Dierenliefde
Een
studie
naar
altruïsme
als
motief
voor
actief
lidmaatschap
van
de
Partij
voor
de
Dieren
Erik
Spratte
0455342
Eerste
begeleider:
Prof.
dr.
N.
A.
Wilterdink
Tweede
begeleider:
dr.
B.
Paulle
Universiteit
van
Amsterdam
Inhoudsopgave
Inleiding
4
Hoofdstukindeling
5
1.
Het
ontstaan
en
de
ontwikkeling
van
de
Dierenbeweging
7
8
1.2
Eerste
milieubewegingen
tegen
verstedelijking
8
1.3
Progressieve
milieuorganisaties
8
1.4
Opkomst
van
dierenorganisaties
en
de
PvdD
9
1.1
Vervreemding
van
geweld
2
.
Theorieën
van
altruïsme,
reciprociteit
en
sociale
identificatie
11
2.1
Inleiding
in
altruïsme
11
2.2
Verwantschapsaltruïsme
12
2.2
Groepsaltruïsme
en
sociale
identificatie
13
2.4
Humanitair
altruïsme
14
2.5
Universeel
altruïsme
15
2.6
Altruïsme
en
reciprociteit
16
2.7
Reciprociteit
bij
verwanten
18
2.8
Groepsreciprociteit
18
2.9
Humanitaire
reciprociteit
20
2.10
Universele
reciprociteit
21
23
3.1
Interviews
verkrijgen
23
3.
Methode
van
onderzoek
3.2
De
interviews
zelf
25
4.
Resultaten
27
4.1
Verwantschap
bij
de
PvdD
27
2
4.2
Groepsaltruïsme
bij
de
PvdD
27
4.3
Sociale
identificatie
onder
de
PvdD
leden
29
4.4
Het
zelfbeeld
van
de
PvdD
en
haar
leden
31
4.5
Economische
reciprociteit
binnen
de
PvdD
33
4.6
Reciprociteit
via
sociaal
kapitaal
35
4.7
Reciprociteit
via
cultureel
kapitaal
36
4.8
Het
verkrijgen
van
symbolisch
kapitaal
38
4.9
Humanitair
altruïsme
van
PvdD
leden
40
4.10
Humanitaire
reciprociteit
bij
de
PvdD
41
4.11
Universeel
altruïsme
van
PvdD
leden
42
4.12
Universele
reciprociteit
bij
de
PvdD
43
5.
Conclusie
44
6.
Literatuurlijst
49
3
Inleiding
Groeiende
maatschappelijke
aandacht
voor
dierenwelzijn
Vandaag
de
dag
lijkt
er
een
groeiende
aandacht
te
bestaan
voor
het
goed
behandelen
van
dieren.
Populaire
boeken
als
Safran
Foer’s
Eating
Animals
en
films
als
Food
Inc.
en
Meat
the
truth
brengen
het
thema
onder
de
aandacht
bij
een
breed
publiek.
Ook
belandt
dierenwelzijn
steeds
vaker
op
de
politieke
agenda.
De
laatste
dertig
jaar
zet
de
organisatie
WSPA
(World
Society
Protecting
Animals)
zich
in
voor
de
rechten
van
dieren.
Een
van
hun
doelen
is
het
onder
de
aandacht
brengen
van
dierenwelzijn
problematiek
bij
de
Verenigde
Naties.
Sinds
tien
jaar
bestaat
er
ook
een
aanzienlijk
aantal
Europese
organisaties
die
zich
bezig
houdt
met
het
lot
van
dieren.
In
Nederland
is
in
2002
de
Partij
voor
de
Dieren
opgericht
en
zien
sinds
het
kabinet
Rutte
heuse
‘animal
cops’
toe
op
een
goede
behandeling
van
Nederlandse
dieren.
Dierenwelzijn
lijkt
in
zwang
geraakt
als
maatschappelijk
thema.
De
vraag
die
dit
groeiende
bewustzijn
oproept
is
welke
ontwikkeling
ten
grondslag
ligt
aan
deze
initiatieven.
Hoe
is
deze
zorg
om
dieren
tot
stand
gekomen
en
wat
is
de
aard
van
dit
zachtaardige
gedrag
ten
opzichte
van
dieren?
Tot
het
eind
van
de
17e
eeuw
werden
katten
op
straat
geknuppeld
als
zijnde
volksvermaak.
Tegenwoordig
riskeert
iemand
een
rechtszaak
wanneer
hij/zij
hamsters
te
lang
in
een
hamsterbal
laat
rondlopen1.
Waarom
zetten
mensen
zich
actief
in
voor
dierenwelzijn,
iets
wat
hen
op
het
eerste
gezicht
niets
oplevert?
Het
lijkt
aannemelijk
om
dergelijke
vragen
te
beantwoorden
met
altruïstische
argumenten;
dat
het
menselijk
handelen
vanuit
onvoorwaardelijke
dierenliefde
wordt
verklaard.
Is
dit
ook
werkelijk
het
geval?
In
hoeverre
is
onvoorwaardelijke
dierenliefde
de
drijfveer
achter
deze
groeiende
maatschappelijke
aandacht
en
inzet
voor
dierenwelzijn?
Om
deze
vraag
te
beantwoorden
is
een
grootschalig
en
diepgravend
historisch
vergelijkend
onderzoek
vereist.
Door
middel
van
deze
scriptie
wil
ik
hier
een
bijdrage
aan
leveren.
Dit
kan
door
de
drijfveren
van
actieve
leden
van
één
specifieke
maatschappelijke
organisatie
die
zich
inzet
voor
dierenwelzijn
te
analyseren:
de
Partij
van
de
Dieren.
De
veronderstelling
hierbij
is
dat
deze
organisatie
een
enigszins
generaliseerbaar
toonaangevend
voorbeeld
van
de
bredere
maatschappelijke
tendens
is.
De
maatschappelijke
achtergrond
van
leden
van
de
Partij
voor
de
Dieren
zal
niet
worden
verklaard.
Een
mogelijk
vervolgonderzoek
zou
hier
op
aan
kunnen
sluiten.
Wel
komt
het
zelfbeeld
van
de
respondenten
aan
de
orde
en
hoe
zij
zich
identificeren
met
de
sociale
groep.
In
deze
scriptie
bekijk
ik
de
motieven
van
actieve
leden
van
de
Partij
van
de
Dieren.
Klopt
de
aanname
dat
zij
handelen
uit
enkel
altruïstische
beweegredenen
of
is
hun
gedrag
te
verklaren
aan
de
hand
van
andere,
meer
sociologische
redenen?
Toen
tijdens
het
veldwerk
bleek
dat
altruïstische
theorieën
niet
1
Kunstenares
Tinkebel
werd
op
21
januari
j.l.
vrijgesproken
voor
mishandeling.
Zij
had
in
een
kunstproject
hamsters
vier
uur
lang
in
hamsterballen
laten
lopen.
Als
er
wel
aantoonbare
lichamelijke
schade
bij
de
hamsters
was
gevonden
had
Tinkebel
1000
euro
boete
gekregen.
4
voldoende
bleken
om
de
data
mee
te
bevatten,
ontstond
de
noodzaak
om
het
theoretisch
kader
uit
te
breiden
met
sociologische
theorieën
Deze
scriptie
zal
heeft
als
doelstelling
inzicht
te
geven
van
de
beweegredenen
van
actieve
leden
van
de
PvdD,
door
de
volgende
specifieke
vragen
te
beantwoorden:
De
centrale
vraag
van
deze
scriptie
luidt:
In
hoeverre
liggen
altruïstische
beweegredenen
ten
grondslag
aan
de
inzet
van
actieve
leden
van
de
Partij
van
de
Dieren?
Uit
de
centrale
vraag
volgt
de
deelvraag:
Wat
zijn
andere
mogelijke
verklaringen
voor
deze
actieve
inzet?
Om
deze
vragen
te
kunnen
beantwoorden
is
een
gedetailleerde
definitie
van
altruïsme
nodig.
Met
deze
definitie
kunnen
de
motieven
van
actief
lidmaatschap
van
leden
van
de
Partij
van
de
Dieren
worden
onderzocht.
Altruïstische
theorieën
alleen
kunnen
dit
handelen
volgens
mij
niet
voldoende
verklaren.
Daarom
wordt
het
theoretische
kader
aangevuld
met
sociologische
theorieën
van
onder
andere
Norbert
Elias,
Pierre
Bourdieu,
Marc
Granovetter
en
Abram
de
Swaan.
Hoofdstukindeling
Hoofdstuk
1:
Historische
context
Dit
onderzoek
naar
de
motieven
van
actieve
leden
van
de
Partij
voor
de
Dieren,
in
het
vervolg
ook
aangeduid
met
de
afkorting
PvdD,
ligt
ingebed
in
een
bredere
maatschappelijke
groeiende
aandacht
voor
dierenwelzijn.
In
dit
hoofdstuk
wordt
de
bredere
historische
context
uiteengezet.
Op
basis
van
de
ideeën
van
sociologen
als
Norbert
Elias
en
Egbert
Tellegen
worden
de
Nederlandse
milieu‐
en
dierorganisaties,
die
zich
hebben
ingezet
voor
het
lot
van
dieren,
onderzocht.
Hoofdstuk
2:
Theoretisch
kader;
een
werkbare
definitie
van
altruïsme
en
aanvullende
sociologische
theorieën
In
het
tweede
hoofdstuk
wordt
ingegaan
op
het
begrip
altruïsme.
Met
behulp
van
bestaande
biologische
en
sociologische
theorieën
(William
Hamilton,
Robert
Trivers
en
Ruud
Koopmans)
wordt
een
onderscheid
gemaakt
tussen
verschillende
vormen
van
altruïsme.
Vervolgens
worden
er
verschillende
sociologische
theorieën
besproken,
die
mogelijk
niet‐altruïstische
motieven
van
de
leden
van
de
Partij
van
de
Dieren
kunnen
verklaren.
Met
name
het
werk
van
Pierre
Bourdieu
over
verschillende
vormen
van
kapitaal
speelt
hierin
een
sleutelrol.
Het
idee
achter
het
betrekken
van
deze
theorie
is
dat
actieve
leden
onder
andere
gemotiveerd
kunnen
zijn
door
een
beloning
in
de
vorm
van
een
van
de
door
Bourdieu
beschreven
kapitalen.
Ook
wordt
er
aan
de
hand
van
werk
van
Abram
de
Swaan
gekeken
naar
groepsidentificatie
als
motief
van
actieve
leden.
Hoofdstuk
3:
methodologie
en
waarom
deze
aansluit
bij
het
onderzoek
5
In
dit
hoofdstuk
wordt
de
methodologie
die
voor
het
veldwerk
en
de
analyse
gebruikt
is
verantwoord.
Hierin
wordt
duidelijk
op
welke
manier
de
gekozen
methodologie
bijdraagt
aan
het
beantwoorden
van
de
hoofdvraag.
Er
wordt
ingegaan
op
bepaalde
overwegingen
die
tijdens
het
onderzoek
zijn
gemaakt:
het
introduceren
van
het
onderzoek
aan
de
respondenten,
vraag‐
en
onderwerpkeuze
van
de
interviews,
het
contacteren
van
respondenten
enzovoorts.
Hoofdstuk
4:
dataanalyse
In
dit
hoofdstuk
zal
de
door
interviews
verkregen
data
geanalyseerd
worden
aan
de
hand
de
altruïstische
en
sociologische
verklaringen
die
in
het
theoretisch
kader
zijn
omschreven.
Er
zal
worden
gekeken
in
hoeverre
altruïstische
motieven
te
bespeuren
zijn
in
de
keuze
van
de
geïnterviewden
om
zich
actief
in
te
zetten
voor
de
PvdD.
Daarnaast
wordt
onderzocht
of
en
zo
ja,
welke
afwijkende
motieven,
zoals
omschreven
in
het
theoretisch
kader
in
het
handelen
een
rol
spelen.
Hoofdstuk
5:
conclusie
In
dit
hoofdstuk
zal
op
basis
van
de
data‐analyse
een
antwoord
geformuleerd
worden
op
de
hoofdvraag
en
subvragen.
Altruïstische
beweegredenen
alleen
zouden
een
onvolledige
verklaring
kunnen
zijn
voor
het
actief
lidmaatschap
van
respondenten.
Actief
lidmaatschap
kan
ook
verklaard
worden
aan
de
hand
van
andere
beweegredenen,
die
uitgelegd
kunnen
worden
met
de
theorieën
van
Bourdieu
over
het
menselijke
streven
naar
kapitaal
en
de
‘sociale
identificatietheorie’
van
de
Swaan.
6
1.
Het
ontstaan
en
de
ontwikkeling
van
de
Dierenbeweging
1.1
Mensen
raken
vervreemd
van
geweld
en
gaan
dieren
beter
behandelen
Volgens
de
socioloog
C.
Wright
Mills
is
het
de
opdracht
van
de
sociologie
om
het
persoonlijke
levenslot
van
mensen
te
begrijpen
en
te
verklaren
vanuit
de
maatschappelijke
ontwikkelingen
waarvan
zij
deel
uitmaken
(Mills,
1959:
3).
Dit
hoofdstuk
zal
daarom
ingaan
op
de
recente
geschiedenis
van
maatschappelijke
initiatieven
ter
bevordering
van
dierenwelzijn
in
Nederland.
Het
doel
hiervan
is
om
de
casus
van
de
Partij
van
de
Dieren
in
een
breder
maatschappelijk
historische
perspectief
te
plaatsen.
Eeuwen
geleden
bekommerden
Nederlanders
zich
zelden
om
het
welzijn
van
dieren.
Vandaag
de
dag
zijn
bepaalde
rechten
voor
dieren
geïnstitutionaliseerd
in
de
Nederlandse
wetgeving.
Wat
is
er
in
de
loop
van
de
jaren
veranderd?
Afkeer
van
geweld
gezien
vanuit
civilisatietheorie
Volgens
de
civilisatietheorie
van
Norbert
Elias
zijn
Europeanen
sinds
de
Middeleeuwen
geleidelijk
vervreemd
geraakt
van
geweld.
Met
de
toenemende
institutionalisering,
legitimering
en
macht
van
Europese
staten
groeide
tevens
de
vanzelfsprekendheid
van
het
idee
dat
diezelfde
staten
het
monopolie
op
geweld
in
pacht
hebben.
Waar
ruziënde
burgers
voorheen
het
heft
in
eigen
handen
namen,
werd
later
beroep
gedaan
op
de
staat
om
geschillen
op
te
lossen
(bijvoorbeeld
via
het
inschakelen
van
politie).
Geweld
werd
steeds
meer
als
‘pijnlijk’
ervaren,
waardoor
burgers
zichzelf
door
middel
van
‘zelfdwang’
of
zelfopgelegde
dwang
disciplineerde.
Zo
‘civiliseerde’
het
gedrag
(Elias,
1969:
260‐272).
Deze
vervreemding
van
geweld
kan
doorgetrokken
worden
tot
de
relatie
tussen
mens
en
dier:
ook
het
gebruik
van
geweld
jegens
dieren
werd
in
groeiende
mate
afgekeurd
en
als
‘ongeciviliseerd’
bestempeld.
Impopularisering
van
geweld
jegens
dieren
Dat
er
in
1886
voldoende
maatschappelijk
draagvlak
bestond
om
dierenmishandeling
officieel
als
misdrijf
te
erkennen,
was
een
van
de
eerste
mijlpalen
in
de
geschiedenis
van
dierenwelzijn
in
Nederland.
Ook
buiten
de
Nederlandse
grenzen
nam
de
maatschappelijke
kritiek
op
geweld
jegens
dieren
toe.
Tijdens
de
19e
eeuw
groeide
onder
de
Engelse
aristocratie
het
idee
dat
een
goede
behandeling
van
dieren
kon
leiden
tot
een
veredeling
van
de
mens
(Thomas,
1990:
150).
Naarmate
de
gedachte
van
veredeling
van
de
mens
ook
gedeeld
werd
door
burgers
kwam
er
steeds
meer
kritiek
op
dieronvriendelijke
hobby’s,
zoals
jagen
(Tellegen,
1983).
1.2
De
eerste
milieubeweging
Hoewel
de
civilisatietheorie
van
Norbert
Elias
een
verklaring
geeft
voor
de
maatschappelijke
afkeer
van
openbaar
geweld
tegen
mens
en
dier,
geeft
deze
geen
antwoord
op
de
vraag
waar
proactieve
inzet
ter
bevordering
van
dierenwelzijn
door
(groepen)
mensen
vandaan
komt.
In
deze
paragraaf
zal
de
7
ontstaansgeschiedenis
van
dierenwelzijnsorganisaties
in
Nederland
geschetst
worden.
Om
de
ontwikkeling
van
de
dierenbeweging
in
kaart
te
kunnen
brengen,
zal
er
eerst
gekeken
worden
naar
het
ontstaan
van
de
milieubeweging
omdat
de
dierenbeweging
hieruit
ontstaan
is.
De
socioloog
en
milieukundige,
Egbert
Tellegen
deed
historisch‐
sociologisch
onderzoek
naar
de
opkomst
van
sociale
bewegingen
tegen
de
aantasting
van
het
‘leefmilieu’.
Hij
beschrijft
hoe
de
eerste
Nederlandse
verenigde
milieuorganisaties
conservatief
gericht
waren
op
het
beschermen
van
dieren
en
behoud
van
hun
leefmilieu.
Voorbeelden
hiervan
zijn
de
Nederlandse
Vereniging
tot
Bescherming
van
Dieren:
1877,
en
de
Nederlandse
Vereniging
tot
Bescherming
van
Vogels:
1899.
Het
behoud
van
natuur
en
het
opkomen
tegen
dierenmishandeling
werd
een
steeds
belangrijker
vraagstuk.
De
natuur
en
het
welzijn
van
dieren
werd
bedreigd
door
de
toenemende
verstedelijking
en
industrialisatie
van
Nederland
(Tellegen,
1983:
24).
Vlak
na
1900
ontstonden
er
milieuorganisaties,
zoals
de
Vereniging
tot
Behoud
van
Natuurmonumenten
en
Bond
Heemschut.
Deze
waren
bezig
om
het
storten
van
vuilnis
van
de
grote
steden
in
bepaalde
gebieden
tegen
te
gaan.
Een
van
de
eerste
acties
van
de
Vereniging
tot
Behoud
van
Natuurmonumenten
was
de
aankoop
van
het
Naardermeer.
De
voornaamste
reden
dat
milieu
en
dierenorganisaties
tot
stand
kwamen
was
om
dieren
en
haar
natuur
te
beschermen
tegen
de
groeiende
bevolkingsomvang.
1.3
Progressieve
milieuorganisaties
Halverwege
de
jaren
zestig
van
de
vorige
eeuw
ontstond
er
een
nieuwe
stroming
binnen
de
milieubeweging,
die
niet
primair
gericht
was
op
natuurbescherming.
Mensen
verenigden
zich
in
progressievere
milieuactivistische
groeperingen.
In
tegenstelling
tot
de
eerdere
milieubeweging
was
deze
nieuwe
milieubeweging
niet
op
conservatieve
bescherming
gericht.
Deze
nieuwe
stroming
bracht
een
progressieve
milieubeweging
voort
die
gericht
was
op
noodzakelijk
geachte
veranderingen.
Deze
nieuwe
milieubeweging
was
niet
alleen
op
bescherming
gericht.
De
milieuorganisaties
en
haar
leden
gingen
er
steeds
meer
vanuit
dat
drastische
veranderingen
nodig
waren.
Door
deze
progressieve
aanpak
van
de
milieubeweging
kwamen
er
steeds
meer
activiteiten
tegenover
de
politiek
(Tellegen,
1983:
62).
De
milieuvervuiling
nam
toe
door
de
groei
van
industrie,
landbouw
en
verkeer.
In
1972
verscheen
er
een
verontrustend
rapport
van
de
Club
van
Rome
genaamd
‘Grenzen
aan
de
groei’.
In
dit
rapport
waarschuwde
de
Club
van
Rome
voor
de
vervuiling
van
de
wereld
en
de
uitputting
van
natuurlijke
bronnen.
Het
rapport
had
een
grote
impact:
het
zorgde
ervoor
dat
milieubeleid
wereldwijd
op
de
politieke
agenda
kwam
te
staan
(van
Dieren,
1995).
De
milieubeweging
richtte
zich
steeds
vaker
direct
tot
de
politiek.
Door
deze
veranderde
houding
van
milieuorganisaties
kwam
de
overheid
door
de
jaren
8
heen
veelvuldig
in
aanraking
groeperingen
die
opkomen
voor
het
milieu.
De
Nederlandse
overheid
heeft
vaak
rekening
gehouden
met
milieuorganisaties
en
is
gewend
geraakt
aan
hun
kritiek
(Tellegen,
1983:
57).
In
1971
werd
de
Greenpeace
Foundation
opgericht.
Aanvankelijk
had
de
organisatie
de
verhindering
van
walvissenjacht
als
doel.
Naarmate
de
organisatie
groeide,
ontwikkelde
Greenpeace
zich
op
een
steeds
breder
scala
aan
milieubeschermende
activiteiten.
In
de
loop
van
de
jaren
is
Greenpeace
daardoor
veranderd
van
een
groep
milieubehoudende
hippies
tot
een
wereldwijde
organisatie
met
de
middelen
om
wetenschappelijk
onderzoek
uit
te
voeren
en
druk
op
het
politieke
en
economische
beleid
van
diverse
landen
uit
te
oefenen
(Dale,
1996).
Mensen
zetten
zich
steeds
meer
progressief
in
voor
milieubelangen.
In
de
jaren
zestig
ontstaat
een
maatschappelijke
beweging
van
actievoeren
voor
het
milieu
en
de
dieren.
De
milieubeweging
wordt
steeds
meer
actief
in
het
veranderen
van
de
politiek
en
neemt
standpunten
in
voor
het
belang
van
dier
en
milieu.
1.4
Opkomst
van
dierenorganisaties
en
de
PvdD
De
liefde
voor
dieren
werd
tot
de
jaren
zestig
vooral
geuit
in
campagnes
ter
promotie
van
een
goede
behandeling
van
gedomesticeerde
dieren.
Dieren
waar
mensen
baat
bij
hadden
als
deze
gezond
leefden
(zoals
huisdieren),
kregen
een
betere
behandeling
van
mensen.
Dit
eigenbelang
van
de
mens
ten
opzichte
van
de
behandeling
van
dieren
verandert
pas
in
de
jaren
zestig
en
zeventig
toen
organisaties
daadwerkelijk
opkwamen
voor
de
rechten
van
alle
dieren
(Thomas,
1990:
199).
De
Australische
filosoof
Peter
Singer
geldt
als
geestelijk
leider
van
de
moderne
dierenrechtenbeweging
(Parmentier,
2003;
Sagoff,
1984:
36).
Hij
heeft
veel
invloed
gehad
met
zijn
boek
'animal
liberation'
uit
1975
waarin
hij
betoogt
dat
mens
en
dier
in
principe
gelijken
zijn.
Wie
dieren
anders
behandelt
dan
mensen,
doet
aan
discriminatie
van
de
soort.
Dieren
vallen
in
het
morele
gelijkheidsbeginsel
voor
iedereen,
aldus
Singer
(Singer,
1975).
In
de
jaren
tachtig
ontstond
er
een
nieuwe
beweging
die
opkwam
voor
rechten
van
dieren.
Tegenwoordig
kunnen
er
binnen
deze
beweging
twee
ideaaltypische
strategieën
worden
onderscheiden.
De
ideaaltypen
zijn
1)
agressief
activistisch
en
2)
pacifistisch
activistisch.
Iedere
organisatie
kan
gebruik
maken
van
beide
strategieën
om
dierenrechten
na
te
streven.
De
agressieve
activiteiten
protesteren
op
gewelddadige
wijze.
Denk
hierbij
aan
het
inbreken
van
laboratoria
om
proefdieren
te
bevrijden.
Met
dit
soort
van
dierenbevrijding
wordt
op
hardhandig
wijze
tegen
dieronvriendelijke
instanties
opgetreden.
Aan
de
andere
kant
handelen
pacifistische
activisten
binnen
een
organisatie
op
een
vreedzame
manier
voor
dierenrechten.
Hier
wordt
een
politieke
weg
ingeslagen
en
acties
op
juridische
of
politieke
wijze
georganiseerd
(Sagoff,
1984:
43
en
Parmentier,
2003:
16).
9
De
beide
stromingen
blijken
moeilijk
te
verenigen;
hun
verschil
is
er
een
tussen
strijden
en
pleiten.
Uit
eerder
onderzoek
van
de
AIVD
uit
2007
is
gebleken
dat
een
groot
deel
van
de
agressieve
dierenactivisten
geen
behoefte
heeft
aan
een
politieke
boodschap.
Aan
de
andere
kant
heeft
een
pacifistische
politieke
of
juridische
partij
niets
aan
hardhandige
acties
die
buiten
de
wet
vallen.
Het
ontstaan
van
de
Partij
voor
de
Dieren
(PvdD)
De
Partij
voor
de
Dieren
is
een
groep
die
in
2006
als
nieuwkomer
de
Tweede
Kamer
binnen
trad
om
de
belangen
van
dieren
te
vertegenwoordigen.
Leden
van
de
PvdD
zullen
het
eens
zijn
met
de
overtuiging
dat
dieren
het
morele
recht
hebben
op
een
respectvolle
behandeling
door
mensen.
De
PvdD
streeft
ernaar
de
rechten
van
dieren
beter
te
verankeren
in
de
wetgeving.
De
PvdD
is
een
vrij
nieuwe
dierenrechtenorganisatie
en
heeft
voor
een
pacifistische
aanpak
gekozen.
Met
de
intrede
van
de
Partij
voor
de
Dieren
is
er
binnen
de
Nederlandse
dierenorganisaties
een
extra
politieke
dimensie
toegevoegd.
De
PvdD
heeft
geen
duidelijke
linkse
of
rechtse
politieke
signatuur.
Zij
wenden
beleid
aan
voor
de
stimulering
van
dierenrechten,
zodat
de
partij
kan
rekenen
op
steun
van
leden
via
milieu‐
en
dierorganisaties.
Doordat
de
drempel
om
actief
deel
te
nemen
aan
de
PvdD
laag
is,
heeft
deze
groep
een
open
karakter
en
kan
zij
beschikken
over
een
grote,
te
activeren
aanhang
(Jasper,
1999).
Als
je
de
lijn
van
Elias
door
zouden
trekken
dan
zou
je
kunnen
stellen
dat
leden
van
de
PvdD,
dusdanig
ver
geciviliseerd
zijn.
Door
verregaande
emancipatie
zijn
ze
mogelijk
vergevorderde
beschaafde
mensen.
In
paragraaf
4.4
zal
ik
op
deze
stelling
terugkomen.
De
hedendaagse
dierenrechtenbeweging
De
milieubeweging
is
gekenmerkt
door
drie
verschillende
golven
van
emancipatie.
Ten
eerste
was
afkeer
van
geweld
aanleiding
voor
het
beter
behandelen
van
dieren.
Ten
tweede
kwam
er
een
progressieve
golf
van
emancipatie,
waardoor
mensen
actie
gingen
voeren
voor
het
milieu
en
dieren.
En
ten
slotte
pleiten
mensen
voor
de
emancipatie
voor
de
rechten
van
dieren.
Hieruit
is
de
dierenrechtenbeweging
ontstaan.
Tijdens
een
interview
met
de
Volkskrant
in
20042
schatte
socioloog
en
voormalig
adjunct‐directeur
van
de
Dierenbescherming
Bernd
Timmerman
dat
er
in
dat
jaar
ongeveer
vier‐
en‐
een
half
miljoen
mensen
in
Nederland
geld
doneerden
aan
dierenorganisaties.
Deze
dierenorganisaties
zijn
verkokerd
en
werken
weinig
samen.
De
tragiek
van
de
Nederlandse
dierenwelzijnsorganisaties
is
volgens
Timmerman
dan
ook
dat
het
aan
een
gezamenlijke
politieke
richting
en
aanpak
ontbreekt.
De
PvdD
zou
deze
aanpak
kunnen
leiden.
Toch
is
er,
ondanks
de
komst
van
een
mogelijke
politieke
leider
als
de
PvdD,
nog
steeds
een
grote
versnippering
van
milieuorganisaties
in
de
milieubeweging.
2
Volkskrant
16/10/2004
‘Beschermers
in
nood’,
door
Jeroen
Trommelen.
10
2.
Theorieën
van
altruïsme,
reciprociteit
en
sociale
identificatie
2.1
inleiding
in
altruïsme
Het
woord
‘altruïsme’
werd
voor
het
eerst
gebruikt
door
socioloog
en
filosoof
August
Comte.
Het
is
afgeleid
van
het
Latijnse
woord
‘alter’,
wat
‘ander’
betekent.
Comte
omschreef
altruïsme
als
gedrag
dat
gericht
is
op
anderen
in
tegenstelling
van
egoïsme.
In
de
inleiding
is
aangegeven,
dat
theorieën
over
altruïsme
uit
de
biologie,
onvoldoende
verklaring
geven
voor
het
handelen
van
partijleden.
Deze
theorieën
worden
daarom
aangevuld
met
sociologische
verklaringen
voor
de
actieve
inzet
van
partijleden.
Met
behulp
van
deze
theorieën
zullen
de
interviews
geanalyseerd
worden.
Het
definiëren
van
altruïsme
Altruïsme
werd
voor
het
eerst
gebruikt
door
een
socioloog,
tegenwoordig
komt
de
term
vaker
voor
in
de
gedragsbiologie.
Binnen
de
sociobiologie
wordt
deze
term
gebruikt
om
samenwerking
tussen
dieren
te
duiden.
In
evolutionaire
biologische
theorieën
wordt
altruïsme
beschreven
als
een
handeling
waarbij
de
fitness
(overlevingskans
of
voortplantingskans)
van
een
ander
wordt
vergroot
terwijl
dat
ten
koste
gaat
van
de
eigen
fitness.
Bij
mensen
zou
het
begrip
fitness
een
andere
definitie
moeten
hebben
dan
bij
dieren,
omdat
bij
mensen
fitness
meer
inhoud
dan
alleen
voortplanting
en
overleven.
Binnen
de
sociologie
zou
fitness
beschreven
kunnen
worden
als
het
verkrijgen
van
materiële
voordelen
en
het
verbeteren
van
gezondheid.
In
het
onderstaande
figuur
1,
wordt
het
verschil
tussen
biologische
en
sociologische
fitness
weergegeven.
Figuur
1.
Mogelijke
onduidelijkheden
in
de
definitie
van
altruïsme
is
de
vraag
wanneer
iets
goed
is
voor
de
fitness
van
de
ontvanger
en
wanneer
een
handeling
ten
koste
gaat
van
de
gever.
Deze
krijgt
er
later
misschien
iets
voor
terug?
Wanneer
ik
met
mensen
over
dit
onderwerp
praat,
wordt
direct
gevraagd
of
menselijk
handelen
zonder
eigenbelang
bestaat.
Met
alleen
voorbeelden
kan
ik
deze
mensen
niet
altijd
overtuigen
dat
altruïsme
überhaupt
bestaat.
Om
de
vraag
of
altruïsme
bestaat
te
beantwoorden
is
een
duidelijke
definitie
nodig
van
het
begrip.
In
dit
onderzoek
zal
er
verder
niet
worden
ingegaan
of
altruïsme
wel
of
niet
bestaat.
We
gaan
er
in
dit
onderzoek
vooralsnog
van
uit
dat
altruïsme
in
theorie
bestaat.
11
Verschillende
vormen
van
altruïsme
Het
is
mogelijk
dat
altruïstisch
handelen
op
verschillende
niveaus
plaatsvindt.
Om
altruïsme
te
verklaren
zal
ik
een
analyse
maken
van
de
vormen
die
altruïsme
kan
aannemen
en
hoe
ver
altruïsme
kan
reiken.
De
meest
primitieve
en
veelvoorkomende
vorm
van
altruïsme
is
de
zorg
van
ouders
naar
hun
kinderen
toe.
Vanaf
het
eerste
moment
dat
dieren
gingen
zorgen
voor
hun
nakomelingen,
bestaat
er
sociaal
gedrag
waarbij
een
individu
in
het
belang
van
een
ander
handelt.
Bij
de
mens
heeft
het
sociaal
handelen
zich
steeds
verder
gedifferentieerd
in
talloze
tussen‐
en
binnengroepsverbanden.
Sociale
differentiatie
heeft
er
toe
geleid
dat
mensengroepen
steeds
groter
zijn
geworden
(Elias,
1971:
157‐177).
Doordat
groepen
groter
zijn
geworden
kan
onbaatzuchtig
gedrag
op
een
grotere
schaal
verspreid
worden.
Steeds
meer
handelingen
worden
verricht
ten
gunste
van
mensen
buiten
de
directe
sociale
omgeving.
In
morele
geschriften
wordt
verwezen
naar
het
feit
dat
mensen
zich
moeten
richtten
op
grotere
sociale
verbanden
(Koopmans,
2006:
130).
Zo
staat
er
in
de
Bijbel
dat
mensen
zelfs
hun
vijanden
lief
moeten
nemen.
Liefdadigheid
wordt
wereldwijd
via
goede
doelen
en
belangenorganisaties
verspreid.
Zo
kunnen
mensen
door
vreemden
geholpen
worden
met
wie
ze
anders
nooit
in
contact
zouden
komen.
De
meeste
belangenorganisaties
zetten
zich
in
voor
andere
mensen,
maar
sommige
komen
voor
andere
levensvormen
op.
Mensen
handelen
ook
altruïstisch
ten
opzichte
van
al
het
leven.
Geïnspireerd
op
een
indeling
van
Koopmans
zijn
er
vier
niveaus
van
altruïsme
te
onderscheiden
3:
verwantschapsaltruïsme,
groepsaltruïsme,
humanitair
altruïsme
en
universeel
altruïsme.
Tussen
deze
verschillende
vormen
van
altruïsme
zijn
niet
altijd
duidelijke
grenzen
te
trekken.
Zo
zijn
families
afhankelijk
van
groepen
en
gaat
het
humanitaire
belang
vaak
hand
in
hand
met
groepsbelang
(Wilterdink,
2006).
Verwantschapsaltruïsme
heeft
per
definitie
betrekking
op
familie
en
verwantschap.
Groepsaltruïsme
zegt
automatisch
iets
over
de
samenwerking
binnen
een
groep
mensen.
Humanitair
altruïsme
heeft
betrekking
op
mensen
die
hulp
bieden
aan
andere
mensen
die
niet
tot
de
eigen
groep
horen.
Ten
slotte
heeft
universeel
altruïsme
betrekking
op
altruïstisch
handelen
ten
behoeve
van
zowel
soortgenoten
als
niet
soortgenoten,
en
uiteindelijk
al
het
leven
op
aarde.
In
de
volgende
paragrafen
zal
ik
deze
vormen
van
altruïsme
nader
verklaren
en
uitwerken.
2.2
Verwantschapsaltruïsme
3
Voor
de
indeling
van
Ruud
Koopmans
verwijs
ik
door
naar:
mysterie
van
naastenliefde
12
Als
we
over
verwantschapsaltruïsme
spreken,
dan
praten
niet
alleen
over
menselijk
handelen.
Bij
dieren
bestaan
er
ook
vormen
van
verwantschapsaltruïsme
(Hamilton,
1964).
individuen
zijn
in
de
loop
van
de
evolutie
zodanig
gaan
samenwerken,
dat
ze
steeds
meer
afhankelijk
van
elkaar
zijn
geworden.
De
evolutionaire
oorsprong
van
generositeit
ligt
in
de
selectie
van
die
gedragingen
die
het
gunstigst
zijn
voor
de
overleving
van
de
meest
nabije
verwanten
(Komter,
2007:
369).
Verwantschapsaltruïsme
van
een
werkster
in
een
mierenkolonie
Een
voorbeeld
van
verwantschapsaltruïsme
is
het
leven
van
een
werkster
in
een
mierenkolonie.
Haar
hele
leven
offert
zij
zich
op
voor
de
kolonie.
Zij
zorgt
haar
hele
leven
voor
de
eitjes
en
nakomelingen
van
verwanten.
De
evolutiebioloog
William
Hamilton
schreef
in
1964
een
artikel
waarin
hij
op
wiskundige
wijze
dit
gedrag
van
werkmieren
en
dus
ook
dit
soort
altruïsme
bij
mieren
verklaart.
Om
het
raadsel
van
de
werkmieren
op
te
lossen
moet
er
mathematisch
gekeken
worden
naar
de
mate
van
genetische
verwantschap
(Hamilton,
1964).
Vrouwtjesmieren
krijgen
allemaal
dezelfde
genen
van
de
vader.
De
moeder
geeft
50%
dezelfde
genen
aan
haar
kinderen.
Zussen
bij
mieren
zijn
dus
75%
genetisch
verwant
en
dat
is
meer
dan
de
verwantschap
met
hun
eigen
nakomelingen,
als
zij
kinderen
zouden
krijgen4.
Genetische
verwanten
helpen
elkaar
vaker
vanuit
gemeenschappelijk
genetisch
belang.
Verwantschapsaltruïsme
bij
mensen
Het
model
van
Hamilton
is
haast
onmogelijk
toe
te
passen
in
sociologisch
onderzoek.
Bij
mensen
is
het
altruïstische
gedrag
ten
opzichte
van
de
genetische
verwantschap
niet
zo
extreem
als
bij
de
mierenkolonie
die
Hamilton
beschrijft.
Volgens
dit
model
zou
er
een
bepaalde
meetbare
toename
in
menselijk
altruïsme
moeten
zijn
naarmate
twee
individuen
meer
genetisch
verwant
zijn
(Buskes,
2006:
123).
Het
model
is
daarom
onbruikbaar
als
verklaring
voor
altruïstisch
gedrag
van
mens
naar
dier.
Bij
mensen
wordt
verwantschapsaltruïsme
voornamelijk
geuit
in
de
vorm
van
ouderlijke
zorg
en
de
hulp
van
familieleden.
2.3
Groepsaltruïsme
en
sociale
identificatie
De
lijn
tussen
verwantschapsaltruïsme
en
groepsaltruïsme
is
niet
altijd
eenvoudig
te
trekken.
Mensen
leven
in
grote
groepen
en
zijn
daarvan
afhankelijk.
Ook
een
familie
is
afhankelijk
van
grotere
groepen.
Groepsaltruïsme
is
gericht
op
het
helpen
van
mensen
die
tot
de
eigen
groep
behoren
ten
koste
van
de
eigen
fitness.
Dit
soort
altruïsme
wordt
beschreven
in
de
studie
over
zelfmoord
van
socioloog
Emile
Durkheim,
waar
hij
schrijft
over
altruïstische
zelfmoord
(Durkheim,
1952:
217).
Een
bekend
voorbeeld,
dat
weliswaar
niet
in
het
boek
van
Durkheim
wordt
4
Dawkins
geeft
in
zijn
boek
“de
zelfzuchtige
genen”op
pagina
314‐
320,
een
uitgebreide
verklaring
van
verwantschap
bij
mieren.
13
gemeld,
zijn
de
kamikaze
piloten.
Tijdens
de
Tweede
Wereldoorlog
lieten
Japanse
piloten
zichzelf
als
levende
bommen
neerstorten
met
hun
vliegtuig.
Zo
gaven
Japanners
hun
leven
om
het
land
van
de
rijzende
zon
een
dienst
te
bewijzen.
Terroristen
zijn
dus
ook
groepsaltruïsten
mits
de
groep,
waarvoor
zij
zichzelf
opofferen,
hier
ook
daadwerkelijk
baat
bij
heeft.
Sociale
identificatie
als
stimulans
voor
Groepsaltruïsme
Groepsaltruïsme
richt
zich
op
het
bevorderen
van
de
belangen
van
de
eigen
groep
en
de
leden.
Gewenst
gedrag
wordt
gewaardeerd,
gestimuleerd
en
door
anderen
nagebootst.
Hierdoor
ontstaan
culturele
normen
en
waarden
die
vervolgens
worden
doorgegeven
aan
andere
groepsleden.
Door
de
gezamenlijke
normen
en
waarden
kan
er
een
gevoel
ontstaan
dat
andere
mensen
‘hetzelfde’
zijn,
een
‘wij‐gevoel’.
Dit
gebeurt
bij
allerlei
groepsvormingen.
Abram
de
Swaan
noemt
dit
proces
sociale
identificatie.
Sociale
identificatie
is
een
proces
waarbij
mensen
zich
emotioneel
betrokken
gaan
voelen
bij
een
groep
en
zich
ermee
identificeren
(de
Swaan,
1993:
7).
Een
groep
onderneemt
collectieve
actie,
waarin
gezamenlijke
activiteiten
gedeelde
herinneringen
opleveren.
Hierdoor
kan
een
persoon
een
sterke
identificatie
met
de
groep
ontwikkelen
en
wordt
het
wij‐gevoel
versterkt.
Dit
wij‐ gevoel
zorgt
ervoor
dat
mensen
binnen
of
buiten
de
groep
vallen.
Zo
ontwikkelt
de
groep
een
mechanisme
van
opname
en
uitsluiting
van
mensen
(de
Swaan,
1993:
10).
Sociale
identificatie
kan
als
een
katalysator
werken
voor
onbaatzuchtig
gedrag
naar
de
groep.
Wanneer
een
persoon
in
het
voordeel
van
de
groep
handelt
zonder
er
materiële
voordelen
voor
terug
te
krijgen,
is
er
sprake
van
groepsaltruïsme.
Emotionele
betrokkenheid
bij
de
groep
is
een
van
de
beweegredenen
dat
mensen
altruïstisch
voor
een
groep
handelen.
2.4
Humanitair
altruïsme
Humanitair
altruïsme
gaat
een
stuk
verder
dan
alleen
opofferingsgezindheid
binnen
een
groep.
Het
gaat
om
het
geven
van
steun
aan
mensen
die
buiten
de
eigen
groep
leven.
Deze
vorm
van
altruïsme
is
alleen
bij
mensen
waargenomen.
Een
chimpansee
uit
Artis
zal
zich
bijvoorbeeld
niet
bekommeren
om
een
Afrikaanse
chimpansee
wiens
leven
bedreigd
wordt.
Daarentegen
zamelen
mensen
wel
geld
in
om
scholen
te
laten
bouwen
voor
anderen
die
ze
nooit
in
hun
leven
zullen
ontmoeten.
Dat
mensen
anderen
helpen
aan
de
andere
kant
van
de
wereld
komt
tegenwoordig
veelvuldig
voor.
Er
zijn
talloze
goede
doelen
waar
mensen
zich
sterk
voor
anderen
maken
en
duizenden
mensen
die
aan
arme
landen
humanitaire
hulp
geven
(Koopmans,
2006:
131).
De
socioloog
Theo
Schuyt
heeft
op
landelijke
schaal
onderzoek
gedaan
naar
filantropie
onder
Nederlanders.
Hierin
wordt
duidelijk
dat
het
geefgedrag
aan
anderen
pas
wordt
opgewekt
wanneer
behoeften
zichtbaar
worden.
Er
zijn
drie
belangrijke
factoren
die
geefgedrag
opwekken.
Ten
eerste
de
media‐aandacht.
14
Ten
tweede
wordt
er
sneller
gegeven
aan
mensen
als
zij
in
nood
zijn
en
aan
de
situatie
zelf
niets
kunnen
doen.
En
ten
slotte
speelt
een
mogelijke
sociale
binding
tussen
de
gevers
en
de
slachtoffers
een
rol
(Schuyt,
2007:
38‐45).
2.5
Universeel
altruïsme
De
laatste
vorm
van
altruïsme
is
niet
terug
te
herleiden
tot
verwantschapsaltruïsme,
groepsaltruïsme
of
humanitair
altruïsme,
want
daarbij
is
onzelfzuchtig
handelen
gericht
op
mensen.
De
laatste
vorm
van
altruïstisch
handelen
gaat
verder
dan
alleen
de
menselijke
soort
en
is
ook
gericht
op
dieren
en
zelfs
planten.
De
definitie
van
universeel
altruïsme
klinkt
heel
eenvoudig,
maar
is
moeilijk
concreet
te
maken.
Universeel
altruïsme
richt
zich
in
principe
tot
al
het
leven.
Vanuit
de
biologie
is
de
definitie
van
leven,
iets
wat
met
behulp
van
een
eigen
metabolisme
zichzelf
kan
laten
groeien,
voortplanten
en
zich
kan
aanpassen.
Verder
zal
ik
mijn
handen
niet
branden
aan
het
ethische
vraagstuk
van
leven,
want
met
de
vorige
definitie
kan
zelfs
vuur
tot
leven
gewekt
worden.
Er
is
een
subjectieve
grens
aan
wat
leven
is.
Menselijke
identificatie
en
hiërarchie
van
leven
Vanuit
het
menselijke
perspectief
bestaat
er
een
hiërarchie
van
leven.
De
mate
van
identificatie
van
mensen
met
dieren
varieert.
Een
dier
dat
meer
menselijke
karakteristieken
vertoont
of
een
groter
bewustzijn
lijkt
te
hebben
komt
sneller
in
aanmerking
voor
hulp.
Hoe
en
in
welke
mate
dieren
wezens
zijn
met
bewustzijn
is
moeilijk
wetenschappelijk
vast
te
stellen
(Singer,
1973:
2).
Uit
onderzoek
van
Serpell
en
Paul
blijkt
dat
eigenaren
van
huisdieren
hun
dier
beschouwen
als
deel
van
hun
eigen
familie.
De
meeste
mensen
die
huisdieren
hebben
denken
dat
huisdieren
een
bewustzijn
hebben
en
weten
wie
hun
eigenaar
is.
Het
gevoel
van
een
hechte
verwantschap
ontstaat
doordat
mensen
in
nauw
contact
staan
met
het
dier.
Dierenliefhebbers
zien
dieren
soms
als
hun
verwanten
(Serpell
en
Paul,
1994).
2.6
Altruïsme
en
reciprociteit
Het
komt
voor
dat
mensen
gedrag
op
het
eerste
gezicht
als
altruïstisch
beoordelen.
Bij
nadere
inspectie
blijkt
echter
dat
de
vrijgevige
handeling
uiteindelijk
iets
oplevert.
In
menselijk
handelen
schuilt
de
wederkerigheid
van
hulp
en
geholpen
worden.
In
eerste
instantie
lijkt
het
opkomen
voor
dieren
altruïstisch,
want
de
fitness
van
dieren
wordt
vergroot.
Singer
durft
zelfs
te
stellen
dat
het
geven
van
rechten
aan
dieren
door
mensen,
altruïstisch
is.
Dieren
hebben
namelijk
zelf
geen
mogelijkheid
om
rechten
op
te
eisen
met
behulp
van
protest
of
geweld
(Singer,
1973:
7).
Maar
als
de
fitness
van
de
uitvoerende
er
niet
slechter
op
wordt,
dan
is
er
geen
sprake
van
altruïsme.
Er
kan
zelfs
sprake
zijn
van
reciprociteit
wanneer
mensen,
15
door
dieren
te
helpen,
zelf
voordelen
krijgen
in
de
vorm
van
bijvoorbeeld
materiële
winst
(Parmentier,
2003:
18).
Objectief
en
subjectief
altruïsme
De
vraag
is
of
mensen
die
actief
lid
worden
van
de
PvdD
daar
voordeel
uit
kunnen
halen?
Een
persoon
kan
vrijgevig
handelen
ten
opzichte
van
dieren
en
daar
de
prijs
voor
betalen.
Dit
is
een
vorm
van
objectief
altruïsme.
Bij
objectief
altruïsme
heeft
de
gever
kosten
en
de
ontvanger
heeft
voordeel
van
de
hulp.
Figuur
2.
Er
zijn
mensen
die
anderen
bewust
helpen.
Het
vrijgevige
individu
is
zich
bewust
van
de
winst
van
de
ander
en
het
verlies
van
de
eigen
fitness.
In
deze
situatie
is
er
sprake
van
subjectief
altruïsme.
In
het
geval
van
subjectief
altruïsme
handelen
mensen
vrijgevig
voor
de
fitness
van
een
ander
en
verwachten
zij
daar
niets
voor
terug
te
krijgen.
Figuur
3.
Objectief
en
subjectief
altruïsme
kunnen
samengaan.
Met
een
subjectief
altruïstische
handeling
wordt
er
geen
wederdienst
verwacht.
Als
er
geen
wederdienst
volgt
op
de
bewuste
handeling,
dan
is
er
sprake
van
subjectief
en
objectief
altruïsme.
Verschillende
vormen
van
reciprociteit
Als
er
wel
een
dienst
tegenover
staat
is
de
handeling
niet
altruïstisch
maar
reciprook.
Er
zijn
er
twee
manieren
om
te
kijken
naar
de
wederdiensten
die
verkregen
worden
uit
reciprociteit.
Ten
eerste
is
er
bij
reciprociteit
verschil
in
tijdsbestek
hoe
lang
een
wederdienst
op
zich
laat
wachten.
Op
een
korte
termijn
kan
een
handeling
uit
‘goodwill’
niets
opleveren,
op
lange
termijn
kan
deze
actie
worden
beloond
en
wordt
de
actie
reciprook.
Reciprociteit
kan
op
lange
en
korte
termijn
ontstaan.
Ten
tweede
kan
er
onderscheid
gemaakt
worden
tussen
manifeste
en
latente
reciprociteit.
Als
er
strategisch
gekozen
wordt
voor
een
vrijgevige
handeling
om
vroeg
of
laat
voordeel
van
te
krijgen,
is
dit
manifest
reciprook
gedrag.
Stel,
je
wordt
lid
van
de
PvdD
omdat
je
dan
een
vegetarisch
16
kookboek
krijgt,
dan
is
dit
manifest
reciprook
gedrag.
Je
wordt
lid
van
de
PvdD
voor
vijf
euro
en
je
krijgt
een
kookboek
(materiële
waarde).
Als
iemand
bewust
handelt
en
niet
uit
gaat
van
een
wederdienst,
maar
toch
een
dienst
terug
krijgt,
is
er
sprake
van
latente
reciprociteit.
Een
lid
dat
afscheid
neemt
zonder
iets
te
verwachten
zou
bij
het
afscheid
nemen,
beloond
kunnen
worden.
Dit
is
een
voorbeeld
van
latente
reciprociteit.
Tussen
deze
vormen
van
reciprociteit
zijn
verschillende
combinaties
mogelijk.
Er
zijn
veel
voorbeelden
te
bedenken
van
manifeste
reciprociteit
die
op
korte
termijn
wederkerig
zijn
(zoals
lid
worden
van
de
PvdD
voor
het
kookboek).
In
figuur
4
worden
de
mogelijke
vormen
van
wederkerigheid
schematisch
weergegeven.
Figuur
4.
Lange
termijn
reciprociteit
zal
naar
verwachting
vaak
samengaan
met
een
latente
vorm
van
reciprociteit,
omdat
er
niet
direct
iets
terug
verwacht
wordt.
Des
te
langer
een
wederdienst
op
zich
laat
wachten,
des
te
groter
de
waarschijnlijkheid
is
dat
de
reciprociteit
latent
was.
Net
als
bij
altruïsme
zijn
er
vier
soorten
reciprociteit
te
categoriseren.
In
de
volgende
paragrafen
wordt
uitgelegd
hoe
deze
vier
vormen
van
reciprociteit
voorkomen.
2.7
Reciprociteit
bij
verwanten
17
Eerder
heb
ik
verklaard
dat
ouders
hun
kinderen
opvoeden
vanuit
altruïsme.
Toch
is
er
een
mogelijkheid
dat
ouders
hun
kinderen
opvoeden
en
daar
later
voordelen
van
krijgen.
Dit
kan
een
vorm
van
latente
of
manifeste
reciprociteit
zijn
op
lange
termijn.
Er
zijn
handelingen
waar
op
een
manifeste
manier
een
wederdienst
voor
terug
wordt
verwacht.
Dit
is
vaak
het
geval
bij
nepotisme,
dit
soort
manifeste
reciprociteit
komt
met
name
voor
bij
volwassen
familieleden.
Deze
familiebanden
zijn
langdurig
en
familieleden
voelen
zich
moreel
toegewijd
aan
de
familierelatie
(Gormley,
1996:
583).
2.8
Groepsreciprociteit
Mensen
zijn
afhankelijk
van
andere
mensen
in
het
dagelijkse
leven,
bewust
of
onbewust.
Een
van
de
grondleggers
van
de
sociologie,
Max
Weber,
benoemde
sociaal
gedrag
als
gedrag
dat
zich
oriënteert
op
anderen
(Weber,
1964:
88).
Reciprociteit
in
groepen
dieren
Reciprociteit
binnen
een
groep
is
vanaf
het
begin
van
de
mensheid
al
aanwezig.
Het
is
gedrag
dat
in
het
sociale
leven
is
ingebed
(Trivers,
1971:
48).
Volgens
gedragsbiologen
vertonen
primaten
veel
gelijkenis
in
gedrag
met
mensen
en
andersom.
Er
zijn
voorbeelden
van
groepen
apen
die
eten
met
elkaar
delen
en
groepen
apen
die
hun
territoria
samen
verdedigen
(de
Waal,
1996:
160
en
194‐ 196).
Het
gebeurt
ook
bij
andere
diersoorten,
zoals
bij
vleermuizen,
leeuwen
en
olifanten,
ook
bij
hen
zijn
vormen
van
samenwerking
binnen
een
groep
waarneembaar
(Wilkinson,
1988:
98).
Toch
kan
er
niet
meteen
gesproken
worden
van
altruïsme.
Binnen
de
biologie
wordt
dit
handelen
aangeduid
als
‘wederkerig
altruïsme’
(Trivers,
1971).
Dit
sociale
gedrag
van
dieren
is
dus
in
wezen
op
reciprociteit
gebaseerd.
Een
naaste
verwant
van
de
mens,
de
chimpansee
kent
verschillende
vormen
van
wederkerigheid
in
groepsverband
(De
Waal,
2009:
128‐133).
Het
bekendste
voorbeeld
van
primaten
en
wederkerigheid
is
het
vlooigedrag.
Binnen
een
kolonie
van
een
groep
chimpansees
is
er
soms
een
vlooienplaag.
Een
individuele
aap
kan
zichzelf
niet
overal
vlooien,
zoals
op
zijn
rug.
Daar
heeft
de
primaat
hulp
bij
nodig
van
een
andere
chimpansee
die,
ongeacht
of
hij
familielid
is,
bereid
is
om
te
helpen.
Om
van
dit
vlooienprobleem
af
te
komen,
heeft
de
aap
dus
een
vriendendienst
nodig
van
een
andere
aap
(De
Waal,
2009:
129).
Het
tegengaan
van
freeriden
binnen
een
groep
De
bioloog
Robert
Trivers
heeft
in
1971
met
behulp
van
de
speltheorie
duidelijk
gemaakt
dat
het
van
belang
is
dat
iedereen
met
het
sociale
gedrag
meedoet.
Maar
ook
dat
individuen
die
geen
wederdienst
verrichten
opgemerkt
kunnen
worden
en
uiteindelijk
bestraft
(Trivers,
1971:
45‐54).
Bij
dieren
is
het
vlooien
van
apen
een
goed
voorbeeld
van
groepsreciprociteit.
Dit
gaat
uit
van
het
principe:
‘Als
jij
mij
vlooit
dan
vlooi
ik
jou
terug’.
Het
uitgaan
van
de
wederdienst,
in
dit
geval
vlooien,
is
een
vorm
van
reciprociteit
op
vrij
18
korte
termijn.
Het
vlooigedrag
heeft
zo
een
sociale
functie.
In
primatengroepen
is
er,
net
als
bij
mensen,
geringe
vrijheid
om
deze
dienst
niet
terug
te
verlenen
door
sociale
druk
en
coöperatieve
drang
(de
Waal,
1996:
192‐224).
Als
een
individu
wel
het
voordeel
van
de
groep,
maar
niet
de
lasten
heeft,
freeriden,
dan
kan
dit
opgemerkt
worden
binnen
de
sociale
groep.
Dit
zou
ertoe
kunnen
leiden
dat
onbehulpzame
leden
gestraft
kunnen
worden
door
moralistisch
geweld
(Trivers,
1971:
49).
Ik
zal
mij
nu
verder
richten
op
menselijk
gedrag.
Doordat
de
freeriders
bestraft
kunnen
worden,
handelen
mensen
in
dienst
van
de
groep
vanuit
een
bepaald
eigenbelang.
Door
de
culturele
regels
te
volgen
en
vrijgevig
te
zijn
naar
anderen
binnen
de
groep
vergroot
een
individu
de
kansen
op
overleving
van
de
groep.
Mensen
die
handelen
in
het
belang
van
de
groep
kunnen
ook
de
baten
van
de
groep
krijgen
(Koopmans,
2006:
129).
Daarom
biedt
een
groep
voordelen
voor
een
individu
(de
Swaan,
1993:
11).
Om
bij
een
groep
te
komen,
moet
een
mogelijk
lid
laten
zien
dat
hij
of
zij
zich
gepast
kan
gedragen.
De
persoon
moet
een
bepaalde
habitus
hebben
voordat
hij
voordelen
kan
halen
uit
zijn
groepsparticipatie
(Bourdieu,
1989).
Verschillende
soorten
kapitaal
De
socioloog
Pierre
Bourdieu
ontwikkelde
het
idee
van
verschillende
vormen
van
‘kapitaal’
waar
mensen
binnen
‘velden’
om
strijden.
Velden
zijn
sociale
ruimtes
waarbinnen
strijd
plaatsvindt
om
de
schaarse
middelen
(kapitaal).
De
samenleving
kan
gezien
worden
als
een
lappendeken
van
verscheidene
velden
(wetenschap,
politiek,
kunst
etc.)
waarin
bepaalde
normen,
waarden
ofwel
culturen
heersen.
De
habitus
is
de
belichaming
van
deze
veldspecifieke
waarden
en
normen
(Bourdieu,
1989).
Individuen
die
zich
in
bepaalde
velden
bewegen
houden
zich
aan
de
‘regels’
die
binnen
deze
culturen
gelden;
ze
passen
hun
habitus
aan
op
het
veld
waarin
ze
zich
bevinden.
Om
in
een
veld
macht
en
invloed
te
verwerven
worden
de
verschillende
soorten
vormen
van
kapitaal
ingezet.
Het
meest
concrete
voorbeeld
van
een
kapitaal
is
economisch
kapitaal
(het
bezitten
van
goederen
en
geld),
maar
ook
via
de
inzet
van
sociaal
kapitaal
(relaties
en
netwerken),
cultureel
kapitaal
(kennis
en
informatie)
en
symbolisch
kapitaal
(eer,
prestige
en
status)
kan
een
individu
macht
en
invloed
uitoefenen
(Bourdieu,
1989).
De
positie
van
een
persoon
in
de
groep,
bijvoorbeeld
binnen
een
politieke
partij,
wordt
bepaald
door
het
relatieve
gewicht
van
het
kapitaal
waar
hij
of
zij
over
beschikt.
Bourdieu
stelt
dat
kapitaal
‘gestolde
arbeid’
is.
Hierdoor
heeft
het
doorgaans
tijd
nodig
om
te
accumuleren
en
vormt
een
potentieel
voordeel
(Bourdieu,
1989).
Financiële
reciprociteit
via
sociaal
en
cultureel
kapitaal.
Sociaal
kapitaal
bestaat
uit
een
netwerk
van
potentiële
hulpbronnen
die
een
actor
kan
aanwenden.
Een
groepslid
kan
daarom
voordeel
halen
uit
het
maken
van
netwerken
(sociaal
kapitaal).
Netwerksocioloog
Mark
Granovetter
onderscheid
twee
soorten
van
sociale
banden.
Ten
eerste
is
het
contact
maken
met
mensen
uit
andere
netwerken
het
aanmaken
van
‘weak
ties’.
De
‘weak
tie’
19
kan
worden
gebruikt
om
netwerken
aaneen
te
sluiten.
Door
deze
positie
tussen
twee
netwerken
kan
een
actor
bijvoorbeeld
financieel
voordeel
halen
(Granovetter,1983:
202).
Ten
tweede
zijn
contacten
tussen
mensen
in
vriendschappen
en
verwantschapsrelaties
‘strong
ties’.
In
een
‘strong
tie’
hebben
mensen
relatief
veel
en
hecht
contact
met
elkaar,
deze
relaties
vereisen
een
grotere
investering
en
worden
op
lange
termijn
opgebouwd.
Een
groep
kan
eigen
cultureel
kapitaal
ontwikkelen
met
bijpassende
vaardigheden.
Uit
deze
aangeleerde
capaciteiten
kan
iemand
kennis
verkrijgen
(Bourdieu,
1986:
47).
Deze
belichaming
van
cultureel
kapitaal
kan
later
mogelijk
economische
voordelen
geven.
Cultureel
kapitaal
kan
worden
ingezet
in
een
verdere
carrière
(Bourdieu,
1989:
123).
Symbolisch
kapitaal
Naarmate
meer
mensen
waardering
tonen
kan
het
lid
meer
status
verwerven
en
macht
verkrijgen.
De
vraag
is
echter
of
iemand
hiermee
zijn
fitness
vergroot.
Een
persoon
krijgt
geen
materiële
voordelen,
wanneer
het
symbolisch
kapitaal
vergroot
wordt.
Als
een
persoon
handelt
en
daar
een
bepaalde
eer
voor
terugkrijgt,
dan
gaat
het
om
altruïsme
en
niet
om
reciprociteit.
Toch
moet
dit
beeld
genuanceerd
worden.
Een
persoon
met
veel
symbolisch
kapitaal
kan
een
belangrijke
positie
innemen
in
de
groep
en
daar
een
bepaald
voordeel
uit
halen.
Symbolisch
kapitaal
kan
namelijk
aangewend
worden
om
waarden
en
normen
(cultureel
kapitaal)
binnen
de
groep
bij
te
stellen
(Bourdieu,
1989:
60)
2.9
Humanitaire
reciprociteit
Er
bestaat
ook
een
manier
van
handelen
waarin
een
persoon
mensen
buiten
de
groep
voordelen
verschaft.
Het
tonen
van
onbaatzuchtigheid
is,
in
de
ogen
van
socioloog
Koopmans,
een
mechanisme
tussen
machtigen
en
onmachtigen.
Humanitaire
hulp
zou
uiteindelijk
iets
op
kunnen
leveren.
Het
betonen
van
opofferingsgezindheid
voor
mensen
buiten
de
groep
maakt
deze
partij
ontvankelijker
voor
het
toelaten
van
de
culturele
boodschap
van
de
gever
(Koopmans,
2006;
p.134).
Zo
houden
de
mensen
die
geven
aan
mensen
buiten
de
groep
politieke
bondgenoten
over
aan
hun
vrijgevigheid
of
afnemers
van
producten.
Koopmans
meent
ook
dat
het
niet
uitmaakt
of
mensen
zich
ervan
bewust
zijn
dat
er
voordeel
uit
te
halen
valt:
“Humanitaire
hulpverleners
zijn,
gewild
of
ongewild,
besmettelijke
dragers
van
de
cultuur
waaruit
zij
afkomstig
zijn…
Ik
durf
de
hypothese
aan
dat
onbaatzuchtig
altruïsme
vaak
een
rol
speelt
bij
de
bekering
van
mensen
tot
een
nieuwe
religie
of
sekte.”
(Koopmans,
2006)
Maar
als
naastenliefde
een
manier
is
om
anderen
meer
cultureel
aan
zichzelf
en
de
eigen
groep
te
binden,
is
humanitaire
hulp
een
vorm
van
groepsbelang
(Wilterdink,
2006).
Het
verschil
is
dat
bij
groepsreciprociteit
het
individu
zich
20
richt
op
het
belang
van
de
groep
en
krijgt
hier
persoonlijk
wat
voor
terug.
Bij
humanitaire
reciprociteit
handelt
het
individu
in
het
belang
van
een
veel
groter
geheel,
namelijk
mensen
buiten
de
groep
en
de
mensheid
als
geheel.
Ook
komt
de
wederkerigheid
de
groep
ten
goede
en
niet
direct
het
individu.
Wederkerigheid
vanuit
collectief
niveau
Een
handeling
die
altruïstisch
lijkt
ten
opzichte
van
de
mensheid,
bijvoorbeeld
het
werken
aan
wereldwijde
mensenrechten,
lijkt
misschien
niet
direct
voordeel
te
bieden
aan
een
groep
die
al
mensenrechten
heeft.
Mensenrechten
zijn
in
feite
een
vorm
van
Cultureel
Kapitaal.
De
dominante
groep
beschikt
over
het
Symbolische
Kapitaal
om
mensenrechten
als
norm
te
stellen
bij
een
andere
cultuur.
De
strijd
voor
mensenrechten
kan
de
groep
populair
maken.
Hierdoor
kunnen
mensen
uiteindelijk
gaan
sympathiseren
met
deze
groep,
of
zelfs
vrijgevig
handelen
naar
de
groep
met
mensenrechten
.
2.10
Universele
reciprociteit
Bij
gedomesticeerde
dieren
die
door
mensen
gebruikt
worden,
zoals
in
de
landbouw,
speelt
reciprociteit
een
grote
rol.
De
dieren
krijgen
een
betere
behandeling
omdat
de
mens
voordeel
uit
een
fit
dier
haalt.
Een
paard
heeft
meer
energie
en
kracht
als
het
een
goed
dieet
voorgeschoteld
krijgt.
Wederkerigheid
door
sympathie
Door
mensen
bewust
te
maken
van
de
slechte
leefomstandigheden
waaronder
sommige
dieren
leven,
kan
een
groep
rekenen
op
sympathie
van
de
dierenliefhebbers.
De
universele
weldoeners
kunnen
voordeel
halen
uit
het
feit
dat
zij
een
bepaalde
bewustwording
en
sentiment
verspreiden
bij
dierenliefhebbers.
Door
sympathie
van
deze
mensen
kan
de
partij
leden
en
donaties
genereren.
Het
verschil
tussen
universele
reciprociteit
en
humanitaire
reciprociteit
zit
grotendeels
in
de
motivatie
van
handelen.
Als
mensen
zich
bewust
inzetten
voor
dieren
of
planten,
dan
is
er
sprake
van
een
universeel
motief.
Ook
zal
de
ontvanger
bij
universele
reciprociteit
zich
niet
als
afnemer
van
de
cultuur
gedragen,
zoals
dat
wel
het
geval
kan
zijn
bij
humanitaire
reciprociteit.
Dieren
zijn
niet
in
staat
om
de
culturele
boodschap
van
mensen
toe
te
laten
en
die
vervolgens
over
te
nemen.
In
het
volgende
figuur
worden
de
vier
vormen
van
wederkerigheid
schematisch
weergegeven.
Iedere
ring
staat
voor
de
mogelijke
ontvanger
van
diensten.
De
gele
pijl
geeft
aan
op
welke
manier
een
dienst
verleend
wordt.
21
Figuur
5.
22
3.
Methode
van
onderzoek
Om
te
onderzoeken
wat
de
verklaringen
van
mensen
zijn
om
lid
te
worden
van
de
PvdD,
moet
er
inzicht
verkregen
worden
van
de
leden.
Deze
inzichten
zijn
persoonsafhankelijk
en
dus
kwalitatief.
Om
erachter
te
komen
wat
de
motieven
zijn
om
lid
te
worden,
bieden
interviews
een
goede
uitkomst.
Het
probleem
van
interviews
blijft
echter
dat
respondenten
bewust
hun
verhaal
vertellen.
Soms
moet
ik
verder
kijken
en
proberen
te
achterhalen
wat
onbewust
ten
grondslag
ligt
aan
het
actieve
lidmaatschap.
De
onderzoeker
als
deelnemer
van
de
groep
van
dierenliefhebbers
Zelf
ben
ik
lid
van
de
PvdD
geworden,
dus
maakte
ik
officieel
een
deel
uit
van
de
groep.
Op
het
moment
dat
ik
op
zoek
ging
naar
respondenten
was
het
verkiezingstijd.
Tijdens
deze
verkiezingscampagnes
willen
politieke
partijen
vaak
hun
verhaal
kwijt
om
goed
in
het
nieuws
te
komen,
alle
publiciteit
is
ten
slotte
mooi
meegenomen.
3.1
Voorbereiding
van
interviews
Ik
stortte
mij
op
de
politieke
inhoud
van
de
partij
om
een
beter
beeld
te
krijgen
van
de
standpunten.
Nieuwsberichten
van
de
PvdD
en
het
verkiezingsprogramma
gaf
mij
de
achtergrondinformatie.
Nadat
ik
twee
docenten
politicologie
gevraagd
had
over
hun
opvattingen
over
de
PvdD,
heb
ik
een
leidraad
gemaakt
voor
de
interviews
die
ik
wilde
gaan
afnemen.
Het
streven
was
om
vijftien
leden
te
interviewen.
Een
goede
mogelijkheid
om
aan
deze
respondenten
te
komen
leek
mij
door
de
provinciaal
geregelde
regionale
werkgroepen
te
benaderen.
Via
de
website
van
de
PvdD
kon
ik
eenvoudig
alle
mailadressen
van
de
twaalf
regionale
werkgroepen
krijgen
plus
die
van
het
partijbureau.
Al
deze
adressen
heb
ik
een
mail
gestuurd.
Hierin
stond
het
verzoek
of
de
persoon
in
kwestie
aan
mijn
wetenschappelijk
onderzoek
mee
zou
willen
doen
middels
een
interview.
De
vragenlijst
was
al
gemaakt
en
de
tijd
was
aangebroken
het
veld
in
te
gaan
en
leden
van
de
PvdD
te
spreken.
Binnen
een
dag
kreeg
ik
enthousiaste
reacties
van
mensen.
Een
leider
van
een
regionale
werkgroep
met
heel
veel
contacten
binnen
de
PvdD
wilde
mij
graag
helpen
aan
meer
respondenten:
"
...wil
je
ook
een
gemeenteraadslid,
een
Statenlid,
een
Waterschap
vertegenwoordiger
interviewen
of
iemand
van
het
Wetenschappelijk
bureau?
Wil
je
ook
nog
iemand
van
de
fractie
interviewen?
Ik
kan
je
natuurlijk
daarin
niets
beloven
maar
een
persvoorlichter
kan
altijd
wel.
"
Na
een
dag
kon
ik
al
aan
de
slag
om
interviews
te
gaan
verkrijgen.
Tegenwerking
vanuit
het
PvdD
partijbureau
23
De
volgende
ochtend
had
dezelfde
man
mij
wederom
een
mail
gestuurd,
met
nu
een
andere
boodschap:
"Beste
Erik.
Ik
heb
begrepen
dat
Imke
van
het
Partijbureau
het
overneemt.
Hou
de
mail
die
je
van
mij
hebt
gekregen
maar
onder
ons
als
het
kan.
"
Daarnaast
ook
een
mail
van
het
Partijbureau:
"Helaas
is
het
niet
mogelijk
om
een
interview
te
houden
met
één
van
onze
vertegenwoordigers
gezien
de
drukte
en
de
vele
verzoeken
voor
interviews
die
wij
ontvangen.
Eventueel
kun
je
een
paar
korte
vragen
per
mail
stellen.
Deze
kun
je
dan
mailen
naar
[email protected].
Ook
zou
ik
je
willen
vragen
je
vragen
in
de
toekomst
te
richten
aan
het
landelijke
partijbureau
en
niet
zelf
onze
regionale
werkgroepen
te
benaderen.
"
Ondanks
ik
nog
twee
keer
gemaild
heb
met
mijn
verzoek
om
interviews
heb
ik
nooit
meer
iets
vernomen
van
het
Partijbureau.
Ik
besloot
het
Partijbureau
te
bellen
en
te
vragen
om
nadere
uitleg.
Misschien
kon
ik
het
Partijbureau
ervan
overtuigen
dat
op
leden
op
vrijwillige
basis
geïnterviewd
zouden
worden
en
dat
de
resultaten
van
mijn
onderzoek
over
de
PvdD
niet
gepubliceerd
zou
worden.
Na
dagen
proberen,
kreeg
ik
eindelijk
iemand
van
het
Partijbureau
aan
de
lijn.
Deze
persoon
was
niet
gediend
van
mijn
nieuwsgierigheid
ten
opzichte
van
de
PvdD:
"Wij
vinden
jouw
manier
van
onderzoek
doen
niet
oké,
je
benadert
leden
achter
onze
rug
om
en
dat
vinden
wij
achterbaks.
Daarom
geven
wij
aan
onze
leden
door
dat
ze
beter
geen
interview
aan
jou
kunnen
geven.
"
Op
mijn
vraag
of
de
partij
werkelijk
de
leden
ging
verbieden
om
met
mij
te
praten,
werd
het
volgende
antwoord
gegeven:
"We
kunnen
onze
leden
dat
niet
verbieden,
maar
we
zullen
duidelijk
maken
aan
onze
regionale
werkgroepen
dat
wij
niet
achter
jouw
onderzoek
staan
en
dat
je
vanuit
het
Partijbureau
geen
enkele
hulp
kan
verwachten"
Het
Partijbestuur
zou
mij
eerder
tegenwerken,
werd
duidelijk
na
het
telefoongesprek.
Het
was
te
hopen
dat
mensen
zouden
reageren
op
mijn
mails
die
ik
eerder
had
gestuurd.
De
vraag
die
in
mij
opkwam
was
of
deze
vijandigheid
van
het
Partijbureau
met
mij
persoonlijk
te
maken
had,
of
uit
het
belang
van
de
groep
was.
Achteraf
bleek
dat
het
Partijbureau
bang
was
voor
kritiek,
dat
er
negatieve
dingen
geschreven
zouden
worden
die
het
imago
van
de
partij
zouden
schaden.
Op
andere
manieren
respondenten
vinden
Na
deze
tegenvaller
besloot
ik
direct
op
het
internet
alle
honden‐
en
kattenasielen
te
benaderen,
samen
met
alle
stichtingen
en
organisaties
die
opkomen
voor
dierenwelzijn
om
zo
in
contact
te
komen
met
mogelijke
leden
van
de
PvdD.
Na
ongeveer
zestig
mails
besloot
ik
mogelijke
reacties
af
te
wachten.
Via
het
internet
wist
ik
tien
telefoonnummers
van
mogelijke
leden
te
vinden
en
die
belde
ik.
Het
resultaat
hiervan
24
was
dat
één
respondent,
actief
bij
stichting
AAP,
wel
een
interview
wilde
doen.
Langzaam
maar
zeker
kwamen
er
mails
binnen
van
mensen
die
niet
mee
wilden
werken
op
last
van
het
Partijbureau.
Pas
anderhalve
week
na
mijn
eerste
poging
tot
contact
met
leden
kwam
er
een
bevrijdende
mail
binnen.
Een
lid
had
via
een
werkgroep
coördinator
te
horen
gekregen
over
mijn
onderzoek
en
wilde
meewerken.
Deze
vrouw
had
ook
nog
een
vriendin
die
actief
was.
Zo
kwam
ik
aan
mijn
eerste
twee
interviews.
Langzamerhand
kreeg
ik
reacties
op
het
verzoek
tot
interviews;
na
drie
weken
had
ik
negen
respondenten.
Uiteindelijk
heb
ik
tien
lange
interviews
gedaan
en
met
zes
andere
leden
kort
gesproken
over
de
PvdD.
Verder
heb
ik
meerdere
malen
mailcontact
gehad
met
Bernd
Timmerman,
die
bij
het
oprichten
van
de
PvdD
een
bescheiden
rol
heeft
gespeeld.
Na
een
jaar
in
de
PvdD
gedoken
te
zijn,
wekelijkse
mails
gelezen
te
hebben
van
allerlei
dierenbeschermingsorganisaties
en
met
veel
mensen
die
liefde
voor
dieren
bezitten
te
hebben
gesproken,
was
de
basis
gelegd
om
mijn
scriptie
te
schrijven.
3.2
De
interviews
zelf
Ik
heb
interviews
gehouden
met
mensen
uit
verschillende
werkgroepen
en
binnen
vier
verschillende
provincies.
Ik
heb
niet
alleen
afspraken
gehad
met
mensen
die
in
werkgroepen
bezig
waren,
ik
heb
ook
twee
interviews
afgenomen
met
mensen
die
op
dat
moment
in
de
gemeenteraad
van
Groningen
actief
waren.
De
interviews
duurde
ongeveer
een
uur.
In
deze
interviews
stond
de
liefde
voor
dieren
centraal
en
de
beweegredenen
van
de
respondent
om
lid
te
worden
van
de
PvdD.
Naarmate
het
interview
vorderde
heb
ik
gevraagd
naar
de
inzet
van
de
leden
en
of
zij
ook
nog
bij
andere
organisaties
betrokken
waren.
Pas
als
ik
een
goed
beeld
kreeg
van
hoe
een
respondent
betrokken
was
geraakt
bij
de
PvdD,
ben
ik
verder
in
detail
gaan
vragen
naar
hun
ontwikkelingen
binnen
de
partij.
Ten
slotte
heb
ik
aan
alle
respondenten
gevraagd
of
zij
trots
waren
op
de
PvdD
en
hun
lidmaatschap.
Zo
ben
ik
erachter
gekomen
hoe
leden
zich
identificeerde
met
de
PvdD.
Voorzichtige
gesprekken
met
de
respondenten
In
het
begin
van
het
gesprek
waren
mensen
voorzichtig
en
antwoorden
zij
behoudend
op
mijn
vragen.
In
mijn
eerste
interview
vroeg
ik
de
respondent
of
zij
het
gevoel
had
dat
zij
vrijuit
kon
spreken:
“Nu
ben
ik
huiverig
om
echt
alles
te
zeggen,
omdat
je
verkeerd
geciteerd
wordt
en
dat
heb
ik
al
zo
veel
keren
meegemaakt.
Dan
is
het
toch
moeilijk
om
de
goede
intentie
naar
buiten
te
brengen,
je
moet
altijd
voorzichtig
zijn.
Bepaalde
dingen
kunnen
uit
zijn
verband
getrokken
worden.
De
PvdD
is
een
groot
deel
van
mijn
identiteit
en
ik
wil
de
partij
niet
schaden.
“
25
Deze
voorzichtigheid
van
de
respondenten
is
vaker
terug
gekomen
en
daar
heb
ik
tijdens
mijn
hele
onderzoek
rekening
mee
moeten
houden.
In
één
geval
heeft
een
respondent
gevraagd
of
het
afluisterapparaat
uit
zou
mogen.
De
informatie
die
hij
wilde
vertellen
was
negatief
ten
opzichte
van
het
Partijbestuur
en
zou
daarom
de
partij,
maar
ook
zichzelf
kunnen
schaden.
Mensen
waren
beducht
voor
afwijkende
geluiden.
Daarom
worden,
mede
op
verzoek
van
de
respondenten,
in
de
scriptie
geen
namen
genoemd.
In
de
resultaten
worden
hooguit
gemeentes
en
functies
van
de
desbetreffende
leden
genoemd,
zodat
de
respondenten
anoniem
zullen
blijven.
De
gesprekken
zelf
zijn
goed
verlopen
ondanks
mensen
in
eerste
instantie
sceptisch
waren
ten
opzichte
van
mijn
onderzoek.
Uiteindelijk
kwamen
er
zeer
interessante
en
soms
ook
opzienbarende
verhalen
naar
boven.
De
rol
van
het
Partijbureau
heeft
echter
een
blijvende
invloed
gehad
op
mijn
onderzoek.
26
4.
Resultaten
Zoals
opgemerkt
in
paragraaf
1.4
is
er
een
grote
diversiteit
aan
dierenbewegingen
en
organisaties.
Mogelijke
leden
en
donoren
vergelijken
organisaties
en
kiezen
zo
welke
organisatie
op
hun
hulp
of
een
gift
kan
rekenen.
Een
volgende
stap
zou
actief
lidmaatschap
bij
een
organisatie
kunnen
zijn.
Waarom
besluiten
mensen
om
juist
actief
lid
bij
de
PvdD
te
worden?
4.1
Verwantschap
bij
de
PvdD
Verwantschapsrelaties
tussen
PvdD
leden
heb
ik
in
mijn
interviews
niet
waar
kunnen
nemen.
Zoals
verwacht
bevestigen
de
respondenten
dat
er
geen
verwantschapsrelaties
binnen
de
PvdD
zijn.
Van
de
vier
soorten
van
altruïsme
is
verwantschapsaltruïsme
dus
geen
goede
verklaring
als
motief
om
lid
te
worden.
Familieleden
worden
beïnvloed
in
hun
stemgedrag
De
respondenten
oefenen
wel
enigszins
invloed
op
het
stemgedrag
van
hun
familieleden.
Er
zijn
dus
wel
familieleden
die
worden
beïnvloeden
om
te
gaan
stemmen
voor
de
PvdD,
maar
niemand
is
actief
lid
geworden
via
een
familielid.
“Er
zitten
geen
familieleden
van
mij
in
de
PvdD.
Er
zijn
wel
vrienden
en
familieleden
die
er
nu
op
stemmen,
maar
het
is
niet
zo
dat
zij
actief
zijn.
De
mensen
in
mijn
familie
die
op
de
PvdD
stemmen,
doen
dit
niet
alleen
omdat
ze
mij
zo
leuk
vinden,
maar
ook
omdat
ze
vinden
dat
de
PvdD
gelijk
heeft.”
Door
met
de
familie
te
praten
over
de
standpunten
van
de
PvdD
kunnen
de
familieleden
eventueel
zelf
tot
inzicht
komen.
Zo
worden
familieleden
enigszins
beïnvloed
op
hun
stemgedrag.
“Ik
vertel
mensen
dat
ik
lid
ben
van
de
PvdD,
maar
ik
laat
het
van
hun
kant
komen
of
ze
mee
willen
helpen.
Ik
ben
er
niet
zo
happig
op
om
deze
mensen
actief
mee
te
laten
doen.
Ik
zal
vrienden
of
familie
niet
expliciet
vragen.
Ik
vind
dat
als
mensen
iets
voor
de
partij
willen
doen
dan
moeten
ze
daar
zelf
mee
komen
en
zelf
geïnteresseerd
zijn.”
Het
krijgen
van
dierenliefde
door
opvoeding
Veel
mensen
gaven
aan
dat
zij
als
kind
via
hun
ouders
de
dierenliefde
hebben
meegekregen.
Bijna
alle
respondenten
waren
opgegroeid
met
dieren.
“Mijn
familie
is
heel
erg
met
dieren
bezig,
dierenliefde
is
ook
iets
wat
ik
van
huis
uit
heb
meegekregen.”
Toch
kunnen
de
respondenten
en
hun
sociale
achtergrond
niet
worden
gegeneraliseerd
tot
eenzelfde
maatschappelijke
groep.
De
respondenten
kwamen
uit
families
met
verschillende
(sub)culturen.
Zo
sprak
ik
met
een
vrouw
die
opgroeide
in
de
stad.
27
“Oorspronkelijk
kom
ik
uit
Amsterdam,
daar
kwam
ik
niet
veel
in
aanraking
met
dieren.
Omdat
ik
ging
trouwen,
zijn
we
verhuisd
naar
het
platteland
en
daar
heb
ik
pas
de
natuur
en
dieren
ontdekt.”
Een
ander
lid
komt
juist
van
de
boerderij
en
is
pas
actief
lid
geworden
van
de
PvdD
toen
zij
in
de
stad
is
gaan
wonen.
Verder
zal
ik
niet
ingaan
op
het
verhaal
hoe
dierenliefde
bij
de
PvdD
leden
maatschappelijk
gevormd
is.
Een
mogelijke
aansluitende
vervolgstudie
zou
antwoord
kunnen
geven
op
deze
vraag.
4.2
Groepsaltruïsme
bij
de
PvdD
“Bij
de
PvdD
heb
je
toch
een
gemeenschappelijk
doel.
Dan
laat
je
ook
een
beetje
over
je
heen
lopen
voor
het
gemeenschappelijke
doel,
voor
the
common
good.”
Zoals
al
duidelijk
blijkt
uit
deze
zin,
stellen
sommige
personen
zichzelf
onzelfzuchtig
ten
opzichte
van
de
groep
en
hun
gemeenschappelijke
doel.
Actieve
leden
kunnen
zich
op
allerlei
manieren
inzetten.
Het
blijkt
dat
de
meeste
leden
actief
zijn
binnen
een
regionale
werkgroep.
Leden
die
voornamelijk
actief
zijn
tijdens
campagnetijd
Vooral
bij
het
campagnevoeren
zijn
deze
werkgroepen
druk
bezet
en
worden
mensen
meer
actief.
De
handelingen
die,
vaak
vrijblijvend,
worden
verricht
bieden
vooral
de
PvdD
als
groep
voordelen
in
de
vorm
van
het
verkrijgen
van
stemmen
en
mogelijke
leden.
Je
zou
je
kunnen
afvragen
of
deze
activiteiten
uiteindelijk
voordeel
bieden
aan
dieren.
Met
campagnevoeren
voor
een
groep
dierenliefhebbers
help
je
de
dieren
hooguit
indirect.
Een
vrouw
die
zich
recentelijk
minder
inzet
en
alleen
nog
actief
is
tijdens
verkiezingen,
beschrijft
hoe
mensen
zich
op
mogelijke
manieren
praktisch
inzetten
voor
de
PvdD
tijdens
verkiezingscampagnes.
“We
kwamen
met
de
werkgroep
bij
elkaar
en
bespraken
de
acties.
Met
verkiezingen
moesten
er
natuurlijk
posters
geplakt
worden
en
dan
ging
er
een
groepje
posters
plakken
en
flyeren.”
Objectief
groepsaltruïsme
als
motief
om
actief
lid
te
worden
In
het
volgende
geval
is
er
sprake
van
objectief
groepsaltruïsme.
Een
man
is
voornamelijk
actief
met
verkiezingen.
Door
een
paar
dagen
de
straat
op
te
gaan
om
posters
te
plakken
en
te
flyeren,
zet
hij
zich
actief
in
voor
de
PvdD.
Deze
man
werkt
fulltime
bij
een
bank
en
heeft
voor
het
flyeren
vrij
moeten
nemen,
waardoor
dit
handelen
ten
koste
gaat
van
zijn
inkomen.
Zijn
motief
om
lid
te
worden
was
het
helpen
van
dieren.
Zijn
verklaring
om
actief
te
worden
was
het
helpen
van
de
PvdD
als
groep.
“Mijn
taken
zijn
vooral
tijdens
campagne,
waar
wij
dan
gaan
flyeren.
Ook
werden
er
ludieke
acties
gevoerd
om
publieke
aandacht
te
trekken.
Na
de
verkiezingen
werden
mijn
activiteiten
bij
de
PvdD
minder.”
28
De
man
vond
dat
de
PvdD
zich
met
goede
zaken
bezig
hield,
daarom
wilde
hij
de
partij
steunen.
Uit
dit
voorbeeld
wordt
duidelijk
dat
de
man
zich
inzet
voor
de
PvdD
en
niet
zozeer
voor
de
dieren.
Subjectief
altruïsme
binnen
de
werkgroep
Binnen
regionale
werkgroepen
wordt
afgesproken
wat
er
moet
gebeuren.
Enkele
werkgroepbijeenkomsten
worden
geleid
door
een
regionale
werkgroepvoorzitter.
Mensen
kunnen
bij
deze
voorzitter
aangeven
welke
taak
zij
uit
willen
voeren,
hij
is
eindverantwoordelijk
voor
de
taken.
Niet
iedereen
heeft
tijd
of
zin
om
een
taak
uit
te
voeren.
Zo
kan
het
dus
gebeuren
dat
er
binnen
een
werkgroep
zonder
voorzitter
een
taak
niet
uitgevoerd
dreigt
te
worden.
Aangezien
actief
lidmaatschap
vrijwilligerswerk
is,
kan
er
een
probleem
bij
de
uitvoering
ontstaan.
Sommige
taken,
zoals
posters
ophangen,
moeten
uitgevoerd
worden
maar
soms
is
niemand
bereid.
Zo
ontstaat
een
probleem
van
collectieve
actie.
Uiteindelijk
moet
iemand
tijd
vrij
maken
en
zich
opofferen
ten
gunste
van
de
groep.
“Er
moeten
echter
wel
taken
gedaan
worden.
Als
niemand
zijn
vinger
opsteekt
om
iets
te
doen,
dan
heeft
de
groep
een
probleem.
De
taak
moet
wel
door
iemand
gedaan
worden
en
dat
is
soms
niet
geheel
vrijwillig.
Het
blijft
vrijwilligerswerk
en
mensen
realiseren
dat
er
bepaalde
dingen
gebeuren
moeten.
Je
hebt
er
altijd
iemand
bij
die
zich
dan
opoffert,
in
iedere
werkgroep
zit
er
daar
wel
een
van
bij.”
Het
vervullen
van
een
taak
ten
koste
van
de
eigen
tijd
zou
een
voorbeeld
van
altruïsme
kunnen
zijn,
mits
er
niets
tegenover
staat
en
diegene
bepaalde
lasten
heeft.
Om
erachter
te
komen
of
een
handeling
subjectief
altruïstisch
is,
moet
er
gevraagd
worden
of
een
persoon
er
bewust
voor
heeft
gekozen
om
altruïstisch
te
handelden
voor
de
PvdD.
In
het
vorige
voorbeeld
is
er
sprake
van
een
opoffering
waarvan
de
persoon
weet
dat
hij
zich
vrijgevig
ten
opzichte
van
de
groep
opstelt.
Dit
was
dezelfde
persoon
die
bij
de
bank
vrij
heeft
moeten
maken
om
te
kunnen
flyeren.
Er
is
hier
uiteindelijk
sprake
van
objectief
en
subjectief
groepsaltruïsme.
“Als
ik
mijzelf
een
taak
opleg
dan
is
dat
basaal
en
dat
moet
ik
doen.
Dat
moet
ik
doen
want
dat
heb
ik
zo
afgesproken.
Je
moet
er
niet
teveel
over
nadenken,
we
moeten
ervoor
zorgen
dat
we
de
afspraken
naleven.
Als
dat
dan
gebeurd
is,
dan
voel
ik
dat
als
een
afgeronde
taak.
Goed
doen
voor
dieren
is
het
uitgangspunt,
maar
daar
denk
ik
niet
aan
als
met
een
taak
bezig
ben.”
In
sommige
gevallen
moeten
afspraken
nageleefd
worden,
soms
vanuit
het
belang
van
de
PvdD
en
niet
direct
voor
dieren,
zoals
in
dit
voorbeeld
van
het
flyeren.
Het
opvallend
dat
de
respondent
aangeeft
dat
hij
er
niet
over
nadenkt
of
hij
goed
doet
voor
dieren.
Hij
voert
de
taak
uit,
omdat
het
is
afgesproken.
Het
blijkt
dat
het
merendeel
van
zijn
taken
uiteindelijk
in
het
belang
van
de
partij
zijn.
29
4.3
Sociale
identificatie
onder
de
PvdD
leden
Sociale
identificatie
kan
aan
de
basis
staan
voor
groepsaltruïsme.
Daarom
heb
ik
het
begrip
sociale
identificatie
in
de
introductie
onder
altruïsme
geplaatst.
Doordat
mensen
zich
hulpvol
opstellen
voor
de
PvdD,
krijgen
zij
een
zinvol
gevoel.
Dit
zelfrespect
is
weliswaar
positief
voor
de
leden,
maar
het
vergroot
hun
fitness
niet.
“Ook
al
kan
je
niet
deelnemen
aan
het
arbeidsproces,
er
zijn
andere
zinvolle
manieren
om
je
leven
in
te
richten.
Vrijwilligerswerk
is
daar
een
van
en
de
PvdD
is
daar
ook
een
van.
Daar
komt
nog
bij
dat
je
onder
de
mensen
komt”
Bij
sociale
identificatie
zijn
er
geen
materiele
belangen
voor
de
PvdD
leden,
behalve
emotioneel
belang.
Mensen
handelen
vanuit
een
bepaalde
identificatie
met
de
groep.
Sociale
identificatie
zou
eventueel
indirect
een
rol
kunnen
spelen
bij
het
opbouwen
van
kapitaal
op
lange
termijn,
maar
bij
de
respondenten
was
hier
geen
sprake
van.
De
PvdD
heeft
veel
collectieve
actie
Het
gevoel
van
saamhorigheid
wordt
in
sommige
gevallen
als
motief
gegeven
om
actief
bezig
te
zijn
met
diervriendelijke
metgezellen.
De
PvdD
is
een
groep
bij
uitstek
waar
mensen
uit
hetzelfde
hout
gesneden
zijn
en
waar
ze
samen
aan
hun
liefde
voor
dieren
kunnen
werken.
“Voordat
ik
bezig
was
met
de
PvdD,
dacht
ik
dat
ik
de
enige
was
die
zo
bezig
was
met
dieren.
Maar
nu
merk
ik
dat
er
zo
veel
mensen
zijn
die
er
hetzelfde
over
denken
en
er
mee
bezig
zijn.
Ik
hoor
nu
van
heel
veel
andere
mensen
dat
zij
ook
dachten
dat
zij
de
enige
waren
en
apart
waren
met
die
beestjes.”
Mensen
die
met
dieren
bezig
zijn
kunnen
elkaar
in
verschillende
groepen
ontmoeten.
De
PvdD
is
een
nieuwe
groep
binnen
de
dierenwelzijnsorganisaties.
Door
haar
politieke
functie
voeren
de
leden
veel
collectieve
actie.
Daarbij
komt
de
PvdD
veel
in
het
nieuws.
Volgens
respondenten
zorgt
dit
ervoor
dat
de
band
tussen
de
leden
en
de
partij
sterker
wordt.
“Ik
heb
voor
heel
wat
dierenorganisaties
gewerkt,
maar
dit
is
wel
echt
iets
bijzonders.
En
ik
ben
ook
erg
trots
als
ik
dan
Marianne
Thieme
zie
optreden,
dan
denk
ik,
ja
daar
hoor
ik
ook
bij.
Dan
krijg
ik
een
heel
erg
wij‐gevoel.
Dat
merk
ik
bij
de
bijeenkomsten
van
de
PvdD
ook,
daar
ontstaat
een
echt
een
wij‐gevoel.”
Leden
passen
hun
habitus
aan
Mensen
krijgen
een
bepaald
gevoel
voor
de
groep.
Zij
leren
zich
bewust
en
onbewust
gedragen
volgens
de
culturele
normen
en
waarden
van
de
PvdD.
Het
handelen
van
de
respondenten,
volgens
deze
disposities,
gaat
onbewust
en
wordt
hun
tweede
natuur.
Na
de
werkgroepbijeenkomsten
of
fractievergaderingen
wordt
er
naderhand
een
borreltje
gedronken
en
leren
de
mensen
elkaar
persoonlijk
kennen.
De
meeste
respondenten
krijgen
hierdoor
een
sterk
gevoel
van
verbondenheid
met
de
PvdD.
De
mensen
die
actief
lid
zijn
voor
de
PvdD
gaan
meer
dan
alleen
op
een
politieke
manier
met
elkaar
om.
30
“Ja,
het
is
breder
dan
alleen
een
politieke
partij.
We
gaan
ook
wel
eens
uit
eten,
maar
dan
is
het
niet
alleen
op
de
partij
gericht.
Het
is
in
die
zin
misschien
wel
een
vriendengroep,
maar
als
je
elkaar
spreekt
dan
is
het
toch
in
het
kader
van
de
partij
en
de
activiteiten.”
Het
ontstaan
van
strong
ties
door
sociale
identificatie
De
sfeer
van
de
werkgroepen
is
volgens
meerdere
respondenten
informeel
en
gemoedelijk,
waardoor
er
mogelijk
vriendschappen
kunnen
ontstaan.
Toch
komt
het
maken
van
vriendschappen
niet
meer
voor
dan
in
andere
sociale
bijeenkomsten.
“Het
kan
zo
zijn
dat
door
de
gemeenschappelijke
dierenliefde
vriendschappen
ontstaan,
ik
denk
dat
het
voor
een
deel
wel
zo
is.
Je
hebt
toch
een
gemeenschappelijke
liefde
voor
dieren.
Maar,
sommige
van
mijn
collega’s
bij
de
bank
zijn
ook
vrienden.
Ik
kom
niet
bij
de
mensen
uit
mijn
werkgroep
op
hun
verjaardag.
De
familie
van
de
PvdD,
wat
misschien
wel
zo
is,
is
hetzelfde
als
alle
andere
clubjes
waar
mensen
met
elkaar
omgaan.
Uiteindelijk
kan
het
ook
natuurlijk
zo
zijn
dat
er
vriendschappen
ontstaan
binnen
de
groep,
dat
kan.
Maar
dat
is
iets
van
de
lange
adem.”
De
aanwezigheid
van
strong
ties
binnen
de
PvdD
Tijdens
mijn
interviews
heb
ik
in
één
werkgroep
een
vriendinnen
kunnen
ontdekken.
Twee
respondenten
die
actief
zijn
binnen
deze
werkgroep
vertelden
dat
de
samenwerking
binnen
deze
werkgroep
vanaf
het
eerste
moment
heel
gemoedelijk
verliep.
Na
een
paar
werkgroepbijeenkomsten
werden
al
snel
afspraken
gemaakt
om
voornamelijk
over
hun
liefde
voor
dieren
te
praten.
Tegenwoordig
spreken
de
dames
van
vriendschap.
Zij
maken
afspraken
buiten
de
werkgroepen
en
los
van
de
PvdD.
“We
vormen
nu
vriendinnen
in
de
werkgroep,
omdat
we
met
dezelfde
doelen
bezig
zijn.
Er
is
een
grote
verbondenheid
met
elkaar
en
dan
spreek
je
ook
naast
de
PvdD
met
elkaar
af.
Zo
ga
je
wel
eens
wat
met
elkaar
drinken
of
een
uitstapje
maken.
Het
is
al
heel
snel
begonnen
met
een
vriendenclubje
te
worden.
We
praten
over
leuke
dingen,
zoals
uitstapjes
die
wij
maken.”
In
al
mijn
gesprekken
met
PvdD
leden
is
dit
het
enige
verhaal
waarin
strong
ties
zijn
gemaakt
via
kennismaking
bij
de
PvdD.
Een
dusdanige
band
heeft
tijd
nodig.
Vriendschappen
of
strong
ties
worden
meestal
op
lange
termijn
gemaakt
(Granovetter,
1983).
4.4
Het
zelfbeeld
van
de
PvdD
en
haar
leden
In
paragraaf
1.4
geef
ik
aan
dat
de
leden
van
de
PvdD
mogelijk
ver
geciviliseerd
zijn.
Sommige
respondenten
hebben
dit
in
interviews
ook
aangegeven.
Zij
willen
zichzelf
zien
als
factor
in
dierenrechtenemancipatie.
“Op
het
gebied
van
de
PvdD
denk
ik
dat
ik
mee
kan
groeien
met
de
wens
van
emancipatie
voor
dieren.
Ik
denk
dat
ik
snel
genoeg
die
stroming
mee
kan
gaan.
31
Het
ideaalbeeld
is
dat
alles
in
harmonie
met
elkaar
leeft
en
dat
actief
ingrijpen
in
de
natuur
totaal
afgeschaft
wordt.
De
natuur
moet
zelf
zijn
loop
kunnen
gaan.
Zolang
de
mensen
zich
uit
de
natuur
zich
onttrekken
is
het
alleen
maar
beter,
de
mens
haalt
de
natuur
alleen
maar
uit
evenwicht.”
Deze
man
verteld
verder
dat
hij
altijd
bezig
is
met
bewuste
keuzes
te
maken,
voor
het
welzijn
van
dieren.
Door
zijn
verregaande
zelfdiscipline,
vindt
hij
dat
hij
principes
heeft
van
een
goed
geciviliseerd
mens.
“Naarmate
je
meer
empathie
hebt
maakt
dat
je
het
lastiger
eigenlijk.
Ik
eet
geen
vlees
en
draag
niet
actief
bij
aan
het
lijden
van
dieren.”
Zelfbeeld
van
de
PvdD
als
katalysator
van
dierenrechten
emancipatie
In
het
partijprogramma
staat
centraal
dat
rechten
van
dieren
vastgelegd
moeten
worden
in
de
grondwet.
Op
politieke
wijze
wil
de
PvdD
dierenrechten
bewerkstellen.
Deze
ideaaltypische
manier
van
pleiten
voor
dierenrechten
is
pacifistisch
activistisch,
zoals
beschreven
was
in
paragraaf
1.4.
Door
deze
wetten
na
te
streven
ziet
de
PvdD
zichzelf
als
mogelijk
leider
in
de
golf
van
dierenrechtenemancipatie.
“Ik
ben
heel
trots
dat
ik
lid
ben.
Dat
ik
dat
mag
meemaken
dat
dierenrechten
in
deze
tijd
eindelijk
serieus
genomen
wordt
en
dat
er
een
groeiende
bewustwording
is.
Ik
heb
het
idee
dat
steeds
meer
mensen
ons
serieus
nemen”
De
PvdD
ziet
zichzelf
als
katalysator
voor
dierenrechten
door
politiek
beleid
uit
te
voeren.
De
PvdD
en
haar
leden
willen
emancipatie
ten
behoeve
van
de
rechten
van
dieren
uitdragen
naar
een
groot
collectief.
In
paragraaf
4.12
zal
dit
verder
besproken
worden
als
stimulans
voor
dierenliefhebbers
om
actief
lid
te
worden
van
de
PvdD.
“De
PvdD
is
bezig
met
emancipatie
voor
dieren,
zo
kan
je
het
zien.
Het
is
ook
heel
vergelijkbaar
met
emancipatie
die
vrouwen
door
hebben
gemaakt.
Als
je
die
ontwikkeling
volgt
dan
zitten
daar
heel
veel
parallellen
in.
Ten
tijde
van
de
discussies
over
het
stemrecht
van
vrouwen
in
Engeland
werd
er
ook
gezegd:
Kom
op
zeg,
als
we
stemrecht
gaan
geven
aan
vrouwen,
waar
houdt
dat
dan
op,
strakst
moet
je
dieren
ook
nog
stemrecht
gaan
geven.
Je
zou
kunnen
zeggen
dat
deze
man
een
visionair
was…”
Het
kwetsbare
zelfbeeld
van
de
groep
Het
beeld
dat
de
respondenten
van
de
groep
hebben
is
dat
zij
kwetsbaar
is.
Hun
rol
als
pacifistische
activist
is
precair.
De
respondenten
geven
aan
dat
zij
niet
geassocieerd
willen
worden
met
agressief
activisme.
Eerder
in
paragraaf
3.1
werd
duidelijk
dat
de
PvdD
gevoelig
is
voor
kritiek.
In
mijn
eerste
interviews
kwam
de
gevoeligheid
voor
kritiek
en
het
persoonlijke
belang
van
de
PvdD
snel
naar
voren.
Ik
vroeg
een
vrouw
of
zij
trots
was
op
de
PvdD.
“Het
een
kwetsbaar
iets.
De
PvdD
is
een
groot
deel
van
mijn
identiteit.
Ik
heb
het
er
niet
continu
erover,
maar
in
een
gesprek
gaat
het
al
snel
over
wat
je
doet,
en
dan
zeg
ik
dat
ik
lid
ben
van
de
PvdD.”
32
Het
wantrouwen
dat
het
partijbureau
ten
opzichte
van
mij
heeft
gehad,
was
bij
sommige
respondenten
terug
te
vinden.
In
een
interview
met
Marianne
Thieme
zegt
zij
dat
mensen
erop
uit
zijn
om
de
PvdD
belachelijk
of
zwart
te
maken.
Deze
opvatting
wordt
overgenomen
door
meerdere
respondenten:
“Mensen
willen
ons
bewust
stigmatiseren.
Dat
komt,
omdat
de
farmaceutische
industrie,
fokkerijen
en
de
intensieve
veehouderij
veel
geld
aan
dieren
verdienen.”
Na
alle
interviews
geanalyseerd
te
hebben,
zijn
er
aanwijzingen
van
reciprociteit
waar
te
nemen.
In
de
volgende
paragrafen
zal
ik
deze
mogelijke
vormen
van
wederkerigheid
met
behulp
van
de
theorie
van
Bourdieu
in
kaart
brengen.
4.5
Economische
reciprociteit
binnen
de
PvdD
Binnen
de
niche
van
dierenwelzijn
is
het
haast
een
taboe
om
geld
te
verdienen
met
het
pleiten
voor
dierenrechten.
Toch
heb
ik
onder
de
respondenten
twee
leden
gesproken
die
op
verschillende
manieren
op
een
positie
zijn
gekomen
waar
zij
een
vergoeding
krijgen.
Economische
latente
reciprociteit
Een
man
is
op
een
functie
gekomen
nadat
hij
zich
voor
acht
jaar
vrijwillig
heeft
inzet
op
regionaal
niveau.
Zijn
inzet
werd
een
jaar
geleden
dusdanig
belangrijk
geacht
dat
hij
er
een
kleine
onkostenvergoeding
voor
krijgt.
“Ik
ben
nu
al
8
jaar
actief
bij
de
PvdD
en
langzamerhand
heb
ik
steeds
meer
verantwoordelijkheden
gekregen.
Je
moet
het
meer
zien
als
vrijwilligerswerk.
Ik
krijg
betaald
voor
een
paar
uur,
het
compenseert
echt
niet
met
de
hoeveelheid
werk
die
je
verricht.”
Er
is
geen
sprake
van
altruïsme,
ongeacht
de
man
zelf
vind
dat
de
vergoeding
niet
compenseert
met
de
tijd
die
hij
eraan
kwijt
is,
de
vergoeding
is
een
wederkerigheid.
De
man
gaf
aan
dat
het
geen
doel
was
om
geld
te
krijgen
voor
deze
functie.
Economische
reciprociteit
is
hier
ontstaan
op
een
latente
manier
en
op
vrij
lange
termijn.
Er
is
ook
sprake
van
het
krijgen
van
economisch
kapitaal
op
korte
termijn.
Een
respondent
is
binnen
de
PvdD
gekomen
en
heeft
vrij
direct
een
functie
gekregen
binnen
de
Provinciale
Staten,
waarvoor
zij
een
vergoeding
krijgt.
Deze
vrouw
heeft
al
meer
dan
25
jaar
ervaring
met
het
beschermen
van
dieren
en
is
voor
de
PvdD
een
versterking
op
het
gebied
van
politieke
besluitvorming.
Zij
wilde
een
politieke
functie
bekleden
bij
de
PvdD
en
ging
ervan
uit
dat
zij
geen
loon
zou
krijgen.
“Net
als
bij
elke
politieke
partij
heb
ik
mij
opgegeven,
als
er
verkiezingen
zijn
kun
je
jezelf
kandidaat
stellen.
Dat
heb
ik
gedaan
voor
de
vorige
Tweede
Kamer
verkiezingen
en
vervolgens
voor
de
Provinciale
Staten
verkiezing.
Het
is
niet
zo
dat
je
daar
voor
gevraagd
wordt.
Uiteindelijk
wordt
er
door
het
partijbestuur
een
lijst
voorgedragen
aan
het
partijcongres
en
die
keurt
het
al
dan
niet
goed.”
33
In
de
twee
genoemde
voorbeelden
krijgen
de
leden
een
kleine
compensatie
voor
het
werken
bij
de
PvdD.
Beide
leden
krijgen
een
vergoeding,
maar
als
motief
om
actief
lid
te
worden
gaven
beide
leden
aan
dat
geld
in
de
besluitvorming
totaal
geen
rol
speelde.
In
deze
gevallen
is
er
dus
sprake
van
latente
reciprociteit.
Economisch
kapitaal
verkrijgen
vanuit
manifeste
reciprociteit
Ondanks
in
de
interviews
niemand
op
manifeste
wijze
economisch
kapitaal
heeft
verkregen,
zijn
er
wel
mensen
binnen
de
PvdD
waar
dit
mogelijk
het
geval
is.
Deze
mensen
zijn
op
één
hand
te
tellen
en
actief
binnen
het
partijbestuur.
Marianne
Thieme
en
Esther
Ouwehand
krijgen
allebei
een
bruto
inkomen
van
bijna
93
duizend
euro
op
jaarbasis
vanwege
hun
functie
in
de
Tweede
Kamer5.
Niko
Koffeman,
het
Eerste
Kamerlid,
ontvangt
een
bruto
inkomen
van
ongeveer
23,5
duizend
euro
op
jaarbasis.
Er
is
een
aantal
mensen
binnen
de
PvdD
die
economisch
kapitaal
krijgen
waarvan
zij
kunnen
rondkomen.
Niko
Koffeman
heeft
naast
zijn
functie
in
de
Eerste
Kamer
ook
nevenfuncties
in
bedrijven.
Door
zijn
lange
loopbaan
in
dierenorganisaties
en
vele
functies
(SP,
omroep
Llink!,
de
Faunabescherming,
Adopteer
een
kip
en
reclamemaker)
heeft
Koffeman
de
bijnaam
BV
Dierenleed6.
Eén
respondent
is
zelfs
de
partij
uitgestapt
vanwege
de
houding
van
bepaalde
mensen
binnen
het
Partijbureau.
“De
mensen
binnen
de
PvdD
die
de
touwtjes
in
handen
hebben,
hebben
allemaal
een
bepaalde
levensstijl
die
correspondeert
en
daarvan
hebben
ze
hun
beroep
gemaakt.
Dus
met
gemeenschapsgeld
kunnen
ze
hun
levensstijl
financieren.
Dat
willen
we
natuurlijk
allemaal
wel,
alleen
doen
we
dat
niet
met
gemeenschapsgeld,
daar
werken
wij
voor.
Via
dat
systeem
wat
wij
nou
eenmaal
hebben
in
Nederland,
gaat
heel
veel
geld
in
om.
Een
Kamerlid
krijgt
een
redelijk
salaris,
de
provincie
en
gemeente
daar
verdien
je
niets.
De
PvdD
heeft
geld
voor
Kamerleden,
een
wetenschappelijk
bureau,
diensten
in
reclame
in
het
dierenwelzijn,
subsidies
voor
bepaalde
stichtingen
zoals
Wakker
Dier.
Al
die
mensen
die
veldwerk
moeten
doen,
die
soldaten,
moeten
dat
allemaal
voor
niets
doen.
Die
worden
ook
nog
eens
bestookt
met
mails
voor
donaties.
Wij
konden
wel
doneren
en
ze
deden
er
alles
voor
om
nog
meer
uit
ons
te
krijgen.
Zo
ging
dat
toen
ik
er
zat
en
waarschijnlijk
nu
nog
steeds.
Mensen
binnen
de
werkgroepen
hebben
stuk
voor
stuk
een
groot
hart
voor
dieren.
Maar
als
je
dan
hoger
in
de
hiërarchie
gaat
kijken
vraag
ik
me
dat
af.”
Deze
kritiek
werd
gegeven
door
een
zeer
politiek
ingestelde
vrouw
die
in
Arnhem
een
eigen
politieke
partij
had
opgericht.
Met
haar
jarenlange
ervaring
kreeg
zij
twijfels
over
de
democratie
binnen
de
PvdD.
Ze
verwoordt
duidelijk
haar
twijfels
over
de
altruïstische
motieven
van
de
top.
Zij
gaf
meerdere
malen
aan
dat
leden
van
het
Partijbureau
veel
economisch
kapitaal
verkrijgen
door
hun
positie
binnen
het
bestuur.
5
Bron:
Het
Europees
Parlement
Bureau
Nederland
en
Parlementair
Documentatie
Centrum
6
Volkskant
15/12/2005
‘De
BV
Dierenleed’.
Door
Jean‐Pierre
Geelen.
34
4.6
Reciprociteit
via
sociaal
kapitaal
Het
ontstaan
van
de
PvdD
is
een
samengaan
van
verschillende
netwerken
tussen
mensen
binnen
dierenorganisaties.
Lieke
Keller
(Bont
voor
Dieren),
Marianne
Thieme
(Stichting
Wakker
Dier)
en
Niko
Koffeman
(Stichting
Wakker
Dier,
Bont
voor
Dieren,
Pierson
Foundation,
Llink!)
waren
de
initiatiefnemers.
Met
hun
sociaal
kapitaal
binnen
de
dierenwelzijnsorganisaties
hebben
zij
de
Partij
voor
de
Dieren
opgericht.
Hun
belangrijkste
contacten
zijn
Bont
voor
dieren,
Proefdiervrij
en
de
Dierenbescherming.
Binnen
dit
netwerk
van
organisaties
en
stichtingen
hebben
de
drie
initiatiefnemers
een
groot
sociaal
kapitaal.
Sociaal
kapitaal
verkrijgen
via
werkgroepen
Voor
nieuwe
leden
zijn
de
werkgroepen
van
de
PvdD
toegankelijk.
Een
lid
kan
op
vrijwillige
basis
andere
dierenliefhebbers
ontmoeten
en
zo
sociaal
kapitaal
opbouwen.
Om
in
een
werkgroep
te
komen,
hoeft
een
nieuw
lid
niet
veel
te
doen,
behalve
lidmaatschapsgeld
betalen.
Je
kunt
je
aansluiten
in
een
werkgroep
waar
direct
contact
wordt
gemaakt
met
een
lokaal
netwerk
van
leden
en
dierenliefhebbers.
Het
opdoen
van
weak
ties
Het
leren
kennen
van
mensen
binnen
de
dierenwelzijnsorganisaties
was
bij
één
respondent
een
motief
en
dus
een
verklaring
om
actief
lid
te
worden.
“De
PvdD
is
nieuw
dus
ik
wilde
inzicht
krijgen
van
wat
ze
dan
doen
precies,
waar
praten
ze
over
en
welke
mensen
kom
je
tegen.
Het
was
voor
mij
een
beetje
eigenbelang,
want
misschien
ontmoet
je
mensen
die
iets
voor
mij
kunnen
betekenen.
Zo
dacht
ik
via
de
PvdD
ook
een
beetje
te
kunnen
netwerken.”
Hieruit
wordt
duidelijk
dat
leden
zich
niet
alleen
inzetten
voor
de
PvdD
als
partij,
maar
ook
voor
de
individuele
leden.
Door
zich
in
te
zetten
voor
andere
leden,
hoopt
deze
vrouw
zelf
voordelen
voor
haar
eigen
organisatie
te
krijgen.
Zo
zijn
er
leden
die
de
PvdD
gebruiken
als
een
potentiële
hulpbron
om
‘weak
ties’
op
te
doen
en
het
sociaal
kapitaal
te
vergroten.
“Ik
moet,
als
ik
werk
bij
de
kattenbescherming,
heel
vaak
nee
zeggen.
Maar
als
iemand
mijn
hulp
nodig
heeft
en
ook
lid
is
van
de
PvdD
en
ik
ken
hem
of
haar
ook
nog
eens
van
de
werkgroep,
dan
wil
ik
altijd
wel
helpen.
Dan
wil
ik
wel
wat
harder
lopen
om
te
kijken
of
ik
daar
wat
voor
kan
doen,
omdat
ik
daar
ook
weer
iets
voor
terug
kan
verwachten.”
De
vrouw
is
vanuit
een
manifest
reciprook
motief
lid
geworden
om
sociaal
kapitaal
te
verkrijgen.
Op
de
korte
termijn
is
haar
netwerk
uitgebreid.
De
vrouw
heeft
voordeel
door
haar
positie
tussen
de
PvdD
en
haar
eigen
organisatie.
Haar
organisatie
bestaat
nu
uit
meer
leden
en
donateurs.
Indirect
heeft
dit
haar
uiteindelijk
economisch
kapitaal
opgeleverd.
4.7
Reciprociteit
via
cultureel
kapitaal
35
Een
vrouw
vertelde
over
haar
ervaringen
in
twee
verschillende
werkgroepen.
Zij
vond
dat
er
aantal
waren
die
zich
primair
richtte
op
het
politieke
besluitvormen.
Persoonlijk
richtte
zij
zich
op
het
welzijn
van
dieren.
Zij
vond
dat
sommige
mensen
binnen
de
werkgroep
zich
te
veel
concentreerden
op
de
politiek
en
daardoor
de
dieren
uit
het
oog
verloren.
“Er
zijn
vrij
veel
mensen
binnen
de
PvdD
die
het
bedrijven
van
politiek
leuk
vinden.
Mensen
die
te
serieus
politiek
voeren,
die
willen
daar
wat
van
leren,
ik
doe
het
echt
alleen
voor
de
dieren
en
niet
om
politiek
te
voeren.”
Iemand
kan
langs
politieke
weg
zichzelf
ontwikkelen.
Binnen
processen
van
politieke
besluitvorming
kan
er
cultureel
kapitaal
opgedaan
worden.
Via
kennis
en
ervaring
kan
een
persoon
zich
kwaliteiten
eigen
maken.
Hier
kan
later
voordeel
mee
verkregen
worden
in
de
verdere
carrière.
“Politiek
is
een
spelletje
dat
je
moet
aanleren.
Er
zijn
cursussen
voor,
om
puur
in
de
besluitvorming
actief
te
worden,
maar
niet
altijd
vanuit
de
PvdD,
maar
ook
vanuit
de
gemeenten
worden
er
workshops
gevormd.
Meer
op
landelijk
niveau
worden
er
workshops
gegeven,
zoals
handelen
vanuit
de
PvdD
met
media.”
Cultureel
kapitaal
via
media
en
politieke
instrumenten
Een
lid
van
de
PvdD
kan
cultureel
kapitaal
ontwikkelen
door
zich
kennis
eigen
te
maken
van
politieke
instrumenten
die
bij
een
politieke
partij
aanwezig
zijn.
Ook
kunnen
de
media
worden
gebruikt
om
mensen
bewust
te
maken
van
dierenwelzijn.
Er
zijn
verschillende
workshops
die
worden
aangeboden
via
de
PvdD.
“Met
de
PvdD
wordt
er
veel
meer
dierenleed
in
de
media
bekend
gemaakt.
Als
een
lid
wil
dan
kan
die
workshops
volgen
via
de
PvdD.
Zo
kan
iemand
leren
hoe
met
de
media
om
te
gaan”
Als
een
lid
met
de
media
om
leert
gaan,
kan
deze
kennis
gebruikt
worden
in
een
verdere
carrière.
Het
gebeurt
volgens
de
respondenten
regelmatig
dat
de
PvdD
op
verschillende
manieren
leden
probeert
te
activeren
en
te
informeren.
Ook
worden
leden
uitgenodigd
om
via
de
PvdD
te
participeren
in
werkgroepen
om
met
politieke
instrumenten
in
aanraking
te
komen.
Het
niet
moeilijk
om
cultureel
kapitaal
via
de
werkgroepen
op
te
bouwen.
“Ik
denk
dat
alle
mensen
van
de
onze
afdeling
het
uiteindelijk
heel
leerzaam
vinden
om
je
overtuiging
te
laten
horen
via
democratische
weg.
Ik
denk
dat
de
PvdD
een
platform
is
om
de
politiek
te
gebruiken.
Je
moet
informatie
opvragen,
dat
kost
veel
tijd.
Je
moet
alles
eerst
goed
uitzoeken
over
de
rechten
en
mogelijkheden
en
kijken
wie
de
contactpersonen
zijn,
die
je
moet
benaderen.
Dierenasiel,
stichting
zwerfkatten
worden
dan
je
informanten.
Maar
je
moet
eerst
dingen
inventariseren
voordat
je
dingen
kunt
veranderen,
informatie
en
contactpersonen
opbouwen
en
vergaren.
Je
kunt
cursussen
volgen,
om
puur
in
de
besluitvorming
actief
te
worden.
Of
je
volgt
workshops,
handelen
met
media,
die
vanuit
de
PvdD
gegeven
worden
om
een
goede
woordvoerder
te
zijn
voor
de
PvdD.
Het
is
op
zich
al
een
heel
leerproces
voor
mensen
om
dit
allemaal
te
kunnen
doen.”
36
Actieve
leden
kunnen
op
relatief
korte
termijn
potentieel
cultureel
kapitaal
aanleren.
Respondenten
gaven
aan
dat
door
te
participeren
snel
vaardigheden
worden
aangeleerd.
De
PvdD
is
een
beginnende
politieke
partij
waar
het
mogelijk
is
om
vrij
snel
een
bepaalde
politieke
functie
te
krijgen.
In
een
grote
politieke
partij
zijn
de
plaatsen
al
verdeeld
en
zijn
er
veel
meer
potentieel
leden
die
een
functie
willen
vervullen.
Bij
de
PvdD
zijn
er
minder
leden
die
een
functie
willen
en
moeten
veel
taken
zelfs
nog
gecreëerd
worden.
Een
voorbeeld
hiervan
is
dat
Marianne
Thieme
vanaf
de
oprichting
meerdere
functies
bezette.
Pas
vanaf
september
2010
heeft
zij
de
functie
van
het
voorzitterschap
over
laten
nemen.
Ze
zit
tegenwoordig
namens
de
PvdD
alleen
nog
in
de
Tweede
Kamer7
Cultureel
kapitaal
heeft
tijd
nodig
om
te
ontwikkelen
Uit
de
interviews
kwam
naar
voren
dat
een
nieuw
lid
snel
politieke
inspraak
kan
krijgen
binnen
de
PvdD.
“Wij
zijn
een
kleine
partij
waar
mensen
veel
inspraak
hebben.
Bij
ons
kun
je
al
snel
invloed
uitoefenen,
en
jezelf
snel
ontwikkelen.
Het
is
dan
aan
mij,
als
werkgroepvoorzitter,
om
alle
neuzen
dezelfde
kant
op
te
houden.”
De
ontwikkeling
van
politieke
behendigheden
kan
vrij
snel
gaan,
maar
gaat
niet
van
de
ene
op
de
andere
dag,
het
is
een
leertraject
dat
meestal
een
lange
tijd
duurt.
De
weg
om
politieke
besluitvorming
te
begrijpen
en
vervolgens
te
gebruiken
is
vaak
lang,
mede
omdat
de
politieke
besluitvorming
bureaucratische
en
langzaam
is.
Hierdoor
komt
politieke
kennis
pas
op
lange
termijn
tot
stand.
“Je
moet
toch
altijd
weer
handelen
binnen
de
gangbare
paden
als
je
iets
in
de
democratische
besluitvorming
zou
willen
aanpassen.
Er
zijn
democratische
wegen
die
je
kunt
en
moet
bewandelen.
Dat
kost
tijd
maar
hoort
bij
het
spel.”
Een
handjevol
leden
is
langzaam
gegroeid
in
een
positie
bij
de
PvdD
waar
zij
bepaalde
behendigheden,
zoals
politieke
besluitvorming
onder
de
knie
hebben
gekregen.
Op
een
latente
wijze
cultureel
kapitaal
verkrijgen
Om
cultureel
kapitaal
te
verkrijgen
moet
een
persoon
investeren
om
zich
te
ontwikkelen.
Eén
lid
gaf
aan
in
eerste
instantie
geen
behoefte
te
hebben
om
politiek
te
bedrijven,
maar
langzamerhand
is
hij
in
een
positie
is
gekomen
waarin
hij
cultureel
kapitaal
heeft
kunnen
verwerven.
Zijn
habitus
in
het
veld
van
de
PvdD
is
onbewust
cultureel
kapitaal
geworden.
Zo
heeft
hij,
op
latente
wijze,
kennis
eigen
gemaakt
via
de
‘leerschool’
PvdD.
“Ik
ben
er
steeds
meer
bij
dierenwelzijn
betrokken
geraakt
en
zo
bij
de
PvdD
gekomen.
De
fractie
ontstond
om
wat
meer
contact
met
elkaar
te
blijven
houden,
zodat
mensen
niet
alleen
tijdens
verkiezingen
betrokken
zijn.
Ik
was
altijd
bij
de
werkgroepen
aanwezig
en
ben
daarom
gevraagd
om
alle
neuzen
de
zelfde
kant
op
te
houden.
In
eerste
instantie
wilde
ik
niet,
maar
uiteindelijk
ben
ik
toch
in
de
fractie
gekomen.”
7
ANP
14
september
“Marianne
Thieme
treedt
af
als
voorzitter”
37
In
paragraaf
4.3
gaf
ik
aan
dat
mensen
door
sociale
identificatie,
onbewust
een
bepaalde
houding
aannemen.
Door
deze
houding
heeft
de
man
onbewust
kennis
belichaamd.
Dit
was
in
eerste
instantie
geen
doel
van
het
actieve
lidmaatschap.
De
man
gaf
verder
ook
aan
dat
hij
zijn
politieke
kennis
niet
zal
inzetten
in
zijn
verdere
carrière.
Deze
respondent
genereert
weliswaar
kennis
op
politiek
gebied,
maar
heeft
voor
zijn
actief
lidmaatschap
geen
wederkerigheid
verkregen
dat
zijn
fitness
vergroot.
Op
een
manifeste
wijze
cultureel
kapitaal
verkrijgen
Bij
de
respondent
die
ik
via
stichting
AAP
heb
weten
te
benaderen,
werd
op
een
doelbewuste
manier
een
politieke
functie
verkregen.
Het
actief
worden
voor
de
PvdD
ging
gepaard
met
een
carrièreplan.
Zij
had
al
jarenlange
ervaring
in
dierenwelzijnsorganisaties
en
kon
daardoor
direct
een
politieke
positie
innemen
bij
de
PvdD.
In
haar
geval
was
cultureel
kapitaal
een
verklaring
om
actief
lid
te
worden.
Zij
meldde
zich
aan
voor
een
bepaalde
positie
en
functie
binnen
de
PvdD.
Zo
is
zij
op
korte
termijn
binnen
de
partij
gekomen
om
mogelijk
binnen
de
Tweede
Kamer
een
rol
te
gaan
vervullen
namens
de
PvdD.
“Net
als
bij
elke
politieke
partij
heb
ik
mij
gewoon
opgegeven,
als
er
verkiezingen
zijn
kun
je
jezelf
kandidaat
stellen.
Dat
heb
ik
gedaan
voor
de
vorige
Tweede
Kamer
verkiezingen
en
vervolgens
voor
de
Provinciale
Staten
verkiezing.
Zo
is
het
gekomen
dat
ik
daar
ook
op
de
lijst
sta.
Het
is
niet
zo
dat
je
daar
voor
gevraagd
wordt,
maar
het
is
zo
dat
er
procedures
bestaan
die
vastgelegd
zijn.
Uiteindelijk
wordt
er
door
het
partijbestuur
een
lijst
voorgedragen
aan
het
partijcongres
en
die
keurt
het
al
dan
niet
goed.”
De
twee
hiervoor
geschetste
situaties
van
respondenten
zijn
verschillende
manieren
om
aan
cultureel
kapitaal
te
komen.
In
het
eerste
geval
is
een
man
fractievoorzitter
geworden
terwijl
hij
in
eerste
instantie
niet
wilde.
Dit
heeft
onbewust
geleid
tot
‘knowhow’
in
de
politieke
besluitvorming.
Zijn
habitus
heeft
uiteindelijk
geleid
tot
potentieel
cultureel
kapitaal.
Een
tweede
respondent
heeft
vanuit
een
manifeste
manier
gehandeld.
Haar
motivatie
en
habitus
heeft
ervoor
gezorgd
dat
zij
in
het
veld
van
de
PvdD
cultureel
kapitaal
op
doet.
Dit
kapitaal
zet
zij
in
voor
haar
verdere
carrière.
De
vrouw
heeft
wél
een
wederdienst
gekregen
voor
haar
actieve
lidmaatschap.
Zij
heeft
cultureel
kapitaal
om
kunnen
zetten
in
economisch
kapitaal.
4.8
Het
verkrijgen
van
symbolisch
kapitaal
De
laatste
vorm
van
kapitaal
waar
Bourdieu
over
spreekt
is
symbolisch
kapitaal.
Symbolisch
kapitaal
is
eerder
uitgelegd
als
eer
en
prestige.
De
afbakening
van
altruïsme
en
reciprociteit
in
het
geval
van
symbolisch
kapitaal
kan
eenvoudig
gemaakt
worden.
Een
persoon
die
zich
een
lange
tijd
altruïstisch
opstelt
voor
dieren,
kan
respect
van
de
dierenliefhebbers
krijgen.
Respect
of
status
verhoogt
de
fitness
van
een
persoon
niet.
38
Maar
in
bepaalde
gevallen
kan
prestige
de
gever
wellicht
iets
opleveren
in
materiele
zin.
Mocht
een
persoon
door
zijn
aanzien,
bijvoorbeeld
door
zijn
naamsbekendheid,
financiële
vooruitgang
halen,
dan
is
er
sprake
zijn
reciprociteit.
Een
persoon
binnen
de
PvdD
die
symbolisch
kapitaal
heeft
verworven
is
Marianne
Thieme.
Zij
heeft
binnen
de
PvdD
veel
status
en
autoriteit,
haar
mening
zal
door
een
groot
gedeelte
van
de
partij
gedeeld
worden.
“Wij
hebben
Marianne
Thieme
en
Esther
achter
ons
staan
en
dan
voel
je
jezelf
als
dierenliefhebber
en
lid
van
de
PvdD
serieuzer
genomen.”
Het
is
de
vraag
of
de
status
van
Thieme
zorgt
voor
economisch
kapitaal.
Door
haar
symbolisch
kapitaal
zou
Thieme
wellicht
financiële
voordelen
kunnen
krijgen.
Tussen
de
respondenten
was
er
niemand
die
dusdanig
veel
symbolisch
kapitaal
heeft
opgebouwd.
Op
lange
termijn
mogelijk
symbolisch
kapitaal
Iedereen
die
lid
wordt
van
de
PvdD
en
zich
onbekommerd
inzet
voor
dieren
zal
waardering
kunnen
krijgen
van
mensen,
zowel
binnen
de
partij
als
daarbuiten.
Maar
de
mensen
die
een
bepaalde
status
hebben,
zijn
mensen
die
al
een
langere
tijd
actief
zijn
binnen
dierenwelzijnsorganisaties.
Symbolisch
kapitaal
wordt
langzaam
opgebouwd.
“Ik
heb
al
25
jaar
ervaring
met
het
beschermen
van
dieren,
ik
ken
het
terrein
en
heb
bij
heel
veel
organisaties
gewerkt.
Ik
heb
in
de
politiek
al
een
tijdje
meegedraaid
en
niet
zonder
succes.
Het
is
heel
bijzonder
om
dit
te
mogen
doen
voor
de
PvdD.
Wat
ik
nou
zo
leuk
vind,
is
dat
ik
de
laatste
25
jaar
heel
veel
heb
gedaan
bij
organisaties.
Het
zijn
steeds
kleine
stapjes
die
je
maakt,
wat
je
nu
ziet
als
je
zelf
in
die
politieke
arena
meedoet,
dat
mensen
naar
je
moeten
luisteren
i.p.v.
dat
je
op
audiëntie
moet.
Nu
mag
je
in
vergaderingen
de
belangen
van
dier
en
milieu
behartigen.
Ze
kunnen
niet
zomaar
weglopen,
maar
moeten
naar
je
luisteren,
reageren
en
er
iets
mee
doen.”
Dit
was
het
enige
voorbeeld
dat
iets
met
symbolisch
kapitaal
te
maken
had.
Het
werd
verteld
door
het
gemeenteraadslid
uit
Groningen.
In
haar
begintijd
werd
er
niet
altijd
geluisterd
naar
wat
zij
te
melden
had.
Na
een
staat
van
dienst
opgebouwd
te
hebben
en
nu
actief
te
zijn
voor
de
PvdD
in
de
gemeente
heeft
zij
langzamerhand
een
bepaalde
status
afgedwongen.
Van
symbolisch
kapitaal
als
motief
om
lid
te
worden
van
de
PvdD
is
geen
sprake.
In
figuur
6
worden
alle
waargenomen
vormen
van
reciprociteit
bij
de
PvdD
leden
schematisch
weergegeven.
39
Figuur
6.(
Wederkerigheid
van
PvdD
respondenten)
4.9
Humanitair
altruïsme
binnen
de
PvdD
De
PvdD
wil
zichzelf
niet
zien
als
politieke
partij
die
alleen
opkomt
voor
dieren,
ze
is
zich
steeds
meer
gaan
richtten
op
menselijke
planeet
brede
belangen.
De
PvdD
wil
een
politieke
rol
spelen
in
de
toekomst
bij
problemen
met
belang
voor
de
volksgezondheid
(Q‐koorts,
BSE,
Vogelgriep,
MKZ
crisis).
Ondanks
het
beleid
van
de
PvdD
veelal
gericht
is
op
dieren,
heeft
de
partij
in
hun
verkiezingsprogramma
ook
beleidsplannen
die
consequenties
hebben
voor
de
volksgezondheid.
Een
voorbeeld
is
het
pleiten
van
de
PvdD
voor
het
kleinschalig
boeren.
Het
intensief
houden
van
veel
dieren
binnen
de
bio‐industrie
kan
grote
gevolgen
hebben
op
de
gezondheid
van
veel
mensen.
Zo
zijn
er
op
grote
schaal
ziektes
uitgebroken
als
de
vogelgriep,
varkenspest
en
de
Q‐koorts.
Dus
door
de
leefomgeving
van
dieren
te
verbeteren
en
de
bio‐industrie
in
te
dammen,
worden
producten
voor
mensen
beter.
Een
motief
om
lid
te
worden
van
de
PvdD
vanuit
humanitair
altruïsme
In
interviews
met
Marianne
Thieme
worden
humanitaire
problemen,
zoals
in
de
derde
wereld,
gebruikt
om
mensen
bij
de
PvdD
te
betrekken.
Ook
maakt
de
PvdD
in
hun
verkiezingsprogramma
gebruik
van
de
slagzin
“doe
je
goed
voor
dieren,
doe
je
goed
voor
mensen”.
“Via
de
film
van
Al
Gore
ben
ik
erachter
gekomen
dat
de
vleesindustrie
heel
schadelijk
is
voor
het
klimaat.
Dus
ik
ben
eigenlijk
niet
zozeer
voor
het
40
dierprobleem
lid
geworden,
maar
meer
voor
het
klimaatprobleem,
wat
ook
direct
gevolgen
heeft
voor
alle
mensen.”
Deze
man
is
actief
lid
geworden
vanuit
humanistische
belangen.
Hij
gaf
aan
dat
mensen
in
zijn
woonomgeving
veel
kapitaal
verloren
hebben
door
de
ruiming
van
de
dieren.
Ook
de
volksgezondheid
in
zijn
omgeving
heeft
een
risico
gelopen.
Het
motief
van
deze
man
om
actief
te
worden
bij
de
PvdD
was
de
verbetering
van
de
volksgezondheid.
“Ik
heb
voornamelijk
mijn
interesse
voor
de
PvdD
gekregen
met
de
Mkz‐crisis.
Die
crisis
speelde
dichtbij
af,
in
de
Veluwe
waar
ik
vlakbij
woon.
Door
mond‐
en
klauwzeer
werden
allemaal
dieren
geruimd.
Als
we
eerder
die
dieren
hadden
ingeënt
dan
waren
mensen
in
mijn
omgeving
hier
minder
de
dupe
van.”
Door
zijn
inzet
hoopt
hij
ten
eerste
gezondheidsrisico’s
in
de
toekomst
te
vermijden
en
ten
tweede
ontruimingen
van
veehouderijen
te
voorkomen.
Deze
man
werkt
tegenwoordig
als
voorzitter
in
de
fractie
en
is
minder
gaan
werken
bij
zijn
baan
waar
hij
financieel
afhankelijk
van
is.
Zijn
motief
om
lid
te
worden
was
humanitair
altruïstisch.
4.10
Humanitaire
reciprociteit
onder
de
PvdD
leden
Binnen
de
PvdD
bestaat
er
een
bepaald
ideaal
van
humanitair
altruïsme
waarin
tegen
de
bio‐industrie
gestreden
wordt.
De
wederkerigheid
die
hierin
schuilt,
is
dat
mensen
hierdoor
met
de
PvdD
gaan
sympathiseren
en
daardoor
mogelijk
lid
worden.
De
PvdD
streeft
naar
beter
en
veiliger
voedsel.
De
partij
wordt,
door
dit
standpunt
in
te
nemen,
gesteund
door
mensen
die
hier
baat
bij
hebben.
Er
zijn
meerdere
fronten
waar
de
PvdD
op
sympathie
kan
rekenen
op
humaan
gebied.
“De
PvdD
is
bezig
met
meer
dan
alleen
dieren,
het
gaat
over
de
gehele
mensheid.
We
houden
ons
bezig
met
verontreiniging
van
het
oppervlaktewater,
verdroging
en
allerlei
andere
zaken
die
actueel
zijn.
Ik
ben
die
wereldverbeteraar
die
overal
wel
iets
van
vindt
en
daar
wat
aan
doet.”
Lange
termijn
reciprociteit
vanuit
sympathie
van
groot
collectief
Ondanks
sommige
leden
zichzelf
als
wereldverbeteraars
op
allerlei
fronten
zien,
is
de
strijd
tegen
de
bio‐industrie
het
grote
onderwerp
waar
veel
sympathie
voor
is.
Op
allerlei
manieren
zijn
leden
bezig
om
in
de
media
het
beeld
te
creëren
en
te
bevestigen
dat
de
partij
opkomt
voor
de
verbetering
van
voedsel
en
veiligheid.
Doordat
deze
stelling
dusdanig
populair
is,
kan
de
PvdD
hier
donaties
en
stemmen
mee
winnen.
De
PvdD
is
niet
de
enige
die
zich
met
de
bio‐industrie
bezighoudt,
maar
zij
krijgt
hier
regelmatig
krediet
voor.
De
PvdD
is
een
stem
in
de
ruime
trend
van
het
dierenwelzijn
en
genereert
door
hun
opvallende
rol
leden.
Samen
met
andere
diervriendelijke,
politieke
of
zelfs
industriële
partijen
probeert
de
PvdD
haar
netwerken
en
afzetmarkt
te
vergroten.
Dit
zorgt
voor
het
41
uitbreiden
van
hun
culturele
normen
en
waarden.
In
paragraaf
2.8
werd
dit
proces
al
eerder
beschreven.
4.11
Universeel
altruïsme
De
PvdD
is
een
groep
van
mensen
die
universeel
altruïsme
propageert.
Het
is
interessant
om
te
kijken
hoe
hun
liefde
voor
dieren
bij
de
leden
van
de
PvdD
is
ontstaan
en
hoe
ver
zij
gaan
in
hun
dierenliefde.
Ik
heb
onderzocht
op
welke
manier
de
leden
hun
eigen
fitness
in
dienst
stellen
voor
dieren.
In
deze
paragraaf
worden
de
universele
altruïstische
motieven
aan
het
licht
gebracht.
Opkomen
voor
dieren
vanuit
de
werkgroep
In
kleine
werkgroepen
is
er
volgens
de
respondenten
geen
sprake
van
hiërarchie
in
de
groep
en
kan
ieder
lid
aandragen
wat
hij
of
zij
zelf
wil
gaan
doen
voor
het
dierenwelzijn
namens
de
PvdD.
“Ieder
heeft
zo
zijn
expertise
en
sommige
leden
zijn
bezig
met
zwerfkatten,
die
hebben
daar
een
zwak
voor.
Anderen
houden
zich
bezig
met
paarden
die
in
de
wei
staan
zonder
schuilplekken
en
worden
mishandeld
of
verwaarloosd.
Anderen
kijken
naar
illegale
bomenkap.
Alles
gaat
in
harmonie.”
Het
genoemde
voorbeeld
verwijst
naar
vormen
van
universele
hulp.
De
taken
binnen
deze
werkgroep
staan
vrij
van
de
landelijke
politiek.
Mensen
die
op
deze
werkgroep
afkomen,
mogen
zelf
invullen
wat
zij
uit
willen
voeren
zonder
dat
de
leiding
van
de
PvdD
daar
invloed
op
heeft.
Zij
willen
met
de
voeten
in
de
klei
dieren
en
in
sommige
gevallen,
planten
helpen.
Een
vrouw
vertelt
over
een
actief
lid
waarmee
zij
jarenlang
in
een
dierenrechtenorganisatie
heeft
samengewerkt:
“Die
man
heeft
maar
één
doel,
hij
is
een
idealist
en
hij
doet
het
voor
de
dieren.
Vanuit
de
PvdD
kunnen
ze
hem
van
links
en
recht
om
de
oren
slaan,
je
kunt
hem
de
grond
in
trappen
en
dan
zegt
hij:
Dit
is
niet
leuk,
maar
ik
doe
het
voor
de
dieren.”
Handelen
vanuit
een
gevoel
van
verwantschap
Dezelfde
man
weet
ik
te
benaderen
voor
een
interview
waarin
hij
vertelt
dat
hij
zich
heel
erg
verwant
voelt
met
dieren
en
zich
iedere
dag
bezighoudt
met
het
belang
van
dieren.
“Ik
vind
dieren
soortgenoten.
Ik
begrijp
dieren
voor
een
deel
net
als
ik
andere
mensen
begrijp.
Dat
levert
een
bepaalde
empathie
op
die
ik
niet
kan
ontkennen.
Het
individuele
leed
van
een
onzichtbaar
dier,
daar
gaat
het
voor
mij
om.”
De
man
zet
zich
vaak
in
voor
de
PvdD.
Hij
vertelt
dat
hij
zichzelf
verplicht
bepaalde
taken
te
doen.
Dit
kost
hem
veel
tijd,
maar
deze
tijd
haalt
hij
uit
zijn
vrije
tijd.
Alleen
het
lidmaatschapsgeld
en
zijn
extra
donaties
die
hij
jaarlijks
betaald
hebben
een
kleine
invloed
op
zijn
fitness.
Op
allerlei
manieren
zetten
mensen
zich
in
voor
het
dierenwelzijn.
In
het
vorige
geval
is
een
man
actief
in
zijn
vrije
tijd
en
gaat
zijn
financiële
situatie
slechts
42
achteruit
door
jaarlijkse
donaties
en
lidmaatschapsgeld.
Bij
veel
respondenten
gaat
de
onbaatzuchtige
hulp
voor
dieren
niet
ten
koste
van
de
eigen
fitness.
Universeel
altruïsme
met
financiële
gevolgen
voor
fitness
In
een
ander
geval
is
een
man
actief
lid
geworden
binnen
de
fractie
van
de
PvdD
in
Apeldoorn.
Als
hij
zich
wil
inzetten
voor
dieren
via
de
PvdD,
dan
moet
hij
bij
zijn
vaste
werkgever
minder
gaan
werken.
Hier
zijn
de
lasten
om
actief
lid
te
zijn,
dusdanig
dat
dit
in
grote
mate
ten
koste
gaat
van
zijn
financiële
fitness.
“Ik
zie
het
ook
bij
andere
fracties
waar
mensen
een
deel
compensatie
krijgen
voor
wat
ze
doen.
Ik
krijg
er
niet
veel
voor
terug,
maar
wel
compensatie
in
de
voldoening
van
je
werk.
Ik
krijg
een
hele
kleine
vergoeding,
maar
dat
is
alleen
als
ik
onkosten
maak.
Ik
heb
hier
ook
een
baan
naast
en
daar
moet
ik
vrij
nemen
om
dit
te
doen,
dus
het
kost
mij
alleen
geld.”
De
twee
leden
die
hiervoor
behandeld
werden,
hebben
een
dusdanige
liefde
voor
dieren
dat
ze
de
overlevingskansen
voor
dieren
verbeteren.
In
het
tweede
voorbeeld
moest
de
man
zijn
eigen
fitness
hier
deels
voor
opofferen.
Hier
was
er
sprake
van
universeel
altruïsme.
4.12
Universele
reciprociteit
onder
de
PvdD
leden
Tegenwoordig
zijn
negatieve
opvatting
over
de
bio‐industrie
populair.
Door
talloze
dierenwelzijnsorganisaties,
waaronder
de
PvdD,
is
er
een
bewustwording
voor
rechten
van
dieren.
De
culturele
waarden
van
de
PvdD
worden
overgenomen
door
een
groter
publiek.
De
afzetmarkt
van
de
groep
wordt
vergroot
en
daardoor
kunnen
zij
meer
donateurs
en
leden
verwerven.
Een
voordeel
dat
ik
heb
kunnen
waarnemen
op
groepsniveau
is
dat
de
PvdD
op
lange
termijn
als
groep
kan
rekenen
op
steun
op
collectief
niveau.
Net
als
bij
humanitaire
reciprociteit
kan
de
PvdD
kapitaal
verkrijgen
doordat
zij
een
speler
is
in
de
dierenwelzijnswereld.
In
paragraaf
4.4
gaf
ik
al
eerder
aan
dat
leden
zich
bezighouden
met
het
imago
van
de
groep.
Door
het
imago
dat
de
PvdD
wil
uitstralen,
kan
vanuit
dierenliefhebbers
veel
kapitaal
verkregen
worden.
Alle
respondenten
zijn
immers
lid
geworden
van
de
partij
door
de
dieren
liefhebbende
uitstraling
en
handelingen
van
de
PvdD.
In
paragraaf
5.5
werd
al
duidelijk
gemaakt
dat
leden
van
het
partijbestuur
er
financieel
op
vooruit
gaan.
In
paragraaf
1.4
werd
er
geschat
dat
er
in
2001
ongeveer
4,5
miljoen
mensen
geld
gaven
aan
dierenorganisaties.
Het
mag
duidelijk
zijn
dat
dierenliefde
niet
alleen
iets
kost,
maar
dat
er
ook
heel
wat
geld
verkregen
kan
worden
vanuit
een
grote
massa
mensen.
43
5.
Conclusie
PvdD
in
historisch
perspectief
De
civilisatietheorie
van
Norbert
Elias
verklaart
hoe
burgers
in
westerse
landen
vervreemd
zijn
geraakt
van
geweld
tegen
mens
en
dier.
Deze
vervreemding
van
geweld
kwam
het
algemene
welzijn
van
dieren
tegemoet.
Het
duurde
echter
enkele
eeuwen
voordat
de
proactieve
inzet
ter
bevordering
van
dierenwelzijn
een
geïnstitutionaliseerd
onderdeel
van
de
maatschappij
werd.
Vandaag
de
dag
wordt
dierenwelzijn
via
o.a.
lobbyorganisaties,
pressiegroepen
en
met
de
komst
van
de
Partij
van
de
Dieren
ook
via
een
politieke
partij
onder
de
aandacht
gebracht.
Vraag
van
de
scriptie
Voor
dit
onderzoek
sprak
ik
verschillende
mensen;
van
iemand
die
zich
bezighoudt
met
het
plakken
van
posters
in
campagnetijd,
tot
een
vrouw
die
bovenaan
de
kandidatenlijst
van
de
Tweede
Kamer
staat
en
zich
al
vijfentwintig
jaar
op
professionele
wijze
voor
dierenrechten
inzet.
Alle
geïnterviewde
waren
lid
van
de
PvdD
en
hadden
uiteenlopende
motieven
om
lid
te
worden
van
de
PvdD.
Mijn
interesse
ging
uit
naar
altruïstische
motieven,
die
ik
later
aan
de
hand
van
verschillende
theorieën
heb
geanalyseerd.
De
hoofdvraag
van
dit
onderzoek
luidt:
In
hoeverre
liggen
altruïstische
beweegredenen
ten
grondslag
aan
de
inzet
van
actieve
leden
van
de
Partij
van
de
Dieren?
En
de
subvraag:
Wat
zijn
andere
mogelijke
verklaringen
voor
deze
actieve
inzet?
Om
antwoord
te
kunnen
geven
op
de
hoofdvraag
heb
ik
gebruik
gemaakt
van
theorieën
over
altruïsme
zoals
ze
hoofdzakelijk
in
de
biologie
worden
toegepast.
Toen
tijdens
het
veldwerk
bleek
dat
deze
theorieën
niet
voldoende
bleken
om
de
data
mee
te
bevatten,
ontstond
de
noodzaak
om
het
theoretisch
kader
uit
te
breiden
met
sociologische
theorieën.
In
de
komende
alinea’s
zal
samengevat
worden
hoe
aan
de
hand
van
deze
theorieën
uitleg
gegeven
kan
worden
over
de
actieve
inzet
van
PvdD
leden
die
ik
heb
gesproken.
De
hoofdvraag
kan
beantwoord
worden
met
de
analyse
van
altruïstische
motieven
voor
actief
lidmaatschap
binnen
de
PvdD
(zie
resultaten).
Altruïstische
verklaringen
Ondanks
het
onbaatzuchtige
handelen
van
vele
leden,
is
dit
in
de
meeste
gevallen
niet
altruïstisch
te
noemen.
De
meeste
actieve
leden
handelen
namelijk
niet
ten
koste
van
hun
eigen
fitness;
hun
gezondheid
of
financiële
situatie
verandert
niet.
Het
handelen
voor
de
PvdD
kan
in
die
gevallen
gezien
worden
als
vrijetijdsbesteding
en
een
goede
manier
om
gelijkgestemden
te
leren
kennen.
Altruïsme,
waarbij
de
eigen
fitness
verslechterd
en
de
fitness
van
een
ander
wordt
verbeterd,
was
maar
in
drie
gevallen
te
vinden,
bij
hen
ging
de
financiële
44
situatie
achteruit
door
hun
lidmaatschap
en
door
vrij
te
nemen
van
hun
werk;
dit
verslechterde
hun
fitness.
Hun
altruïstische
handelen
werd
in
dit
onderzoek
onder
de
loep
genomen.
In
het
theoretisch
kader
werden
verwantschapsaltruïsme,
groepsaltruïsme,
humanitair
altruïsme
en
universeel
altruïsme
uiteengezet
als
vormen
van
altruïsme
waarmee
naar
de
data
gekeken
kan
worden.
Verwantschapsaltruïsme
Hoewel
verwantschapsaltruïsme
in
de
biologie
gezien
wordt
als
de
meest
voorkomende
en
meest
directe
vorm
van
altruïstisch
handelen,
was
deze
vorm
van
altruïsme
niet
te
bespeuren
bij
leden
van
de
PvdD.
‘Altruïsme
ten
opzichte
van
verwanten’
kan
dan
ook
niet
als
serieus
motief
gezien
worden
voor
actief
lidmaatschap.
In
dit
onderzoek
was
geen
ruimte
om
in
te
gaan
op
de
maatschappelijke
achtergrond
van
de
leden.
Daarom
heb
ik
niet
aan
kunnen
tonen
of
vergevorderde
beschaving,
in
de
vorm
van
dierenliefde,
doorgegeven
wordt
door
de
familie
en
haar
maatschappelijke
situatie.
Groepsaltruïsme
via
sociale
identificatie
In
het
theoretisch
kader
werd
de
term
sociale
identificatie
aan
de
hand
van
werk
van
de
socioloog
Abraham
de
Swaan
uitgelegd
als
een
proces
waarbij
mensen
zich
emotioneel
betrokken
gaan
voelen
bij
een
groep
en
zich
daarmee
gaan
identificeren.
Uit
de
data
blijkt
dat
sociale
identificatie
pas
nadat
leden
collectieve
acties
binnen
de
partij
hebben
meegemaakt
een
motief
wordt
voor
actieve
inzet.
Altruïsme
ten
opzichte
van
de
groep
(partij)
ontstaat
dus
pas
nadat
leden
zich
met
andere
leden
identificeren.
Sociale
identificatie
is
een
stuwende
factor
in
actief
lidmaatschap.
Over
het
algemeen
gaven
respondenten
aan
dat
zij
lid
van
de
PvdD
werden
omdat
zij
zich
bekommeren
om
het
belang
van
dieren.
Zij
gaven
aan
dat
zij
zich
sterk
identificeerden
met
de
partij
omdat
ze
daar
gelijkgestemden
leerden
kennen.
Naar
gelang
leden
in
een
werkgroep
meeliepen,
ontstond
er
onder
hen
een
steeds
grotere
bereidheid
tot
actief
lidmaatschap.
Tijdens
deze
collectieve
activiteiten
ontstond
bij
respondenten
een
wij‐gevoel
die
verdere
inzet
heeft
gestimuleerd.
Sociale
identificatie
speelt
dus
een
rol
in
het
actieve
lidmaatschap
binnen
de
PvdD.
Het
wij‐gevoel
werd
in
interviews
regelmatig
benoemd.
Het
gebeurt
regelmatig
dat
leden
zich
na
verloop
van
tijd
meer
altruïstisch
opstellen
ten
opzichte
van
de
partij,
dan
dat
zij
zich
direct
altruïstisch
opstellen
ten
opzichte
van
dieren.
Dat
hun
altruïstisch
handelen
verandert
naarmate
zij
langer
lid
zijn
van
de
PvdD
blijkt
uit
hun
toenemende
inzet
voor
de
Partij;
in
plaats
van
het
direct
helpen
van
dieren,
zetten
leden
zich
hier
indirect
voor
in
door
zich
toe
te
wijden
aan
de
partij.
Zo
besloot
één
van
de
respondenten
om
partijposters
te
plakken
voor
de
PvdD
ten
koste
van
zijn
inkomen.
Hiermee
beïnvloedt
de
respondent
niet
direct
het
welzijn
van
dieren,
maar
wel
het
succes
van
de
partij
die
door
middel
van
de
posters
mogelijk
meer
leden
werft.
De
subjectief
universele
onbaatzuchtigheid
van
deze
man
veranderde
naarmate
hij
45
meer
in
contact
kwam
met
de
PvdD
tot
objectief
groepsaltruïsme.
Zijn
motief
om
actief
te
worden
was
groepsaltruïsme.
Humanitair
altruïsme
Slechts
één
respondent
gaf
aan
actief
lid
te
zijn
geworden
van
de
PvdD
vanuit
humanitair
belang.
Zijn
inzet
voor
de
mensheid
is
uiteindelijk
humanitair
altruïstisch
te
noemen
omdat
het
handelen
voor
de
volksgezondheid
ten
koste
is
gegaan
van
het
eigen
kapitaal.
De
man
werkte
als
voorzitter
in
de
fractie
voor
de
PvdD,
wat
ten
koste
ging
van
zijn
financiële
fitness.
Universeel
altruïsme
Dat
dieren
dikwijls
onrecht
wordt
aangedaan
was
een
doorn
in
het
oog
voor
de
respondenten.
Zij
gaven
aan
dat
actieve
inzet
ter
bevordering
van
dierenwelzijn
voortkomt
uit
gevoelens
omtrent
de
noodzaak
om
de
situatie
voor
dieren
te
verbeteren;
redenen
die
intrinsieke
waarden
als
deugdzaamheid
en
compassie
raken.
Blijkbaar
wordt
een
behoefte
om
bij
te
dragen
aan
iets
integers
via
lidmaatschap
van
de
PvdD
bevredigd.
Zoals
ik
al
aangaf
zijn
er
niet
veel
respondenten
geweest
waarbij
hun
fitness
achteruit
ging
door
actief
lidmaatschap.
Toch
is
er
één
respondent
die
wel
financieel
ingeleverd
heeft
en
daar
alleen
een
gevoel
van
rechtvaardigheid
en
integriteit
voor
terug
heeft
gekregen.
Universeel
altruïsme
blijkt
een
motief
om
lid
te
worden
van
de
PvdD,
zowel
in
objectieve
en
subjectieve
zin.
Verschillende
vormen
van
kapitalen
Andere
mogelijke
verklaringen
om
actief
lid
te
worden,
kunnen
beantwoord
worden
met
de
analyse
van
het
streven
door
de
respondenten
naar
verschillende
vormen
van
kapitaal
zoals
uiteengezet
door
Bourdieu,
te
weten:
economisch
kapitaal,
sociaal
kapitaal,
cultureel
kapitaal
en
symbolisch
kapitaal.
In
de
komende
alinea
de
analyse
samengevat
en
wordt
een
antwoord
gegeven
op
de
deelvraag.
Economisch
en
symbolisch
kapitaal
Hoewel
het
verkrijgen
van
economisch
kapitaal
vaak
gezien
wordt
als
een
van
de
voornaamste
drijfveren
in
menselijk
handelen,
lijkt
het
streven
naar
dit
kapitaal
bij
geen
van
de
respondenten
een
motief
voor
actief
lidmaatschap.
Geen
van
de
respondenten
ontving
direct
financiële
voordelen
door
zijn/haar
lidmaatschap.
Indirect
echter,
ontvingen
twee
respondenten
dit
uiteindelijk
wel,
maar
hier
hadden
zij
in
eerste
instantie
niet
op
geanticipeerd;
het
was
geen
motief
om
actief
lid
te
worden.
Hetzelfde
geldt
voor
symbolisch
kapitaal;
het
streven
naar
zaken
als
eer
en
prestige
blijkt
uit
mijn
interviews
geen
motief
voor
lidmaatschap,
waarmee
niet
uitgesloten
kan
worden
dat
zij
dit
uiteindelijk
wel
verkregen.
Sociaal
kapitaal
46
Uit
de
data
blijkt
dat
de
mogelijkheid
tot
het
verkrijgen
van
sociaal
kapitaal
een
doorslaggevende
rol
speelt
in
de
keuze
tot
actief
lidmaatschap.
Het
verkrijgen
van
‘weak
ties’
in
een
netwerk
kan
de
positie
van
individuen
bevorderen.
Zo
verklaarde
één
respondent
dat
haar
actieve
lidmaatschap
het
uitbreiden
van
haar
netwerk
ten
doel
had.
Het
opbouwen
van
sociaal
kapitaal
binnen
het
veld
deed
zij
met
als
doel
haar
eigen
dierenwelzijnsorganisatie
te
begunstigen.
In
dit
geval
leidde
het
verkrijgen
van
sociaal
kapitaal
indirect
tot
financieel
voordeel.
Cultureel
kapitaal
Het
verkrijgen
van
cultureel
kapitaal
blijkt
tevens
motief
te
zijn
voor
actief
lidmaatschap.
Zo
leidde
lidmaatschap
bij
één
van
de
respondenten
in
eerste
instantie
tot
verzwakking
van
haar
financiële
situatie,
maar
tot
een
versterking
van
haar
culturele
kapitaal;
op
korte
termijn
bekleedde
zij
een
positie
binnen
de
partij
waarin
zij
veel
politieke
kennis
vergaarde.
Deze
kennis
heeft
zij
in
haar
verdere
carrière
kunnen
inzetten.
In
haar
geval
was
het
krijgen
van
cultureel
kapitaal
een
motief
om
lid
worden
van
de
PvdD.
Doordat
haar
cultureel
kapitaal
is
vergroot,
heeft
haar
dit
haar
indirect
financieel
iets
opgeleverd.
Nawoord
De
conclusie
van
dit
onderzoek
nuanceert
de
aanname
dat
de
maatschappelijke
groeiende
aandacht
voor
dierenwelzijn
enkel
een
gevolg
is
van
toegenomen
altruïsme
ten
opzichte
van
dieren.
We
zien
in
het
geval
van
actieve
leden
binnen
de
Partij
van
de
Dieren
dat
naast
een
oprechte
interesse
in
het
welzijn
van
dieren
ook
meer
zelfzuchtige
redenen
zoals
de
behoefte
aan
sociale
identificatie
en
het
verkrijgen
van
kapitalen.
Het
verkrijgen
van
cultureel
kapitaal
en
daarmee
een
beter
salaris,
het
uitbouwen
van
het
sociale
netwerk
en
het
vinden
van
gelijkgestemden
zijn
tevens
verklaringen
voor
actieve
inzet.
Vervolgonderzoek
Al
eerder
in
paragraaf
4.1
is
aangegeven
dat
deze
studie
geen
antwoord
geeft
op
de
vraag
waar
dierenliefde
vandaan
komt.
Wie
deze
mensen
zijn
en
hoe
zij
een
vergevorderd
gevoel
van
beschaving
hebben
gekregen
is
een
mogelijk
vervolgonderzoek.
Zoals
uit
deze
scriptie
blijkt,
leidt
inzet
voor
dierenwelzijn
via
de
Partij
van
de
Dieren
tot
het
verkrijgen,
sociale
identificatie
en
verschillende
kapitalen.
In
de
sociale
wetenschappen
wordt
dikwijls
beweerd
dat
het
belang
van,
en
daarmee
behoefte
aan
verschillende
kapitalen,
netwerken
en
sociale
identificatie
in
de
moderne,
geglobaliseerde
netwerkmaatschappij
is
toegenomen.
Het
inzetten
voor
een
bepaald
doel
via
een
organisatie,
zoals
dierenwelzijn
kan
gezien
worden
als
een
middel
van
sociaal
contact.
In
een
wereld
waarin
voorheen
‘vaste’
kaders
van
gezin,
volk
en
natie
zijn
afgebrokkeld,
spelen
dergelijke
organisaties
wellicht
een
belangrijke
rol
in
het
creëren
van
een
hernieuwd
groepsgevoel.
47
In
hoeverre
de
netwerkmaatschappij
enerzijds
en
de
behoefte
aan
deelname
en
inzet
aan
maatschappelijke/doelgerichte
groepen
anderzijds
met
elkaar
correleren,
is
allicht
een
interessant
onderwerp
voor
een
vervolgonderzoek.
48
6. Literatuurlijst AIVD (2007) Dierenrechtenactivisme in Nederland: springplank voor Europa. Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Axelrod, R. and Hamilton, W. D. (1981) The Evolution of Cooperation. Science 211, 1390-1396. Batson, C. D. and Shaw, L. (1991) Evidence for Altruism: Toward a Pluralism of Prosocial Motives. Psychological Inquiry 2, 107-122. Bourdieu, P. (1977) Outline of a Theory of Practice. Cambridge: Cambridge University Press. Vertaald door R. Nice 1979. Bourdieu, P. (1984) Distinction: A Social Critique of the Judgement of Taste. Londen: Routledge. Vertaald door R. Nice 1989. Bourdieu, P. (1985) The Social Space and the Genesis of Groups. Theory and Society 14, 723-744.
Bourdieu, P. (1986) The forms of capital Handbook of Theory and Research for the Sociology of Education, 241–258 Bourdieu, P. (1989) Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Amsterdam: Van Gennep. Bowles, S; Choi, J.K; en Hopfensitz, A. (2003) The co-evolution of individual behaviours and social institutions. Journal of Theoretical Biology 223, 135–147. Boyd, R; Gintis, H; Bowles, S. en Richerson, P. J. (2003) The Evolution of Altruistic Punishment. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 100, 3531-3535. Broom, D. M. (2006) The evolution of morality. Applied Animal Behaviour Science 100, 20–28. Cosmides, L. en Tooby, J. (1989)
49
Evolutionary Psychology and the Generation of Culture, Part II Case Study: A Computational Theory of Social Exchange. Ethology and Sociobiology 10, 51-97. Dale, J. (1998) Animal Liberation is an Environmental Ethic. Environmental Values 7, 41-57. Dale, S. (1996) Mcluhan’s Children: The Greanpeace message and the media. Toronto, Canada: Between the lines. Dawkins, R. (2006) De zelfzuchtige genen: over evolutie, eigenbelang en de genen. Amsterdam: Contact. Dieren, W. van (1995) Taking nature into account: a report to the Club of Rome: toward a sustainable national income. New York: Springer inc. Durkheim, E. (1968) Suicide: A study in sociology. Londen: Routledge & Fegan Paul ltd. Elias, N. (1990) Het civilisatieproces: Sociogenetische en psychogenetische onderzoekingen. Utrecht: Aula; Het spectrum BV. Elias, N. (1971) Wat is sociologie? Utrecht: Aula; Het spectrum BV. Vertaald door J. Goudsblom Fehr, E. en Gächter, S. (2000) Cooperation and Punishment in Public Goods Experiments. The American Economic Review 90, 980-994. Gormley, K. (1996) Altruism: a framework for caring and providing care. Elsevier Science Ltd 33, 581-588. Granovetter, M. (1983) The strength of weak ties: A Network Theory Revisited. Sociological Theory 1, 201-233. Hamilton, W. D. (1964) The genetical evolution of social behaviour I. Journal of Theoretical Biology 7, 1-16. Hagen, K. en Broom, D. M. (2003)
50
Cattle discriminate between individual familiar herd members in a learning experiment. Animal Welfare and Human–Animal Interactions Group, Department of Clinical Veterinary Medicine. Henrich, N. en Henrich, J. (2007) Why humans coorperate: A cultural and evolutionary explanation. Oxford: Oxford University Press. Jasper, J. M. en Poulsen, J. D (1995) Recruiting Strangers and Friends: Moral Shocks and Social Networks in Animal Rights and Anti-Nuclear Protests. Social Problems 42. Komter, A. (2003) Solidariteit en het offer. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar ‘Vergelijkende studies van maatschappelijke solidariteit’ aan de Universiteit Utrecht. Komter, A. (2007) De rol van eigenbelang in menselijke generositeit. Mens & Maatschappij 4. Koopmans, R. (2006) Het mysterie van de naastenliefde: een evolutionair-sociologische benadering. Sociologie 2, 114-138. Knobloch, F. (1998) Altruism and the hypothesis of meta-selection in human evolution. Journal of the American Academy of Psychoanalysis 26, 5–13. Mills C.W. (1959) The sociological imagination New York: Oxford University Press Parmentier, C. (2003) De luis in de pels: De dubieuze moraal van de dierenrechtenorganisaties. Leuven: Uitgeverij van Halenwyck Piliavin, J. A. en Charng, H. (1990) Altruism: A Review of Recent Theory and Research. Annual Review of Sociology 16, 27-65. Pinker, R. (2006) From Gift Relationships to Quasi-markets: An Odyssey along the Policy Paths of Altruism and Egoism. Social policy and administration 1. Richerson, P. J. en Boyd, R. (1989)
51
The Role of Evolved Predispositions in Cultural Evolution Or, Human Sociobiology Meets Pascal’s Wager. Ethology and Sociobiology 10, 195-219. Sagoff, M. (1984) Animal liberation and environmental ethics: Bad marriage, quick divorce. Osgoode Hall Law Journal 22, 297-307. Schuyt, Th.N.M.; Gouwenberg, drs. B.M.; Bekkers, dr. R.H.F.P. ; Meijer. dr. M.M. en drs. P. Wiepking (2007) Geven in Nederland 2007: Giften, legaten, sponsoring en vrijwilligerswerk. Amsterdam: Reed Business. Simon, H. A. (1982) Models of Bounded Rationality. Cambridge: Cambridge University Press. Singer, P. (1973) Animals, Men and Morals Animal Liberation. The New York Review of Books 5. Swaan, A. De (1993) Sociale identificatie in uitdijende kring: over emotionele betrokkenheid in sociogenetisch perspectief. Utrecht: Universiteit van Utrecht. Tellegen, E (1983) Milieubeweging. Utrecht/Antwerpen: Uitgeverij het Spectrum. Tinbergen, N. (1968) On War and Peace in Animals and Man. Science, New Series 160, 1411-1418. Trivers, R. L. (1971) The Evolution of Reciprocal Altruism. The Quarterly Review of Biology 1, 35-57. Van den Broek, M. (1977) De anti kernenergiebeweging in Nederland. Paradogma 4. Waal, F. de (1996) Van nature goed. Harvard: Harvard University Press. Waal, F. de (2001) De aap en de sushimeester. Amsterdam: Uitgeverij Contact.
52
Waal, F. de (2009) Een tijd voor empathie : Wat de natuur ons leert over een betere samenleving. Amsterdam: Uitgeverij Contact. Weber, M (1964) Theory of social and economic organization New York: The Free Press. Wilkinson, G. S. (1988) Reciprocal altruism in bats and other mammals. Ethology and Sociobiology 9, 85-100. Wilson, E.O. (1975) Sociobiology: The New Synthesis. Harvard: Harvard University Press. Wilson, E.O. (2002) Evolution, morality and human potential. Evolutionary psychology: alternative approaches, 55-70. Wilterdink, N. (2006) Te veel Darwinisme, te weinig sociologie. Tijdschrift Sociologie 3, 302-328.
53