De visie van de VVD op de krijgsmacht Inbreng bij de financiële verkenningen, 15 mei 2008
Inleiding Elk essay over de krijgsmacht dient te beginnen met een analyse van de situatie in de wereld. Pas als wij de gevaren in deze wereld in kaart hebben gebracht kunnen wij namelijk iets zinnigs zeggen over de organisatie van de krijgsmacht. De wereld is meer onvoorspelbaar en daardoor gevaarlijker dan tijdens de Koude Oorlog De wereld van vandaag wordt gekenmerkt door een merkwaardige combinatie van symmetrische en asymmetrische dreigingen. Het handelt hier om traditionele en nieuwe bedreigingen en dat geeft een heel verwarrend beeld. Tegelijkertijd worden de internationale mechanismen die we hebben om onveiligheid te beheersen steeds zwakker. Die tegengestelde beweging voorspelt niet veel goeds. De wereld wordt steeds instabieler. De asymmetrische dreiging Na de val van de muur gingen velen ervan uit dat wij nu zouden gaan genieten van een vredesdividend. Bovendien bestond er een groot vertrouwen in technologische vooruitgang. De zogeheten “revolution in military affairs” voedde de gedachte dat wij met onze technologische superioriteit een “all pervasive surveillance” van het slagveld hadden weten te creëren. We konden nu met onze slimme wapensystemen met een “stand-off” engagement de tegenstander aanpakken. Vieze, nare grondgevechten behoorden voorgoed tot het verleden. De werkelijkheid van vandaag ziet er helaas anders uit. De Eerste Golfoorlog vestigde het beeld dat het Westen symmetrische conflicten gemakkelijk kon winnen. Saddam werd immers in een paar weken weggevaagd. Onze tegenstander reageerde door zich met name op krijgsmethoden te richten waarmee men de technologische superioriteit van het Westen kan vermijden. Het begrip “asymmetrische oorlogsvoering” deed zijn intrede. Met een dergelijke methode wordt het breken van de politieke wil van het Westen het belangrijkste strategische doel. Men vermijdt eenvoudigweg directe confrontaties met de technologisch en militair superieure tegenstander. Verliezen worden toegebracht via asymmetrische weg zoals sluipschutters, zelfmoordterroristen, bermbommen en IED’s. Hiermee ontzegt men de tegenstander de ervaring van het voeren van een eerlijke strijd. In een symmetrische strijd komt er meestal een duidelijke winnaar uit de bus en kan men dus accepteren dat er eventuele slachtoffers vallen. In het geval van een asymmetrische oorlogsvoering is er zelden sprake van een beslissende slag en leidt het vallen van slachtoffers dus tot gevoelens van onmacht. Er zijn immers slachtoffers te betreuren terwijl de vijand niet eens is waargenomen. Deze methode is dus buitengewoon geschikt om de politieke wil te ondermijnen. Bij elke gesneuvelde soldaat laait immers de discussie op over het al dan niet voortzetten van de missie. Dat is precies wat de tegenstander wil. Het strategische doel van dergelijke asymmetrische oorlogsvoering is immers het breken van de politieke wil. Indien de wil gebroken is, vertrekt de “superieure” krijgsmacht namelijk en dat is precies wat onze tegenstander wil. Aan deze ontwikkeling hebben de westerse landen erg moeten wennen. Met name bij landoorlogen is er tegenwoordig in het geheel geen sprake van een “stand-off engagement” maar hebben wij gewoon met een “ordinaire 19e eeuwse vuile” oorlog met guerilla-achtige kenmerken te maken. Vandaag de dag moeten wij optreden tegen een ongrijpbare tegenstander die zich manifesteert in kleine, verspreid optredende, groepjes met een hele lage tactische 1
signatuur die vaak beschikken over een grote hoeveelheid vuurkracht dankzij de proliferatie van technologieën. Dergelijke strijders zijn moeilijk op te sporen aangezien zij vaak opgaan in de bevolking. De bevolking is daarmee zowel middel als doel geworden. Strijders verbergen zich onder de bevolking en lokken burgerslachtoffers uit hetgeen de “good will” voor de Westerse aanwezigheid ondermijnt. Het Westen bevindt zich hier in een benarde positie. Indien het westen niet reageert op een aanslag wordt het gezien als zwak. Indien het wèl reageert en burgerslachtoffers maakt, verliest het de steun van de plaatselijke en eigen bevolking. Talibanstrijders venten deze win-win situaties virtuoos uit met behulp van “public information campaigning”. Samengevat: de verwachte ”clean war” blijkt een “dirty war” te zijn. Tegelijkertijd spelen hier ook de schaduwzijden van globalisering een rol. Veel groepen in de wereld hebben het gevoel niet te delen in de welvaartsgroei van globalisering. Dit heeft geleid tot sociale en culturele fragmentarisering. De urbanisatie heeft geleid tot verwatering van allerlei oude verbanden hetgeen de gevoelens van onzekerheid heeft versterkt. Veel mensen zijn hierdoor ontvankelijk voor alles verklarende ideologieën die schijnzekerheid bieden. De boodschap is: geloof in deze ideologie (en ideoloog) en alles komt goed! We zien dus een toename van irrationaliteit. Dit gegeven gecombineerd met “failed states” en bloedige burgeroorlogen, waarin grootschalige schendingen van mensenrechten plaatsvinden, tekent de instabiliteit van de wereld van vandaag. In een aantal van die conflicten zullen wij moeten ingrijpen omdat zij eenvoudigweg de internationale rechtsorde bedreigen en daarmee onze nationale belangen op het gebied van handel, welvaart en stabiliteit. En als daarmee wordt gewacht, heeft dat veelal directe gevolgen voor onze samenleving(angstgevoelens, terroristische activiteiten). Dat militair ingrijpen leidt tot een confrontatie met irreguliere groepen waar onze oude kennis ons helaas niet van dienst kan zijn. Indien men namelijk de oorzaken voor een conflict niet wegneemt heeft het weinig zin om een kostbare militaire operatie te beginnen. Die oorzaken zijn vaak cultureel, sociaal en religieus en vereisen naast een militaire aanpak tevens een civiele en voor dat laatste zijn militairen in het algemeen niet opgeleid. Veiligheid en ontwikkeling moeten hier hand in hand gaan. Het wegnemen van de oorzaken van een conflict vereist een multi-disciplinaire benadering: de zogenaamde “comprehensive approach”, in ons land beter bekend als de 3D benadering (“Defense, Diplomacy and Development”). Volgens deze methode gebruiken wij militaire middelen om de veiligheidssituatie te verbeteren. Hiermee creëren wij ruimte om de civiele taken, die de oorzaken van het conflict wegnemen, uit te kunnen voeren. De “comprehensive approach” is niet eenvoudig. De militaire operatie kunnen wij controleren maar bij de civiele operatie is dit veel minder het geval. De militairen zijn immers altijd het verlengstuk van de politiek, maar NGO’s, die vooral de civiele taken zouden moeten uitvoeren, hebben een eigenstandige positie. Zij krijgen weliswaar overheidsgeld maar zijn alleen verantwoording schuldig aan hun achterban en hun handvest en dus niet aan de politiek. Er is dus geen regie. En dat terwijl civiele taken als het op gang krijgen van de economie, behoorlijk bestuur, werken aan een beter juridisch apparaat, het bouwen van scholen, etc. cruciaal zijn en alleen maar kunnen plaatsvinden in nauwe samenwerking met militairen. Dit is een onbevredigende situatie die er toe leidt dat wij steeds opnieuw het wiel aan het uitvinden zijn. In Afghanistan werd bijvoorbeeld weer een geheel andere benadering gekozen dan in Kosovo. De geldstromen lopen ook anders. De militairen krijgen structureel geld maar vele NGO’s en VN organen worden ad hoc betaald. Daardoor is er dus geen samenhang. Elke keer benoemen wij weer een “Special Representative” die de klus moeten klaren. Dat lukt vaak niet en daardoor moeten militairen noodgedwongen zelf de civiele taken gaan doen maar daar zijn zij niet voor opgeleid. Als het civiele proces echter stokt, mislukt alles en zullen de militairen vervolgens de schuld krijgen. De bevolking raakt vervreemd, wordt agressief en militai2
ren gaan daarop reageren. Zie hier het dilemma van commandanten. Civiele taken dienen uitgevoerd worden door experts en dat zijn militairen over het algemeen niet. Wij zijn om die reden te zeer afhankelijk van wat er op de markt wordt aangeboden. Naast een expeditionaire militaire capaciteit zouden wij dus ook een expeditionaire civiele capaciteit ter beschikking dienen te hebben. Civiele specialisten zitten nu verspreid over organisaties die zich niet laten leiden door een 3D benadering. Dat moeten wij veranderen. Die uitzendbare civiele capaciteit zou “Ontwikkelingssamenwerking” moeten gaan organiseren en betalen. Nog beter is het om dit te gaan doen in samenwerking met een aantal gelijkgestemde landen (Duitsland, België en Scandinavische landen). En met die kritische massa kunnen we in EU-verband dit concept gaan entameren. In die zin heeft taakspecialisatie in de EU wel zin. Militair gaat dat niet lukken omdat het EVDB nog lang op zich zal laten wachten maar civiel, dat veel minder gevoelig is, zou dat wel kunnen. Europeanen houden immers meer van wederopbouw dan van “bodybags”. Wederopbouw is bovendien veel minder verweven met nationaal prestige dan militaire aangelegenheden. We zouden bijvoorbeeld dus mensen tijdelijk moeten kunnen inhuren van universiteiten en andere kennis organisaties die daardoor snel uitgezonden kunnen worden. Symmetrische dreiging Dit alles betekent niet dat wij onze militaire technologische superioriteit moeten opgeven. En Nederland draagt wel zeker bij aan de Westerse superioriteit. We moeten niet ons wapentuig verkopen. Door demografische (we gaan van 6,7 miljard naar 9 miljard mensen in 2050) en geopolitieke factoren ontstaat er een run op grondstoffen, voedsel en water. De schaarste neemt ook toe door klimatologische factoren. Schaarste kan een bron voor conflicten worden. China gebruikt “Ontwikkelingssamenwerking” als een instrument voor het verkrijgen van “trekkingsrechten” op grondstoffen. De Chinezen doen niks aan het regime in Khartoem omdat zij er oliecontracten mee hebben. China en India investeren enorm in hun marine om de aanvoer van grondstoffen veilig te stellen. Ook Rusland roert zich militair. Het heeft lange-afstand bommenwerpers die rondvliegen boven de Indische oceaan. Poetin hanteert ook het energiewapen. En door de proliferatie van nucleaire wapens en raketsystemen wordt de wereld steeds instabieler. In het Midden Oosten zijn er ook regimes die bereid zijn om het kernwapen in te zetten. Pakistan is zeer instabiel. De wapens staan bovendien in de “tribal areas” waar de regering weinig controle over heeft. De jihadisten (Al Qaida of Taliban) kunnen zo toeslaan en dan zal India direct reageren als de Amerikanen het al niet doen. En welke kant gaat Iran op? Iran kan met zijn raketsystemen al heel Europa bestrijken. Het gaat hier om een gebied dat inherent instabiel is en bovendien van vitaal belang en dus ook de belangstelling van China heeft. De bescherming van de SLOC’s (sea lines of communication) is hierdoor weer belangrijk geworden. Vroeger waren de marines van de NAVO nodig om de SLOC’s te beschermen. We hadden ze nodig om olie, troepen, wapens en voedsel aan te voeren. Toen de Russen echter waren verslagen dachten velen dat ze niet meer nodig zouden zijn. Asymmetrische terroristen ontberen immers de middelen om ons op dat gebied het leven zuur te maken en dus meenden velen dat wij wel konden bezuinigen op de marine. Nu al is er echter sprake van een toename van criminele activiteiten zoals piraterij die wel degelijk de SLOC’s bedreigen. Er dient zich een verwevenheid van internationaal terrorisme op zoek naar financieringsbronnen en grensoverschrijdende criminaliteit aan. We sturen nu reeds een fregat naar Somalië. Straks zal dit nog belangrijker worden want grondstoffen worden steeds schaarser en de zee blijft het belangrijkste transportkanaal. Er is nog een derde fenomeen: het steeds zwakker worden van internationale organisaties die juist de veiligheid zouden moeten vergroten.
3
De teloorgang van internationale instituties Laten we met de VN beginnen. De ontnuchterende ervaringen in Rwanda, Somalië, Bosnië hebben de reputatie van de VN geen goed gedaan. De VN heeft 5 permanente veiligheidsraadsleden die niet gelijkgestemd zijn hetgeen vaak leidt tot het uitblijven van een mandaat (Kosovo, Irakoorlog II) of tot een slecht mandaat. Zelfs als er een goed mandaat is heeft de VN een te beperkte militaire structuur om operaties in het midden of hoge geweldsspectrum aan te kunnen. De VN beschikt nu eenmaal niet over echte “command and control” faciliteiten, een militaire staf of logistieke capaciteiten. Blauwhelmen kunnen het karwei om deze reden vaak niet klaren. In dat geval verzoekt de VN een “lead nation” die de operatie zelf financiert en een “coalition of the willing” verzamelt (bijv. Australië in Oost-Timor). Er zijn maar een paar landen die “lead nation” kunnen zijn: VS, VK, Australië en misschien Frankrijk. Andere landen hebben onvoldoende ISTAR (“intelligence”) en logistiek om een “lead nation” te kunnen zijn. De VN kan ook de NAVO verzoeken om de operatie te leiden. Dat is bijvoorbeeld in Afghanistan (ISAF) gebeurd. Op korte termijn zal de VN niet snel hervormd worden en ook de operationele beperkingen zullen niet snel overwonnen worden. Men kan niet eens “intelligence” uitwisselen in de VN want alles wat in de ochtend verteld wordt ligt in de avond op straat in de nationale hoofdsteden. Het visionaire beeld dat de VN alles voor ons zou gaan regelen is er dus niet geloofwaardiger op geworden. De NAVO heeft ook problemen. Het gaat om vaak complexe operaties en de transformatie die nodig is om de nieuwe dreigingen te lijf te gaan gaat maar langzaam. Bovendien is de NAVO niet in staat tot een “comprehensive approach”. De NAVO mist namelijk een civiele capaciteit en de ontwikkeling ervan werd helaas door Parijs politiek geblokkeerd. In de ogen van Frankrijk is de civiele taak namelijk voorbehouden aan de EU. Toen stelde de NAVO voor om de “Berlin Plus Agreement”, hetgeen inhield dat de EU gebruik mag maken van de militaire structuren van de NAVO (NAVO staf, satellieten, “intelligence”, militaire infrastructuur) te completeren met “Berlin plus in reserve”, hetgeen inhield dat de NAVO de civiele capaciteit van de EU zou mogen gebruiken. Die route is ook geblokkeerd door Parijs. En tot nu toe heeft Sarkozy daar nog geen water bij de wijn gedaan. Het gevolg is dat de NAVO eigenlijk is verwaterd tot een “coalition of the willing” die bol staat van de “caveats” om aan de nationale gevoeligheden recht te kunnen doen. Voorts bestaat er ook politieke onwil om voldoende troepen in te zetten. De EU blijft een economische reus en een politieke en militaire dwerg. De standpunten van de grote drie, Duitsland, Frankrijk en VK, neutraliseren elkaar vaak. Het gevolg is inactie. En zelfs als de neuzen in dezelfde richting staan blijft de militaire structuur van de EU zeer smal. De EU kan op permanente basis slechts 50.000 man inzetten! En dat zal op de korte termijn niet veranderen. Ook het internationale recht laat ons in de steek. Het staat onder grote druk. Zo lang er geen wereldregering is met een mondiaal leger blijft de handhaving problematisch. Concluderend: de wereld wordt onzekerder door die merkwaardige mengeling van oude en nieuwe dreigingen. De internationale mechanismen die er zijn om de gevaren te lijf te gaan zijn ook nog eens verzwakt. De roze bril moet dus af. De onvoorspelbaarheid en de onzekerheid nemen toe. We zullen dus op een of andere manier de Nederlandse politiek schokbestendiger moeten maken. Politici zullen moeten gaan beseffen dat zij zelf een doel zijn geworden in een aantal van deze conflicten. Ook de bevolking zal dat nieuwe gegeven duidelijk gemaakt moeten worden. Tegelijkertijd vertaalt die onzekerheid zich bij sommige groeperingen in een overgave aan irrationele ideologieën die haaks staan op onze rechtsorde. Dit is dus niet het moment om de krijgsmacht om te vormen tot een “wederopbouwclub”. Dat past gewoon niet bij de symmetrische en de asymmetrische dreiging. Verder bezuinigen op de 4
krijgsmacht is uit den boze. Sterker nog: er zal geld bij moeten. Wat betekent dit nu allemaal voor de inrichting van onze krijgsmacht? Welke krijgsmacht past hierbij? De krijgsmacht zal een zeer hoge paraatheid moeten hebben. Alleen een professioneel expeditionair leger biedt ons de paraatheid die nodig is. We kunnen wel het neusje van de zalm van de uitstroom van militairen na 4 of 8 jaar gebruiken voor de uitvoering van de nationale taken. Reservisten kunnen hierdus ook een rol spelen maar dienen dan wel goed te worden betaald voor hun inzet bij de “territorial commands” (bewaking bij verhoogde dreiging, ondersteuning van civiel gezag, rampen en zware ongevallen). Andere ministeries kunnen daaraan financieel bijdragen. De krijgsmacht moet verder modulair worden opgebouwd want we weten niet in welk verband we zullen gaan optreden. Is het NAVO, EU of “coalition of the willing”? Dat valt allemaal niet te voorspellen. Bovendien moeten die modules passen bij laag, midden of hoog geweldsspectrum. Dat vereist dus tactische (in operatiegebied zelf zijn helikopters, Herculessen en voertuigen nodig) maar ook strategische mobiliteit (“strategic airlift” via bijv. de C17). Strategische transportcapaciteit kan worden “gepooled” met andere landen en ook privaat-publiek worden georganiseerd. Daarbij is het onzinnig om te stellen dat men het hoge geweldsspectrum afwijst. De onvoorspelbaarheid vereist immers behoud van de escalatie dominantie. Dat betekent dus dat het gehele spectrum moet kunnen worden bestreken. Dat vergt goed getrainde “boots on the ground. Eigen vuursteun is slechts een deel van het behoud van de escalatiedominantie. Ook andere zware wapens zoals tanks en bewapende helikopters zijn hierbij relevant. Tactische mobiliteit, logistieke flexibiliteit en bescherming zijn eveneens noodzakelijk. Eigen “intelligence” is essentieel, niet alleen omdat we alleen informatie van anderen krijgen als we zelf ook wat in de aanbieding hebben, maar ook omdat we een eigen afweging moeten kunnen maken en niet geheel afhankelijk moeten willen zijn van de informatie die we (mogelijk gefilterd) van anderen krijgen. En wat betekent dit concreet? Naast de vorming van een uitzendbare civiele “taskforce” (zie hierboven) zitten wij te springen om een C-17, een onbemand vliegtuigsysteem, een update van de Apaches en natuurlijk de JSF. Het “Verbeterd Operationeel Soldaat Systeem“ project zou eigenlijk versneld moeten worden ingevoerd indien dat technisch kan, zeker op onderdelen. En we moeten zeker niet de onderzeebootcapaciteit afschaffen. Zonder onderzeeers missen we namelijk belangrijke “intelligence” informatie. Daarnaast is de instandhouding en noodzakelijke investeringen in alle krijgsmachtonderdelen door alle bezuinigingen in de gevarenzone gekomen. Hethuidige budget is nu al onvoldoende om militairen goed voor te bereiden op een missie. Dit probleem kan alleen worden opgelost als er meer geld beschikbaar komt. Ook de problemen met werving zullen extra geld gaan kosten. Al die wensen kosten geld. We zullen dus ook iets moeten doen aan de financiering van onze krijgsmacht. Het staat voor de VVD-fractie als een paal boven water dat we de effectieve krijgsmacht die we hebben opgebouwd, niet in stand kunnen houden met een als maar dalend defensiebudget. Het defensiebudget als percentage van het BBP is namelijk sinds 1991 tot op heden constant gedaald, van ongeveer 2,8% van het BBP in 1991 tot 1,4% van het BBP aan het begin van deze regeerperiode. Zoals gezegd, zal aan het einde van deze regeerperiode het percentage verder zijn gedaald tot 1,2 van het BBP. Vasthouden aan het profiel wordt hierdoor steeds moeilijker, ook al omdat er steeds vaker een beroep wordt gedaan op de krijgsmacht. Daarbij komt dat de defensiebegroting voor een belangrijk deel wordt gedomineerd door kosten voor personele exploitatie en pensioenen en wachtgelden die samen meer dan 5
50% van het budget in beslag nemen. Bovendien is de doorlooptijd voor de invoering van defensiesystemen vrij lang. Dit soort systemen is nu eenmaal niet van de plank te koop en er zijn vaak complexe logistieke en personele consequenties aan verbonden voordat deze systemen op een verantwoorde wijze kunnen worden ingezet. Dit houdt in dat de financiële verplichtingen van Defensie voor meer jaren vastliggen en er niet veel ruimte is om tegenvallers op te vangen. De huidige minister van defensie is content met het feit dat er 500 mln. is vrijgemaakt voor zijn begroting. Helaas werd deze 500 mln. opgebracht door de verkoop van het marinevliegkamp Valkenburg en defensiematerieel; dus sigaren uit eigen doos. Bovendien is de helft van dit bedrag, 250 mln., bestemd om de kosten te dekken voor het deelnemen aan vredesondersteunende operaties. Onze deelname wordt dus gedeeltelijk betaald door verkoop van de inboedel. Ook de extra 100 mln. die via de motie-Van Geel werd toegezegd en de toezegging aan de VVD-fractie in de Tweede Kamer dat de verlenging van de missie in Uruzgan niet zal worden gefinancierd door de krijgsmacht verder uit te hollen, bieden volgens de VVD-fractie geen structurele oplossing. Eigenlijk is Defensie financieel al door de bodem gezakt: het voortzettingsvermogen van de krijgsmacht is slechts beperkt; operationele verliezen kunnen maar voor een deel worden gecompenseerd; het kost grote moeite om de investeringsquote van 20% in stand te houden; wapensystemen zijn niet inzetbaar door tekorten aan reservedelen; schietoefeningen kunnen niet kunnen doorgaan door tekorten aan munitie; er is onvoldoende geld uitgetrokken voor het personeel waardoor het de krijgsmacht in grote getale de rug toekeert. We kunnen niet doorgaan op deze weg. En zeker niet als Defensie vanaf 2009 ook nog eens zelf de BTW-verhoging voor haar rekening moet nemen. De zonderling die betoogt dat taakspecialisatie een begaanbaar pad is, hoeft alleen maar naar alle onderzoeken van de afgelopen jaren te worden verwezen: de meeste Europese landen willen niet zo ver gaan om militaire taken door een ander land te laten uitvoeren, zelfs niet gedeeltelijk. De VVD vindt dat ook, mede omdat de krijgsmacht er ook en juist is voor nationale taken. De kernvraag is natuurlijk welk deel van onze welvaart wij willen besteden aan onze veiligheid en in hoeverre we bereid zijn om anderen in de wereld te helpen om een veilige en rechtvaardige samenleving op te bouwen. Voor ontwikkelingsamenwerking (OS), dat op dit gebied ook een rol kan spelen, is deze vraag duidelijk beantwoord. Nederland besteedt 0,82% van het BNP aan ontwikkelingssamenwerking. Dat is boven de internationaal vastgestelde norm van 0,7% doe door slechts een handjevol landen wordt gehaald. Voor Defensie ligt het echter anders. Nederland haalt bij lange na niet de norm van 2% van het BBP die door de NAVO wordt gehanteerd voor de defensie-uitgaven. Nederland voldoet ook niet aan de daaronder liggende NAVO-norm dat in ieder geval de dalende lijn van het defensiebudget moet worden omgebogen naar een stijgende lijn. De VVD-fractie realiseert zich maar al te goed dat de omvang van onze bijdrage het resultaat is van een politieke afweging tussen het belang van het beleidsterrein veiligheid en dat van andere beleidsterreinen. Een redelijk uitgangspunt is naar het oordeel van de VVDfractie echter dat onze bijdrage een afspiegeling moet zijn van onze financiële en economische draagkracht ten opzichte van andere gelijkgestemde landen. Nederland is een zeer welvarend land en die draagkracht is dus aanzienlijk. De Nederlandse samenleving is echter voor het handhaven van het hoge welvaartsniveau sterk afhankelijk van de internationale handel. Als welvarende handelsnatie met een lange democratische traditie heeft Nederland er dus belang bij om, naast het handhaven van de integriteit van het grondgebied van het Koninkrijk, eveneens een zinvolle bijdrage te leveren aan de inspanningen van de internationale gemeenschap om de internationale rechtsorde te handhaven en vrede en veiligheid in de wereld te bevorderen hetgeen wonderwel strookt met onze handelsbelangen. De VVD-fractie is van mening dat de dalende lijn van de Defensiebegroting moet worden omgebogen naar een stijgende lijn. De VVD-fractie pleit voor een systeem waarin het 6
defensiebudget bestaat uit twee delen. Een deel van het defensiebudget betreft de kosten voor de defensieorganisatie zonder dat eenheden operationeel zijn ingezet. In dit deel zijn tevens de noodzakelijke investeringen opgenomen die nodig zijn om de defensieorganisatie ook in de toekomst relevant te houden. Wat dit kost, is relatief eenvoudig te berekenen. Dit deel zou in ieder geval volledig geïndexeerd moeten zijn maar er dient ook extra geld beschikbaar te worden gesteld. Het tweede deel van het defensiebudget is bestemd om de kosten voor de daadwerkelijke inzet van de eenheden te betalen. In feite gaat het hierbij om een verbeterde versie van het HGIS-budget (Homogene Groep Internatonale Samenwerking). Dit deel van het defensiebudget is afhankelijk van de aard en het aantal operaties waaraan wordt deelgenomen en dient tevens ter compensatie van oorlogsverliezen, maar ook om de door militairen te verrichten activiteiten in het civiele domein te betalen die noodzakelijk zijn om een bestendige vrede te creëren. In het kader van de 3D-benadering bij vredesondersteunende operaties ligt een bijdrage van ontwikkelingssamenwerking aan dit deel van het budget in de rede. Er zijn meerdere elementen van militaire ondersteuning die binnen de ODA-normen passen. In dit verband denkt de VVD-fractie onder meer aan het bekostigen van de “Security Sector Reform”, afgekort SSR, door ontwikkelingssamenwerking. De SSR is immers een absolute noodzaak indien men een blijvende vrede wil bewerkstelligen in een conflictgebied. Het trainen van de politie in het inzetgebied valt al onder de ODA-normen, maar het trainen van militaire eenheden tot nu toe niet. Investeren in onze veiligheid vereist een brede mondiale blik en een langere tijdshorizon dan de gemiddelde regeerperiode. Het wordt hoog tijd dat wij het eens worden over het ambitieniveau voor de wat langere termijn. Een hoog ambitieniveau van de regering, gekoppeld aan een krachteloze krijgsmacht die niet veel kan, geeft immers problemen. Een laag ambitieniveau van de regering, gekoppeld aan een krachtige krijgsmacht die heel veel kan, geeft eveneens problemen. Het vinden van de juiste balans is de grote uitdaging waar wij voor staan. De regering onderkent dit feit weliswaar en heeft op 5 maart van dit jaar een interdepartementaal project gestart om verkenningen uit te voeren naar de toekomst van de krijgsmacht en het niveau van de defensiebestedingen op de langere termijn. Het probleem is echter dat de regering al heeft besloten om het defensiebudget gedurende deze regeerperiode te reduceren van het huidige niveau van 1,4% van het BBP, tot 1,2% van het BBP aan het einde van deze regeerperiode. De VVD-fractie betreurt dit. Er moet ook nu al worden opgetreden om het financiële verval van de krijgsmacht te stoppen. De VVD-fractie pleit er dan ook voor om in ieder geval het defensiebudget op het huidige niveau van 1,4% van het BBP te handhaven, totdat uitvoering kan worden gegeven aan de uitkomst van het project "Verkenningen. Houvast voor de krijgsmacht van 2020". De boodschap van de VVD-fractie is in ieder geval duidelijk. Wij vinden dat het ambitieniveau van Nederland t.a.v. de krijgsmacht hoog moet blijven aangezien wij anders geen rol van betekenis kunnen spelen in de wereld. Zonder extra geld gaat het niet. De roze bril moet af en de dalende lijn van het defensiebudget moet worden omgebogen in een stijgende lijn. Samenvattend, Nederland moet de ambitie blijven houden symmetrische dreigingen aan te kunnen, hetgeen betekent dat zowel hoog, middel als laag in het geweldspectrum moet kunnen worden opgetreden, een breed takenpakket dus. Ook moet rekening worden gehouden met asymmetrische dreigingen, waarvoor bovenstaand takenpakket een goede basis vormt, aangevuld met uitstekende persoonlijke uitrustingstukken en ondersteunend (zwaar) materieel. Bij deze Nederlandse ambitie past een overeenkomstig defensiebudget dat hoger is dan het bestaande. 7