SHELL VENSTER NOVEMBER DECEMBER 2013 4 Q
DOSSIER BIOBRANDSTOFFEN
“Biobrandstoffen op basis van niet-eetbare biomassa zullen morgen of overmorgen niet op grote schaal aan de pomp te krijgen zijn. Het ontwikkelen daarvan kost tijd en geld. Vermoedelijk breken deze tweede-generatie biobrandstoffen pas na 2020 op grote schaal door. Ze kunnen helpen om de CO2-uitstoot van het verkeer fors te verminderen”, zegt Roelof Heezen. Hij is bij Shell verantwoordelijk voor onderzoek en ontwikkeling voor nieuwe processen en producten op de lange termijn. TEKST ERIK TE ROLLER BEELD SHELL | GETTY IMAGES | TOON BEEKMAN | MOKER ONTWERP
SHELL VENSTER NOVEMBER DECEMBER 2013 5 Q
Roelof Heezen Vice President Innovation, Research & Development (Downstream), Shell Projects & Technology
“WE KIJKEN NAAR MEERDERE MOGELIJKHEDEN. ER IS NIET ZOIETS ALS ONE SIZE FITS ALL. TECHNISCH IS VEEL MOGELIJK.”
Shell ziet in het maken van biobrandstoffen een belangrijke toekomstige rol weggelegd. “Het produceren van vloeibare brandstoffen vormt immers de kern van het bedrijf. Daar horen biobrandstoffen bij”, stelt Heezen. “We verwachten dat biobrandstoffen in de toekomst voor een steeds groter deel in de behoefte aan transportbrandstoffen gaan voorzien. Het voordeel van biobrandstoffen is, dat je hiermee de CO2-uitstoot verlaagt zonder dat je het wagenpark of de infrastructuur hoeft te veranderen. Elektrische auto’s en waterstofauto’s zijn nieuw en vragen een andere infrastructuur. Daarom zullen ze met hun bijdrage aan het verminderen van de CO2-uitstoot pas later gewicht in de schaal gaan leggen.” VOOR BUITENSTAANDERS lijkt het soms alsof Shell afwachtend staat tegenover de ontwikkelingen op het gebied van biobrandstoffen, maar schijn bedriegt. In de researchcentra van Shell in Amsterdam en Houston (Verenigde Staten) werken zo’n tweehonderd onderzoekers aan het ontwikkelen van nieuwe downstreamprocessen en -producten, waaronder biobrandstoffen. Ze werken hierbij samen met onderzoekers van universiteiten en kleine innovatieve bedrijven in binnen- en buitenland. Aangezien het nog wel enige jaren zal duren voordat deze tweedegeneratie biobrandstoffen volop aan de pomp verkrijgbaar zijn, slaat Shell niet te luid op de trom. OVERIGENS PRODUCEREN Shell en het Braziliaanse Cosan via hun joint venture Raizen al twee miljard liter bio-ethanol per jaar op basis van rietsuiker. Ook verkoopt Shell volop benzine waaraan tot 10 procent bio-ethanol is toegevoegd, vooral in de Verenigde Staten. “Hiermee lopen we tegen de zogenoemde blend wall aan. Dat is de limiet die overeengekomen is met
BIOBRANDSTOFFEN IN DE EU (27)
autofabrikanten en andere belanghebbenden. Hierdoor kan het overgrote deel van de auto’s nieuwer dan vijftien jaar deze brandstof zonder aanpassing gebruiken”, verklaart Heezen. “DE BIOBRANDSTOFFEN waar we nu aan werken zijn van de tweede generatie. Ze worden simpel gezegd gemaakt van voor de mens niet-eetbare biomassa, zoals tarwestro en maïsloof. Het gebruik daarvan leidt dus niet tot concurrentie met voedselgebruik. Deze biobrandstoffen kun je op grote schaal produceren, mits je dat verantwoord doet, dus geen landbouwareaal aan de voedselproductie onttrekt. Voordeel is ook dat deze biobrandstoffen een grotere vermindering van CO2-uitstoot opleveren dan vele van de eerste-generatie biobrandstoffen”, verklaart Heezen. RESTSTOFFEN UIT DE landbouw, zoals van tarwe en maïs, zijn interessant als biomassa, omdat die nauwelijks waarde hebben en daarom een goedkope grondstof vormen. “Hout kun je ook prima omzetten in biobrandstof, maar of het economisch is, hangt ook af van of bijvoorbeeld een bouwmarkt er meer voor wil betalen”, aldus Heezen. ZEVEN À ACHT JAAR geleden is Shell met het onderzoek naar tweede-generatie biobrandstoffen begonnen. “We kijken naar meerdere mogelijkheden. Er is niet zoiets als one size fits all. Technisch is veel mogelijk. De uitdaging is vooral om processen te ontwikkelen, waarmee we geld kunnen verdienen”, licht Heezen toe. VOORDAT DE COMMERCIËLE massaproductie van biobrandstoffen van start kan gaan, moeten nog een aantal hobbels worden genomen. “De biochemische processen om biomassa te converteren naar biobrandstoffen verlopen traag. Daarom besteden we hierbij veel aandacht aan procesintensificatie. Daarnaast kunnen thermo-
ENERGIEVRAAG EN BIO-ENERGIE POTENTIEEL IN EU (27)
Finale energie-opbrengst in petajoule
Primaire energie in exajoule (EJ)
600
80
500 400
70 totaal (tot en met 2006) andere biobrandstoffen biodiesel bio-ethanol
300
overig transport
60 50
energiegewassen afval en reststromen
40 30
200
20 100
10
0
0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Voorbeeld: 500 petajoule = 12 miljoen ton olie-equivalent
2010 2020 2030 duurzaam* *duurzame energie op basis van biomassa beschikbaar in 2030, waarvan circa 15 procent als biobrandstof
Bron: EurObserv’ER (2012)
Bron: IC et al. (2012)
SHELL VENSTER NOVEMBER DECEMBER 2013 6 Q
chemische processen, die gebruik maken van hogere temperaturen, drukken en katalysatoren, ook leiden tot de gewenste procesintensificatie voor het omzetten van biomassa. Met de thermochemische processen heeft Shell overigens van oudsher veel ervaring. Dus we werken zowel aan biochemische als thermochemische omzettingen”, verklaart Heezen. BIOBRANDSTOFFEN, benzine en diesel zijn vloeistoffen met één groot verschil. Benzine en diesel bestaan uit koolwaterstoffen, dat wil zeggen uit verbindingen van koolstofatomen en waterstofatomen. Biomassa daarentegen bestaat uit koolhydraten; dat zijn verbindingen van koolstofatomen met water (bestaande uit waterstofatomen en zuurstofatomen). De helft van het gewicht bestaat uit zuurstof, waardoor de koolhydraten als het ware al gedeeltelijk zijn verbrand. Een van de grootste uitdagingen is daarom de energie-inhoud of verbrandingswaarde van die stoffen te verhogen door er zuurstof aan te onttrekken. BIJ FERMENTATIE gebeurt dit al. Gisten zetten
suiker om in ethanol en CO2, zodat ethanol naar verhouding minder zuurstof bevat dan biomassa. Heezen: “Van 1 zuurstofatoom op 1 koolstofatoom, ga je naar 1 zuurstofatoom op 2 koolstofatomen. Zet je de suikers om in butanol, dan is de verhouding 1 op 4. Als je de zuurstof helemaal weghaalt, kun je de biobrandstof volledig mengen met bestaande brandstof en krijg je de zogenaamde drop-in fuels, waarmee je geen last meer hebt van de blend wall. Dit is de heilige graal van biobrandstoffen en één van de speerpunten van de technologie-ontwikkeling. Het produceren van biobrandstoffen is dus eigenlijk een combinatie van het omzetten van vaste biomassa naar vloeibare biobrandstof inclusief het verminderen van het zuurstofgehalte.” INTUSSEN DRAAIEN in Europa en de Verenigde Staten al de eerste demonstratiefabrieken die tweede-generatie biobrandstoffen produceren. Volgens Heezen hebben die nog een te lage doorzet om concurrerend te kunnen zijn. “Ze draaien als demonstratiefabriek vaak dankzij
BIOBRANDSTOFPRODUCTIE IN DE WERELD
Energiewaarde in exajoule (EJ) 3,0 biodiesel overig biodiesel EU ethanol overig ethanol VS ethanol Brazilië
2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0 2000
Bron: IEA (2011)
2005
2010
subsidie, maar ze vormen wel een noodzakelijke stap in de schaalvergroting van proefinstallatie naar commerciële fabriek. Ik verwacht dat de commerciële fabrieken rond het einde van dit decennium in bedrijf komen.” OOK BIJ GROOTSCHALIGE fabrieken zal het nog moeilijk zijn om biobrandstoffen concurrerend te produceren. De omzetting van biomassa in biobrandstoffen gaat in zoveel stappen, dat de kosten van de productie ervan hoger uitvallen dan die van de omzetting van ruwe olie in conventionele brandstoffen. “Precieze getallen zijn op dit moment niet te geven, maar op doorzetbasis zullen de kapitaalskosten hoger liggen”, aldus Heezen. Hij erkent dat de conventionele raffinaderijen in honderd jaar tijd een hele evolutie hebben doorgemaakt, terwijl de bioraffinaderijen en biofabrieken nog maar pas komen kijken. “Van de eerste fabrieken zullen we dingen leren, waardoor we de volgende generatie fabrieken weer goedkoper en beter kunnen bouwen.” DE CAPACITEIT van de biobrandstoffabrieken zal beperkt zijn, ongeveer 1 à 2 procent van de capaciteit van de raffinaderij in Pernis, die 400.000 vaten ruwe olie per dag verwerkt. Hele grote biofabrieken zijn ook niet wenselijk vanwege de kosten van de aanvoer van biomassa. “De energiedichtheid van biomassa is vele malen lager dan die van aardolie, waardoor de transportkosten navenant hoger zijn. Dus blijft er van de CO2-vermindering weinig over als het transport over grote afstand plaatsvindt. “Om kosteneffectief te kunnen zijn, moet je de biomassa daarom zo dicht mogelijk bij de bron verwerken, dus in relatief kleine fabrieken verspreid over het land”, legt Heezen uit. Biobrandstoffen blijven voorlopig duurder dan conventionele brandstoffen. “Een verdere prijsstijging van ruwe olie en een duidelijke prijs voor de uitstoot van CO2 helpen het prijsverschil te verkleinen, maar zonder push van de overheid zal de markt voor biobrandstoffen moeilijk van de grond komen”. DE OVERHEID KAN het gebruik van biobrandstoffen op meerdere manieren stimuleren. Bijvoorbeeld door minimum hoeveelheid in transportbrandstoffen verplicht te stellen, door de bouw van biofabrieken te subsidiëren of door eisen te stellen aan de CO2-reductie door brandstoffen, zoals in de Amerikaanse staat Californië gebeurt. Daar geldt als eis dat de CO2-uitstoot van brandstoffen met een bepaald percentage vermindert. ZEKER ZO BELANGRIJK vindt hij, dat de overheid een consistent beleid voert. Dat geeft meer zekerheid over de toekomst, waardoor het voor bedrijven gemakkelijker is om besluiten te nemen over grote langetermijninvesteringen. “De consistente wet- en regelgeving in de Verenigde Staten lokt bedrijven om daar in biofabrieken te investeren. In Europa verandert het beleid om de paar jaar. Dat helpt de industrie niet om te beslissen over langetermijninvesteringen”, aldus Heezen. Q
DOSSIER BIOBRANDSTOFFEN
Bert Weckhuysen Hoogleraar Anorganische Chemie en Katalyse aan de Universiteit van Utrecht
SHELL VENSTER NOVEMBER DECEMBER 2013 7 Q
Op een warme dag in 2025 komen een schip met ruwe olie uit Venezuela en een schip met bio-olie uit Spanje in de haven van Rotterdam aan. De oliën gaan in een mengverhouding van 2:1 de raffinaderij van Shell-Pernis in. De operators weten welke katalysator nodig is om dit specifieke mengsel om te zetten in de gewenste biobrandstoffen en biochemicaliën. Misschien kan de raffinaderij ook wel pure bio-olie aan. “Dit is het droomscenario: de geleidelijke overschakeling van fossiele op hernieuwbare grondstoffen zonder dat de raffinaderij majeure aanpassingen behoeft”, zegt professor Bert Weckhuysen van de Universiteit van Utrecht, expert op het gebied van katalysatoren.
“DE NIEUWE PROCESSEN MOETEN BIO-OLIE EN CHEMISCHE BOUWSTENEN OPLEVEREN, DIE RAFFINADERIJEN EN CHEMISCHE FABRIEKEN ZOVEEL MOGELIJK IN HUN BESTAANDE INSTALLATIES KUNNEN VERWERKEN. GROOTSCHEEPSE INVESTERINGEN ZIJN DAN NIET NODIG.”
Onder de vlag van CatchBio ontwikkelen onderzoekers van negen verschillende universiteiten en kennisinstituten in samenspraak met elf bedrijven processen, die het straks mogelijk zullen maken om biomassa op grote schaal met behulp van chemie en katalysatoren om te zetten in biobrandstoffen en biochemicaliën. Katalysatoren versnellen bepaalde reacties zonder verbruikt te worden. Bert Weckhuysen is de wetenschappelijk directeur van het onderzoeksprogramma, dat in 2007 van start ging. “In 2016 willen we de concepten van nieuwe processen aan Shell en andere bedrijven overhandigen”, aldus Weckhuysen. DE NIEUWE PROCESSEN moeten bio-olie en chemische bouwstenen opleveren, die raffinaderijen en chemische fabrieken zoveel mogelijk in hun bestaande installaties kunnen
verwerken. Grootscheepse investeringen zijn dan niet nodig, alleen beperkte aanpassingen. Dat verlaagt de financiële drempel voor bedrijven om hun producten te vergroenen en houdt de productiekosten voor biobrandstoffen en chemische producten binnen de perken. Door hernieuwbare grondstoffen in te zetten helpen bedrijven de CO2-uitstoot te beperken. Bij de verbranding van bijvoorbeeld biobrandstoffen komt weliswaar nog steeds CO2 vrij, maar die is afkomstig van koolstofverbindingen die planten hebben gevormd door CO2 uit de lucht op te nemen. Een vuistregel is, dat een liter pure biobrandstof per saldo de helft minder aan CO2-uitstoot oplevert dan een liter conventionele brandstof. WECKHUYSEN: “Bij CatchBio richten we ons op de omzetting van niet-eetbare biomassa,
DOSSIER BIOBRANDSTOFFEN
SHELL VENSTER NOVEMBER DECEMBER 2013 8 Q
waarbij je kunt denken aan maïsloof, tarwestro, gras en andere niet-eetbare gewassen. Die omzetting naar brandstof concurreert niet met de voedselvoorziening en heeft de toekomst.” DE NIET-EETBARE DELEN van planten en ook bomen bestaan grotendeels uit lignocellulose dat is opgebouwd uit de natuurlijke polymeren cellulose, hemicellulose en lignine. De uitdaging is om die kostenefficiënt en ecologisch verantwoord om te zetten in biobrandstoffen, biochemicaliën en stoffen voor de fijnchemie en farmacie. Daar komt heel wat chemische kennis bij kijken. In de afgelopen vijf jaar hebben de onderzoekers van CatchBio fundamenteel inzicht verkregen in verschillende chemische reacties, waarmee biomassa in diverse producten kan worden omgezet. “We zijn net aan de derde fase van het programma begonnen, waarbij postdocs onderzoek en ontwikkeling doen naar de meest kansrijke procesroutes die de industrie inmiddels heeft geselecteerd”, aldus Weckhuysen. PARALLEL HIERAAN kijken de Wageningen Universiteit, het Copernicus Instituut in Utrecht en ECN in Petten naar de sociaal-economische aspecten van de nieuwe processen. “Een
nieuw proces moet niet alleen technisch uitvoerbaar zijn, maar ook economisch aantrekkelijk en ecologisch verantwoord zijn. “Biomassa moet in alle opzichten een stap vooruit zijn”. De niet-eetbare biomassa (lignocellulose) bestaat voornamelijk uit drie polymeren: cellulose, hemicellulose en lignine. Cellulose en hemicellulose zijn suikerpolymeren die op twee manieren in suikers en daarvan afgeleide producten kunnen worden omgezet. Ten eerste met behulp van warmte en katalyse. De cellulose levert C6-suikers op, zoals glucose (druivensuiker), en de hemicellulose C5-suikers, zoals arabinose en xylose. Die suikers kunnen weer met behulp van katalysatoren worden omgezet in chemicaliën zoals ethanol, furfural, hydroxymethylfurfural (HMF) en levulinezuur. Deze stoffen vormen de bouwstenen voor tal van chemische producten. Al deze processen zijn nog volop in ontwikkeling. Momenteel wordt ethanol nog voornamelijk van rietsuiker en maïsmeel gemaakt en bijgemengd met benzine tot maximaal 10 procent. DE TWEEDE MANIER om cellulose en hemicellulose om te zetten is met behulp van enzymen. Dit levert producten als ethanol, butanol en
andere stoffen op. De eerste demonstratiefabrieken met deze technologie draaien al. Het gaat om zogenoemde industriële biotechnologie, waarmee Nederland een sterke reputatie heeft opgebouwd. “Welke route straks het meest aantrekkelijk is valt niet te zeggen. Waarschijnlijk zal de industrie beide routes naast elkaar gebruiken om verschillende producten te maken”, zegt Weckhuysen. LIGNINE IS HET DERDE polymeer van niet-eetbare biomassa. In de natuur houdt het hemicellulose en cellulose als een soort lijm bij elkaar en geeft hout zijn stevigheid. Het bestaat uit ingewikkelde aromatische verbindingen die met elkaar een netwerk vormen, waarop schimmels en andere micro-organismen weinig vat hebben. Dat verklaart ook waarom lignine met chemicaliën moeilijk valt te splitsen of op te lossen. Tot voor kort lag het daarom voor de hand om lignine te verbranden en de vrijkomende warmte te gebruiken voor het proces in de fabriek. De onderzoekers van CatchBio hebben echter een katalysator gevonden die lignine kan opsplitsen en oplossen in alcohol (50%) bij een temperatuur van 225 graden Celsius. Op die manier kan zeker 20 procent
GRONDSTOFFEN EN PRODUCTIEPROCESSEN VOOR BIOBRANDSTOFFEN BIOMASSA
PROCES
TUSSENPRODUCT
Oliehoudende gewassen
Persen of extractie
Plantaardige olie
Afvaloliën Dierlijk vet
Suiker- of zetmeelhoudende gewassen
Malen en hydrolyse
Suiker
PROCES
BRANDSTOF Plantaardige olie
Verestering
Biodiesel
Met waterstof behandelen & raffineren
Biodiesel
Fermentatie
Ethanol
Butanol
Anaerobe gisting
Lignocellulose (biomassa)
Hydrolyse
Organisch restafval
Vergassing
Biogas
Zuivering
Gecomprimeerd bio-aardgas
Stoom toevoegen en afscheiden
Waterstof
Methanol
Syngas
Synthese met katalysator
Dimethylether
Biodiesel Bron: Ecofys (2012)
SHELL VENSTER NOVEMBER DECEMBER 2013 9 Q
van de lignine dienen als bron van aromatische bouwstenen (fenolverbindingen) voor de chemie en levert de lignine veel meer waarde op. Het maken van bijvoorbeeld ethanol uit cellulose en hemicellulose met verbranding van lignine is anderhalf tot twee keer zo duur als het maken van ethanol uit tarwezetmeel of rietsuiker. Vandaar de zoektocht naar wegen om fenolverbindingen uit lignine te halen en die te verkopen aan chemiebedrijven. Dat brengt beduidend meer op dan verbranden en maakt de bioraffinage, oftewel het omzetten en volledig benutten van niet-eetbare biomassa, als geheel rendabeler. OM LIGNINE TE ‘KRAKEN’ hebben de onderzoekers eerst geëxperimenteerd met modelverbindingen, die gelijksoortige functies hebben, maar simpeler zijn. “Aan de hand van dit onderzoek weten we op welke plaatsen de katalysator de modelverbindingen als het ware in stukken knipt en waar niet. De grote vraag is echter hoe het uitpakt bij echte lignine. Daar zijn we nu mee bezig. Waar gaat de katalysator knippen en waar niet? En wat is het effect van onzuiverheden: hoe snel raakt de schaar bot en hoe kunnen we die beter maken?” “We moeten nog veel uitzoeken. De activiteit van een katalysator is belangrijk, maar ook de selectiviteit: dat hij zo knipt, dat je zoveel mogelijk van een bepaald gewenst product krijgt. Ook de stabiliteit is belangrijk, dus dat de katalysator lange tijd zijn werk doet, zodat de fabriek niet steeds hoeft stil te liggen om de katalysator te vervangen”, voegt Weckhuysen eraan toe. CATCHBIO-ONDERZOEKERS kijken ook naar pyrolyse, dat wil zeggen het kraken van de biomassa (lignocellulose) bij hoge temperatuur onder afwezigheid van zuurstof tot bio-olie. Daaruit kunnen eventueel fenolverbindingen en
koolhydraten gewonnen worden. Een andere mogelijkheid is om de bio-olie na verwijdering van onder meer zuren en water te mengen met aardolie en dit mengsel te verwerken in een bestaande olieraffinaderij. Dat kan tot maximaal 20 procent. De componenten van bio-olie bevatten echter nog veel zuurstof. Door de bio-olie te behandelen met waterstof neemt het zuurstofgehalte af en gaat die steeds meer op aardolie lijken. De onderzoekers hopen de kwaliteit met behulp van katalysatoren zo te kunnen verbeteren dat de bio-olie straks als ‘groene olie’ zo de raffinaderij in kan. Interessant is dat bij de omzetting van cellulose en hemicellulose in chemicaliën humine als bijproduct ontstaat, dat vergast kan worden tot synthesegas, een mengsel van waterstof en koolmonoxide. De waterstof kan dan weer gebruikt worden om de zuurstof uit bio-olie te verwijderen. CRITICI VINDEN het zonde om hoogwaardige verbindingen uit de natuur eerst helemaal af te breken en daarna weer op te bouwen. Weckhuysen: “Je moet inderdaad eerst zoveel mogelijk hoogwaardige componenten uit de biomassa halen. Op een gegeven moment houd je echter een mengsel over dat je niet verder moet scheiden, omdat de kosten daarvan niet meer opwegen tegen de opbrengsten. Om met bioraffinage winst te maken, moet je een gulden middenweg bewandelen. Verder is het zo dat het succes van biomassa niet enkel afhangt van slimme technologie, maar ook staat of valt met een goed georganiseerde aanvoer van biomassa. Ook hierop worden de concepten van CatchBio sociaal-economisch doorgerekend.” HIJ IS NIET ZO BANG dat de schaliegasrevolutie in de Verenigde Staten een rem zal zetten op
het gebruik van biomassa. Door het toenemende gebruik van schaliegas als grondstof wordt er minder propeen, butadieen en benzeen geproduceerd dan bij het gebruik van nafta als grondstof. Dit zijn bouwstenen voor onder andere polypropeen, polystyreen, ABS en synthetisch rubber. Er dreigt een tekort aan met name butadieen en aromaten te ontstaan. Dat biedt kansen voor biomassa als alternatieve bron voor die stoffen. WECKHUYSEN SCHAT IN, dat de industrie vanaf 2015 nog tien tot vijftien jaar nodig zal hebben om de concepten van CatchBio uit te werken en vervolgens grootschalig toe te passen. “Het tempo van de ontwikkeling hangt af van de economie en het niveau van de olieprijs. Als de economie tegen blijft zitten en de olieprijs aan de lage kant blijft, zal de industrie minder genegen zijn om in de nieuwe processen te investeren. Omgekeerd zal de industrie er vaart achter zetten als de economie opbloeit en de olieprijs nieuwe records bereikt. HIJ VERWACHT, dat de industrie zal vergroenen zonder hiervoor een meerprijs aan klanten en de consument te vragen. Voor de hand ligt om de fossiele bouwstenen van bijvoorbeeld bestaande kunststoffen te vervangen door identieke bouwstenen afkomstig van biomassa. De kunststoffen blijven hetzelfde en de toepassingen ook. “Een nieuwe biopolymeer op de markt brengen, zoals Avantium doet met PEF, is veel moeilijker omdat potentiële klanten dit materiaal eerst uitgebreid willen testen om er zeker van te zijn dat hun producten minimaal dezelfde kwaliteit behouden. Maar als de meerwaarde van het nieuwe biopolymeer eenmaal is bewezen, dan heb je toegang tot een gigantische afzetmarkt”, aldus Weckhuysen. Q
SHELL VENSTER NOVEMBER DECEMBER 2013 10 Q
DOSSIER BIOBRANDSTOFFEN
“Biobrandstoffen produceren, bijmengen met benzine of diesel en verkopen is een nieuwe tak van sport, dus bemoeit de overheid zich ermee. Dat is goed, want de industrie kan bij de introductie van biobrandstoffen best een steuntje in de rug gebruiken. Vanzelfsprekend stelt de politiek ook regels aan biobrandstoffen. Bij het opstellen van de regels ontbreekt echter nog een langetermijnvisie”, constateert Casper van Pijpen, die projecten voor biobrandstoffen bij Shell Supply & Distribution voor het Rijngebied (Benelux plus Duitsland/Oostenrijk) opzet en contacten hierover met de overheid coördineert. Shell ziet het gebruik van biobrandstoffen als een goede manier om de energievoorziening van het transport grotendeels te verduurzamen, zonder dat de auto’s en de infrastructuur inclusief tankstations veel aanpassing behoeven. “Voorwaarde is wel dat de productie van biobrandstoffen op een duurzame manier gebeurt. Onderwerpen als concurentie met voedsel en sociale aspecten zijn daarbij van belang. Shell investeert daarom alleen in de ontwikkeling van de productie van geavanceerde biobrandstoffen, die van niet-eetbare biomassa zoals tarwestro en maïsloof worden gemaakt. Shell investeert dus niet in de productie van eerste-generatie bio-ethanol op basis van suiker en zetmeel. Het concern is alleen in Brazilië betrokken bij de productie van eerste-generatie bio-ethanol op basis van rietsuiker via de 50/50 joint venture Raizen met suikerproducten Cosan”, verklaart Van Pijpen. VRIJWEL ALLE BIO-ETHANOL op de markt is momenteel van de eerste generatie. Daarom
WERELDWIJD GEBRUIK VAN LANDBOUWPRODUCTEN
handhaaft de Europese Unie voorlopig een plafond van 10 procent voor het gehalte aan bio-ethanol in benzine en diesel. Shell en andere concerns kopen deze bio-ethanol voornamelijk in bij producenten in Europa en voor de rest bij producenten in de Verenigde Staten. De ethanol in Brazilië is hoofdzakelijk voor lokaal gebruik bestemd. In Frankrijk en Duitsland is E10-benzine verkrijgbaar die 10 procent bio-ethanol bevat, in plaats van de ‘gewone’ benzine die 5 procent bio-ethanol bevat (E5). In Duitsland hangen er drie slangen aan de pomp: voor E5, E10 en premium. Daar kan de automobilist dus E5 blijven tanken. In Frankrijk zijn er maar twee slangen, waardoor de automobilist daar aan de meeste snelwegen alleen E10 en premium kan tanken. De meeste tankstations bij Franse supermarkten leveren nog gewoon E5. DE VERBRANDINGSWAARDE van bio-ethanol is lager dan die van benzine, dat rechtvaardigt toch een lagere benzineprijs? Van Pijpen: “Ja en nee. Bio-ethanol is meestal duurder dan
4%
5%
18% 25%
74%
dierenvoeder voedsel energie en materialen
benzine. De automobilist maakt er echter wat minder kilometers per liter mee. In Duitsland is E10 momenteel vier cent per liter goedkoper dan E5.” IN DUITSLAND IS E10 nog geen succes. “In Duitsland durft de automobilist het risico van een nieuwe brandstof niet goed aan. Ook speelt de food versus fuel discussie een rol. Verder is de introductie van E10 hard aangevallen vanuit bepaalde media, die oliemaatschappijen ervan beschuldigen de prijs van E5 kunstmatig hoog te houden ten gunste van E10. Al met al blijkt dat de voorlichting over E10 aan de consument tekort is geschoten. Als iemand aan de pomp nog moet gaan nadenken of E10 goed is voor zijn of haar auto, is dat te laat. Verder is duidelijke steun van de overheid nodig om aan te geven waarom deze verandering plaatsvindt, iets waaraan het in Duitsland in alle commotie ontbroken heeft. In Frankrijk is de introductie van E10 met weinig tot geen commotie gepaard gegaan, omdat er juist veel steun van de overheid was, tijdige voorlichting en omdat
SAMENSTELLING VAN BIOMASSA
5%
Ingrediënten voor voedsel en diervoeder Biodiesel Chemicaliën Aromaten Waterstof
65%
suiker/cellulose/hemicellulose lignine/humin oliën eiwitten
Casper van Pijpen Rhine Envelope Bio Fuels Projects Lead bij Shell Supply & Distribution
Chemicaliën Biobrandstoffen
“EEN BEDRIJF DAT WIL INVESTEREN IN BIOBRANDSTOFFEN HEEFT ZEKERHEID NODIG. VOOR EEN GOED INVESTERINGSKLIMAAT MOET ER EEN VISIE ZIJN OP HET KLIMAATBELEID VOOR MINIMAAL TIEN JAAR.”
SHELL VENSTER NOVEMBER DECEMBER 2013 11 Q
E10 is niet voor alle auto’s geschikt. Sommige auto’s hebben slangen en pakkingen die door ethanol kunnen worden aangetast. Ook zijn er automotoren met motoronderdelen die niet goed tegen ethanol kunnen. Op www.jebentalsnelduurzaamopweg.nl kunnen automobilisten checken of hun auto op E10 kan rijden. In geval van twijfel kan de dealer uitsluitsel geven. In Nederland is naar schatting 90 tot 95 procent van de auto’s geschikt voor E10.
veel supermarkten E5 bleven aanbieden, waardoor klanten die geen E10 willen tanken een alternatief hebben”, verklaart Van Pijpen. IN NEDERLAND IS MOMENTEEL alleen E5 en premium te krijgen. Wanneer E10 in Nederland verkrijgbaar zal zijn, hangt volgens Van Pijpen van de politiek af. Er is nog geen doelstelling voor 2015. “Shell kan E10 volgens de industriestandaard leveren, maar heeft drie redenen om dat nog niet te doen. Ten eerste is er geen economische reden om E10 te leveren. Met de huidige benzine en diesel voldoen we aan de eis van de Nederlandse overheid dat biobrandstoffen gemiddeld 5 procent van de totale consumptie moeten uitmaken. Ten tweede is het veel beter om E10 als sector in één keer te introduceren. Op die manier schep je meer duidelijkheid en kun je de consument beter voorlichten. De derde reden is, dat Shell ook benzine voor andere producenten maakt en andersom, waardoor het lastig is E10 op eigen houtje in te voeren. Een introductie is in Nederland ook lastiger, omdat de pomp geen drie slangen heeft, zoals in Duitsland en er geen scheiding is tussen tankstations langs snelwegen en die bij supermarkten, zoals in Frankrijk.” DE VRAAG IS WANNEER de Nederlandse regering een hogere verplichting zal opleggen. Van Pijpen: “Staatsecretaris Wilma Mansveld van Infrastructuur denkt erover de verplichting in 2015 op 6,25 procent te stellen. Dat is net
het omslagpunt waarop we moeten gaan overwegen E10 te introduceren om dat percentage te halen. Maar wat doet ze daarna? Dat is belangrijk om te weten.” Wie bepaalt uiteindelijk het beleid: Den Haag of Brussel? “Met de richtlijn voor hernieuwbare energie heeft de Europese Unie een stip aan de horizon gezet. In 2020 moeten hernieuwbare bronnen voor 10 procent voorzien in de energiebehoefte van het wegvervoer in elke lidstaat. Elke lidstaat bepaalt zelf de route naar dat doel. Vandaar ook dat de verplichtingen per land verschillen. Duitsland verlangt op het ogenblik dat gemiddeld 6,25 procent van de brandstoffen voor het wegvervoer uit biobrandstoffen bestaat, Frankrijk zeven en Nederland vijf. Het gaat hier om het gemiddelde van de brandstoffen. Hoe hoger het percentage, des te eerder E10 nodig is.” EEN PAN-EUROPESE verplichting is erg lastig, omdat de situatie van brandstofdistributie, accijnzen, landbouw- en industriebelangen en milieupolitiek per land verschilt. “Landen stimuleren biobrandstoffen omwille van de landbouw, duurzame ontwikkeling, energieonafhankelijkheid en combinaties daarvan. De situatie en accenten verschillen per land”, legt Van Pijpen uit. IN BELGIË STAAN de accijnzen momenteel ter discussie. Het land stimuleert biobrandstoffen met een accijnsteruggave. Als Shell of een ander bedrijf ethanol inkoopt bij een Belgische
producent, krijgt het bedrijf een deel van de accijns terug. De Europese Unie kijkt er kritisch naar in verband met de regels voor staatssteun aan bedrijven. DE EUROPESE COMMISSIE houdt vast aan haar doel van 10 procent biobrandstoffen in 2020 maar nu met een maximum percentage voor eerste-generatie brandstoffen. Het Europese parlement is voor maximaal 6 procent eerstegeneratie, maar ook voor een minimumgehalte aan geavanceerde biobrandstoffen en wel van 2,5 procent. Hier moet de Raad van Ministers nog over stemmen. Eventueel kan de raad met een nieuw voorstel komen. Wanneer het gehele proces tot een finale aanpassing van de EU-wetgeving leidt is nog niet duidelijk. OVERIGENS GAAN de discussies in Europa ook over de mate waarin de biobrandstoffen bijdragen aan een vermindering van de CO2emissies. Dat verschilt per type biobrandstoffen en hangt samen met het gewas, de oogst, het transport, enzovoort. Ook is de vraag in hoeverre de productie van biobrandstoffen direct of indirect tot verschuivingen in het landgebruik leidt. “Er zijn allerlei wetenschappelijke modellen om de effecten van biobrandstoffen te berekenen, maar het blijft lastig om alles goed in kaart te brengen. Daarom heeft de Europese Commissie het plafond voor eerste-generatie biobrandstoffen in 2020 begrenst op het huidige niveau van rond de 6 procent. Bij Shell vinden we echter, dat de spelers die het goed doen de ruimte moeten krijgen. Als de goeden kunnen bewijzen dat een stuk land, dat voor de verbouw van gewassen voor geavanceerde biobrandstoffen wordt gebruikt, eerst braak lag of niet geschikt was voor voedselproductie, dan verdient dit een beloning in de vorm van bijvoorbeeld een CO2-bonus of een dubbeltelling. Stel dat de verplichting voor biodiesel 7 procent is, dan kan je dat halen met 7 procent eerste-generatie bio-ethanol, maar ook met 3,5 procent tweede generatie bio-ethanol. Het laatste telt dan dubbel mee“, legt Van Pijpen uit. ONDANKS DE OPKOMST van het schaliegas biedt de Verenigde Staten nog steeds de aantrekkelijkste vooruitzichten voor investeringen in biobrandstoffen. Er is sprake van één markt met uniforme regelgeving, waardoor een bedrijf zich daar met één investering kan richten op een grote afzetmarkt. In Europa is er weliswaar een overkoepelende richtlijn, maar die werken de lidstaten verschillend uit in nationale wet- en regelgeving, waardoor de markt gefragmenteerd blijft. Ook wordt de Europese wetgeving steeds aangepast. “Een bedrijf dat wil investeren in biobrandstoffen heeft zekerheid nodig; 2020 is al te dichtbij. De Europese Unie moet de piketpalen verder slaan en aangeven wat de doelen voor 2025, 2030 en daarna zijn. Voor een goed investeringsklimaat moet er een visie zijn op het klimaatbeleid voor minimaal tien jaar”, zo besluit Van Pijpen. Q