De uitkomst van een discussie
241. Is wetswijziging partner alimentatie wel nodig? Mr. drs. J. P.M. Bol
Op 28 oktober jl. vond in Breukelen het REP-symposium plaats over de gevolgen van de te verwachten wetswijzigingen in de partneralimentatie. Voorafgaand aan dit symposium heeft REP een themanummer uitgebracht over de partneralimentatie in omringende landen.1 Namens de initiatiefnemers VVD, D66 en PvdA presenteerde het Tweede Kamerlid Ard van der Steur het initiatiefwetsvoorstel dat binnenkort naar de Raad van State gaat voor advies.2 Aspecten daarvan werden nader toegelicht door Schonewille3 en Bol. In de bijdrage vanuit de wetenschap werd door Antokolskaia,4 mede namens Spalter5 ingegaan op de grondslag van de partneralimentatie. Roelvink6 en Van Coolwijk7 ten slotte, gingen in op de vraag of het wetsvoorstel een antwoord is op de in de rechtspraktijk ervaren knelpunten. In het debat, dat volgde op de inleidingen, bleef de vraag onbeantwoord of wetswijziging eigenlijk wel nodig is om de in de rechtspraktijk ervaren knelpunten op te lossen. Met andere woorden: kan met de bestaande wetgeving niet reeds het gewenste maatwerk worden geleverd? Sommigen beweerden dat dit niet mogelijk is, anderen meenden dat onvoldoende gebruik wordt gemaakt van de ruimte die de wet biedt. De redactie van REP heeft daarop besloten aan deze vraag de komende tijd extra aandacht te schenken en lezers daarin te betrekken. Advocaten worden opgeroepen relevante uitspraken toe te sturen ter bespreking in REP.
Voorstel partneralimentatie
E
r is veel maatschappelijke onvrede met het huidige stelsel van de partneralimentatie. Lotsverbondenheid als grondslag voor de alimentatie is niet langer vanzelfsprekend, er is geen prikkel voor alimentatiegerechtigden, lees vrouwen, om te gaan werken en de alimentatieplichtige wil weten hoe het opgelegde bedrag tot stand komt. Kortom, het moet eerlijker, simpeler en korter. De grondslag in het initiatief wetsvoorstel is niet langer de lotsverbondenheid die voortkomt uit het huwelijk, maar verlies aan verdienca-
1 2 3 4 5
6 7
Partneralimentatie in het buitenland, REP 2013, nr. 6. Initiatiefnota Partneralimentatie van de leden Van der Steur, Recourt en Berndsen. Mr. F. Schonewille is mediator en rechter-plaatsvervanger Rechtbank Gelderland. Prof. dr. mr. M.V.Antokolskaia is hoogleraar privaatrecht in het bijzonder personen- en familierecht aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Mr. dr. N.D.Spalter is universitair docent aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en is op 18 september 2013 gepromoveerd op haar proefschrift Grondslagen van de partneralimentatie, Boom juridische Uitgevers. Mr. A. Roelvink-Verhoeff is raadsheer Gerechtshof Arnhem en voorzitter van de Expertgroep Alimentatienormen. Mr. R. van Coolwijk is advocaat en vFAS-scheidingsmediator en voorzitter van de vFAS.
TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK NUMMER 3, MEI 2014 / SDU UITGEVERS
paciteit tijdens het huwelijk, als gevolg van een ongelijke taakverdeling. Als verlies aan verdiencapaciteit niet kan worden aangetoond dan is er geen recht op alimentatie. Een nieuwe samenlevingspartner van de onderhoudsgerechtigde heeft geen invloed op het recht op alimentatie, omdat niet deze nieuwe maar de ex-partner voordeel heeft genoten van de onevenredige taakverdeling in het huwelijk. De termijn wordt verkort. Zijn er geen kinderen en heeft het huwelijk minder dan drie jaar geduurd, dan is er geen recht op alimentatie. Bij een langer huwelijk, met of zonder kinderen, is de alimentatie de helft van de duur van het huwelijk, met een maximum van vijf jaar. Als er kinderen zijn jonger dan 12 jaar én de zorg was onevenredig verdeeld loopt het recht op alimentatie door tot het jongste kind 12 jaar oud is. Bij een traditioneel huwelijk van langer dan vijftien jaar kan de alimentatie worden verlengd tot maximaal tien jaar. Contractsvrijheid staat in het wetsvoorstel voorop. Bij huwelijksvoorwaarden kunnen afwijkende afspraken worden gemaakt over het recht op partneralimentatie. Nieuw ten slotte, is dat de behoefte van de alimentatiegerechtigde niet langer afhangt van het welstandsniveau tijdens het huwelijk, maar zal worden gerelateerd aan de eigen verdiencapaciteit. Bij een hbo- of wo-opleiding plus vijf jaar werkervaring is dit 2,5 x het minimumloon, hbo/ 43
110 + 850), waarbij NBI staat voor netto besteedbaar inkomen. De jusvergelijking blijft gehandhaafd. De kosten van de kinderen worden niet langer ten laste van de draagkracht gebracht maar opgenomen in het draagkrachtloos inkomen. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de partneralimentatie.
Tabel 1: Inkomen onderhoudsgerech0gde 60%, t.o.v. de onderhoudsplich0ge met maximum van € 33.000, de twee kinderen wonen na de scheiding bij de vrouw Horizontaal: inkomen per jaar onderhoudsplich0ge: 1 tot 3 x modaal Ver0caal: de hoogte van de partneralimenta0e Kolom 1 (blauw): partneralimenta0e naar draagkracht of jusvergelijking (oud of nieuw) Kolom 2 (rood): partneralimenta0e naar behoeKe, nieuw Kolom 3 (groen): partneralimenta0e naar behoeKe, oud (Cijfers 2013)
8
44
€ 99.000,00
€ 1.769,00
€ 110.000,00
€ 1.345,00
€ 4.000,00 € 1.345,00
€ 1.345,00
€ 3.255,00 € 66.000,00
€ 1.345,00
€ 1.011,00
€ 1.698,00
€ 1.375,00 € 307,00
€ 1.100,00
€ 733,00
€ -‐ € 33.000,00
€ 132.000,00
Tabel 1
€ 18.748,00
€ 28.122,00
€ 6.397,00
€ 9.900,00 € 3.124,00
€ 6.397,00
€ 9.900,00 € 2.343,00
€ 1.562,00
€ 6.397,00
€ 9.900,00
Tabel 2. Inkomen 0jdens het huwelijk onderhoudsplich0ge € 198.000, onderhoudsgerech0gde geen inkomen (geen kinderen) Horizontaal: verdiencapaciteit onderhoudsgerech0gde bruto per jaar 1 tot 2,5 x het minimumloon (€ 18.748) Ver0caal: de hoogte van de partneralimenta0e Kolom 1 (blauw): partneralimenta0e naar draagkracht(formule: 0,6 (NBI-‐(0,3 x NBI + premie ZVW 110 + 850) Kolom 2 (rood): partneralimenta0e naar eigen verdiencapaciteit, 1 tot 2,5 x minimumloon (nieuw) Kolom 3 (groen): partneralimenta0e naar huwelijksgerelateerde behoeKe (oud) vrouw (Cijfers 2013)
€ 6.397,00
Ik heb doorgerekend wat de gevolgen zijn van de nieuwe rekenmethodiek voor de hoogte van de alimentatie. Deze blijken mee te vallen, althans in het veel voorkomende gezin met twee kinderen, waarbij beide partners min of meer hetzelfde opleidingsniveau hebben, de man8 fulltime werkt en de vrouw 60% met een maximuminkomen van € 33.000. Uit deze berekeningen blijkt dat de forfaitaire berekening van de draagkracht en jusvergelijking weinig verandert. Wel kunnen individueel de verschillen groot zijn, met name als de werkelijke woonlast sterk afwijkt van de forfaitaire woonlast. De eigen verdiencapaciteit als maatstaf voor de behoefte heeft in verreweg de meeste gevallen geen effect op de hoogte van de alimentatie (zie tabel 1). Dit komt omdat de huwelijksgerelateerde behoefte in het modale gezin geen rol speelt bij de vaststelling van de alimentatie. Pas bij een inkomen van de man hoger dan (ongeveer) € 110.000 (en van de vrouw van € 33.000) gaat de eigen verdiencapaciteit van de vrouw als maatstaf voor de behoefte een rol spelen bij de hoogte van de alimentatie. Dit is anders als het verschil in inkomen heel groot is (zie tabel 2). Stel de man heeft een inkomen van € 198.000 (zes keer modaal) en zijn vrouw heeft geen werk. Denk aan de piloot getrouwd met de stewardess of de ondernemer getrouwd met de meewerkende echtgenoot. In de huidige situatie zou de alimentatie begrensd worden door de draagkracht en is zo’n € 6.397 bruto per maand. De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw volgens de zogenaamde hofformule is € 9.900 per maand. In de nieuwe situatie ligt het maximum van de partneralimentatie bij de eigen verdiencapaciteit van de vrouw en is minimaal € 1.562 bruto per maand bij een verdiencapaciteit van € 18.748 per jaar tot maximaal € 4.125 bij een verdiencapaciteit van 2,5 x het minimumloon. Een achteruitgang van
€ 4.796,00
Gevolgen nieuwe rekenmethode
€ 9.900,00
Van der Steur (VVD): de partneralimentatie moet eerlijker, simpeler en korter.
ruim € 3.000 tot bijna € 5.000 per maand! De conclusie is dat de eigen verdiencapaciteit als plafond voor de partneralimentatie grote gevolgen heeft in de situatie dat de alimentatiegerechtigde een lage verdiencapaciteit heeft en getrouwd was met een ‘grootverdiener’. In deze gevallen is de alimentatie volgens het nieuwe wetsvoorstel substantieel lager dan thans het geval is. Misschien komen uit deze groep ook wel de meeste klachten: de veelverdiener die soms vele jaren moet betalen voor een ex die nooit in staat zal zijn op eigen kracht het oude welstandsniveau te bereiken en niets te winnen heeft bij een grotere eigen arbeidsinspanning. Door de eigen verdiencapaciteit als norm te stellen is deze angel er in elk geval uit.
€ 37.496,00
€ 3.906,00
wo zonder werkervaring is 2 x minimumloon, een mbo-opleiding plus vijf jaar werkervaring is 1,5 x minimumloon en de overige gevallen 1 x minimumloon. Een groot verschil in welstand wordt opgelost door een ‘zachte landing’, een tijdelijk verhoogde alimentatie. De draagkracht zal in de toekomst grotendeels forfaitair worden berekend. Hoewel deze nog niet vaststaat, wordt gedacht aan de volgende formule: draagkracht = 0,6(NBI-/-(0,3 x NBI + premie ZVW
€ 46.870,00
Tabel 2 Overigens draagt partneralimentatie maar in beperkte mate bij aan het op peil houden van het inkomen na scheiding, omdat in 80% tot 90% van alle echtscheidingen in het geheel geen sprake is van partneralimentatie.
Voor de leesbaarheid wordt gesproken van man en vrouw. Bedoeld wordt de alimentatieplichtige en de alimentatiegerechtigde.
SDU UITGEVERS / NUMMER 3, MEI 2014 TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK
is wetswijziging partneralimentatie wel nodig?
Partneralimentatie bij huwelijksvoorwaarden Een nieuw fenomeen in het wetsvoorstel is de mogelijkheid om bij huwelijksvoorwaarden afspraken te maken over de partneralimentatie. De wettelijke regeling kan buiten toepassing worden verklaard of er kunnen afwijkende afspraken worden gemaakt. Schonewille9 heeft in zijn bijdrage aan het symposium toegelicht dat de contractvrijheid die aan het wetsvoorstel ten grondslag ligt in ruime zin moet worden opgevat. Geïnspireerd door het Duitse stelsel introduceert hij het rechtsbeginsel partijautonomie, dat zowel de contractvrijheid als solidariteit omvat. In deze partijautonomie past dat partijen zelf bepalen voor welke huwelijksverhouding (Ehetype) zij kiezen: is dit een klassieke kostwinnersrelatie of hebben zij een relatie voor ogen met een evenredig aandeel van beide partijen in de zorg voor eventuele kinderen, het werk buitenshuis en de huishoudelijke taken? Elk relatietype heeft consequenties voor de onderhoudsverplichting na scheiding. Bij het maken van de huwelijksvoorwaarden moeten de bedoelingen van partijen worden opgespoord en bespreekbaar gemaakt. Hiermee wordt bereikt dat de partners meer dan thans het geval is bewust kiezen voor de taakverdeling binnen het huwelijk en dan ook bereid zijn de gevolgen daarvan te accepteren. Het in een vroegtijdig stadium onderhandelen aan de keukentafel voorkomt ontevredenheid achteraf over de rolverdeling tijdens het huwelijk. Of een beroep kan worden gedaan op de huwelijksvoorwaarden hangt af van hoe partijen daadwerkelijk hebben geleefd. Als voorbeeld noemt Schonewille twee hoog opgeleide partners die een huwelijk zonder kinderen voor ogen staat waarbij beiden de verdiencapaciteit te gelde kunnen maken. Bij zo’n huwelijk is er niets op tegen als de partneralimentatie op voorhand wordt uitgesloten. Echter, als in dit huwelijk toch kinderen worden geboren en de vrouw geeft haar carrière op dan is het in strijd met de redelijkheid en de billijkheid als de man zich op de huwelijksvoorwaarden beroept. Essentieel in het voorstel is dat ‘wordt afgerekend’ op de wijze waarop partijen daadwerkelijk hebben geleefd. De toets is dus niet de letter van de huwelijksvoorwaarden maar de uitvoering. Kiezen partijen voor een ‘SGP’-huwelijk en leven zij daar ook naar, dan past daarbij een lange, zo niet levenslange partneralimentatieverplichting.
Ervaringen in het buitenland Antokolskaia bespreekt de partneralimentatie in Zweden, België en Duitsland. In Zweden is partneralimentatie uitzondering en er moet een causaal verband tussen het verlies van verdiencapaciteit en het huwelijk worden aangetoond. Geen causaal verband, dan ook geen recht op alimentatie. Als herstel van verdiencapaciteit mogelijk is dan geldt een korte termijn van een tot vier jaar. Is herstel niet meer mogelijk, bijvoorbeeld wegens ziekte of hoge leeftijd dan kan de alimentatie langdurig zijn, zelfs 9
Zie voor de gehele bijdrage: Dr. mr. F. Schonewille, ‘Partneralimentatieclausules in premaritale huwelijkse voorwaarden’, REP 2013, nr. 7.
TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK NUMMER 3, MEI 2014 / SDU UITGEVERS
levenslang. Overigens kent men in Zweden niet de huwelijksstandaard als maatstaf voor berekening van de behoefte, waardoor de bedragen meestal beperkt zijn tot zo’n € 220 tot € 800 per maand. In België is de echtgenoot behoeftig als zijn economische positie zwakker is dan die van de andere echtgenoot. De maximale draagkracht is een derde van het inkomen van de alimentatieplichtige. Verder kent men de uitsluitingsgronden, bijvoorbeeld geweld, en de ‘luiheidsexceptie’: als de behoeftige door eigen toedoen niet in eigen onderhoud kan voorzien dan is er geen recht op alimentatie. De duur is maximaal de helft van het huwelijk, in bijzondere situaties
Antokolskaia: de sociale acceptatie van partneralimentatie neemt toe als onderscheid wordt gemaakt tussen de grondslagen vermindering van verdiencapaciteit en solidariteit. is verlenging mogelijk. Van belang ten slotte is dat, net als in Zweden, de huwelijkse welstand wel kan meespelen maar niet bepalend is voor de hoogte van de alimentatie. In Duitsland kent men sinds 2007 een uitgewerkt stelsel van alimentatiecategorieën en toetsingscriteria op grond waarvan de rechter genuanceerd kan beslissen over de hoogte, de duur en de voorwaarden voor de alimentatie. Voor gehuwden én ongehuwden kent Duitsland zorgalimentatie, een onderhoudsbijdrage wegens de voortgezette zorg voor jonge kinderen na scheiding. Wat kunnen we leren van deze landen? Interessant, ook voor Nederland, vindt Antokolskaia het expliciet onderscheiden van de grondslagen in het Duitse stelsel, en de kinderzorgalimentatie, óók voor ongehuwden. De ‘luiheidsexceptie’ is het element in het Belgische stelsel dat haar aanspreekt. De keuze van de indieners van het wetsvoorstel om het welstandsniveau van het huwelijk los te laten, vindt aansluiting bij zowel Zweden, Duitsland als België. Ten slotte spreekt haar de algemene bevoegdheid van de Duitse rechter om hoogte en duur naar billijkheid te begrenzen bijzonder aan.
Grondslagen Antokolskaia stelt de vraag of partneralimentatie nog wel van deze tijd is. De sociale acceptatie om alimentatie te betalen, neemt af. De toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen speelt hierbij een rol, maar ook de veranderde opvattingen over het huwelijk. Solidariteit na het huwelijk is niet meer vanzelfsprekend. Toch kan de partneralimentatie niet worden gemist, vindt zij. De ongelijke verdeling van de zorg voor kinderen en het achterblijven van het inkomen van vrouwen laten zien dat het emancipatieproces niet is voltooid. De sociale acceptatie kan worden vergroot door een duidelijk onderscheid te maken tussen de grondslagen huwelijksgerelateerde vermindering van verdiencapaciteit en voortdurende solidariteit. Als de onderhoudsplichtige weet waarom hij moet betalen, zal hij er minder moeite mee hebben. Zij vraagt zich af of huwelijksgerelateerde 45
vermindering van verdiencapaciteit als enige grondslag voor de partneralimentatie niet een te smalle basis is. Uit het historisch onderzoek door Spalter (zij was zelf verhinderd bij het symposium) blijkt dat sinds de invoering van het huidige alimentatierecht in 1971 alle rechtvaardigingen die werden aangevoerd voor de alimentatieverplichting zijn terug te voeren op twee grondslagen, lotsverbondenheid en de verminderde verdiencapaciteit door het huwelijk. Uit het veldonderzoek dat Spalter in 2010 heeft gedaan onder een representatief aantal Nederlanders (N = 1031) kwam naar voren dat duidelijk onderscheid tussen die grondslagen tot hogere sociale acceptatie zou leiden,10 onder andere omdat de alimentatie gebaseerd op huwelijksgerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit door de bevolking beter wordt geaccepteerd dan de alimentatie die zuiver op solidariteit is gestoeld. Bij de vaststelling dient expliciet te worden aangegeven op welke grondslag de verplichting is gebaseerd, welke omstandigheden relevant zijn en welke voorwaarden aan de alimentatie zijn verbonden. Spalter
Geïnspireerd door het Duitse stelsel stelt Spalter voor kinderzorgalimentatie in te voeren voor de ouder die door zorgtaken niet (volledig) kan werken. pleit voor maatwerk. Geïnspireerd door het Duitse stelsel stelt zij voor om zorgalimentatie in te voeren voor de ouders die door zorg voor jonge kinderen niet (volledig) kunnen werken. Om welke grondslag het gaat kan volgens Spalter worden onderzocht in twee stappen. Stap 1: Welke niet-financiële factoren dragen bij aan de behoeftigheid? (Zie schema 1).11 Stap 2: Is er causaal verband tussen de behoeftigheid en de offers gebracht voor het huwelijk? Zo ja, dan is de grondslag vermindering verdiencapaciteit. Zo nee, dan is de grondslag de solidariteit (zie schema 2).12
Schema 1
10 Bol stelde voor de kosten van de kinderopvang te laten dragen door de minst verzorgende ouder. Als de andere ouder deze extra zorgtaak uitvoert, zou een bedrag aan deze ouder betaald kunnen worden, vergelijkbaar met de gastoudervergoeding. Zie o.a. vk/nl/2844/Archief. 11 Dia uit de presentatie van Antokolskaia/Spalter: Grondslagen van partneralimentatie. 12 Dia uit de presentatie van Antokolskaia/Spalter: Grondslagen van partneralimentatie.
46
Schema 2 Zij meent, dat binnen de huidige wetgeving meer maatwerk mogelijk is als in juridische procedures beter gebruik wordt gemaakt van de ruimte die de wet biedt. De schema’s kunnen hiervoor een handvat bieden.
Ervaringen in de rechtspraktijk Roelvink mist in het voorstel een deugdelijke onderbouwing van het probleem. Klopt het wel, vraagt zij zich af, dat vrouwen twaalf jaar ‘achteroverleunen’? Het is niet haar ervaring. Realiteit is dat maar in zo’n 15% van de zaken sprake is van partneralimentatie. Dat komt omdat kinderalimentatie vóór gaat en er meestal geen draagkracht meer over is. Ook de termijn van twaalf jaar wordt bijna nooit gehaald, omdat de onderhoudsgerechtigde zelf meer gaat verdienen of een nieuwe partner krijgt. Het huwelijk als pinautomaat is een beeld dat niet klopt: is het niet een probleem van een kleine groep die onevenredig veel aandacht krijgt bij enkele politici? Of een voor iedereen geldende termijn van vijf jaar de beste oplossing is, is twijfelachtig. Een ander punt van zorg is de beperktheid van de grondslag tot de verdiencapaciteit. Er zijn veel voorbeelden te bedenken waarin deze grondslag geen recht doet aan de situatie. Gezien het groot aantal zaken over artikel 1:160 BW denkt zij niet dat afschaffing ervan kan rekenen op sociale acceptatie. Positief is zij over het afschaffen van de wettelijke indexering, omdat dit de verbleking van de lotsverbondenheid tot uitdrukking brengt. Welke verbetering is wenselijk? Roelvink signaleert in de juridische praktijk de behoefte aan een betere omschrijving van het begrip behoefte van de onderhoudsgerechtigde. De zogenaamde hofnorm van 60% van het netto gezinsinkomen is alleen bruikbaar als partijen het daarover eens zijn. Zijn ze dat niet dan moet de behoefte feitelijk worden aangetoond, wat aanleiding is tot veel discussie. Zij zou graag een bodem zien, bijvoorbeeld de bijstandsnorm. Ook signaleert zij de wens om – zonder hoge motiveringseisen – de duur van de alimentatie te kunnen beperken. Ten slotte meent zij dat een betere afstemming tussen civiele en fiscale wetgeving problemen in de praktijk zou kunnen beperken. Ook Van Coolwijk verwacht dat verdiencapaciteit een
SDU UITGEVERS / NUMMER 3, MEI 2014 TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK
is wetswijziging partneralimentatie wel nodig?
te smalle basis is voor de partneralimentatie. Het gaat uit van één type huwelijk, terwijl de werkelijkheid divers is. Het moderne huwelijk gebaseerd op gelijkheid is niet te vergelijken met het huwelijk van onze grootouders. Ook de levensbeschouwing is dikwijls van grote invloed op de keuzes die partijen maken. Bovendien zijn er omstandigheden als ouderdom of ziekte waardoor naar zijn mening aanspraak op alimentatie gemaakt moet kunnen worden. Naast verdiencapaciteit is solidariteit dus een onmisbaar criterium. Van Coolwijk wijst op de gevolgen voor de kinderen van de nieuwe norm voor de behoefte van de partneralimentatie. Een lage verdiencapaciteit van de verzorgende ouder kan leiden tot een zodanig verschil in levensstandaard dat het belang van de kinderen in gevaar komt. De ‘zachte landing’ waarin het wetsvoorstel voorziet, zal ook hier soelaas kunnen bieden. De eenheidsworst die er nu ligt, kan er toe leiden dat de hardheidsclausule waarin het wetsvoorstel voorziet in de rechtspraktijk en masse gebruikt gaat worden om op basis van solidariteit alimentatie te kunnen toewijzen. Problemen verwacht Van Coolwijk ook bij het beoordelen van het verlies aan verdiencapaciteit. Moeten daarbij ook verlies aan opleidingsof carrièrekansen worden doorberekend? En hoe om te gaan met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt? Aandacht is nodig voor goed overgangsrecht. De vFAS blijft voorstander van maatwerk en een ruime bevoegdheid voor de rechter. Wel heeft met name de mediationpraktijk behoefte aan normen voor wat ex-echtgenoten van elkaar mogen verwachten na de scheiding. Hier heeft de politiek een taak. Zo lijkt een termijn van vijf jaar met afbouwregeling voldoende om terug te keren op de arbeidsmarkt als de kinderen groot genoeg zijn en leeftijd en gezondheid geen belemmering zijn. Als de verdiencapaciteit niet direct kan worden hersteld omdat de zorg grotendeels bij één ouder blijft liggen dan moet voor die termijn onverkort een recht op (zorg)alimentatie gelden, rekening houdend met de eigen resterende verdiencapaciteit. Hierbij kunnen normen worden gehanteerd. Bijvoorbeeld bij maximaal twee kinderen en één verzorger: tot jongste kind 6 jaar is 50% arbeidsparticipatie, tot jongste kind 16 jaar is 75% arbeidsparticipatie en vanaf 16 jaar 100%. Is het gezin groter, of zijn er kinderen die veel zorg nodig hebben vanwege een handicap, dan kan dat reden zijn tot een lagere norm voor de arbeidsparticipatie. Als beide ouders in gelijke mate zorgtaken uitvoeren dan is een arbeidsparticipatie redelijk van elk 70% tot de jongste 6 jaar oud is en 80% tot de jongste 16 jaar oud is. In het verlengde hiervan kunnen normen worden gesteld voor de inspanningsverplichting. Moet de onderhoudsgerechtigde actief solliciteren, en zo ja hoe vaak? Moet ook arbeid onder het eigen niveau worden geaccepteerd? Andersom kan de vraag worden gesteld of de onderhoudsplichtige minder mag gaan werken als hij bijvoorbeeld twee dagen per week voor de kinderen zorgt. In de juridische praktijk lijkt op dit punt vaak met twee maten te worden gemeten: aan moeders worden andere eisen gesteld dan aan vaders. Vragen heeft Van Coolwijk over het overgangsrecht. Moeten advocaten nu al adviseren met de scheiding nog
TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK NUMMER 3, MEI 2014 / SDU UITGEVERS
even te wachten, of juist haast te maken, of kan worden gerekend op overgangsrecht dat het verschil tussen oude en nieuwe gevallen aanvaardbaar maakt? Van Coolwijk mist in het wetsvoorstel de verantwoordelijkheid van de onderhoudsplichtige. Ook op de alimentatieplichtige rust een plicht om te realiseren dat de alimentatiegerechtigde weer kan deelnemen aan het arbeidsproces. Bij de beoordeling van de verdiencapaciteit van de alimentatiegerechtigde moet dus worden meegewogen of en in hoeverre de alimentatieplichtige zorgtaken uit handen neemt. Van Coolwijk eindigt met de conclusie dat de huidige plannen te weinig ruimte laten voor maatwerk en nieuwe conflicten zullen oproepen. Zo zal de onderhoudsgerechtigde de scheiding willen vertragen uit vrees voor de armoedeval na de scheiding.
Discussie Uit de discussie met de zaal wordt snel duidelijk dat de behoefte aan maatwerk algemeen wordt gedeeld. Er is in de politiek te veel aandacht voor de enkele gevallen van heel hoge alimentatie. De eenvoud die de politici nastreven zal de kleine groep van veelbetalers bedienen maar veel onderhoudsgerechtigden tekort doen. De samenleving is te complex om in één mal te kunnen gieten. De vraag werd gesteld waarom deze vergaande vereenvoudiging nodig is als uit onderzoek blijkt dat maar 15 tot maximaal 20% van de gescheiden (meest) vrouwen partneralimentatie ontvangt, waarvan het grootste deel minder dan € 800 per maand en minder dan vijf jaar. Zorgen werden geuit over de leeftijd van 12 jaar voor het jongste kind, waarboven geen behoefte meer zou zijn aan partneralimentatie. De ervaring is dat een aanwezige ouder voor middelbare scholieren hard nodig is, juist omdat zij te oud zijn voor geïnstitutionaliseerde kinderopvang. Het afschaffen van artikel 1:160 BW, waarin is bepaald dat het recht op partneralimentatie eindigt als sprake is van een nieuwe partner, kan rekenen op instemming, maar alleen
Schonewille: de duur van de alimentatie moet afhangen van het soort huwelijk: bij een ‘SGP-huwelijk’ past een lange, zo niet levenslange partneralimentatieverplichting. voor zover het verlies aan verdiencapaciteit de grondslag is voor de alimentatie. Waarom de partneralimentatie alleen zou moeten gelden voor gehuwden is voor veel aanwezigen een vraag. Het verlies aan verdiencapaciteit als gevolg van een ongelijke taakverdeling staat immers los van het al of niet getrouwd zijn. Een belangrijk discussiepunt bleek de ruimte die de bestaande wet biedt om maatwerk te leveren. Men ervaart in de juridische praktijk de termijn van twaalf jaar als te star en vaak te lang. Volgens sommigen is het binnen de bestaande wetgeving mogelijk een kortere termijn te verzoeken, als die maar goed is onderbouwd. De ervaring 47
van veel advocaten is echter dat zo’n verzoek nauwelijks zin heeft omdat dit toch wordt afgewezen.
Oproep lezers Naar aanleiding van de uitkomst van het symposium heeft de redactie van REP de vraag of de huidige wet voldoende ruimte biedt voor maatwerk nader bekeken. Artikel 1:157 BW lid 3 en lid 6 bepaalt dat de rechter op verzoek van een der echtgenoten een onderhoudsbijdrage kan opleggen onder vaststelling van voorwaarden en een termijn.13 Vaststelling van een termijn kan ook later bij een wijziging van omstandigheden, op grond van artikel 1:401 lid 1 BW. Als de rechter eenmaal een termijn heeft vastgesteld of partijen zijn een termijn overeengekomen dan is wijziging van deze termijn slechts in zeer bijzondere gevallen mogelijk. Voor vaststelling van een termijn worden hoge eisen gesteld aan de stelplicht van de verzoeker én aan de motivering van de rechter. De beëindiging is immers in beginsel onomkeerbaar. Zo is het
Roelvink: Klopt het wel dat vrouwen twaalf jaar ‘achteroverleunen’? Het is niet mijn ervaring. niet voldoende te stellen dat de onderhoudsgerechtigde onvoldoende heeft gesolliciteerd, het is in beginsel aan de onderhoudsplichtige te stellen en te bewijzen dat de onderhoudsgerechtigde het aan zichzelf te wijten heeft dat zij geen werk heeft gevonden.14 Een limitering is dan ook in de huidige jurisprudentie een uitzondering. Meer kans maakt een verzoek om nihilstelling op termijn, met daarbij de overweging dat alsdan van de onderhoudsgerechtigde kan worden verwacht dat deze in eigen onderhoud kan voorzien. Als dat niet het geval mocht zijn dan staat de mogelijkheid open op grond van artikel 1:401 BW wijziging van de beschikking te vragen. Daarmee is feitelijk de bewijslast bij de onderhoudsgerechtigde gelegd en is de onderhoudsplichtige ontslagen van de hoge stelplichteisen. Relevant in dit verband is het onderzoek van Anouk
13 Zie ook T.E.D. Zijlstra, De knelpunten van de partneralimentatie: de duur van de alimentatieverplichting, Partner- en kinderalimentatie: knelpunten en voorstellen voor verbetering. Redactie: Masha Antokolskaia en Bart Breederveld, BJU 2013. 14 HR 18 april 1997, NJ 1997, 571.
48
Wakker.15 Zij vraagt zich af of advocaten kansen laten liggen en heeft daarvoor een aantal uitspraken bestudeerd. Haar conclusie is dat de wet mogelijkheden biedt maar dat er beter gebruik van moet worden gemaakt. Zij bevestigt de conclusie dat de kans op succes gering is als om limitering wordt verzocht en adviseert daarom steeds subsidiair nihilstelling te verzoeken. Het uiteindelijk effect is hetzelfde. Onduidelijk in de door Wakker en Zijlstra besproken uitspraken is of een lijn valt waar te nemen in de omvang van de inspanningsverplichting die van de onderhoudsgerechtigde mag worden verlangd, wat de hoogte van de alimentatie zou kunnen matigen. Doen advocaten op dit punt concrete verzoeken? En zo ja, hoe reageren rechters daarop? Zowel vanuit de rechtelijke macht als vanuit de advocatuur is er behoefte om de ruimte die de wet biedt om maatwerk te kunnen leveren optimaal te benutten. De redactie roept lezers daarom op hun proceservaringen te delen. Heeft u nog niet eerder gepubliceerde uitspraken waarin de rechter: • een verzoek om limitering of nihilstelling heeft gehonoreerd of juist heeft afgewezen; • een fasering heeft ingebouwd in de hoogte van de alimentatie; • zich uitlaat over de omvang van de arbeidsverplichting die kan worden verlangd in relatie tot het aantal en de leeftijd van de kinderen; • zich uitlaat over de wens van de minst verzorgende ouder om minder te gaan werken om meer voor de kinderen te kunnen zorgen; • bijzondere omstandigheden laat meewegen voor de omvang en/of de duur van de alimentatie. In de komende nummers van REP zal aan deze uitspraken aandacht worden besteed. Het doel ervan is de ervaringen uit te wisselen en daar voordeel mee te doen voor de eigen praktijk. Over de auteur Mr. drs. Joke Bol is advocaat en vFAS scheidingsmediator te Alkmaar.
15 Zie: Mr. A. Wakker, ‘Beperking van de alimentatieduur: Laten advocaten kansen liggen?’, EB, afl.9, september 2013.
SDU UITGEVERS / NUMMER 3, MEI 2014 TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK