Nationaal Brandveiligheidscongres 2014
Doelstelling Bouwbesluit is niet schadelastbeperking Wie bouwt volgens de minimale eisen van het Bouwbesluit loopt het risico dat zijn gebouw bij een brand tot de grond toe afbrandt. Dat is een ‘total loss’ in verzekeringstermen. De huidige bouwregelgeving is ten aanzien van brandveiligheid namelijk hoofdzakelijk gericht op veiligheid van personen en maar zeer beperkt op schadelastbeheersing (buurpercelen). Brandveiligheid met als doel schadelastbeheersing vraagt daarom om een wezenlijk andere benadering: een risicobenadering waarin onder andere gebouwkenmerken bewust worden afgewogen, bijvoorbeeld de brandbaarheid van materialen. Het afwegen van de brandrisico’s vormde een belangrijk onderdeel van het Nationaal Brandveiligheidscongres 2014 op 17 april in Ede.
Wat zijn de brandrisico’s van een gebouw en welke risico’s vinden we aanvaardbaar? Deze vraag stond centraal tijdens de parallelsessie ‘Afwegen van brandrisico’s’ tijdens het congres. In deze sessie werd vanuit drie verschillende perspectieven gekeken naar de brandrisico’s: vanuit het perspectief van de adviseur, brandweer en brandschadeverzekeraar. Dit leidde tot verrassende inzichten en veel discussie in de zaal. Brandveiligheid is namelijk veel meer dan alleen voldoen aan het Bouwbesluit! Lieuwe de Witte, brandveiligheidsadviseur bij Nieman Raadgevende Ingenieurs, schiep direct duidelijkheid in de reikwijdte van het Bouwbesluit aangaande brandveiligheid: ‘De prestatie-eisen die Bouwbesluit 2012 stelt aan de brandveiligheid van gebouwen hebben twee doelen: het beperken van slachtoffers door brand in het bouwwerk en het beperken van branduitbreiding naar buurpercelen. Het Bouwbesluit richt zich dus niet op het beperken van materiële
1/9
schade aan gebouw en inventaris. Dat geldt ook voor het beperken van immateriële schade door bijvoorbeeld uitval van algemene voorzieningen, omzetverlies en evacuatie van omliggende gebouwen. Ook brandbeheersing in het bouwwerk is geen publiek doel. Dat dergelijke doelen zeer zinvol kunnen zijn is duidelijk, maar dat wordt gezien als een private aangelegenheid.’
Vertaling doelen Bouwbesluit naar maatregelen De vertaling van de hoofddoelen (zie toelichting Bouwbesluit) naar concrete maatregelen en een acceptabel brandrisico kan met behulp van een risicobenadering. ‘Breng eerst de brandrisico’s in kaart en kijk dan welke oplossingen daar bij horen. Die oplossingen kunnen per project verschillen. Een risicobenadering op zichzelf is nog geen projectspecifieke benadering. Het wordt pas maatwerk als projectspecifieke kenmerken met realistische modellen worden gewaardeerd!’, waarschuwt de Witte. De vraag dringt zich op hoe je dan de brandrisico’s kunt kwantificeren, zodat er passende maatregelen zijn te treffen. Daartoe kunnen de hoofddoelen nader worden onderverdeeld in de volgende subdoelen: •
Veiligheid omgeving (buurpercelen).
•
Veiligheid gebouw (draagstructuur).
•
Veiligheid compartimenten (uitbreidingsgebied van brand en rook).
•
Veiligheid vluchtroutes (gebouwgebruikers).
•
Veiligheid aanvalsroutes (hulpverleners).
De genoemde subdoelen hebben een onderlinge relatie. Zo kan compartimentering worden gezien als een extra barrière voor branduitbreiding richting de vluchtroutes en buurpercelen en ook als extra barrière voor de thermische belasting van de draagstructuur. De instandhouding van de draagstructuur is vervolgens noodzakelijk voor de veiligheid van de vluchtroutes, de aanvalsroutes en de buurpercelen. De Witte: ‘Alle subdoelen samen vormen het totale brandrisico. Het aanvaardbare risico is per subdoel gedefinieerd in een toelaatbare faalkans. De toelaatbare faalkans per subdoel kan worden bepaald met het voorzieningenniveau van een gebouw dat rechtstreeks voldoet aan de prestatie-eisen uit het Bouwbesluit (referentie). Door te variëren met faalkansen kun je via meerdere oplossingen een aanvaardbaar risico behalen. Het is dus in principe mogelijk om niet aan alle subdoelen te voldoen en toch een voldoende veilig bouwwerk te realiseren. Echter, het niet voldoen aan één van de subdoelen zal dan wel resulteren in een kleinere toelaatbare faalkans – dus zwaardere maatregelen - bij één of meer andere subdoelen.’ Een voorbeeld is het vergroten van een brandcompartiment, bijvoorbeeld door het samenvoegen van twee bedrijfshallen tot één bedrijfshal. Vanwege het ontbreken van compartimentswanden zullen onder andere de buurpercelen sneller bedreigd worden door de brand. Dat betekent dat voor de veiligheid van de omgeving een hoger veiligheidsniveau noodzakelijk is, ofwel een kleinere faalkans. Dat kan worden bereikt door de afstand tot buurpercelen te vergroten ter compensatie van het grotere stralende vlak van de gevel (grotere zichtfactor). Echter ook de grenswaarde voor het brandoverslagrisico’s moet strenger worden genomen. Immers het overschrijdingsrisico moet worden verkleind door het ontbreken van de barrière van de compartimentering. Vaak wordt in plaats van het overschrijdingsrisico enkel het effect beschouwd. Daarnaast worden projectspecifieke kenmerken daarin niet
2/9
gewaardeerd. Dat zie je ook in de concept normen NEN 6060 en NEN 6079 voor grote brandcompartimenten. Met behulp van realistische brandmodellen kunnen deze wel worden gewaardeerd.’ De Witte: ‘Voor het beoordelen van brandoverslagrisico’s gaan we uit van een eindsituatie met een voor alle gebouwen gelijke bronstraling en gelijke grenswaarde op de doelgevel. De interactie tussen brand en gebouw wordt hierin niet of nauwelijks meegenomen. Dit is niet realistisch. Er is bijvoorbeeld een groot verschil tussen een brand in het gebouw of een gebouw in brand. Met realistische brandmodellen kun je dit soort effecten wel meewegen en kun je dus ook specifieke maatregelen treffen. Concreet betekent dat, dat je bijvoorbeeld door het toepassen van brandveilige materialen in de omhulling het brandoverslagrisico kunt verlagen.’ De Witte concludeert: ‘Er wordt veel geëxperimenteerd met fire safety engineering. Vaak betreft dit slechts enkele onderdelen of een enkel risico subsysteem binnen de brandveiligheid. Een conceptuele, integrale benadering ontbreekt dan. Die integrale benadering is van groot belang om op basis van een risico-afweging te komen tot een projectspecifiek brandveiligheidsniveau dat aansluit op vooraf gedefinieerde doelen (publiek en privaat). Echte brandveiligheid wordt dus niet met regels bereikt. Wanneer de bevolking vergrijst en daardoor vluchttijden gaan toenemen, zal dat bij gelijke brandveiligheidsregels tot meer slachtoffers ten gevolge van brand leiden. In de hiervoor genoemde risico-afweging kan de invloed van deze veranderende randcondities wel worden bepaald. Hiermee kun je ook private doelen concretiseren: bijvoorbeeld dat de brandschade aan een gebouw bij brand beperkt moet blijven, om de brandschadelast te verminderen. Daarbij worden ook de investeringskosten in extra maatregelen 1
meegewogen. Vanuit veiligheidsoptiek zijn doelen dus belangrijker dan regels! ’
1
Deze visie en achtergronden zijn uitvoeriger beschreven in het artikel ‘Consequenties van een FSE-benadering’, in Bouwregels in de praktijk nummer 9, 2013, auteur ir. Ruud van Herpen.
3/9
Lieuwe de Witte, brandveiligheidsadviseur bij Nieman Raadgevende Ingenieurs: ‘Het Bouwbesluit richt zich niet op het beperken van materiële schade aan gebouw en inventaris. Dat geldt ook voor het beperken van immateriële schade door bijvoorbeeld uitval van algemene voorzieningen, omzetverlies en evacuatie van omliggende gebouwen.’
Visie brandweer ‘Brandveiligheid betreft een gedeelde verantwoordelijkheid. Het domein brandveiligheid kan dan ook niet aan één partij worden toegekend’, vindt Charles Meijer, voorzitter vakgroep brandveilig leven van Brandweer Nederland. ‘Dat betekent dat er meerdere belanghebbenden zijn en dus ook verschillende rollen, verschillende risicopercepties en verschillende risicoacceptaties. In feite wordt dit bepaald door degene die aan het stuur zit.’ Meijer trekt vervolgens vergelijkingen tussen zijn Renault Grand Scenic en een gebouw: ‘De RDW heeft mijn wagentype eerst gekeurd voordat deze werd toegelaten op de Nederlandse wegen. We gaan straks in Nederland met gebouwen ook die kant op met private toetsing. Dan moet een erkende private toetser bij de aanvraag van de omgevingsvergunning verklaren dat een gebouw bij oplevering aan de bouwregelgeving voldoet. Pas dan mag je een gebouw in gebruik nemen. Mits de gemeente het plan ook goedgekeurd heeft op het gebied van welstand, bestemmingsplan en omgevingsveiligheid.’ Meijer vervolgt: ‘Verder bestaat er qua techniek een bepaalde ondergrens voor auto’s. Deze moet jaarlijks naar de APK-keuring, maar ik bepaal zelf of, wanneer en door wie ik mijn auto laat onderhouden. Bij een gebouw hoef je alleen bepaalde vitale delen te laten keuren, zoals de brandveiligheidsinstallaties. Er bestaat ook een wettelijke grens
4/9
met betrekking tot het maximale gewicht dat mijn auto inclusief lading mag bedragen. Maar ik bepaal zelf of ik de auto gebruik om bakstenen te vervoeren of alleen de boodschappen. Het gebruik van een gebouw is niet vrij. En in geval van calamiteiten bepaal ik zelf of ik lid wil zijn van de ANWB of niet. Ik ga er daarbij vanuit dat de medewerker deskundig en attent is. Hij zal een diagnose moeten stellen en vervolgens repareren of de auto naar een veilige plaats laten transporteren. Bij een brand zijn we allemaal lid van de brandweer: die komt altijd.’ Volgens Meijer is de impact van een brand veel groter dan een verkeersongeluk: ‘Ik realiseer mij dat mijn auto wettelijk aan de eisen voldoet, maar dat mijn rijgedrag bepalend is voor de verkeersveiligheid. Ik accepteer dat ik mede veroorzaker ben van de 650 verkeersdoden per jaar. Ook bij een gebouw kan het gedrag van één persoon gevolgen hebben voor de veiligheid van andere personen. Denk aan het blokkeren van nooduitgangen, brandgevaarlijke gedrag, enzovoort. De impact van dit gedrag is veelal veel groter dan bij een auto, omdat er meestal meer mensen gebruik van een gebouw dan van een auto. Toch vallen er jaarlijks veel minder slachtoffers bij brand: zestig tot zeventig doden per jaar. Waarom doen we dan zo moeilijk bij gebouwen? Dat komt omdat de maatschappelijke impact van een brand met dodelijke slachtoffers veel groter is. Een brand met dodelijke slachtoffers haalt het landelijke nieuws op TV en in kranten, maar een verkeersongeluk met dodelijke slachtoffers resulteert in een alinea tekst in de plaatselijke krant en eventueel bloemen bij een boom. De bestuurders van auto’s, die nagenoeg alles zelf bepalen, veroorzaken in vergelijking met gebruikers van gebouwen uiteindelijk meer slachtoffers. Het feit dat er in de verschillende fasen van een bouwwerk sprake is van meerdere betrokken partijen die een eigen verantwoordelijkheid hebben voor brandveiligheid, heeft tot gevolg dat het gedrag van één persoon minder van invloed is op de veiligheid.’ Meijer: ‘Het gaat er uiteindelijk om wie er aan het stuur zitten. Het is een misvatting als men denkt dat alleen de brandweer over brandveiligheid gaat. De Wet veiligheidsregio’s stelt dat het college van B&W verantwoordelijk is voor de organisatie van brandweerzorg. Dat doet zij in nauwe samenwerking met de veiligheidsregio. In hun afweging gaan de gemeentes uit van een integrale benadering van brandveiligheid. Daarbij houdt men niet alleen rekening met de risico’s ten opzichte van de fysieke en openbare veiligheid, maar ook met de belangen van verschillende partijen. Aspecten zoals bestuurlijk afbreukrisico, imagoschade en maatschappelijke verantwoordelijkheden spelen daarbij ook een rol. Als we afdalen op gebouwniveau is in feite sprake van een zelfde proces waarbij sprake is van verschillende verantwoordelijken en belangen: opdrachtgever, architect, adviseurs, bouwers, brandweer, gemeente, et cetera. Het betreft dus een lastiger proces met zoveel verschillende partijen aan het stuur, maar met wel een in verhouding positief effect op de veiligheid.’ Wat betekent dat nou voor de brandweer? Meijer: ‘Er zijn dus meerdere belanghebbende partijen, dus ook meerdere belangen, risicopercepties en –acceptaties. Uitgangspunt is dat de betrokken partijen gezamenlijke doelen nastreven. Een risicogerichte benadering betekent dat we van regeltoetsing naar scenariodenken moeten gaan. Daar is bewustwording en integraliteit voor nodig op zowel regionaal niveau als op objectniveau.’
5/9
Charles Meijer, voorzitter vakgroep brandveilig leren van Brandweer Nederland: ‘Een risicogerichte benadering betekent dat we van regeltoetsing naar scenariodenken moeten gaan.’
Schadelastbeperking ‘Voldoen aan het Bouwbesluit betekent vaak genoeg dat uw gebouw bij brand tot de grond toe af fikt. Een total loss noemen we dat in de verzekeringswereld’, aldus een bevlogen Marcel Hanssen van verzekeringsmakelaar en risicoadviseur Aon. ‘Het behouden van het bouwwerk en voorkomen van schade is nadrukkelijk géén doelstelling van het Bouwbesluit. Op zich is dat geen probleem, dan weten we dat. Maar in de bouw heerst toch het idee dat als de brandweer het goedkeurt het gebouw wel bestand zal zijn tegen brand en dat gevolgschade ook beperkt zal zijn. Dat is echter niet zo.’ Verzekeraars kijken volgens Hanssen vooral naar de totale schadelast en verzekeringskosten: veel bedrijven die door een grote brand getroffen worden, gaan binnen enkele jaren failliet. De schade is dan vaak vele malen groter dan de oorspronkelijk gemelde (opstal) schade. Door onderverzekering blijken de kosten voor schadeherstel, productiestilstand en verlies van klanten niet meer te dragen. ‘Verzekeraars praten over financiële risico’s, niet de veiligheidsrisico’s. Weet u dat er per dag 190 miljoen euro aan brandschade wordt uitgekeerd? Het gaat dus om schadelastbeheersing. Daarbij kunnen we ons niet richten op landelijke wetgeving.’ ‘We zien nog te vaak dat men tijdens de uitvoering of zelfs pas na oplevering een gebouw nog even wil verzekeren. Dan is het wel even schrikken wanneer we aanvullende eisen stellen aan de brandveiligheid, zoals onbrandbare bouw- en isolatiematerialen, brandwerende bekleding van staalconstructies, compartimentering en
6/9
sprinklerinstallaties. Als wij aanvullende eisen stellen roept de klant vaak: het gebouw voldoet toch aan het Bouwbesluit? De gemeente heeft immers een omgevingsvergunning afgegeven! Wij willen echter dat de brandweer ook de reële kans heeft een brand veilig te bestrijden, zodat ook de materiële schade beperkt blijft. Dit kan betekenen dat een compartimentscheiding die voldoet aan het Bouwbesluit, voor ons als verzekeraars niet voldoende is. Daarnaast is de regresregeling sinds 1 januari 2014 gewijzigd: als er bij brand in uw pand schade ontstaat bij uw buurman, dan komen mogelijk de volledige schadekosten voor rekening van uw verzekering! Voorheen keerde de verzekeraar van uw buurman nog de eerste 500.000 euro uit. Vervelend, daarom adviseren wij ook altijd: overleg al vroegtijdig in het ontwerpproces met specialisten van de verzekeraar. Dat voorkomt onaangename verrassingen en onvoorziene eisen en onverwachte polisvoorwaarden.’ Hanssen noemt als voorbeeld de brand in 2008 die de faculteit Bouwkunde van de TU Delft volkomen verwoestte. ‘Dan praat je over 140 miljoen euro schade. Wij hebben vroeger al aangegeven dat door het ontbreken van brandcompartimentering dat gebouw bij brand volledig verloren zou gaan. We spreken dan over een ‘Maximal Possible Loss’ van 100%. Maar dat wordt gewoon ingecalculeerd; dat vind ik een gemiste kans.’ Ook het gebruik van brandbare isolatiematerialen kan in de ogen van Hanssen geen genade vinden: ‘Brandbare isolatiematerialen worden zodanig brandwerend beschermd dat de complete bouwdelen aan het Bouwbesluit voldoen. Denk aan opsluiting in sandwichpanelen of spouwconstructies. Dat betekent dus dat personen veilig kunnen vluchten. Maar ik heb genoeg brandproeven en gebouwbranden gezien om te weten dat na die vluchttijd er alsnog brandbare gassen vrijkomen en de brand zich razendsnel kan verspreiden. Dan is ook de brandweer kansloos en zo’n gebouw niet meer te redden. Bovendien zorgen onvoorspelbare brandreacties van constructies gevuld met brandbare isolatie ervoor dat het voor de brandweer vaak onverantwoord is om gebouwen te betreden. Steeds vaker neemt de brandweer daarom het besluit om een gebouw, indien iedereen veilig buiten staat, gecontroleerd te laten uitbranden. Sterker nog: in Zwolle is vorig jaar een nieuwe kazerne opgeleverd met gevels van EPS. Bij een eventuele brand gaat dat gebouw dus volledig plat! En dan plaatsen ze ook nog een ontstekingsbron op het dak: zonnepanelen. Want brand ontstaat vaak door de storing bij de elektrische installatie. Aangezien een overheidsgebouw mogelijk niet is verzekerd, moeten de kosten bij brand op de inwoners worden verhaald. Waarschijnlijk gaat dan de hondenbelasting omhoog.’ De schadelast door het gebruik van brandbare isolatiematerialen kan volgens Hanssen enorm zijn en verzekeraars zullen daarom steeds vaker gebouwen die voorzien zijn van brandbare isolatiematerialen veel kritischer benaderen (aanvullende eisen), niet meer in verzekering nemen, of ze wijzigen de polisvoorwaarden (premie?). Hanssen: ‘Momenteel worden de brandbare isolatiematerialen nog volop toegepast door de hoge isolatiewaarde. Doordat er teveel capaciteit is slikken verzekeraars dat nog. En vaak ontbreekt het ook aan kennis. Maar ik verwacht dat die situatie met de komst van private kwaliteitsborging gaat veranderen.’ ‘Zie het maar zo’, geeft Hanssen aan, ‘verzekeraars zijn helemaal niet onder de indruk van de haarkloverij rondom indeling in Europese brandklassen; het kan branden of niet, het brandt af of niet. Bijkomende omstandigheden bepalen wel of het een total loss wordt of niet. Die omstandigheden kom je niet tegen in de testomgeving. Wij zijn al lang niet meer verbaasd dat constructies die voldoen aan alle regelgeving en brandklasindeling tot aan de grond toe afbranden. Er zijn teveel grote schades waarbij voldaan werd aan wet en regelgeving. Ik pleit daarom voor Fire Safety
7/9
Engineering (FSE): ontwerpers maken daarbij een omslag van regelgericht ontwerpen naar risicogericht ontwerpen. Houdt daarbij aan het begin van een nieuwbouw of verbouw ook rekening met de eisen, voorwaarden en kennis van verzekeraars!’
Marcel Hanssen van verzekeringsmakelaar en risicoadviseur Aon: ‘Voldoen aan het Bouwbesluit betekent dat uw gebouw bij brand tot de grond toe af fikt. Een total loss noemen we dat in de verzekeringswereld.’
8/9
Meer ouderen overlijden door brand Het aantal ouderen dat om het leven komt door brand is dit jaar toegenomen. In de eerste drie maanden van 2014 overleden acht mensen van 65 jaar of ouder door brand in een gebouw. In dezelfde periode vorig jaar waren dat er twee. Dat meldde Brandweer Nederland op 8 april. In totaal stierven dit jaar al 20 Nederlanders door brand, ruim twee keer zoveel als in het eerste kwartaal van 2013. Toen waren het er negen.
De organisatie verwacht dat het aantal brandslachtoffers onder ouderen alleen maar zal toenemen. Dat komt omdat mensen gemiddeld ouder worden en steeds langer zelfstandig blijven wonen. ‘Onze brandweerkorpsen richten zich al jaren op zorginstellingen waar ouderen wonen’, aldus René Hagen van de Brandweeracademie. Al in september 2012 riep hij al op tot extra zorg voor brandveiligheid bij ouderen. ‘Vergeetachtigheid, niet weten wat te doen bij brand en niet meer zelfstandig kunnen vluchten; dat kunnen belangrijke oorzaken zijn die wij verder gaan onderzoeken.’
In heel 2013 overleden in ons land in totaal 53 mensen door brand, een stijging vergeleken met de jaren ervoor. ‘Tot twee jaar geleden was er juist een daling van het aantal doden. Die trend zet zich helaas niet voort en dat is zorgelijk.’
Volgens Marcel Hanssen van verzekeringsmakelaar en risicoadviseur Aon is er te weinig kennis over brandgevaar bij zowel gebruikers als gebouweigenaren: ‘Men weet alles over het juiste type matras voor ouderen, maar of datzelfde matras brandgevaarlijk is weet men niet. Dat kan bij brand tot forse claims leiden door familieleden. Gebouweigenaren moeten daarom op hun hoede zijn en tijdig kennis verzamelen over brandgevaar.’ Aandacht moet er ook zijn voor de Bedrijfshulpverlening (BHV): zijn er voldoende BHV’ers aanwezig om mensen die niet zelfredzaam zijn tijdig uit het gebouw te krijgen? Een zorginstelling moet goed beseffen dat men de verantwoordelijkheid van de zorg overneemt van familieleden zodra een oudere in de zorginstelling komt te wonen. Louter voldoen aan het Bouwbesluit biedt onvoldoende garanties voor zorginstellingen inzake het voorkomen van brand en slachtoffers. Charles Meijer, voorzitter vakgroep brandveilig leren van Brandweer Nederland: ‘Winst is te halen buiten de regelgeving om. Een goed voorbeeld is het project Geen Nood Bij Brand! In dit project willen de initiatiefnemers toe naar een situatie waarin zorgorganisaties en de brandweer samen afspraken maken over de brandveiligheid. Beide partijen gaan daarbij als het ware op veiligheidsexpeditie door het gebouw. Afspraken werken namelijk vaak beter dan regels.’ Meer weten? Kijk op http://geennood.wordpress.com.
9/9