e tumor ~~ e . er. . rs~ geinJecteerd. ee uur na deze injectie is er in de linker oksel l lymfklier dte radtoa tl\. 1teit. be\ · ·IS·\vaar? . .at.. Deze kher.. \\ ordt operatief venvijderd. \\' e lke bC\\-enng zeQt · I .. De ..rad t a t1 atett 1n de • \ envtJderde lymfklier • := niets over d e aard van de lymfklier. Er 1 Ie hts 1 l)mfkhennetastase. deze IS nu ven,rijderd. Er is zeker. 1 l)mfkliet. 1netastase · ·· . . maar er kunnen er meer ziJ. n: daarom h ad er eigenliJk een 'olledtge o " elkherdtssectte moeten plaats\ inden. 4. De radi . a ti' iteit in de lvmfklier kan ook veroorzaiklt ziJ·n door e~"n goedaard"12:e • ontsteking. '""'
T:'
1 .
oor een grote operatie bij een maligniteit die verhoogd metabolisme vertoont \Yordt soms een FDG-PET gemaak1:. \\.at is de belangrij~"le reden daan;oor?
1. -· .._., . .
Om lymlkliet tnetastasen uit te sluiten. Om afstandmetastasen uit te sluiten . Om de lokale resectabiliteit van de tumor te beoordelen. On1 te be.oordelen of de patiënt geen infectie heeft die voor postoperatieve
C'Ümplicaties zou b..-unnen zor~en . .....
15. Bij een GIST gastra-intestinale stromale tumor) \vordt behandeling met imatinib 1een tyrosine kinaseremmer) gestart. Op de PET-sc~n voor start Yan deze behandeling \varen meerdere GIST -lesies met een duidelijk verhoogd metabolisme te zien. T\vee \\·eken na start \an de behandelin~ laat een nieu\ve FDG-PET scan ......Q:een verhcof!d metabolisme meer zien '-......
in de GIST -lesies. \\-elke be,vering hierover is juist? 1. Alle tumorcellen zijn dood. - · De tumor reageert goed op de therapie: maar is niet dood. 3.. De tumor reageert niet op de therapie.
16. Een c.arcinoid is een tumor die vaak octreotidereceptoren tot expressie brengt. De meest oorkomende.typen octreotidere.ceptoren kunnen worden afgebeeld met een . . •·octreotidescan··. Bij een patiënt die geopereerd werd vam~ege een ileus laat de hJstologte bij toeval een carcinoid tumor zien. Om te bepalen of er metastasen zijn wordt er postoperatief een ·octreotide scan·· gemaakt. Deze is nmmaal. Welke bewering is_iuist? Er zijn geen metastasen. Er zijn geen macroscopische metastasen. maar microscopische metastasen k'11nnen uiteraa~d niet \\orden uitgesloten. .. .
. . d d . d ·mmunohistocheiiDe laat zten at e Er ZIJD geen macroscopische metastaSen. mtts eI tumor de betreffende octreotidereceptoren tot expressie brengt. . . 15 4. Een post-operatieve scan heeft alleen zin als er ook een pre-operatieve scan dJe laat . .. . h b .. d bn11·kcte tracermolecuul opneemt. z1en dat de pnmaue tumor et IJ e scan ge
17.
ls onderdeel van een borstsparende behandeling vindt vaak bestraling van de b t 1 D b"" ors p aats aar lJ moet er op gelet "orden dat er vooral geen te hoge dosis stra1 1·11g dt · door: wor ontvangen
1. contralaterale borst 2 hart ~ oksel
18.
.t~
ratie\ e bestraling na een borsta~putatie maakt onderdeel uit van de behandeling bij patiënten met een T3N2MO n1an1macarc1noom. De belangrijkste reden hiervoor is 1. Dat n~ postoperatieve bestraling afgezien kan worden van adjuvant chemotherapie Vet nnnderen van de kans op een locoregionaal recidief Verruinderde kans op lymfoedeem
®
19. In een tumor is vaak sprake van hypoxie. Hypoxie maakt een tumor: l. gevoeliger voor bestraling 2. niet meer of minder gevoelig voor bestraling -'. minder gevoelig voor bestraling
20. Brachytherapie is: I. Een combinatie van chemotherapie en bestraling 2. Een combinatie van targeted therapy en bestraling Î Het gebruik van radioactieve isotopen voor de behandeling van kanker
21. Het moment waarop acute effecten van bestraling optreden, hangt af van de: "Tumover" snelheid van het betrokken weefsel 2. duur van de bestratingsbehandeling in weken 3. energie van de fotonen waarmee bestraald wordt repopulatiecapaciteit van het betrokken weefsel
(!)
22. Radiotherapie op botmetastasen van een mammacarcinoom is een vorm van
1. Curatieve radiotherapie (2. Palliatieve radiotherapie
23. Kiembaanmutaties in genen betrokken bij erfelijke vormen van kanker hebben op cellulair niveau meestal een recessief karakter. Toch spreekt men van een dominant overervingpatroon omdat: l. Het meestal mutaties in proto-oncogenen betreft. Een kiembaanmutatie in één allel al een verhoogde kans -~p kank~r geeft. 3. Het meestal DNA-repair genen betreft en die muteren vnJwel altiJd.
GJ 4.
Er meestal twee mutaties tegelijk worden overgeërfd.
24. Het cumulatieflevenslang fantiliair risico van iemand op darmkanker is 30% is. Dit betekent dat de kans dat iemand: De konlende 10 jaar dam1kanker krijgt 30o/o is. In de familie dam1kanker krijgt 30% is. Dood gaat aan dannkanker 30% is.
In zijnihaar leven dannkanker krijgt maxitnaal 30% is.
-5. Welke factoren zijn voor een positieve familie anamnese bij een erfelijke vonn van kanker 'an belang? 1. Hetzelfde type kanker komt voor bij meerdere patiënten binnen de familie, kanker komt voor op een relatief jonge leeftijd bij (een van) de patiënt(en), en er bestaat een eerstegraads venvantschap tussen tenminste twee van de patiënten. 2. Voor een positieve familie anamnese is chromosomen en/ofDNA onderzoek een vereiste. 3. Hetzelfde type kanker komt voor in meerdere generaties; daarbij wordt geen generatie overgeslagen. 4. De frequentie van het voorkomen van het type kanker, want bij frequent voorkomende kankertypen biedt een familie anamnese geen extra infonnatie.
26. Welk materiaal wordt gebruikt voor erfelijkheidsonderzoek bij darmkanker? 1. DNA uit bloedcellen. 2. DNA uit darmkankercellen. 3. Stamboomgegevens. @) DNA uit bloedcellen of darmkankercellen en stamboom gegevens.
27. B .. patiënten met dannkanker die verdacht zijn voor Lynch s~d~oom~CC) ~~rdt: 1. Eerst de danntumor onderzocht op microsatelliet instabthtett en, mdten posttlef, mutatie onderzoek in DNA repair genen. 2. Eerst de danntumor onderzocht op mutaties in DNA repair genen en, indien afwijkend, de danntumor op microsatelliet instabiliteit. . . .. 3. Eerst nonnaai weefsel onderzocht op microsatelliet instabiliteit en, tndten postttef, mutatie onderzoek in DNA repair genen. . . 4. Eerst een nonnaai weefsel onderzocht op mutaties in DNA repair genen en, tndten positief, microsatelliet onderzoek.
· h b ·· d chirurg Het behandelplan · 28. De meeste patiënten met mammaereinoom presenteren ztc IJ e
J_ 3
voor een patiënte wordt bepaald door ~ Chirurg alleen. (i Chirurg + Medisch oncoloog + Radiotherapeut. Chirurg + Medisch oncoloog + Radiotherapeut + Patholoog. . . 3· . t + p tholoog + Radtoloog. (9 Chirurg+ Medisch oncoloog+ Radtotherapeu a
29. W lke patiêntc is het m est verdacht voor de diagnose mammacarcinoom'? 1. 35 jaar bruinig tcp lvocht, rond knobbeltje naast de tepelhof: familie-anamnese: oma 68 jaar marnrnacar inoorn en tante 57 jaar nuJn1111acnrcinoon1. 3 8 jaar, nooit c rder afwijk ingcn of k Iacht en, nu fantili -anan1n se: zus 4 jaar cervi ·cnrcinoon1.
t:cn
vast cl ast ise he zwe 11 in g tc voelen,
~
(1}
39 jaar, be ld van b rstontsteking, zwelling te voelen in de horst vol klierweefsel, gr nzen niet duidelijk, Hunilic~anan1ncsc: neef 42 jaar n1an1n1ttcarcinoorn.
. 54 jaar, bii bevolking onderzoek een afwijking gevonden, waarvoor zij wordt doorverwez n geen af\vijking palpabel, fan1ilie-anan1ncse blanco.
30. Bij een 57-jarige vrou\v vindt u een suspecte zwelling van ongeveer 5-6 crn caudolateranl in de linker mamma en een vcrgrote lymfklier in de linker oksel. Er is hier derhalve sprake van een T3 tun1or. Wat is op basis van deze g'~gcvcns de N en M stad icring hier?
. NOMO 2. NOM · NIMO NIMx
31. W t is de behandeling van keuze bij DCJS in de n1a1ntna over een gebied van 4 can? Lurnpecto1nie na draadlokalisatic~ geen sentinel nodt.'l geen radiotherapie. Lurnpecton1ie na draad1oka1isatie, tnct sentinel node, gct~n radiotherapie. AbJatio, geen sentine.J node, geen radiotherapie. Ablatio, n1et sentinel node, geen radiotherapjc. •
•
32. Wanneer n1oet bij een patiënte Jnct een n1anJn1acarcinoon1 een okselklierdissectie verricht worden? . Als er een ablatio wordt verricht 2. Als de patiënte eerder bestraald is op de oksel Bij een positieve scntincl node
-
33. Bij een patient n1ct een tnar •n UIUlOI.. in het..cuecun1 wordt vrij\vcJ altijd een bemicoJecton1ie vcn·icht. J)c reden hi(jrvoor is gelegen in: 1. Bereiken van vrije resectievlakken ~- De vaatvoorziening van het colon Venninderdc kans op stenose van de dannuaad
•
4.
a he~ ~leggen \an e n primaire ana tornoseter hoogte van het rectum kunnen diverse
comphcatJe . ptreden
\\~aronder naadlekkage. Dit
is de reden voor het aanleggen van een
dubbell p Jle torna. D1t 't:rnlindert voonuuneJijk: .. . ,. . . . 1. De kan op naadlekkage 2. De ge olg n an naadlekkage
5. Het col re taal carcino rn in Nederland zal in de kornende jaren in incidentie toenen1en. Een \ an de belangrijk te r den en hiervoor is: I . an ang be\ olking onderzoek •• • ergrJJZlng 3.
6.
ding ge\voonten
I door een ob truerende rectunlturnor een colonoscopic niet geheel kan worden uitge\ oerd i de meest aange\vezen volgende stap in het diagnostisch proces: I. MRl kleine bekken -· Echo bo enbuik CT-colonografie
37. Bij een electieve hemicolectomie links wordt nagenoeg altijd: 1. de milt gereserceerd 2. het colon descendens ver\vijderd 3. een tijdelijk colosto1na aangelegd
38. In de terminale fase (de laatste één tot twee weken voor het overlijden) kornt een dclicr vaak voor. In de praktijk is een van de belangrijkste predisponerende factoren voor het deJier: I. geslacht
2. koorts 3. leeftijd . roken
39. In de palliatieve fase Jnaken artsen gebruik van scenario's. Welk scenario is typerend voor een patiënt n1et kanker? l. langdurige progressieve vennindering van functioneren 2. geleidelijke achteruitgang gepaard gaande n1ct episodes van acute vc rsJc~htcring korte periode van duidelijk verval tot aan het overlijden
z G)
I
-· I.
•
,l(i~'"'t t ,iu•nl"''''''lh·,u"·in 1n~du~ l"'lU'tun t\, n I~ lll'"''""kli ·nn "l ~tns "ll l U ··u' itnl ~' J.tri,' '1 1ti nl , u :i ·r .,,nh 1~bi Ht ·it t "·~t.t.lt uit hinu i h " u i ·r n ll h..n1 I Iin ,
-· ..
h iru
h
hit u
h
I i 1, ' I ,,i ,1 l
h 'Uh th 't, f i " 1 "·h"'IU th 'I .. l'l · in ·,unt iu.lti tn t
Ll' "
1
i rh 't rtl i ·
•
:s
\I
I
-·
•
I ' ~~
l' ' lS
ut n 1 U\\
I
4 . In d onc logi ord n pro no ti che en >red ie . nd taand k c c a s prcd act aevc factoren gerekend rd n? ~ . ."morbidit it pre ie van prolif rntie-gcns o . i k . r:(i CIC re c crnantagcncn Op de tutnor . p onnan statu v lgen Kurn f: ky score 4. - tadi "ring
4 7. Bij een_ p~tiënt nl t c n slecht gediffer ntieerd groot osteosarcoonl wordt op een CT-th n htau~ longhaard gezien. Kan de art . zonder aanvulh.md onderzoek constateren d:;ax hi r pmk I 'an e n n1eta ta c an het sarcoorn in de long?
l. Ja
-· 4 · Zo RI 1. .... .
e
I Tal MR1 \\orden Vet;) gebruikt binnen de oncologie. Cl~ heeft de voorkeur boven in de tadiëring van turnoren gelegen in: Centmal zenu\v telsel kelet.. pier- en teun\veefsel Th ra~ ·holte
49. Bij n patiënt con taleert u een verlaagd aantal tro1nbocytcn na chetnotherapie. U instrueert d ~atiënt orn onn1iddellijk contact op te nernen in g~val van: Bloeduit tortingen
2. Koort 3. Kortademigheid
50. BR A n1utatiedrager h bbcneen verhoogd cun1ulntief risico op het ont,vikkelen van kanker. Er \vordt onder cheid ge1naakt naar BR A-l en BRCA-2. \Velke van de volg~nde
bewering is ju i t? 1. Dit onder eh id is uitsluitend naar rnutatie~ rnaar risico's op het onhvikkelen van kanker zijn identiek 2. Bij BR A-1 dragers is het risico op het krijgen van een ovaritnncarcinoonl gl'l)ter dan
bij BR A-2 drager 3. Beide BR A-n1utatic . . vcrhogen alleen het ris iGo op borstkanker bij vrou,ven en niet bij rnannen. •
51. Cytostatica (chemotherapeutica) grijpen aan op delend~; cullen. Wdkc bewering i jui t?. 1. All bekende cytostatica grijpen aan in de Mitose..fa c vnn de cclvyclus (2. Sommige klass n cytostatica grijpen aan in alle fasen van d~; cdcy lus
52. Aan sc~ee · nJng progran1nla' s voor kanke d bov .r \vor en va · kJ 11·· engrens \Vordt vooral bepaald door de: a . ee udsgrenzen gesteld. De j.. L
1.
~e~andelmogelijkheden van de onderzochte
. )'. InCidentie van de onderzochte kanker kankerm relatie tot de leeftijd 3. kosten-baten analyses o b . . ~n de levensverwachting p asJs van Incidentie in hogere leeft· .d . IJ scategone
53. De nieu\ve nlethode van irnrnunothera . . ceUen. Dit betreft dan: . ple tegen kanker wordt Uitgevoerd met gekweekte . 2· 3. .
macrofagen rnature dendritische cellen immature dendritische celJen n1onocyten
54. Monoklonale antilichatnen worden ook gebruikt om de angiogenese van tumoren te . remmen. H oe \vordt het effect van therapie tnet angiogeneseremmers verhoogd? 1. In con1binatie met chemotherapeutica 2. Monok]onalen in hogere dosis toepassen
55. Voor een cellulaire immuneresponse therapie tegen melanoom moet de tumorcel de volgende eiv~'itten tot expressie bren~:--~ UJ bci.OXISchR.. Tee). l HLA klasse I en tumor geassocieerde eiwitten ..tHLA klasse 11 en tumor geassocieerde eiwitten z 3. Uitsluitend r/aar wel meerdere tumor geassocieerde eiwitten
r
Cct
T
56. Vaccinatietherapie is gericht op effectieve imtnunologische afweer tegen tumorcellen. Welke combinatie van de cellen zorgen voor de meest effectieve itnmunologische reactie Cl) Dendritische ceJien en CD8 cytotoxische cellen 2. B-cellen en CD4 helper cellen } ( NK cellen en Regulatoire T-cellen
l
-
57. Tulnoren kunnen aan ÏJn1nunologische elitninatie ontsnappen door gebnlik te rnaken van (een samenspel van) diverse JnogelijkJ1eden. Geef de juiste co1nbinatie van mogelijkheden aan. . productie van 11-10, TGF-p, ontbreken van costin1ulatie, aantrekken van T-regulatoire ,._ ceJien productie van IFN-y, TGF-p, verhoogde costiJnulatie, aantrekken van T -reguJatoire
cellen ( 3) productie van JI-J 0, TGF-p, verhoogde costimulatie, ontbreken van T-regulatoire ce~len 4. productie van JFN-y, TNI:c-a, ontbreken van costinn•lalie, ontbreken van T-regulatoJre celJen
58. E_~tramedullaire hematopoiese is een bevind in . . 1. plastische anemie g die typisch past bij: -~
fyelofibrose 3. Acute nlyeloïde leuketnie
59 . Lytische both d · · . ~ar en zun een frequent voorkonlende bevind.ing bij: I on-Hodgkin lyn1foon1 if• relofibro e 3 ~uhiple n1yeloon1
60. Een vac-cinatie tegen pneun1okokken, meningokokken en Haemophilus influenzaeis relevant: 1 2-3 \\'eken voorafgaande aan een splenectomie - Bij patiënten met een splenomegalie door myelofibrose 3 Bij patiënten tnet een aplastische anemie
61. Bij behandeling met chemotherapie ontstaat er beenmergdepressie. Een transfusie met \velk bloedproduct zal betreffende patiënt het eerst nodig hebben? 1 Erytrocytentransfusie - "' Tromboc)tentransfusie 2 3 Lymfocytentransfusie
@
62. Bij \Velk van de onderstaande aandoeningen is een sterk vergrote milt een typische bevinding?
Dat is bij:
02 3
Chronische myeloïde leukemie Acute tnveloïde leukemie ., Essentiële trombocytose
63. Bij Chro ische myeloide leukemia wordt de volgende laboratoriumafwijking gevonden: \
--z.
1. BCR-ABL fusie proteïne 2 Chro1nosoom translokatie 14; 16 3. PMR-RARa fusie proteïne
64. De kans op genezing 1net eerste-lijnstherapie is het kleinst bij: 1. Hodgkin lyn1foom 2. Agressief lymfoom 3. Indolent lymfoom
65. Een 53-1arige p t··· J ..... a Jente \Vordt verdacllt mam · van een naar d J . ~lacarctnoonl en ondergaat een leverb. .. e ong en lever gemetastaseerd tnvastef duetaalcarcinoom gevonden W t _topht. BtJ pathologisch onderzoek wordt een t 11 • • · a ts et bel a ··k s -~ en of palhattev~e therapie Olet trastuzumab ng~IJ R ste gegeven om vast te kunnen ZIJn? Dat betreft de: (Hercepttn ) voor deze patiënte zinvol kan
j_
<
1. Grootte van de prinlaire tunlo.r 2. Her2 status van de tunlor Oestrogeenreceptorstatus van de tumor
66 . Een pat Jen · ·· te ;:;:;;, o b ·k · . e ruJ ct Sinds enkele \veken adjuvant tamoxifen Zt!i belt . b d kl h B ·· · 'J u tn ver an met ac ten.. IJ \Velke van onderstaande bij\\'erkingen volstaat het om haar gerust te stellen? 0 Gpvhegers . 2. GeZ\vollen pijnlijke kuit 3. Vaginaal bloedverlies
67. Koorts na chemotherapie is een levensbedreigende complicatie. Om de kans hierop te venninderen kan men maatregelen nemen in volgende kuren chemotherapie. Welk van
\
"3
onderstaande maatregelen valt hier niet onder? 1. Antibiotica Cf) Dosisreductie van cytostatica Qi EJ)1ropoietine
•
4. G-CSF
68. 'Bij een premenopausale patiente wil men een MRI verrichten op verdenking van een mammacarcinoom. Op welk moment in de menstruele cyclus wordt deze MRI bij voorkeur
gemaakt? l. Halverwege de cyclus 2. Vlak voor de volgende menstruatie 2.) Kort na de laatste menstruatie
69. Een aantal doelgerichte geneesmiddelen worden momenteel al toegepast in de dagelijkse
oncologische praktijk. Hiertoe behoren onder andere VEGF-remmers. Een ander belangrijk doelwit is momenteel: 1. APC
2)
EGFR 3. MSI
70. Na een curatieve behandeling van kanker worden patiënten vaak medisch-specialistisch. ? vervolgd (follow-up). Leidt dit in de meeste gevallen tot een verbetering van de overlevmg. l. Ja
2. Nee
•