e
Opstandingskerk - 15 maart 2015– 4 zondag van de veertig dagen - Laetare
Lezing: Johannes 6, 1-15 Gemeente van Christus, Het is kort voor het paasfeest. Jezus gaat naar de overkant van het Meer van Galilea. Want het moet van de overkant komen, wil het ooit wat worden met de kerk, met de wereld, met u, met mij. Die overkant was een streek waar veel niet-joodse mensen woonden. Vreemd gebied. Jezus gaat daar zitten. Op een berg. En de inwoners van dat land voegen zich bij de menigte die hem is gevolgd bij de Grote Oversteek. Het is een wonderlijk gezelschap: Joden en niet-joden, gelovigen en anders-gelovigen – want een mens moet toch ergens in geloven, je moet toch ergens op vertrouwen, al was het maar dat je morgen weer wakker wordt, dat je aandelen niet nog meer kelderen … Maar wat we liefst zouden willen geloven vinden we ook het moeilijkst: geloven, vertrouwen op de kracht, de overvloed in onszelf. Zoals Nelson Mandela sprak toen hij begon als president van Zuid Afrika: (De oorspronkelijke tekst is van Marianne Williamson)
“Onze diepste angst is niet dat we ontoereikend, onvolmaakt zijn. Onze diepste angst is dat we oneindig machtig zijn. Het is ons licht, niet onze duisternis, waar we het allerbangst voor zijn. We vragen ons af: Wie ben ik dat ik briljant, buitengewoon, aantrekkelijk, getalenteerd zou zijn? Maar waarom eigenlijk niet? Je bent toch een kind van God? Je moet je niet kleiner voordoen dan je bent. We zijn geboren om de luister van God die in ons woont uit te dragen. Niet slechts in enkelen van ons, maar in ons allemaal.” Zou dát het zijn dat de mensen naar Jezus trekt: “jullie zijn allemaal kind van God”, zegt Hij. Van die goede boodschap krijgen ze geen genoeg. Ze luisteren en luisteren. Ze vergeten de tijd en de weekendboodschappen. Ze krijgen honger. Honger maakt één, verlangen verbindt. Jezus speelt daarmee. Hij vraagt: ‘Waar kunnen we brood kopen voor deze mensen?’ Waar haal je het vandaan? Waar leef je van? Dan: een verrassende wending. Andreas komt met een jongetje dat 5 gerstebroden heeft en 2 vissen. “Maar wat hebben we daaraan voor zoveel mensen?” voegt hij er bijna wanhopig aan toe. Ja, dat is de vraag. Wat hebben we daaraan?
Begin je net te dromen van een nieuwe wereld waar geen honger en dorst meer is, waar het pesten en het racisme zijn opgehouden, waar IS de Israeli’s omarmt. En vooruit… de Palestijnen erbij… zo’n soort droom dus en dan is het enige wat er is: een kind…
Helpt dat als we eenzaamheid willen verhelpen? Wat hebben we daaraan als we als gemeente plannen maken voor de komende jaren? Wat hebben we daaraan dat we ons best doen om goed te leven? Dat is niet meer dan een druppel in het Meer van Galilea. Kijk nog eens: 5 broden en 2 vissen: dat is wat veel voor een jongetje. Wat kan zo’n kind nu helemaal op? Een half brood? Eén vis? Elk mens heeft meer dan hij of zij op kan. Meer mogelijkheden dan we ons bewust zijn. Meer compassie, liefde dan we denken. Meer moed en vertrouwen dan we kunnen geloven. Meer wijsheid dan we voor mogelijk hielden. Meer enthousiasme dan we kunnen voelen. We hebben genoeg in huis om een menigte te voeden! Schei toch uit met klagen dat je niks voorstelt: je bent de hemel te rijk met die vijf broden van je. Gerstebroden zijn het: de nieuwe oogst, van het Pesachfeest! God geeft overvloedig, aan u, aan ons. Alles wat nodig is, is er al – Kun je dat zien? Die mensen daar in dat vreemde overkant-land: ze staan zwijgend naast elkaar. Mensen die anders zijn. Anders van geloof en afkomst, anders van ras en cultuur. Mensen die elkaar normaal niet zien zitten. “Wat heb ik met hem gemeen?” denkt de één. “Ik versta haar niet” zegt de ander. Zo blijven we eenzaam. Zo onthouden we elkaar onze overvloed. Ondertussen neemt Jezus de vijf broden en twee vissen van dat kind. Hij wenkt de menigte om te gaan zitten. Dat helpt om elkaar te zien zitten… Hij dankt God en breekt het brood. Danken en breken: besef dat je leeft onder een open hemel en dat je kwetsbaar bent.
Er moet iets open breken: naar boven en naar opzij. Naar God en naar elkaar. Anders kun je niet delen. Kom uit je afwerende houding. Anders blijf je opgesloten in je harde eenzaamheid. Breek! Jezus dankt en breekt en het is alsof de hemel scheurt en een duif neerdaalt.
Hij breekt en breekt. En deelt en deelt. En al brekend komt Gods overvloed vrij: een golf aanvaarding en goedheid, wijsheid en vreugde - je wist niet dat het bestond. Of was het kwijtgeraakt. Het is er: voor jou, en je geeft het door: voor jou, voor jou! Je hebt er geen woorden voor. Hoeft ook niet, deze taal verstaat iedereen: al brekend wordt Jezus levend brood. Het is bijna Pasen. Nog niet. Jezus heeft nog een weg te gaan. Naar Jeruzalem. Het nieuwe Jeruzalem. Ook en juist als wij hem niet kunnen volgen. Hij blijft alleen achter. En wij? Wij gaan naar onze plek in het leven. En terwijl je na de vreugde en verzadiging naar huis loopt, kauw je nog wat op de woorden van Jezus. Wie is die vreemde verzoener toch? Wie is die leraar die zichzelf tot voedsel maakt? Je beseft opeens: Het is niet genoeg om de woorden van Jezus te horen: je moet hem eten. Het is niet genoeg om Jezus te volgen: je moet hem wórden. Je eet, je neemt hem voor wie Hij voor jou is. Je neemt Hem in je op en het wordt één met jou. Hij is het voedsel dat jou leven geeft. … En dan is het woord aan jou….
Niet meer woorden waar jij in gelooft, maar Het Woord dat in jou gaat geloven en je dagelijks van leven voorziet. En niet alleen jou. Er is genoeg wereld om te voeden. Je hebt ook genoeg. Voor een nieuw plan in je kerk. Voor een leegstaande school in de wijk. Voor een ontmoeting met je buren. Een gesprek over de heg of over levenskunst. En misschien dat je nu de eenzaamheid ook kunt dragen en verdragen. Want het woord van God klinkt altijd. Nu, hier, in jouw leven, in ons leven. Begin je al trek te krijgen? Honger je ook naar het levend brood dat levend maakt? Ben je bang dat je breekt? Angstig dat je niets in huis hebt? Dan ben je dichtbij het koninkrijk, dat vreemd-vertrouwde-land-van-de-overkant.