DEFINITIES EN VERANTWOORDING BESTE STUDIES 2014 SELECTIE VAN OPLEIDINGEN De Beste Studies 2014 vergelijkt geaccrediteerde voltijd opleidingen in het hoger onderwijs. In de selectie zijn bekostigde opleidingen opgenomen waaraan in 2013-2014 daadwerkelijk studenten zijn ingeschreven. Opleidingen waaraan geen instroom meer mogelijk is, zijn buiten beschouwing gelaten. Daarnaast is dit jaar een aantal niet-bekostigde opleidingen geselecteerd die voldoende respons hebben op de Nationale Studenten Enquête (NSE).
INDELING VAN OPLEIDINGEN NIVEAU De opleidingen zijn ingedeeld in drie niveaus: WO-bachelor, WO-master en HBO-bachelor. OPLEIDING, CLUSTER, SECTOR De opleidingsnaam is gebaseerd op de naam van de opleiding in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO). Een aantal verwante opleidingen is samengenomen onder dezelfde noemer. Bij de indeling van de opleidingen is gebruik gemaakt van de sectorindeling van het CROHO en de indeling in Studies van de Studiekeuzedatabase. De gegevens van de joint degree opleidingen en een aantal andere samenwerkingen zijn samengevoegd. De gegevens van Liberal Arts and Sciences opleidingen zijn gesplitst voor ‘regulier’ en ‘University College’ voor de Universiteiten Leiden, Maastricht en Utrecht. De benodigde gegevens hiervoor zijn aangeleverd door de instellingen. De opleidingen zijn ingedeeld in 147 clusters en 10 sectoren. De volgende sectoren zijn opgenomen:
Onderwijs Kunst, Taal & Cultuur (wo) Kunst & Cultuur (hbo) Economie & Recht Gedrag & Maatschappij Gezondheidszorg Sport, Voeding & Lifestyle Natuur, Techniek, Landbouw & Milieu Media, Communicatie & Taal (hbo) Sectoroverstijgend (wo)
INSTELLING De instellingsnamen zijn gebaseerd op de instellingen uit het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO). Samenwerkingsverbanden tussen instellingen zijn als aparte instelling opgenomen, zoals ACTA (samenwerking tandheelkunde UvA en VU) en het Amsterdam University College (AUC): een samenwerking tussen UvA en VU.
1
1CIJFER HOGER ONDERWIJS Alle analyses die op basis van het 1-Cijfer-Hoger-Onderwijs (1CHO) zijn verricht, zijn gebaseerd op de voltijdstudenten. Het 1CHO is een (geanonimiseerd) register van inschrijvingen in het hoger onderwijs dat benut kan worden voor het genereren van beleidsinformatie. De instellingen voor hoger onderwijs verstrekken informatie over inschrijvingen van studenten aan het CRIHO, beheerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). DUO registreert deze gegevens en vult deze aan met informatie afkomstig uit het GBA. Het 1CHO is een extract uit het Centraal Register Inschrijving Hoger Onderwijs (CRIHO). Hierin staan alle inschrijvingen en examens van studenten in het bekostigd hoger onderwijs (hogescholen en universiteiten). De gegevens uit het studiejaar 20132014 zijn van peildatum 1 oktober. In het 1CHO zijn attributen aan de gegevens van het CRIHO toegevoegd volgens een eenduidige definitie. Voor alle berekeningen is uitgegaan van het domein hoger onderwijs. Dat wil zeggen dat een student in de gegevens slechts eenmaal meetelt, namelijk voor de hoofdinschrijving in het domein hoger onderwijs. STUDENTENAANTAL Betreft het aantal hoofdinschrijvingen in 2013-2014 (peildatum 1 oktober) van voltijdstudenten onderscheiden naar opleiding en instelling. TOENAME INSCHRIJVINGEN Per opleiding is berekend hoe het aantal inschrijvingen zich tussen 2011 en 2013 heeft ontwikkeld. Hiertoe zijn alleen hoofdinschrijvingen meegerekend. Op basis van de procentuele ontwikkeling is bepaald of een opleiding tot de twintig procent grootste stijgers (1) of grootste dalers (-1) behoort. Dit is gedaan door het aantal inschrijvingen in 2013 te delen door het aantal inschrijvingen in 2011. Hierbij zijn de opleidingen met minder dan tien studenten in 2011 buiten beschouwing gelaten. Vervolgens zijn binnen de onderscheiden typen (wo-bachelor, wo-master en hbo-bachelor) percentielen berekend. Steeds zijn de twee bovenste percentielen getypeerd als ‘sterkste stijgers’ en de twee onderste als ‘sterkste dalers’. SWITCHERS NA 1 JAAR De uitval is berekend op basis van het 1CHO; definities zijn afgestemd met DUO. Allereerst zijn de eerstejaarscohorten gedefinieerd:
ten aanzien van het soort inschrijving in het hoger onderwijs zijn alleen de hoofdinschrijvingen meegenomen (in het hbo de code 1; in het wo de code 1 of A); type hoger onderwijs is bachelor; het eerste jaar in het hoger onderwijs is gelijk aan het inschrijvingsjaar.
De hoogste vooropleiding van de student is gelijk aan de hoogste vooropleiding vóór het HO: dat betekent dat de student nog geen enkel diploma in het hoger onderwijs heeft behaald en dus echte eerstejaars ho zijn);
associate degrees zijn achterwege gelaten; voor de berekening van de uitval zijn alleen de voltijdstudenten meegenomen.
Aan deze cohorten (alleen voltijdstudenten) zijn de inschrijfgegevens van jaar 2 gekoppeld. Verder is bepaald wat het eerste diplomajaar is waarin de student uit het cohort aan de betreffende instelling een bachelordiploma behaalt (indien de student een bachelordiploma aan de instelling heeft behaald). Als de student in het betreffende jaar aan een andere opleiding binnen dezelfde instelling een bachelordiploma heeft behaald, wordt de student niet beschouwd als switcher of uitvaller.
2
Een student uit het cohort is vervolgens na 1 jaar uitgevallen uit de instelling als de actuele instelling van de inschrijving in het instroomjaar ongelijk is aan de actuele instelling in (instroomjaar + 1) én de student géén HO-einddiploma gedurende het instroomjaar heeft behaald. Voor switch binnen een joint degree is gecorrigeerd. Een student is een switcher binnen de instelling na 1 jaar wanneer de actuele instelling in instroomjaar gelijk is aan de actuele instelling in (instroomjaar + 1), de opleiding in instroomjaar niet gelijk is aan de opleiding in (instroomjaar + 1), wanneer de student géén bachelordiploma aan de actuele instelling heeft behaald waarvan diplomajaar gelijk is aan het instroomjaar. Hierbij wordt een opleiding als volgt gedefinieerd: als opleiding historisch equivalent gevuld is, dan is de opleiding historisch equivalent gebruikt; indien dit niet gevuld is, is de opleiding actueel equivalent gebruikt. De volgende drie groepen zijn als ‘switch’ getypeerd:
uitval uit het hoger onderwijs: de student heeft in instroomjaar 2013 geen inschrijving in het hoger onderwijs; uitval uit instelling: de student studeert in instroomjaar 2013 niet meer aan dezelfde instelling; switch binnen instelling: de student studeert in instroomjaar 2013 nog wel aan dezelfde instelling, maar heeft gekozen voor een andere opleiding.
DOORSTROOM NAAR UNIVERSITEIT Van alle gediplomeerde hbo-bachelors uit 2012 is nagegaan welk deel is doorgestroomd naar de universiteit. PERCENTAGE MANNELIJKE STUDENTEN Het aandeel mannen dat staat ingeschreven aan een opleiding in 2013 gedeeld door het totaal aantal ingeschrevenen. PERCENTAGE BUITENLANDSE STUDENTEN Voor de vaststelling van buitenlandse studenten is gebruikgemaakt van de definities van VSNU/CBS. De buitenlandse studenten zijn studenten met een vooropleiding in de categorie ‘overig’ of in de categorie ‘onbekend’ en een niet-Nederlandse nationaliteit. Het aantal buitenlandse studenten is gedeeld door het totaal aantal ingeschreven studenten. GEMIDDELD CIJFER CSE HAVO EN VWO Dit veld betreft het gemiddeld eindcijfer in het voortgezet onderwijs voor degenen met havo of vwo als hoogste vooropleiding vóór het hoger onderwijs. Het gemiddelde eindcijfer van het vo-diploma behorende bij deze hoogste vooropleiding vóór het hoger onderwijs. Deze variabele is gevuld voor de jaren 2006 t/m 2013 van het diplomajaar van de hoogste vooropleiding vóór het hoger onderwijs voor zover het een VO-diploma betreft dat is geregistreerd in de Basisregistratie Onderwijsnummer. Voor zover eenduidig in het ExamenResultatenRegister bepaald kon worden, is ook op basis van die vakgegevens het gemiddelde eindcijfer berekend (jaren 1998 t/m 2005, alleen regulier VO (dus geen VAVO)). De berekening van het gemiddelde eindcijfer in het 1CHO heeft plaatsgevonden op basis van vastgestelde routines binnen 1 Cijfer VO Examens. Voor het hbo zijn de gemiddelde cijfers berekend voor studenten met een havo- of vwo-diploma. In alle gevallen betreft het de hoogste opleiding in het voortgezet onderwijs. In het wo is deze berekening gedaan op basis van de studenten met een vwo-diploma. De examencijfers zijn berekend voor alle in 2013 ingeschreven studenten.
3
VOOROPLEIDING VWO Het percentage van alle ingeschreven studenten in het hbo waarvan de hoogste vooropleiding in het voortgezet onderwijs vwo is. VERVOLGOPLEIDINGEN BACHELORS De drie meest gekozen masteropleidingen van studenten die een bacheloropleiding in 2012 hebben afgerond.
STUDIEKEUZEDATABASE/CROHO ONVOLDOENDES EN EXCELLENTE SCORES IN HET ACCREDITATIERAPPORT Opleidingen van instellingen met een instellingsaccreditatie, krijgen een beperkte accreditatie. Deze opleidingen worden beoordeeld op drie onderdelen (doelstellingen, programma, toetsing) en ze ontvangen een totaaloordeel. Opleidingen van instellingen zonder instellingsaccreditatie ondergaan de uitgebreide accreditatie. Deze opleidingen worden beoordeeld op
beoogde eindkwalificaties oriëntatie van het programma inhoud van het programma vormgeving van het programma instroom studeerbaarheid duur personeelsbeleid kwaliteit van het personeel kwantiteit van het personeel materiële voorzieningen studiebegeleiding evaluatie resultaten verbetermaatregelen betrokkenheid bij kwaliteitszorg toetsing en gerealiseerde eindkwalificaties
Voor het overzicht van Beste Studies 2014 zijn de facetten genoemd waarop een onvoldoende is gescoord of juist een excellente score is behaald. SELECTIE, NUMERUS FIXUS EN AANVULLENDE EISEN Opleidingen met een numerus fixus (NF), decentrale selectie (DC) of indicatie aanvullende eisen (AE). Deze informatie wordt gepubliceerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (indicatie aanvullende eisen) en op de website van DUO (numerus fixus en decentrale selectie). WETTELIJKE VOOROPLEIDINGSEISEN De bron van de wettelijke vooropleidingseisen is de Regeling aanmelding en toelating hoger onderwijs. Volgens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) wordt bij ministeriële regeling vastgesteld welke profielen, eventueel aangevuld met vakeisen, toegang verlenen tot een bepaalde hbo-opleiding dan wel universitaire opleiding. In de Regeling aanmelding en toelating hoger onderwijs zijn alle wettelijke vooropleidingseisen opgenomen.
4
AANVULLENDE EISEN In de Regeling aanmelding en toelating hoger onderwijs zijn de wettelijke aanvullende eisen opgenomen voor een aantal opleidingen zoals kunstopleidingen, sportopleidingen en verloskunde. OPLEIDINGSBESCHRIJVING De opleidingsbeschrijvingen zijn ontleend aan de Studiekeuzedatabase van Studiekeuze123. VESTIGINGSADRESSEN De vestigingsadressen en webadressen voor alle vestigingen van een opleiding zijn overgenomen uit de Studiekeuzedatabase van Studiekeuze123. Eén adres is aangewezen als hoofdvestiging, de overige adressen als nevenvestigingen. Als de hoofdvestiging niet bekend was, is de vestiging met de meeste inschrijvingen als hoofdvestiging aangeduid. TOELATINGSKANS (WO) De toelatingskans voor opleidingen met een decentrale selectie of numerus fixus. De toelatingskans wordt berekend door het aantal beschikbare plaatsen te delen door het aantal vooraanmeldingen.
HODEX/STUDIEKEUZE WEBFORMULIER Niet alle informatie is beschikbaar uit registers en officiële bronnen. Voor de Studiekeuzedatabase worden ook opleidingsgegevens opgevraagd bij de opleidingen. Daarvoor zijn door Studiekeuze123 online formulieren ingericht (het zogeheten Studiekeuze Webformulier). Met behulp van deze formulieren leveren instellingen aanvullende informatie aan over de opleidingen. Een aantal instituten maakt geen gebruik van de online formulieren, maar stelt online informatie beschikbaar volgens een voorgedefinieerd format van de Hoger Onderwijs Data EXchange (HODEX). Dit is openbare informatie die beschikbaar wordt gesteld via xml-files. De vulling is niet 100 procent maar afhankelijk van de bereidheid van instellingen om gegevens aan te leveren. Deze informatie wordt samen met de informatie uit de opleidingsformulieren maandelijks in de Studiekeuzedatabase ververst. Een aantal velden dat aldus door de instellingen is aangeleverd, is verwerkt voor de Beste Studies. COLLEGEGELD (UITZONDERINGEN) Bekostigde voltijdopleidingen hebben in het studiejaar 2014-2015 een collegegeld van 1.906 euro. Een aantal opleidingen mag bij uitzondering een hoger collegegeld vragen. De bedragen die instellingen hebben opgegeven én die afwijken van het wettelijk bedrag van 1.906 euro zijn opgenomen. Instellingen leveren deze informatie aan via HODEX of het Studiekeuze Webformulier. De vulling is daarmee niet 100 procent. COLLEGEGELD TWEEDE STUDIE Voor een tweede studie (na afronding van een bachelor of master opleiding) betalen studenten (onder bepaalde voorwaarden) het instellingscollegegeld. De hoogte van het instellingscollegegeld verschilt per instelling en soms per opleiding. Deze instellingscollegegelden zijn opgenomen. Instellingen leveren deze informatie aan via HODEX of het Studiekeuze Webformulier. De vulling is daarmee niet 100 procent. ANDERSTALIG ONDERWIJS Opleidingen die verzorgd worden in het Engels of in het Duits, aan te geven met ‘EN’ of ‘DU’. Instellingen leveren deze informatie aan via HODEX of het Studiekeuze Webformulier. De vulling is daarmee niet 100 procent.
5
BINDEND STUDIEADVIES (ECTS) De norm (in ECTS) voor het bindend studieadvies in 2013. Instellingen leveren deze informatie aan via HODEX of het Studiekeuze Webformulier van Studiekeuze123. De vulling is daarmee niet 100 procent. PERCENTAGE STUDENTEN NAAR HET BUITENLAND Dit betreft het percentage studenten per opleiding dat onderwijs in het buitenland volgt voor meer dan 7,5 ECTS. Instellingen leveren deze informatie aan via HODEX of het Studiekeuze Webformulier. De vulling is daarmee niet 100 procent. TITEL De titulatuur die de opleiding aan de afgestudeerde verleent (bv. Bachelor of Science, Master of Arts). Instellingen leveren deze informatie aan via HODEX of het Studiekeuze Webformulier. De vulling is daarmee niet 100 procent. STUDIERENDEMENT: % AFGESTUDEERD BINNEN 4 EN 5 JAAR Het betreft het aandeel studenten dat binnen respectievelijk vier of vijf jaar een diploma heeft behaald. In het wo betreft dit het percentage behaalde bachelordiploma’s na vier jaar van het cohort eerstejaars voltijd bachelor hoofdinschrijvingen uit 2008 met een vooropleiding vwo, en een rechtstreekse instroom in het wo. Deze cijfers worden binnenkort vervangen door de rendementen van het instroomcohort 2009. In het hbo betreft dit het percentage behaalde hbo-diploma’s na vijf jaar van het cohort eerstejaars voltijd bachelor hoofdinschrijvingen uit 2008. De bestanden worden beschikbaar gesteld door de VSNU (wo) en de Vereniging Hogescholen (hbo).
NATIONALE STUDENTENENQUÊTE 2014 VERWERKING VAN DE GEGEVENS De Nationale Studentenenquête (NSE) is een groot tevredenheidsonderzoek onder studenten over hun beoordeling van de opleidingen aan Nederlandse universiteiten en hogescholen. Alle NVAOgeaccrediteerde opleidingen aan hogescholen en universiteiten in Nederland kunnen participeren aan dit onderzoek. Vanuit de data van de NSE is voor elke combinatie van instelling, opleiding en locatie, alsmede voor elke opleiding landelijk (het gemiddelde van alle combinaties van instelling en locatie waar de betreffende opleiding wordt aangeboden) een aantal tevredenheids-oordelen samengesteld. Hiervoor heeft Elsevier een selectie gemaakt van relevante vragen. Op basis hiervan is een indeling gemaakt in clusters van vragen. Per vraag is berekend of een student tevreden is (score 4 of 5) door deze studenten een score van ‘100’ te geven. Vulde een student een waarde van 1, 2 of 3 in, dan is een score van ‘0’ toegekend. Deze scores zijn per croho*brin gemiddeld. Om te kunnen bepalen of deze gemiddelden significant afwijken van de landelijke referenties, zijn op basis van de geobserveerde scores [croho*brin], de standaarddeviaties, de ongewogen responsaantallen en de populatieaantallen, betrouwbaarheidsintervallen berekend volgens de formule: marge=1,96*std/ wortel(n). De betrouwbaarheidsmarges zijn vermenigvuldigd met een eindigheidscorrectie-factor: √(N-n)/(N-1). Door deze eindigheidscorrectie toe te passen, wordt de betrouwbaarheidsmarge kleiner en de schatting preciezer. Verschillen in het percentage tevreden studenten zijn als significant aangeduid wanneer de betrouwbaarheidsintervallen elkaar helemaal niet overlappen. De rangorde is bepaald op basis van totaaloordeel (%) waarbij 'significant +' voorrang heeft boven 'niet significant' en 'niet significant' voorrang heeft boven 'significant -'.
6
DATASTRUCTUUR NSE De vragen uit de NSE zijn als volgt gerubriceerd:
Organisatie & communicatie
Toetsing
Docenten
Onderwijs
Inrichting opleiding
Faciliteiten
HOGER BEROEPSONDERWIJS De De De De
geschiktheid van de onderwijsruimten geschiktheid van werkplekken beschikbaarheid van werkplekken ict-faciliteiten
Zitplaatsen, computers, practica
Beschikbaarheid studiemateriaal
De bibliotheek/mediatheek De digitale leeromgeving
Aansluiting bij verwachting
De aansluiting van de inhoud bij het beeld dat je van je opleiding had
Voorbereiding op de praktijk
Het opdoen van vaardigheden voor de beroepspraktijk De praktijkgerichtheid van je opleiding
Keuzemogelijkheden
De mogelijkheid die je opleiding je biedt om zelf de inhoud te bepalen
Samenhang tussen onderdelen programma
De samenhang tussen de verschillende onderdelen van je opleiding
Kennismaking met beroepspraktijk
Het contact met de beroepspraktijk
Voorbereiding stages in studieprogramma
De aansluiting van de stages bij het overige onderwijs
Aansluiting vooropleiding
De aansluiting van je opleiding bij je vooropleiding
Spreiding van de studielast
De spreiding van de studielast over het studiejaar
Haalbaarheid van de deadlines
De haalbaarheid van deadlines
Kritische houding
Een kritische houding
Kennis en vaardigheden
Werkvormen
De in jouw opleiding gehanteerde werkvormen
Kwaliteit studiemateriaal
De inhoudelijke kwaliteit van het studiemateriaal
Bekwaamheid en inzet
De inhoudelijke deskundigheid van docenten De didactische kwaliteit van docenten De betrokkenheid van de docenten bij de studenten
Bereikbaarheid
De bereikbaarheid van docenten buiten contacturen
Begeleiding bij stages
De kwaliteit van de stagebegeleiding vanuit je opleiding
Aansluiting toetsing bij inhoud studie
De aansluiting van toetsing en beoordeling bij de inhoud van de opleiding
Duidelijkheid beoordelingscriteria
De duidelijkheid van criteria waarop beoordeeld wordt
Uitslag binnen termijn
Het tijdig bekend maken van resultaten en beoordelingen
Communicatie met student
De informatie over regels en procedures
Informatie over studievoortgang
De informatie over jouw studievoortgang
Rooster colleges en tentamens
Het tijdig bekendmaken van de roosters Het tijdig bekendmaken van wijzigingen in de roosters
Communicatieve vaardigheden Probleemoplossend vermogen Het onderbouwen van conclusies Het samenwerken met anderen
7
Organisatie & communicatie
Toetsing
Docenten
Onderwijs
Inrichting opleiding
Faciliteiten
WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS
Zitplaatsen, computers, practica
Beschikbaarheid studiemateriaal
De De De De
geschiktheid van de onderwijsruimten geschiktheid van werkplekken beschikbaarheid van werkplekken ict-faciliteiten
De bibliotheek/mediatheek De digitale leeromgeving
Aansluiting bij verwachting
De aansluiting van de inhoud bij het beeld dat je van je opleiding had
Keuzemogelijkheden
De mogelijkheid die je opleiding je biedt om zelf de inhoud te bepalen
Stages en contact met de beroepspraktijk
Het contact met de beroepspraktijk De aansluiting van de stages bij het overige onderwijs De kwaliteit van de stagebegeleiding vanuit je opleiding
Samenhang tussen onderdelen programma
De samenhang tussen de verschillende onderdelen van je opleiding
Aansluiting vooropleiding
De aansluiting van je opleiding bij je vooropleiding
Spreiding van de studielast
De spreiding van de studielast over het studiejaar
Haalbaarheid van de deadlines
De haalbaarheid van deadlines
Academische attitude en vaardigheden
Onderzoeksvaardigheden
Het ontwikkelen van wetenschappelijke theorieën Het doen van onderzoek Methoden en technieken van onderzoek
Schriftelijke vaardigheden
Het schrijven van wetenschappelijke artikelen
Mondelinge vaardigheden
Communicatieve vaardigheden
Werkvormen
De in jouw opleiding gehanteerde werkvormen
Kwaliteit studiemateriaal
De inhoudelijke kwaliteit van het studiemateriaal
Voorbereiding op arbeidsmarkt
Het opdoen van vaardigheden voor de beroepspraktijk
Bekwaamheid en inzet
De inhoudelijke deskundigheid van docenten De didactische kwaliteit van docenten De betrokkenheid van de docenten bij de studenten
Bereikbaarheid
De bereikbaarheid van docenten buiten contacturen
Begeleiding
De kwaliteit van de begeleiding door docenten
Aansluiting toetsing bij inhoud studie
De aansluiting van toetsing en beoordeling bij de inhoud van de opleiding
Duidelijkheid beoordelingscriteria
De duidelijkheid van criteria waarop beoordeeld wordt
Uitslag binnen termijn
Het tijdig bekend maken van resultaten en beoordelingen
Communicatie met student
De informatie over regels en procedures
Informatie over studievoortgang
De informatie over jouw studievoortgang
Rooster colleges en tentamens
Het tijdig bekendmaken van de roosters Het tijdig bekendmaken van wijzigingen in de roosters
Een kritische houding Argumenteren/redeneren Analytisch denken Het kritisch beoordelen van wetenschappelijk werk
8
CONTACTTIJD EERSTEJAARS < 12 UUR % Het percentage eerstejaarsstudenten met twaalf of minder contacturen; antwoordcategorieën 1 (minder dan 6 klokuren per week) en 2 (6 tot 12 klokuren per week) samengenomen. CONTACTTIJD (VEEL) TE WEINIG Het percentage studenten dat de contacttijd te weinig of veel te weinig vindt (zowel eerstejaars als ouderejaars); antwoordcategorieën 1 (veel te weinig) en 2 (te weinig) samengenomen. PERCENTAGE STUDENTEN DAT OPLEIDING AANRAADT AAN VRIENDEN, FAMILIE, COLLEGA'S Het percentage studenten dat aan vrienden, familie, collega's de opleiding aanraadt (antwoordcategorieën 5: ja, zeker wel en 4: ja, ik denk het wel samengenomen) of juist niet aanraadt (antwoordcategorieën 1: nee, zeker niet en 2: nee, ik denk het niet-) samengenomen. LESSEN VALLEN MEESTAL/ALTIJD UIT Antwoord op de vraag 'Bij mijn opleiding vallen …. lessen uit'; antwoordcategorieën 4 (meestal) en 5 (altijd) samengenomen. DE BESTE UNIVERSITEIT EN HOGESCHOOL Als basis voor de beoordeling van de beste universiteit en hogeschool is gekeken naar de antwoorden op de algemene vraag in de NSE: geef aan hoe tevreden je bent over je opleiding in het algemeen. Deze vraag is gesteld op een schaal van 1 (zeer ontevreden) tot 5 (zeer tevreden). Er is gebruikgemaakt van de gemiddelde score van alle voltijdstudenten van een opleiding op deze vijfpuntschaal. Vervolgens is gekeken of een opleiding significant beter of slechter scoort dan het gemiddelde van het hbo of wo (soort hoger onderwijs). Zo is bijvoorbeeld een hbo-opleiding vergeleken met het gemiddelde van de hele hbo. Een wo-opleiding is vergeleken met het totaalgemiddelde in het wo. Hier is dus een andere werkwijze gehanteerd dan bij de berekening van de percentages op de rubrieken in de gepubliceerde tabellen per opleiding. Voor de bepaling van de beste universiteit of hogeschool zijn alle opleidingen meegenomen, ongeacht het aantal respondenten voor zover het op basis van de cijfers mogelijk was om betrouwbaarheidsintervallen te berekenen. Van alle resultaten is per instelling een lijst gemaakt van het aantal beoordeelde opleidingen, het aantal opleidingen dat significant beter scoort en het aantal opleidingen dat significant slechter scoort dan het gemiddelde binnen het soort hoger onderwijs. De score per instelling is berekend door het aantal slecht scorende opleidingen in mindering te brengen op het aantal goed scorende opleidingen: een opleiding krijgt een score van 1 als deze slechter scoort dan het landelijk sectorgemiddelde, een score van 1 als deze beter scoort dan het landelijk sectorgemiddelde en een score van 0 als deze op het landelijk sectorgemiddelde scoort. Het totaal aantal punten per instelling is gedeeld door het totaal aantal beoordeelde opleidingen van de instelling. Omdat niet alle universiteiten even groot zijn, of dezelfde mix van opleidingen aanbieden, is onderscheid gemaakt naar drie typen universiteiten: brede, specialistische en technische universiteiten. In het hbo is onderscheid gemaakt tussen specialistische hogescholen (minder dan 20 beoordeelde opleidingen), middelgrote hogescholen (tussen 20 en 55 beoordeelde opleidingen) en grote hogescholen (meer dan 55 beoordeelde opleidingen) met een breder en gevarieerder aanbod. Op deze wijze ontstaat een genuanceerd beeld van de kwaliteit van onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs.
9
Twee universiteiten hebben hierin een aparte positie. Ten eerste de Wageningen Universiteit. Dit is een monosectorale universiteit met nagenoeg unieke opleidingen en dus lastig vergelijkbaar met de andere universiteiten. De Open Universiteit is helemaal buiten beschouwing gelaten omdat het hier vooral gaat om cursorisch aanbod of deeltijdaanbod en deze universiteit een specifieke populatie kent. Ook omdat het formele CROHO-geregistreerde opleidingenaanbod uit deeltijdopleidingen bestaat, werd het niet verantwoord geacht om de OU te vergelijken met reguliere universiteiten.
ELSEVIER FACULTY RATING 2014 Het hooglerarenonderzoek ofwel Elsevier Faculty Rating (EFR) van Elsevier en ResearchNed is een belangrijk onderdeel van de beoordeling van de universitaire bacheloropleidingen. Voor dit onderzoek gaven ruim 2000 hoogleraren en universitair hoofddocenten aan de hand van vier indicatoren aan welke universiteit de beste is binnen hun vakgebied. Zij mogen hierbij niet op hun eigen universiteit stemmen. Om mee te doen aan de verkiezing moet een opleiding aan minstens drie universiteiten worden aangeboden. Anders zouden twee universiteiten elkaar, of zou één universiteit zichzelf beoordelen. Waar de studenten vooral een oordeel over hun eigen opleiding kunnen geven, hebben hoogleraren in de regel genoeg kennis van hun vakgebied om aan te geven hoe de kwaliteit van opleidingen aan andere universiteiten is. Zij kunnen daarom een vergelijking maken. Onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zijn met elkaar verweven. De hoogleraren beoordelen de opleidingen daarom aan de hand van de volgende vier indicatoren:
de kwaliteit van het bachelorprogramma; het aanbod van masteropleidingen; de kwaliteit van de docenten; de kwaliteit van de wetenschappelijke publicaties van de staf.
Hoogleraren geven aan welke universiteit de beste is op deze vier indicatoren. De eigen universiteit wordt buiten beschouwing gelaten en is in de internetvragenlijst niet selecteerbaar. STEMMEN EERSTE PLAATS De universiteit die de hoogste score haalt op de vier genoemde punten (het aantal eerste plaatsen over de vier onderdelen opgeteld), heeft ‘de beste opleiding’ in huis. Althans, volgens de hoogleraren. Om de rangorde vast te stellen, is telkens per opleiding het aantal ontvangen stemmen voor een eerste plaats of som van eerste plaatsen (in het geval van het totaaloordeel) gedeeld door het aantal maximaal te ontvangen stemmen. Dit maximum is het totaal aantal uitgebrachte stemmen, minus de zelf uitgebrachte stemmen. Niet stemmen, in de hoop dat de eigen universiteit naar verhouding meer stemmen ontvangt, levert geen voordeel op. RANG HOOGLERARENOORDEEL De beste opleiding is de opleiding met het hoogste totaalpercentage stemmen voor een eerste plaats. Dit is berekend door alle eerste plaatsen op te tellen voor de vier indicatoren en daarna te delen door het maximaal te verkrijgen aantal stemmen: de som van het aantal uitgebrachte stemmen op de opleiding, verminderd met de som van de zelf uitgebracht stemmen. Het totaal percentage stemmen bepaalt dus de positie op de ranglijst.
10