Memo aan onderwerp
van directie afdeling telefoon datum
Raadsfractie Partij voor de Dieren Vragen Partij voor de Dieren n.a.v. Regionaal risicoprofiel De burgemeester mo Veiligheid en wijken 0182-588725 10 juli 2015
Vragen gemeenteraadsfractie Partij voor de Dieren Bij deze beantwoording van uw vragen naar aanleiding van de bespreking van het Regionaal risicoprofiel in de gemeenteraad. De beantwoording van de vragen komt van de Omgevingsdienst Midden Holland, De GGD Midden Holland en de Veiligheidsregio Midden Holland. 1. Hoeveel megastallen kent het gebied VRHM? In de regio Midden-Holland bevinden zich zeven megastallen waarin melkrundvee wordt gehouden. Megastallen waarin varkens en/of pluimvee worden gehouden zijn niet in het gebied aanwezig 1. 2. In welke gemeenten liggen deze megastallen en hoever liggen deze bedrijven hemelsbreed verwijderd van de Goudse stadsgrenzen? In onderstaande tabel is aangegeven in welke gemeenten zich megastallen bevinden en op welke afstand die zijn gelegen van de gemeentegrens van Gouda. Nr
Gemeente
1 2 3 4 5 6 7
Krimpenerwaard Bodegraven-Reeuwijk Krimpenerwaard Bodegraven-Reeuwijk Krimpenerwaard Krimpenerwaard Krimpenerwaard
Aantal stuks melkrundvee binnen de inrichting 500 445 400 340 332 275 250
Afstand tot de gemeente grens van Gouda 6,8 km 6,6 km 7,3 km 7,7 km 2,1 km 11, 6 km 7,3 km
3. Welke daarvan liggen zodanig dicht bij Gouda dat deze een direct risico vormen voor Goudse inwoners wanneer er een dierziekte uitbreekt? Een megastal is een omschrijving van de grootte van een stal, het aantal dieren dat wordt gehouden (zie voor definitie megastal de bijlage). De verschillen tussen megastallen en kleinere bedrijven in termen risico’s
voor omwonenden zijn nog onvoldoende onderzocht. (Gezondheidsraad, 2012) Als er sprake is van goede technische voorzieningen, hoeven grote bedrijven niet zonder meer sterkere bronnen van microbiële agentia te zijn. De grootte van een stal zegt dus niet alles over een mogelijk gezondheidsrisico voor omwonenden. Voor een aantal zoönoseverwekkers, zoals Coxiella burnetii, Campylobacter en veegerelateerde MRSA (zie ook de bijlage), zijn er aanwijzingen dat bedrijfsgrootte een risicofactor is voor een bedrijf zelf, dus voor de dieren, om besmet te raken. Maar het is grotendeels onbekend of er een relatie bestaat tussen de grootte van een veehouderijbedrijf en het risico van het oplopen van een infectie bij omwonenden. Alleen voor Qkoorts lijkt er een relatie te bestaan tussen ziektegevallen bij omwonenden en de aanwezigheid van grote geitenbedrijven in de omgeving. (RIVM, 2012) Maar met de huidige verplichte vaccinatie in Nederland is het risico op Q-koorts sterk afgenomen. 4. Zijn er andere bedrijven dan megastallen waarbij het gevaar dreigt van het overbrengen van dierenziekten in het gebied van de VRHM? Welke zijn dat en welke gevaren brengen zij mee voor Gouda? Als het gaat om gezondheid en veehouderij wordt in de eerste plaats gekeken naar de intensieve veehouderij (niet grondgebonden veehouderij). Het houden van een groot aantal dieren en/of dieren dicht op elkaar geeft een risico op het uitbreken van infectieziekten. Tot nu toe is er nog weinig onderzoek gedaan naar de infectierisico’s voor omwonenden van veehouderijen. Daardoor is weinig bekend over de verspreiding van zoönosen rond veehouderijen en de levensvatbaarheid en het ziekmakende vermogen van bacteriën en virussen op enige afstand van een bedrijf. In 2012 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu een literatuurstudie gedaan naar de infectierisico's van veehouderijen voor omwonenden. (RIVM, 2012) Uit deze studie blijkt dat er geen wetenschappelijk onderbouwde uitspraken kunnen worden gedaan over het infectierisico van omwonenden van veehouderijen, met uitzondering van Q-koorts. Omwonenden van een melkgeitenbedrijf met Q-koorts hebben een verhoogd risico om deze infectieziekte te krijgen. Maar, zoals eerder gezegd, is met de huidige vaccinatieplicht het risico gering. Voor andere zoönosen zijn onvoldoende gegevens beschikbaar. Wel is bekend dat veehouders, medewerkers op veehouderijen en dierenartsen een verhoogd risico hebben om bepaalde zoönosen op te lopen. Direct contact met dieren is daarbij vaak een risicofactor. Er zijn vele verschillende factoren van invloed op een eventueel risico voor omwonenden. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan bedrijfskenmerken (open/dicht bedrijf, wel/geen uitloop van dieren, luchtwassers) en bedrijfsmanagement (hygiënemaatregelen, ongediertebestrijding, gebruik van luchtwassers). Volgens de Gezondheidsraad lijken onder normale omstandigheden de microbiële risico’s voor mensen die in de buurt van veehouderijbedrijven wonen in Nederland beperkt. (Gezondheidsraad, 2012) Onder normale omstandigheden verwacht de GGD dan ook geen risico op besmetting met een zoönose van de inwoners van Gouda door bedrijven in en rondom Gouda. Zo nu en dan doen zich echter uitbraken van (nieuwe) zoönosen voor. Dergelijke uitbraken kunnen een bedreiging voor de volksgezondheid vormen, zoals bij Q-koorts is gebleken. (Gezondheidsraad, 2012) In een eerder advies wees de Gezondheidsraad erop dat de kans op een zoönotische uitbraak moeilijk valt te bepalen. (Gezondheidsraad, 2004) Het is dan ook niet te voorspellen of en welk risico inwoners van Gouda lopen bij een uitbraak van een dierziekte.
pagina 2
5. Welke zoönose is het meest waarschijnlijk in het gebied van VRHM en waarom? De belangrijkste zoönosen in relatie tot veehouderij zijn de veegrelateerde MRSA- bacterie, Coxiella burnetii (Q-koorts), Campylobacter, Aviaire influenza (vogelgriep), ESBL's: Extended-spectrum beta-lactamasen en Psittacose (papegaaienziekte). Maar de meest voorkomende zoönosen in de regio Hollands Midden zijn salmonella en STEC (Shigatoxineproducerende Escherichia coli). Twee zoönosen die vooral infecties geven door het eten of drinken van besmet voedsel. Van de overige zoönosen is bekend dat ze vooral een mogelijk risico vormen voor degene die direct contact met de dieren hebben en niet voor omwonenden, met uitzondering van de Q-koorts. (zie bijlage) Verder kenmerkt het gebied van VRHM zich door de combinatie van (grote) steden en landelijk gebied. Hierbij geldt niet een voorkeur voor specifieke diersoorten. De Nederlandse veesector wordt intensief gecontroleerd op ziekten door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Bij ziekte worden passende maatregelen genomen door de NVWA. De NVWA stemt af met de veiligheidsregio. 6. Zijn bedrijven financieel verantwoordelijk wanneer er maatregelen moeten worden genomen om zoönose te voorkomen? Voor welke maatregelen wel en voor welke maatregelen niet? Een bedrijf is in principe zelf verantwoordelijk voor een goede bedrijfsvoering en het gebruik van de best beschikbare technieken om zoönosen op het bedrijf te voorkomen. De kosten die hiermee gepaard gaan zijn voor het bedrijf. Verder probeert de overheid op verschillende manieren dierziektes in de veehouderij te voorkomen en te bestrijden. De kosten hiervoor worden betaald uit het Diergezondheidsfonds. Het Diergezondheidsfonds krijgt geld van het ministerie van Economisch Zaken, de Europese Unie én vanuit de agrarische sector. Dat laatste gebeurt via de diergezondheidsheffing. De overheid gebruikt de heffing om de kosten te dekken voor: de bestrijding van de dierziektes die opgenomen zijn in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) preventieve maatregelen die de kans op een uitbraak van besmettelijke dierziektes verkleinen overname en onderzoek van dieren die worden verdacht van een besmettelijke dierziekte eventuele schadeloosstelling na ruiming van dieren op besmette bedrijven monitoring en screening 7. Incidenten met gevaarlijke stoffen en giftige stoffen in de lucht - Zijn bedrijven die hiervoor een risico vormen in het gebied VRHM financieel verantwoordelijk voor de bestrijding van incidenten of zelfs rampen? Waarvoor wel en waarvoor niet en voor welke kosten is de belastingbetaler veranmtwoordelijk? Het bedrijf is primair verantwoordelijk voor schade aan derde en bestrijding van incidenten binnen de eigen onderneming. Bij grote incidenten, waarbij de VRHM optreedt, wordt dit optreden niet bekostigd door de onderneming. - Betalen bedrijven die hiervoor een risico vormen een bijdrage gericht op de werkzaamheden van de VRHM? Nee. De VRHM wordt gefinancierd d.m.v. een groot deel inwonerbijdragen en een klein deel rechtstreekse financiering via Brede Doeluitkering Veiligheidsregio’s (BDVR) 8. Overstromingen: falen regionale en primaire waterkeren - Is de waarschijnlijkheid dat deze incidenten voorkomen vergroot als gevolg van de klimaatverandering en in welke mate? Welke financiële consequenties heeft dat voor de VRHM? Als gevolg van klimaat veranderingen is het waarschijnlijk dat incidenten zoals in Alphen aan den Rijn (zomer 2014, overstroming door extreme regenval), vaker voorkomen. Overstromingen is een actueel thema binnen VRHM, waarbij de VRHM zich actief voorbereid op mogelijke incidenten. Dit wordt gefinancierd vanuit de bestaande begroting.
pagina 3
Bijlage Definities Megastallen: Het aantal dieren dat binnen een inrichting (locatie) wordt gehouden. Alterra: Onderzoeksinstituut van de Wageningen University & Research Grenzen megastallen: Een bedrijf met: - 250 of meer melkkoeien, - 2.500 of meer vleeskalveren, - 7.500 of meer vleesvarkens, - 1.200 of meer fokvarkens, - 120.000 of meer leghennen, - 220.000 of meer vleeskuikens, - 1.500 of meer geiten.
Onderzoek Er is nog altijd veel onduidelijk over mogelijke gezondheidsrisico’s voor omwonenden van veehouderijen. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is in opdracht van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Economische Zaken een uitgebreid vervolg onderzoek gestart op het eerder uitgevoerde onderzoek ‘Intensieve veehouderij en gezondheid’. (IRAS, 2011) Het nieuwe onderzoek moet een duidelijker beeld geven van de mogelijke gevolgen van de aanwezigheid van veehouderij op de gezondheid van omwonenden. De resultaten hiervan worden begin 2016 verwacht.
Achtergrondinformatie Zoönosen zijn infectieziekten die van dieren op mensen kunnen overgaan. Per diersoort kunnen verschillende ziekten voorkomen die via de lucht verspreiden naar mensen, via direct contact tussen dier en mens of via voedsel. Voor omwonenden van veehouderijen zijn vooral de via de lucht overdraagbare aandoeningen van belang. De zoönosen die via direct contact worden overgedragen zijn van belang voor de gezondheid van de veehouder en mensen die in de stal komen. De voedseloverdraagbare ziekten zijn veelal te voorkomen door goede keuken hygiënemaatregelen te hanteren. Hieronder staan enkele zoönosen beschreven die een risico (kunnen) vormen voor (omwonenden van) veehouderijbedrijven en het risico van antibioticaresistente bacteriën. Salmonella: Salmonella infecties treden vooral op door het eten van besmet voedsel zoals onvoldoende verhitte eieren en rauwe vleesproducten. STEC (Shigatoxineproducerende Escherichia coli): STEC veroorzaken voornamelijk maagdarmklachten door het eten of drinken van besmet voedsel. Maar de infectie kan ook door direct contact met (feces van) besmette dieren worden opgelopen.
pagina 4
Coxiella burnetii (Q-koorts): Q-koorts wordt veroorzaakt door de bacterie Coxiella burnetii. Deze bacterie wordt in Nederland vooral verspreid vanuit melkgeiten- of (melk)schapenbedrijven, met name bij het aflammeren en bij gevallen van abortus. Mensen kunnen besmet raken door inademing van (sporen van) Coxiella burnetii. Campylobacter: Campylobacteriose is de verzamelnaam voor ziektebeelden veroorzaakt door Gram-negatieve bacteriën van het genus Campylobacter. De infectie ontstaat door de inname van besmet water of voedsel. Voor zover bekend zijn er geen gegevens over risico’s voor omwonenden van mogelijk met Campylobacter besmette veehouderijen. Aviaire influenza (vogelgriep): Vogelgriep is de ziekte veroorzaakt door een infectie met het Influenza A-virus (AIV) dat van vogels afkomstig is. Influenza A kan bij vele diersoorten voorkomen. Hoewel directe overdracht van vogelgriepvirussen naar de mens gevaarlijk kan zijn komt infectie van de mens maar heel weinig voor. Direct contact met besmette dieren, met name pluimvee, wordt gezien als de grootste risicofactor. Dus vooral mensen die vaak in en bij de stallen komen lopen een risico om met het vogelgriepvirus besmet te worden. Bij de meeste bekende gevallen van vogelgriep bij de mens betreft het personen die direct contact hadden met besmet pluimvee. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat omwonenden van veehouderijen een verhoogd risico lopen. Psittacose (papegaaienziekte): Psittacose komt voor bij vele vogelsoorten. Er zijn (nog) geen gegevens over de risico’s van omwonenden van pluimveebedrijven op het oplopen van psittacose. De papegaaienziekte bij mensen wordt in de meeste gevallen veroorzaakt door vogels die in of rond het huis gehouden worden. ESBL's: Extended-spectrum beta-lactamasen, afgekort ESBL’s, zijn enzymen die betalactamantibiotica, waaronder de penicillines en cefalosporines, kunnen afbreken. Daarnaast zijn ESBLproducerende bacteriën vaak multiresistent, dat wil zeggen resistent tegen meerdere klassen van antibiotica. Daardoor zijn infecties veroorzaakt door deze bacteriën moeilijker te behandelen. ESBL-vormende bacteriën veroorzaken lang niet altijd infecties. De meeste mensen zijn alleen maar drager van de bacteriën. Er zijn geen gegevens over de gezondheidsrisico’s in relatie tot afstand tot een besmet bedrijf.
Literatuur (RIVM, 2012), Infectierisico's van de veehouderij voor omwonenden. RIVM Rapport 609400004/2012. (Gezondheidsraad, 2012), Gezondheidsrisico's rond veehouderijen. Den Haag: Gezondheidsraad, 2012; publicatienr. 2012/27. (Gezondheidsraad, 2004), Emerging zoonoses. Den Haag: Gezondheidsraad, 2004; publicatienr 2004/18. (IRAS, 2011), Mogelijke effecten van intensieve-veehouderij op de gezondheid van omwonenden: onderzoek naar potentiële blootstelling en gezondheidsproblemen. IRAS Universiteit Utrecht, NIVEL, RIVM, 7 juni 2011.
pagina 5
pagina 6